Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2011

Geldend van 01-06-2011 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2011

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • 1.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Compensatiebeginsel: conform art. 4 lid 1 Wmo:Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1 Wmo, eerste lid, onderdeel g, onder 4º, 5º en 6º, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

    • a.

      een huishouden te voeren

    • b.

      zich te verplaatsen in en om de woning

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 3.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon ten gevolge van ziekte en/of chronisch psychische en psychosociale problemen heeft met het uitvoeren van activiteiten bij normale deelname aan het maatschappelijke verkeer.

  • 4.

    Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden.

  • 5.

    5. Aanvrager: een persoon (hoofdverblijf hebbende in deze gemeente) die, ten gevolge van ziekte of gebrek en/of chronische psychische en psychosociale problemen heeft met het uitvoeren van activiteiten bij normale deelname aan het maatschappelijk participatie, ondersteuning vraagt op basis van de wet.

  • 6.

    Programma van eisen: beschrijving van waaraan een voorziening moet voldoen.

  • 7.

    Voorziening: hulp bij huishouden, een woonvoorziening, een rolstoelvoorziening of een vervoersvoorziening.

  • 8.

    Voorzieninginnatura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • 9.

    Persoonsgebonden budget (PGB): een geldbedrag waarmee de aanrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven en waarop deze verordening en het Besluit van toepassing zijn.

  • 10.

    Eigenbijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgeboden budget betaald moet worden en waarop het Besluit van toepassing is.

  • 11.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • 12.

    Eigen aandeel: eigen aandeel kan gevraagd worden indien financiële tegemoetkoming verstrekt worden.

  • 13.

    Inkomen: bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen tezamen die een gezamenlijke huishouding voeren (conform artikel 1 lid 1 sub 4 Wmo) en bedraagt:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar.

    • b.

      in de overige gevallen; het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting, in het peiljaar.

  • 14.

    Mantelzorg: langdurige ondersteuning die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen.

  • 15.

    Algemeengebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als een aanvrager behorend.

  • 16.

    Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde verzekerden die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde minderjarige verzekerden duurzaam een huishouden voeren,dan wel uit een meerderjarige ongehuwde verzekerde die met een of meer ongehuwde minderjarige verzekerden duurzaam een huishouden voert”. Onder gehuwde verzekerden worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen.

  • 17.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • 18.

    Algemene voorziening: een voorziening waarbij het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft, die betrekking heeft op lichte niet-complexe zorg of een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

  • 19.

    Hulp bij huishouden: ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

  • 20.

    Woonvoorziening: een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die een aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte.

  • 21.

    Gebruikelijkezorg: de normale, dagelijksezorgdie partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • 22.

    Vervoersvoorziening: een voorziening die de aanvrager in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

  • 23.

    Rolstoelvoorziening: een voorziening ter verplaatsing in en rond de woning, en/of voor verplaatsing bij sportbeoefening, waarvan het rijden de primaire functie is.

  • 24.

    Woonwagen/ chalet: een voor permanente bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • 25.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • 26.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

  • 27.

    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen.

  • 28.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijke woonadres als de aanvrager iemand met een briefadres is.

  • 29.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de aanvrager gebruik moet kunnen maken.

  • 30.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.

  • 31.

    Besluit: het Besluit voorzieningen maatschappelijk ondersteuning.

  • 32.

    Meerinkomen: het verschil tussen het inkomen en de inkomens zoals genoemd in Wmo besluit ten aanzien van de vaststelling van de eigen bijdrage.

  • 33.

    Verstrekkingenboek: bevat beleidsregels en achtergrondinformatie omtrent de uitvoering van de wet, verordening en het besluit.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      Deze langdurig noodzakelijk is om de aantoonbare beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen; uitzonderingen hierop zijn hulp bij huishouden en deeltaxivervoer welke in sommige gevallen voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd.

    • b.

      Deze in overwegende mate op het individu is gericht.

    • c.

      Deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorzie­ning kan worden aangemerkt.

    • d.

      Algemene welzijnsvoorzieningen geen of onvoldoende oplossing bieden.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      Indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is of valt onder de noemer gebruikelijke zorg;

    • b.

      Indien de aanvrager niet zijn of haar hoofdverblijf heeft in deze gemeente;

    • c.

      Voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekkingen hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      Voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan de datum van het besluit heeft gemaakt, tenzij aantoonbaar is dat de kosten redelijkerwijs gemaakt zijn;

    • f.

      Indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens deze verordening voorafgaande Verordening maatschappelijke ondersteuning of een Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • 3.

    Bij het compenseren van aantoonbare beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de aantoonbare beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties er vanwege overwegende bezwaren geen PGB wordt

verstrekt aan de hand van de in art. 4 van het Besluit genoemde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Bij de verstrekking van een voorziening in natura is de verkrijger gehouden de voorwaarden in acht te nemen, die gelden op grond van de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die is gesloten tussen de leverancier en de aanvrager respectievelijk de gemeente en de aanvrager.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit en het vertrekkingenboek in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing.

    • a.

      Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen;

    • b.

      De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde, of een percentage van de in de betreffende situatie goedkoopste en meest adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit.

    • c.

      De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit.

    • d.

      De budgethouder dient in alle gevallen te kunnen verantwoorden aan het college op welke wijze het persoonsgebonden budget is besteed. De bewijsstukken dienen minimaal vijf jaar na toekenning overlegd te kunnen worden.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken PGB, de omvang, de wijze van betaling en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld. Als bijlage van de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaraan een persoonsgebonden budgethouder dient te voldoen.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is, aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen. In de beschikking wordt dit als verplichting opgenomen uitzondering hierop is de voorziening hulp bij huishouden.

  • 4.

    Het college gaat na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit, op verzoek van het College per omgaande te verstrekken.

  • 5.

    Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van voorzieningen op grond van de wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit de omvang van deze eigen bijdrage, respectievelijk het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3 Hulp bij huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen die de aanvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    Een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij huishouden;

  • b.

    Hulp bij huishouden in natura;

  • c.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

    aantoonbare beperkingen of problemen bij het ontvangen van de mantelzorg het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen of problemen bij het ontvangen van de mantelzorg:

    • a.

      De in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of;

    • b.

      De in artikel 8 onder a. genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 11 Omvang van de Hulp bij huishouden

De omvang van de Hulp bij Huishouden wordt uitgedrukt in uren en/of minuten per week.

Artikel 12 Levering van de voorziening

  • 1.

    Hulp bij Huishouden in natura: het college verstrekt de Hulp bij Huishouden in natura op basis van een overeenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers waaruit de aanvrager kan kiezen.

  • 2.

    Persoonsgebonden budget: Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het College, ter compensatie van beperkingen die een aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    Een algemene woonvoorziening;

  • b.

    Een individuele woonvoorziening in natura;

  • c.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele woonvoorziening;

  • d.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een individuele woonvoorziening.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning een woonvoorziening noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning een woonvoorziening noodzakelijk maken en de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 13 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

  • b.

    Een bouwkundige of woontechnische voorziening.

  • c.

    Een niet bouwkundige of niet woontechnische voorziening.

  • d.

    Een uitraasruimte.

  • e.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie.

  • f.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting.

  • g.

    Een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving.

  • h.

    Het verwijderen van voorzieningen.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b en c in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren en de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen en indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 17 Uitsluiting aan te passen woonruimtes

Een voorziening wordt alleen toegekend als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Indien bij nieuwbouw of renovatie woonvoorzieningen zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen wordt geen vergoeding toegekend.

Artikel 18 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een verbouwing van een woning, kan het College een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien dit de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 19 Hoofdverblijf en het bezoekbaar maken van niet-hoofdverblijven

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waarin de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid en het gestelde in artikel 2 lid 2 onderdeel c kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woning met een door het college in het Besluit vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

Artikel 20 Weigeringsgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt afgewezen indien:

  • a.

    De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek en/of chronisch psychische en psychosociale problemen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    De aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    De woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • d.

    De aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • e.

    Er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning;

  • f.

    De beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar, die krachtens deze Verordening of een aan deze verordening voorafgaande Verordening een woonvoorziening heeft ontvangen,welke leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het College te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Artikel 22 Aanpassingen van woonwagens

Het College verleent slechts een voorziening in de aanpassingskosten van een woonwagen als:

  • a.

    De technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is.

  • b.

    De standplaats, voor zover bekend, niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

  • c.

    De woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond.

  • d.

    De hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 23 Aanpassingen van woonschepen

Het College verleent slechts een voorziening in de aanpassingskosten van een woonschip als:

  • a.

    De technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is.

  • b.

    Het woonschip, voor zover bekend, nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 24 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen

Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, geldt het primaat verhuizen.

Artikel 25 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 15 betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het College een persoonsgebonden budget verlenen voor extra te verwerven grond, die ten hoogste overeenkomt met het persoonsgebonden budget voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Verstrekkingenboek; de hoogte van het persoonsgebonden budget is daarbij mede afhankelijk van de prijs van extra te verwerven grond.

Artikel 26 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het College kan een voorziening verlenen voor het treffen aan een gemeenschappelijke ruimte als zonder deze bouwkundige- of woontechnische voorziening de woonruimte voor de ondersteuningsvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    Het verbreden van toegangsdeuren.

  • b.

    Het aanbrengen van elektrische deuropeners.

  • c.

    Aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel.

  • d.

    Drempelhulpen of vlonders.

Bovengenoemde bouwkundige- of woontechnische voorziening moeten goed zichtbaar zijn voor mensen met een visuele beperking en mogen geen gevaar opleveren voor overige gebruikers.

Artikel 27 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te

verstrekken voorziening, kan bestaan uit:

  • a.

    Een algemene vervoersvoorziening.

  • b.

    Een collectieve vervoersvoorziening.

  • c.

    Een individuele vervoersvoorziening in natura.

  • d.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening.

  • e.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een individuele vervoersvoorziening.

Artikel 28 Het recht op een algemene en een collectieve voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27 onder a en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen bij:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken en

  • c.

    er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte en een vervoersprobleem.

Artikel 29 Primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27 onder c, d en e vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer er voldaan is aan het gestelde in artikel 28 en:

  • a.

    Aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 27, onder b., onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 27, onder b., niet aanwezig is.

Artikel 30 Soorten individuele voorzieningen

  • 1.

    De in artikel 27 onder c, d en e genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit: een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

    • a.

      Een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • b.

      Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • c.

      Een open elektrische buitenwagen;

    • d.

      Een ander verplaatsingsmiddel.

    Voor de onder 3 en 4 genoemde voorzieningen geldt dat zij ook aanvullend op het collectief

    vervoer van artikel 27 onder b verstrekt kunnen worden

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een individuele vervoersvoorziening

    • a.

      aanpassing van een eigen auto.

    • b.

      gebruik van een bruikleenauto.

    • c.

      gebruik van een taxi of een auto.

    • d.

      gebruik van een rolstoeltaxi.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid sub c onder 2 t/m 4 wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager en de mate waarin een voorziening als bedoeld in artikel 27 onder c en d in die vervoersbehoefte kan voorzien. Voor zover de behoeften van huisgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele financiële tegemoetkoming toegekend.

Artikel 31 Algemeen gebruikelijk

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijke inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan die inkomens genoemd in artikel 23 van het Besluit, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking. Er bestaat dan geen recht op een voorziening bestemd voor de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 30 eerste lid sub a onder 1 en 2 en sub c onder 2 en 3. De meerkosten van een voorziening als bedoeld in artikel 30 eerste lid sub c onder 4 ten opzichte van een taxi zijn niet algemeen gebruikelijk.

Artikel 32 Omvang in gebied

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen mogelijk maken met een omvang per jaar van 2000 kilometer.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 33 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    Een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening.

  • b.

    Een rolstoelvoorziening in natura.

  • c.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening.

  • d.

    Een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 34 Primaat algemene rolstoelvoorziening incidenteel gebruik en sportrolstoel

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 33, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden en een voorziening als bedoeld in artikel 33 onder a, geen adequate oplossing biedt of niet aanwezig is.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 33, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 35 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Vervallen

Hoofdstuk 7 Verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 36 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2.

    De aanvrager dan wel de gemachtigde dient zich te kunnen identificeren met een geldig paspoort, Europese identiteitskaart, dan wel een Vreemdelingendocument.

  • 3.

    De toegang tot voorzieningen vindt plaats via Het Loket Altena in het gemeentehuis van Werkendam.

Artikel 37 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager. Bij het bepalen van een voorziening wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en

behoefte van de aanvrager, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien en die op basis van een individuele aanvraag toegekend wordt door de gemeente.

Artikel 38 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      Het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend;

    • b.

      De gevraagde voorziening om medische redenen beoordeling behoeft;

    • c.

      Het een complexe aanvraag betreft.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het tweede lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disability and Health, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 39 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 40 Intrekking en beëindiging van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken en beëindigen indien:

    • a.

      Niet of niet langer wordt voldaan aan de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze

      verordening;

    • b.

      Op grond van onjuiste gegevens beschikt is en gebleken is dat waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      De aanvrager tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

    • d.

      Indien blijkt dat gedurende een periode van meer dan zes maanden geen gebruik is gemaakt van de verstrekte voorziening.

    • e.

      Ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de ondersteuningsvrager, waardoor de noodzaak voor een voorziening is komen te vervallen, dan wel als ten gevolge daarvan de ondersteuningsvrager in aanmerking dient te worden gebracht voor een andere voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid sub c.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken en beëindigd indien blijkt dat de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget binnen 6 maanden na de datum van beschikking of na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 41 Terugvordering

  • 1.

    In geval een beschikking voor verlening van een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in bruikleen of in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden ingenomen. De onverschuldigde kosten van de voorziening in natura, die de gemeente aan de leverancier heeft betaald, kunnen worden teruggevorderd.

  • 3.

    Het College kan een voorziening in natura terugvorderen indien belanghebbende in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

  • 4.

    Een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden teruggevorderd indien blijkt dat de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget binnen 6 maanden na de datum van beschikking of na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 42 Hardheidsclausule

  • a.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • b.

    Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het College advies vragen.

Artikel 43 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 44 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkeling van de prijsindex gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek tenzij anders vastgelegd in het bestek van de betreffende voorziening. Dit geldt niet ten aanzien van de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding.

Artikel 45 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd waarna een verslag over doeltreffendheid en effecten van de verordening in de praktijk aan de raad wordt voorgelegd. Indien de evaluatie hiertoe aanleiding geeft wordt de verordening aangepast.

Artikel 46 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2011.

Artikel 47 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Werkendam,
op 24 mei 2011.
De griffier, De voorzitter,

Toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam

Algemene toelichting

1. Compensatieverplichting

Onder compenseren wordt verstaan een alternatief bieden voor de aantoonbare beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die aantoonbare beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de aanvrager. Hierbij zal het altijd gaan om zaken die leiden tot meerkosten; kosten die een aanvrager wel heeft en die een niet-aanvrager niet heeft. De oorzaak van de extra kosten moet het gevolg zijn van belemmeringen die gebaseerd zijn op aantoonbare beperkingen. Bij de compensatie gaat het om aantoonbare beperkingen in de zelfredzaamheid. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen van de aanvrager om zelf voorzieningen te treffen en de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren. Met andere woorden, de meerkosten worden gecompenseerd voor zover iemand die kosten, of een deel daarvan, niet zelf kan dragen.

Het staat de gemeente vrij om zelf te bepalen met welke voorzieningen zij de aantoonbare beperkingen compenseert. De gemeente kiest ervoor om aan de compensatieverplichting te voldoen door concrete voorzieningen te benoemen, te weten huishoudelijke verzorging, woon-, rolstoel- en vervoersvoorzieningen.

Huishoudelijke verzorging geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. Met woonvoorzieningen wil de gemeente een normaal gebruik van de woning en het in en om de woning verplaatsen mogelijk maken. Rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen maken het mogelijk zich te verplaatsen in en om de woning en lokaal per vervoermiddel. Rolstoel- en vervoersvoorzieningen kunnen bovendien bijdragen aan het ontmoeten van medemensen en het leggen van sociale contacten.

Dit betekent dat de gemeente de bouwkundige- of woontechnische voorziening ziet als een voorwaarde voor het zelfstandig verplaatsen in en om de woning en het voeren van een huishouden.

De goedkoopste en meest adequate voorziening

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven toereikend. Een voorziening kan als adequaat worden aangemerkt, als die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de aantoonbare beperkingen die de aanvrager op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel vermindert.

Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet toekennen van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Er is dus sprake van maatwerk binnen bepaalde grenzen.

Het is echter denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden,moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten.

Belangrijk is dat de begrippen 'goedkoopst' en 'meest adequaat' in samenhang met elkaar moeten worden beschouwd. Een voorziening moet altijd adequaat zijn. Pas als er meerdere voorzieningen zijn, dan wel andere combinaties van voorzieningen zijn, die de toets van het adequaat zijn kunnen doorstaan, kan de meest goedkope oplossing worden gekozen.Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopste en meest adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

2. Geen aanspraak op grond van een andere wettelijke bepaling.

Geen voorziening wordt toegekend voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of

enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat (artikel 2 Wmo). Hierop zijn allerlei landelijke, maar ook gemeentelijke regelingen van toepassing.

3. Eén loket en integrale beoordeling van aanvragen

Het loket is het centrale punt waar burgers en cliënten informatie en advies krijgen op het terrein van wonen, ondersteuning en welzijn. Het loket biedt tevens toegang tot alle Wmo verstrekkingen en biedt informatie en advies over afstemming. Mensen kunnen op één plek terecht met hun vragen. De medewerkers in het loket zetten in gang wat nodig is om een vraag van een cliënt op te lossen, hebben overzicht op regelingen en diensten en bewaken de voortgang van de aanvraag.

Het loket vormt voor cliënten en burgers het gezicht van de Wmo.

4. Keuze voor een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget

Keuzevrijheid is een belangrijk principe binnen de Wmo. Daarom is geregeld dat personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze hebben tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget.

De gemeente vindt keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget belangrijk en wil stimuleren dat aanvragers de voor hen meest optimale voorziening kiezen. Bij (voor kortere tijd te verstrekken) voorzieningen weegt de gemeente wel de mogelijkheid van hergebruik mee (voorkomen van kapitaalvernietiging). De gemeente denkt concreet aan de volgende situaties:

  • Kwaliteitsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers

Bij het leveren van de voorzieningen die de gemeente in natura verstrekt, heeft de gemeente afspraken gemaakt met verschillende leveranciers die de voorzieningen in opdracht van de gemeente leveren. Hiermee is de aanvrager gegarandeerd van een goede kwaliteit van de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is er vaak geen zicht op het kwaliteitsniveau van de leverancier die de aanvrager kiest.

  • Serviceafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers

Als de voorziening verstrekt wordt door een leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt, is er sprake van een gegarandeerd hoog serviceniveau. Bij een persoonsgebonden budget is het nog maar de vraag, of de leverancier die de aanvrager heeft uitgezocht voldoende service verleent. Zo kan een aanvrager die met pech komt te staan met een scootmobiel, als dat met de leverancier is afgesproken, na een telefoontje van de aanvrager, onmiddellijk geholpen worden.

Bovendien kan de gemeente makkelijker de leverancier aanspreken waarmee afspraken zijn gemaakt als er problemen zijn met de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is dit niet mogelijk.

- Prijs-/ Kortingsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers.

Doordat er garantie is dat er meerdere voorzieningen gedurende het hele jaar afgenomen worden bij de leverancier, kan de gemeente prijs-/ kortingsafspraken maken. Hierdoor zijn er door de jaren heen scherpe kortingsafspraken gemaakt.

- Hergebruik van een voorziening.

De belangrijkste reden om terughoudend te zijn met persoonsgebonden budgetten is dat bij voorzieningen in natura gestuurd kan worden op hergebruik van voorzieningen waardoor kapitaalvernietiging voorkomen kan worden.

Hergebruik van een voorziening zal slechts plaatsvinden als de voorziening zich nog in goede staat bevindt.

Als de gemeente kan motiveren waarom het verstrekken van een persoonsgebonden budget op grond van individuele redenen voor de aanvrager bezwaarlijk is, kan van de uitzonderingsmogelijkheid in de wet, om geen persoonsgebonden budget te verstrekken, gebruik gemaakt worden. Zo wordt er geen persoonsgebonden budget verstrekt als duidelijk is dat de aanvrager het persoonsgebonden budget niet verantwoord zal besteden. De aanvrager is er in die situaties meer mee gebaat de voorziening in natura te krijgen.

Artikelsgewijze toelichting

In deze artikelsgewijze toelichting zal alleen een toelichting opgenomen worden indien een toelichting gewenst is.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Ad b

Deze begripsomschrijving is ontleend aan de wet.

Ad c

De term “beperkingen”is ontleend aan de International Classification of Functioning, Disability, and Health (ICF classificatie), opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de ICF classificatie een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen.

Ad h

De huur die een persoon verschuldigd is, mag niet hoger liggen dan de maximale eigen bijdrage (duur en omvang ). In geval van voorzieningen die op huurbasis verstrekt worden door de gemeente, mag de gemeente maximaal 3 jaar (= 39 perioden) een eigen bijdrage heffen. In dit geval wordt het bedrag gehanteerd dat de gemeente periodiek aan huur betaalt aan de leverancier. De aanvrager betaalt nooit meer dan zijn maximale periode bijdrage.

Ad i

Onder een persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag waarmee de aanvrager zelf de voorziening kan inkopen. In de wet is opgenomen dat het persoonsgebonden budget vergelijkbaar moet zijn met een natura voorziening. Dit betekent niet dat het budget gelijk is aan de kosten die de gemeente moet maken om een natura voorziening te verstrekken. Bij het persoonsgebonden budget wordt ook rekening gehouden met de inkomensgrens, zoals genoemd in het Besluit. Per voorziening kan de hoogte van het persoonsgebonden budget dus verschillend zijn. Daarnaast wordt rekening gehouden met de te verwachte levensduur van de voorziening en de reële kosten die de aanvrager zal moeten maken.

Ad j

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage en/of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 en artikle 19 Wmo juncto 4.1 lid 1 Besluit. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet, bij Algemene Maatregel van Bestuur, nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het landelijke Besluit.

Ad k

De financiële tegemoetkoming is niet bedoeld als kostendekkende vergoeding. Het is bedoeld als een bijdrage in de kosten. Bij een bouwkundige of woontechnische voorziening wordt de financiële tegemoetkoming aan de eigenaar van de woning verstrekt.

Ad o

Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor personen met beperkingen bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Welke voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn is, niet limitatief, opgenomen in het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning.

Ad u

De in het verstrekkingenboek benoemde gebruikelijke zorg en het protocol hulp bij huishouden vastgestelde normering geeft regels ten aanzien van wat algemeen gebruik is in de zorg tussen mensen onderling. Het gaat dan om huisgenoten onderling en om zorg die het normaal gangbare niet overschrijdt. De aldus bepaalde hoeveelheid hulp van huisgenoten wordt in aanmerking genomen bij de indicatiestelling hulp bij huishouden.

Ad pa (leefeenheid)

Met deze definitie van leefeenheid worden alle bewoners van één adres die samen een woning bewonen inbegrepen in het begrip leefeenheid. Indien er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden c.q. de leefeenheid gerekend. Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten. Ook hier is dus geen sprake van een leefeenheid.

Ad ab

Het college heeft een compensatieplicht krachtens artikel 4 lid 1 Wmo en artikel 1 onder g onderdeel 4°, 5° en 6° Wmo jegens personen die hun hoofverblijf hebben in de gemeente. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

Ad ad

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van

uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar

onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er

hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien

verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, wordt in die situatie van

de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gezien als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm

van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn.

De CRvB heeft nog geen oordeel gegeven of de Wmo een grondslag beidt voor het berekenen van een besparingsbijdrage. In afwachting daarvan wordt voorlopig geen besparingsbijdrage gehanteerd.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 2. lid 1

Ad a

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Kenmerk is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd.

Uitzonderingen op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij huishouden nodig is en deelname aan het collectiefvervoersysteem.

Ad d. Onder algemene welzijnsvoorzieningen wordt onder meer verstaan klussendienst.

Artikel 2 lid 2

Ad a

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (voormalige AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, voormailige Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder o en u. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b

In de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager zijn hoofdverblijf niet heeft.

Ad c

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad d

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. In deze situatie wordt geen voorziening toegekend. Dit sluit aan bij het compensatiebeginsel en zelfredzaamheid zoals genoemd in de algemene toelichting.

Ade en f

In artikel 2 lid 2, onder e geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder e wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is, of een voorziening gerealiseerd of gekocht is, voordat het college een besluit heeft genomen. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd (voor nuancering: ziehieronder juriprudentie CRvB). Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een bouwkundige of woontechnische voorziening heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopste en meest adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een bouwkundige of woontechnische voorziening wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvragertot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvragerreeds is verhuisd, met een claim voor een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. Het College maakt geen gebruik van de bevoegdheid de gevraagde voorziening op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 2 onderdeel e Wmo Verordening te weigeren, indien het College uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Er kunnen zich gevallen voordoen, dat de kosten redelijkerwijs reeds zijn gemaakt. Achteraf dient aantoonbaar te zijn dat de voorziening niet alleen de meest goedkope adequate voorziening is maar ook medisch noodzakelijk was. Deze beoordeling dient op het moment van aanvraag mogelijk zijn.Per geval dient een afweging te worden gemaakt.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze regeling niet zonder meer mag worden toegepast. De Centrale Raad gaat er van uit dat de regel bedoeld is om controle achteraf mogelijk te maken. In het verstrekkingenboek wordt hier nader op ingegaan.

Onder f wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde via de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid.

Artikel 6 van de Wmo bepaalt het volgende:

“ Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Een derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

“Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”

Deze bepalingen zijn niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming te verstrekken. Dit wordt uitgewerkt in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Werkendam.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij hulp bij huishouden in natura te kiezen uit meerdere aanbieders.

Artikel 4 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Er zijn een aantal mogelijkheden:

  • 1.

    het college blijft eigenaar van de verstrekte naturavoorziening;

  • 2.

    het college heeft de zorg in natura zelf geregeld;

  • 3.

    het college heeft een derde ingeschakeld voor de verstrekking van naturavoorzieningen. Deze derde blijft eigenaar van de te verstrekken voorziening;

  • 4.

    Het college schakelt een derde in voor het verlenen van zorg.

    Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten,maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is, kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard geen dergelijke overeenkomst nodig.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een financiële tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

Lid 1

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. In artikel 6 van de wet is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopste en meest adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopste en meest adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Lid 1, onder c bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit en het Verstrekkingenboek.

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de beschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

Om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen wordt een bijlage verstuurd met de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Lid 3

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als er niet aan wordt voldaan, kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 en 5

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

Afhankelijk van de soort voorziening en de hoogte van het persoonsgebonden budget vindt er structurele of steekproefsgewijze controle plaats. De uitwerking is te vinden het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd ter terugvordering van het persoonsgebonden budget

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de Raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het College in het Besluit wordt vastgelegd. Het college heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze bedragen worden in het Besluit opgenomen.

Hoofdstuk 3 Hulp bij huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij huishouden

Hulp bij huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan een gemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij huishouden in hun verstrekkingenpakket wil opnemen.

Onder b wordt genoemd de hulp bij huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder cis genoemd het persoonsgebonden budget voor hulp bij huishouden. Met dit persoonsgebonden budget kan de aanvrager zelf hulp inhuren.

  • 1.

    Activiteiten om het huishouden en het gezin “draaiende” te houden. Het kan hierbij gaan om het overnemen van taken of begeleiden ervan;

  • 2.

    De organisatie van het huishouden;

  • 3.

    Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg.

Het gaat primair om het ondersteunen of overnemen van taken. In beperkte mate kan begeleiding deel uitmaken van hulp bij huishouden. Dan gaat het om personen die in nauwe samenhang met hulp bij huishouden enige ondersteuning nodig hebben zodat ze gestimuleerd worden activiteiten uit te voeren.

Hulp bij huishouden is dus gericht op motiveren, aansturen, instrueren, ondersteunen bij, of overnemen van huishoudelijke taken in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, de veiligheid van en de regie over het huishouden. Het gaat daarbij heel praktisch om:

  • -

    de essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren, stofzuigen en dweilen;

  • -

    incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten, enz.

  • -

    het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van voeding en drinken, afvoeren van vuilnis;

  • -

    het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen).

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij huishouden

Lid 1

In lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek en/of chronisch psychische en psychosociale problemen. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

Algemeen aangeboden hulp bij huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij huishouden. In het protocol gebruikelijke zorg en het protocol indicatiestelling hulp bij huishouden wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij huishouden.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij huishouden

Omdat hulp bij huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, is het van belang om de omvang van de huishoudelijke hulp in tijd vast te stellen. Via de indicatiestelling wordt aangegeven hoeveel uren dan wel minuten concreet nodig zijn voor het compenseren van de beperkingen betreffende het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten.

Artikel 12 Levering van de voorziening

  • 1.

    Hulp bij huishouden in natura: het college verstrekt de hulp bij huishouden in natura op basis van een overeenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers waaruit de aanvrager kan kiezen. De betaling van de naturavoorziening geschiedt op declaratiebasis en wordt rechtstreeks aan de leverancier voldaan.

  • 2.

    2Persoonsgebonden budget: het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit. De uitbetaling van het Pgb geschiedt rechtstreeks aan de cliënt, dit op basis van de geïndiceerde uren en de kostprijs die hiervoor staat per uur zoals vastgelegd in het Besluit.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a de algemene woonvoorziening.

Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b een woonvoorziening in natura.

Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad chet persoonsgebonden budget.

Ad dde financiële tegemoetkoming.

Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 5 van de wet.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a

Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Een woonvoorziening, (ook voor verhuiskosten), is volgens de

Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c

Een bouwkundige of woontechnische voorziening is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kunnen onder deze categorie hulpmiddelen begrepen worden voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die ten gevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad e tot en met h

Bij onderhoud, keuring en reparatie (e) moet worden gedacht aan voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Met f. worden die gevallen bedoeld waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorziening niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Er kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Met een financiële tegemoetkoming voor huurderving (g) aan de eigenaar van de woning kan worden bevorderd dat de aangepaste woonruimte beschik­baar blijft voor personen met beperkingen. Bij het verwijderen van voorzieningen (h) kan worden gedacht aan het weghalen en opslaan van een traplift als die niet meer nodig is. Deze woonvoorzieningen staan verder uitgewerkt in het Besluit en het Verstrekkingenboek.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woonvoorziening eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopste en meest adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in het verstrekkingenboek, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 18 Primaat van de losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicaptenkonden gemeenten woonvoorzieningen duurder dan

€ 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is deze mogelijkheid vervallen en komen de kosten voor rekening van de gemeenten. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruikvan een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling. Onder bezwaren van overwegende aard wordt verstaan de ruimtelijke beperkingen.

Artikel 19 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken van niet-hoofdverblijven

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 20, onder b. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in dit artikel. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4. Bezoekbaar maken van het toilet betekent ook dat hiervan gebruik gemaakt kan worden.

Onder het in het derde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer moet kunnen bereiken en dat door de ondersteuningsvrager toiletbezoek moet kunnen plaatsvinden.

Artikel 20 Weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Er moet sprake zijn van een belemmering bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van een ziekte of gebrek en/of chronisch psychische en psychosociale problemen. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van dit artikel.

Ad aOnder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 20, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c

Onder c wordt met name gedoeld op financiële tegemoetkomingen voorverhuiskosten; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Ad d

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Ad e

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonunit om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijk verhuizing staat dus op zich zelf los van de beperkingen die men heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo adequaat mogelijke woning.

Ad f

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

De Verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde antispeculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

Artikel 22 en 23 Aanpassingen van woonwagens en woonschepen De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of woonschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimte is het redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 27 Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad a

De collectieve vervoersvoorziening is een vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) gebeurde.

Ad b

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de beleidsregels casu quo het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Ad c

De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit uitgewerkt.

Ad d

Met dit bedrag kan iemand alternatief vervoer regelen. Nadere regels hierover zijn terug te vinden in het Verstrekkingenboek maatschappelijk ondersteuning en het Besluit.

Artikel 28 Het recht op een algemene voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens).

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen kunnen incidenteel een indicatie zijn voor het (tijdelijk) verstrekken van een vervoersvoorziening. Er kan ook gekeken worden naar andere voorzieningen buiten de Wmo. Bijvoorbeeld door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden, is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 29 Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 29 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder c, d en e van artikel 27. Nadere uitwerking van de individuele vervoersvoorzieningen vindt plaats in artikel 30 van de verordening. Men kan voor voorzieningen in aanmerking komen:

  • -

    indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectievevervoersvoorziening of;

  • -

    indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 30 Soorten individuele vervoersvoorzieningen

In lid 1 zijn, overeenkomstig de Wet voorzieningen gehandicapten, de diverse soorten individuele vervoersvoorzieningen omschreven. Nadere regels zijn uitgewerkt in het Besluit en Verstrekkingenboek. In het Besluit worden de inkomensgrenzen bepaald binnen welke het bezit van een auto gebruikelijk wordt geacht. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

In lid 1, sub a onder 4 wordt gesproken over een ander verplaatsingsmiddel. Hierbij moet gedacht worden aan bijzondere fietsen, zoals een driewielfiets. Een normale fiets wordt gezien als algemeen gebruikelijk.

De mate waarin bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming rekening wordt gehouden met een voorziening, als bedoeld in artikel 27 wordt uitgewerkt in het Besluit en het Verstrekkingenboek.

Hierbij dient de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2008, nr. 06/7318 LJN BC748 in acht genomen te worden. Hieruit blijkt dat de minimale vervoersbehoefte 1500 km bedraagt, welke voor declaratie in aanmerking komt.

Artikel 32 Omvang in gebied

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuningniet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven. Verplaatsingen tot een straal van 20 km worden gerekend tot lokale verplaatsingen.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis 1.500 á 2.000 kilometer af te leggen, zijnde de minimale vervoersbehoefte. Uit jurisprudentie blijkt dat de minimale vervoersbehoefte kan bestaan uit verschillende vervoersvoorzieningen die voor de berekening bij elkaar gerekend mogen worden.

Wanneer de persoon met beperkingen slechts gebruik kan maken van een rolstoeltaxi om zich te laten vervoeren, wordt de persoon met beperkingen geconfronteerd met hogere kosten dan een persoon met beperkingen die met een vergelijkbaar inkomen wel gebruik kan maken van een gewone taxi. Het is dan ook redelijk om de meerkosten (het verschil tussen een individuele vervoerskostenvergoeding en een rolstoeltaxikostenvergoeding) te compenseren.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 33 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet,gecompenseerd kunnen worden. Onder het begrip “rolstoel” wordt begrepen een rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Bij artikel 33 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde.

Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b en c betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d de sportrolstoel wordt genoemd.

Artikel 34 Primaat algemene rolstoelvoorziening incidenteel gebruik

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequatevoorziening.

Artikel 35 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner als verpleegcliënt geregistreerd staat. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling” als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7 Sportvoorzieningen

De sportrolstoel/sportvoorziening valt in het kader van deze verordening onder het begrip sportvoorziening. Onder de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten werd de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening kon worden verstrekt.

Een sportrolstoel, in principe te verstrekken als een financiële tegemoetkoming, zal verstrekt worden als zonder deze sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 36 Aanvraag

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 37 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Het gaat hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid. In dat kader is er een specifieke onderzoeksverplichting aan het college opgelegd.

Artikel 38 Inlichtingen, onderzoek en advies

Lid 1 onder a en b van dit artikel in de verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op hetmoment van de aanvraagnodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijngeheel niet bekend is bij deze wet. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b, kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies.

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies indien het een complexe aanvraag betreft, bijvoorbeeld wanneer een aanvraag wordt ingediend die betrekking om meerdere voorzieningen. Per geval wordt bezien of er sprake is van een complexe aanvraag. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 36 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdatbij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Lid 5 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel39 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen. De informatieverplichting bij de aanvraag, dus bij een te verstrekken voorziening, is geregeld in artikel 38 lid 3 van de verordening.

Artikel40 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan zorgen voor afwijzing van de aanvraag en voor intrekking van een besluit tot verstrekking van een voorziening (artikel 40 lid 1 sub c). Ook hiervoor geldt dat het de aanvrager door middel van de toekenningsbeschikking kenbaar moet zijn dat intrekking van het besluit op deze grond kan plaatsvinden. De intrekkingsgrond onder d is alleen van toepassing indien er sprake is van een situatie dat het niet-gebruik gedurende de vermelde periode niet het gevolg is van ziekte of andere overmachtsituaties.

Artikel41 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de Rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de Rechtbank, sector Kanton, gevolgd worden, zonder verplichte vertegenwoordiging (van een procureur).

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvragerin gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Indien het terug te vorderen bedrag minder is dan € 150,-- op jaarbasis en de kosten van de civielrechtelijke procedure niet in verhouding staan tot het terug te vorderen bedrag kan van de terug vordering afgezien worden nadat het minnelijke traject van herinnering en aanmaning niet heeft geleid tot een betaling.

Bij recidive dient ongeacht de hoogte van de terugvordering en de hiermee gepaard gaande kosten overgegaan te worden tot inning.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 42 Hardheidsclausule

Artikel 42 bepaalt dat het College in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een financiële tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet ter voorkoming van precedentwerking dan ook duidelijk in de rapportage en de beschikking aangeven waarom in een uitzonderlijke situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 43 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Er kunnen zich gevallen voordoen waarbij deze verordening niet van toepassing is. Door omstandigheden, afhankelijk per geval, kan het college bepalen de verordening toch van toepassing te laten verklaren.

Artikel 44 Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumtie. De Algemene Maatregel van Bestuur zoals op 22 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden bepaalt in artikel 4.5 lid 1 dat ook de bedragen van de einden bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in de lokale verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren. Wanneer besloten wordt gebruik te maken van een ander indexatiecijfer dan hierboven genoemd, wordt dit specifiek in het bestek van de betreffende voorziening opgenomen.

Artikel 45 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.