Regeling vervallen per 24-07-2012

Richtlijnen voor de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten

Geldend van 01-01-2011 t/m 23-07-2012

Intitulé

Richtlijnen voor de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten

Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam;

 

gelet op het bepaalde in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand;

 

overwegende dat het gewenst is het beleid bijzondere bijstand te wijzigen op de onderstaande onderdelen:

-           computerregeling (art. 12D);

-           inrichtingskosten statushouders (art. 13B);

-           bedrag opvragen medisch advies (art. 8, tweede lid);

-           reiskosten naar internationale schakelklas (art. 13A);

-           compensatie eigen bijdrage AWBZ (art. 9, eerste lid onder b.);

 

b e s l u i t e n:

 

vast te stellen de volgende ‘Richtlijnen voor de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten’, met bijbehorende artikelsgewijze toelichting.

 

 HOOFDSTUK I -           Algemene bepalingen

 Artikel 1           -           Begripsbepalingen

 

  • 1.

    In deze richtlijnen wordt verstaan onder:  

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB) en de daarop gebaseerde gemeentelijke verordeningen;

    • b.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB) en de daarop gebaseerde gemeentelijke verordeningen;

    • tegemoetkoming bijzondere kosten: de bijzondere bijstand als genoemd in de Wet werk en bijstand (WWB).

  • 2.

    De begripsbepalingen van de wet zijn onverkort op deze richtlijnen van toepassing.

  Artikel 2           -           Algemeen

 

  • 1.

    Als tegemoetkoming bijzondere kosten wordt aangemerkt de tegemoetkoming die wordt ver­strekt indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende leiden tot nood­zakelijke kosten van het bestaan, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwe­zige draagkracht te boven gaan.

  • 2.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de wet.

  • 3.

    Op deze richtlijnen is de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Werkendam van toepassing.

  • 4.

    Bij een periodieke verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt de hoogte van de verstrekking jaarlijks in de maand januari geïndexeerd, met uitzondering van een ver­strekte woonkostentoeslag als bedoeld in artikel 7.

  Artikel 3           -           Verstrekking om niet  

 

  • 1.

    Voor zover deze richtlijnen niet anders bepalen wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt als een bijdrage om niet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een renteloze geldlening worden verstrekt.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid laat onverlet de mogelijkheid om in het geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor het bestaan de hoogte van de toe te ken­nen tegemoetkoming bijzondere kosten lager vast te stellen.

  • 4.

    Aan de belanghebbende die een uitkering algemene bijstand ontvangt en die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 50 van de wet, de tegemoetkoming bijzondere kosten verleend in de vorm van een geld­lening onder verband van hypotheek.

Indien uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt, anders dan in de vorm van een woonkostentoeslag, wordt slechts tot het vestigen van krediethypotheek over­gegaan als de tegemoetkoming bijzondere kosten naar verwachting meer bedraagt dan vijf maal het bedrag als genoemd in artikel 21 onder a van de WWB, te verhogen met de van toepassing zijnde toeslag als bedoeld in artikel 21 WWB.

HOOFDSTUK II      -  Incidentele- en periodieke verstrekkingen    

Artikel  4          -           In aanmerking te nemen inkomen

 

  • 1.

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het inkomen, voor zover dit niet op grond van de wet wordt vrijgelaten, volledig in aanmerking genomen.

  • 2.

    De in dit hoofdstuk omschreven tegemoetkomingen worden verleend als individuele verstrek­king onder aftrek van de draagkracht overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde regels.

 

 Artikel  5          -           Tegemoetkoming bijzondere kosten aan jongeren

 

  • 1.

    Een jongere van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, indien en voor zover zijn noodzakelij­ke kosten van het bestaan hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 van de WWB.

  • 2.

    Hogere noodzakelijke bestaanskosten als bedoeld in het eerste lid worden geacht aanwezig te zijn indien de jongere zelfstandig woonachtig is.

  • 3.

    Een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien de jongere voor de kosten van het bestaan geen beroep kan doen op de ouder(s), omdat:        

    • -

      de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of         

    • -

      de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) niet te gelde kan maken;

  • 4.

    De jongere als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht je­gens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken indien:

    • a.

      de  ouder(s) is/zijn overleden;

    • b.

      de jongere in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      de jongere op de ingangsdatum van de bijstandsverlening langer dan een jaar zelfstandig woont;

    • d.

      de jongere, alleen of samen met een partner, de zorg heeft voor één of meer kinderen;

    • e.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin de jongere zelf geen verandering kan aan­brengen en indien hieraan een indicatie van een hulpverlenende instantie aan ten grond­slag ligt.

  • 5

    De hoogte van de aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt maximaal vastgesteld op het verschil tussen de uitkering die de jongere zou ontvangen bij een leeftijd van 21 jaar en het van toepassing zijnde normbedrag als bedoeld in artikel 20 van de WWB.

  • 6

    Bij de bepaling van de hoogte van de aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als be­doeld in het vijfde lid is de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand van toe­passing.

  • 7

    De op voet van dit artikel verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verhaald op de onderhoudsplichtige.

  • 8

    Van verhaal als bedoeld in het zevende lid wordt afgezien indien het instellen van verhaal zou leiden tot een ongewenste ontwrichting van de gezinssituatie dan wel zou leiden tot ongewen­ste gevolgen voor de betreffende jongere. Een indicatie van een hulpverlenende instantie dient hieraan ten grondslag te liggen.

 

 Artikel  6          -           Jongeren in een pleeggezin

 

  • 1.

    Jongeren die in een pleeggezin verblijven ontvangen in beginsel een tegemoetkoming op grond van de normen van Wet op de jeugdhulpverlening. Indien (nog) geen toekenning op grond van dit beleid heeft plaatsgevonden kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt, na advies en op indicatie van een hulpverlenende instantie.

  • 2.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het in de Wet op de jeugdhulp­ver­lening genoemde bedrag dat van toepassing is voor jongeren die verblijven in een pleeg­gezin.

 

 Artikel  7          -           Woonkosten

 

  • 1.

    Onder woonkosten wordt verstaan:

    • a.

      Indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huur­toeslagjaar per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huur­toe­slag.

    • b.

      Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van het totaal van de onderstaande posten:

      • -

        de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheek­rente;

      • -

        de in verband met het in eigendom hebben van de woning jaarlijks verschul­dig­de zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan:

        • *

          de rioolrechten;

        • *

          het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelastingen;

        • *

          de brand- en opstalverzekering;

        • *

          het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

        • *

          de normbedragen bij onderhoud van woningwetwoningen.

  • 2.

    Een woonkostentoeslag wordt verleend in situaties waarin de woonkosten zo hoog zijn dat de belanghebbende hierin niet kan voorzien met het inkomen. De Wet op de huurtoeslag is daar­bij een voorliggende voorziening.

  • 3.

    Indien een beroep op de hardheidsbepaling in de Wet op de huurtoeslag gedaan wordt kan als uitgangspunt geen woonkostentoeslag verleend worden, omdat daarmee de toewij­zings­mogelijkheid vervalt. Wel kan in een dergelijke situatie een geldlening verstrekt worden we­gens het redelijkerwijs op korte termijn over voldoende geldmiddelen kunnen beschikken.

  • 4.

    De woonkostentoeslag wordt tijdelijk toegekend totdat mogelijk recht bestaat op huurtoeslag.

  • 5.

    Indien de woonkosten als bedoeld in het eerste lid hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximumhuurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslagwordt de woonkostentoeslag vastgesteld op een bedrag dat  gelijk is aan het verschil tussen de woonkosten en de voor eigen rekening blijvende woonkosten.

    Onder de voor eigen rekening blijvende woonkosten wordt verstaan het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen het van toepassing zijnde bedrag van de Wet op de huurtoeslag en het bedrag dat maximaal wordt verstrekt volgens de op belanghebbende van toepassing zijn­de tabel volgens de Wet op de huurtoeslag.

  • 6.

    De toeslag bedoeld in het vijfde lid wordt verstrekt voor de duur van maximaal een jaar, te rekenen vanaf de datum aanvraag. Aan het verstrekken van deze toeslag wordt de voor­waar­de verbonden dat de belanghebbende al het mogelijke doet om goedkopere woonruimte te verkrijgen, tenzij er sprake is van een woonkostentoeslag voor een eigen woning waarbij kre­diethypotheek is gevestigd.

  • 7.

    Verlenging van de in het zesde lid genoemde periode voor de duur van een jaar is alleen mo­gelijk indien de belanghebbende, ondanks dat hij aantoonbaar alles in het werk heeft gesteld om een meer passende woonruimte te verkrijgen, hierin buiten zijn toedoen niet in is ge­slaagd.

  • 8.

    Als een woonkostentoeslag verleend wordt en voorzienbaar is dat deze, bij ongewijzigd huur­toe­slagbeleid, het volgend huurtoeslagjaar ook nodig zal zijn, wordt de verhuisverplichting op­gelegd. In een dergelijke situatie kan voor een periode van maximaal één jaar een tegemoet­koming verstrekt worden indien de woonkosten als bedoeld in het eerste lid lager zijn dan het bedrag van de maximale huurgrens als genoemd in de Wet op de huurtoeslag.

    Het bedrag van de toeslag is gelijk aan het bedrag dat op grond van de Wet op de huurtoeslag zou worden ontvangen volgens de op de belanghebbende van toepassing zijnde tabel met de laagste inkomenscategorie;

  • 9.

    Bij de vaststelling van een woonkostentoeslag wordt rekening gehouden met de inkomens van huisgenoten volgens nader vast te stellen uitvoeringsregels.

Artikel  8     -   Kosten van medische- en/of sociale voorzieningen  

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de noodzakelijke kosten van medische- en/of socia­le voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5 onder f, 14 onder e en 15 van de WWB.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de noodzaak van de kosten van incidentele medische voorzieningen kan een medisch advies worden opgevraagd, indien de te verlenen tegemoetkoming een be­drag van € 500 te boven gaat. Bij periodieke verstrekkingen wordt in alle gevallen een me­disch advies opgevraagd.

  • 3.

    Indien voor de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen een gedeeltelijke vergoeding van de zorgverzekeraar wordt ontvangen, wordt geen nader onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de kosten. In deze situaties wordt een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt tot 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, onder de voorwaarde dat de belanghebbende zich heeft bijverzekerd via het basispakket aanvullende verzekering en daarnaast zich heeft bijverzekerd via een aanvullende tandartskostenverzekering.

  • 4.

    Huishouden met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum en een vermogen dat niet ho­ger is dan de draagkracht als bedoeld in artikel 22, komen in aanmerking voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering Trias AVG.

 

 Artikel  9          -           Medische- en para-medische kosten

 

  • 1.

    Voor verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende medische- en paramedische kosten in aanmerking:

    • a

      de voor eigen rekening van de belanghebbende komende eigen bijdragen of eigen aan­deel in de kosten van medisch noodzakelijke verstrekkingen of voorzieningen, waarbij voor de bepaling van de noodzaak, de hoogte en de frequentie van de ver­lening van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de goedkoopste adequate voor­ziening;

    • b

      de voor eigen rekening van de belanghebbende komende eigen bijdragen in verband met het ontvangen van begeleiding vanuit de AWBZ;

    • c

      de voor rekening van de belanghebbende blijvende redelijke kosten van gebruik van een medisch noodzakelijke voorziening of verstrekking;

    • d

      de extra kosten van een medisch dieet;

    • e

      de ten gevolge van langdurige ziekte of handicap ontstane extra kosten van slijtage van kleding en/of beddengoed en bewassing;

    • f

      de extra kosten voor de vervanging van een garderobe na ongeval, ziekte of revali­datie;

    • g

      de extra kosten van kledingaanschaf in verband met een langdurige opname in een inrichting, een en ander volgens de door de inrichting aangegeven lijst van noodza­kelijk aan te schaffen artikelen;

    • h

      de extra kosten van verwarming tengevolge van een handicap of langdurige ziekte;

    • i.

      de extra kosten van medisch noodzakelijk aangepast schoeisel;

    • j.

      de aanschafkosten van een gehoortoestel, de kosten van het schoonmaken van het gehoortoestel en de aanschafkosten van de voor het gehoortoestel benodigde bat­terijen

    • k.

      de in verband met een bevalling voor rekening van de belanghebbende blijvende kos­ten van de eigen bijdrage;

    • l.

      de kosten van pedicurebehandeling tot maximaal € 250 op jaarbasis. Indien de kosten op jaarbasis meer bedragen dan € 250 is de verstrekking van een tegemoetkoming slechts mogelijk indien de noodzaak blijkt uit een medisch advies.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het voorafgaande lid en het tweede lid van artikel 3 komen de kos­ten van een medische behandeling door huisarts of specialist en de kosten van opname en behandeling in een ziekenhuis slechts voor een tegemoetkoming in aanmerking, als er sprake is van een acute noodsituatie, er geen alternatief voor de verstrekking van een tegemoetko­ming bijzondere kosten bestaat en het niet verlenen van de tegemoetkoming ernstige gevol­gen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende.

 

 Artikel  10        -           Ouderen en gehandicapten

 

Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen, gehandicapten en chronisch zie­ken te bevorderen:

  • a

    de eigen bijdrage van dagopvang ouderen en gehandicapten;

  • b

    de eigen bijdrage gezinsverzorging;

  • c

    de kosten van een tijdelijke opname in een verzorgingstehuis.

 

Artikel 11  - Kosten van verhuizing, alarmering, begrafenis en reiskosten

 

Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale- of financiële omstandigheden:

  • a

    het voor rekening van de belanghebbende komende aandeel in de kosten van wettelijke ver­plich­te lijkbezorging (begrafenis of crematie), gerekend naar de kosten van de goedkoopste adequate voorziening. Als belanghebbende wordt aangemerkt de directe familie, te weten de echtgenoot, de partner, de ouders, de kinderen, de aangetrouwde kinderen, schoonouders en stiefouders. Wanneer er geen directe familie is, kan degene die anderszins erfgenaam is ge­wor­den en niet over de middelen beschikt om de begrafenis of crematie te betalen, eveneens voor zijn/haar deel van de kosten een tegemoetkoming bijzondere kosten aanvragen.

    Voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buitenland wordt geen tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt. Ook de reiskosten naar het buitenland om een begrafenis of crematie bij te wonen komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten.

  • b.

    de kosten van een noodzakelijke verhuizing;

  • c.

    de kosten van alarmering als deze noodzakelijk zijn op grond van een sociale indicatie;

  • d.

    de ten gevolge van een noodzakelijke verhuizing ontstane dubbele woonkosten voor een periode van maximaal één maand;

  • e.

    reiskosten in Nederland in de volgende gevallen:

    • -

      ziekenbezoek aan gezinsleden of naaste familieleden die thuis of in een instelling worden verpleegd;

    • -

      bezoeken van uithuis geplaatste kinderen;

    • -

      bezoeken van een naast familielid in een penitentiaire inrichting.

Artikel 12         -           Kosten van duurzame gebruiksgoederen

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een geldlening, mits en voor zover de belanghebbende ter financiering van deze kosten niet kan worden geholpen door de Gemeentelijke Kredietbank.

  • 2.

    De noodzaak van verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen wordt beoordeeld aan de hand van:

    • a.

      de feitelijke toestand van de te vervangen duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      de grootte van de woning van de belanghebbende;

    • c.

      de grootte van het gezin van de belanghebbende;

    • d.

      de overige van belang zijnde feiten en omstandigheden.

  • 3.

    Indien de individuele bijzondere omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven kan, in afwijking van het eerste lid, een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duur­zame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een bedrag om niet.

  • 4.

    Het totaalbedrag van de vastgestelde kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in het eerste lid wordt verminderd met het bedrag dat in het betreffende kalender­jaar op grond van de artikelen 12A of 12B wordt ontvangen voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 5.

    Indien een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend in de vorm van een geldlening wordt de aflossing van deze geldlening vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 van deze richtlijnen.

  • 6.

    Indien voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen een lening is verstrekt door de Gemeentelijke Kredietbank kan, indien en voor zover de kosten van de periodiek ver­schuldigde rente en aflossing het aflossingsbedrag zoals vastgesteld overeenkomstig het be­paalde in artikel 25 van deze richtlijnen te boven gaat, een periodieke tegemoetkoming bij­zon­dere kosten worden verleend in de kosten van rente en aflossing voor het bedrag waar­mee het in artikel 25 genoemde aflossingsbedrag wordt overschreden.

 

 

Artikel 12A   -           Kosten  duurzame gebruiksgoederen van langdurige minima van 65 aar en ouder

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen kan jaarlijks wor­den verstrekt aan de belanghebbende van 65 jaar en ouder die een zelfstandige huis­vesting voert en die tenminste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangt tot max­i­maal 120% van de van toepassing zijnde WWB norm. De tegemoetkoming wordt verstrekt op basis van artikel 35, derde lid, van de WWB.

  • 2.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt bij een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde WWB norm  € 250 voor gehuwden/samenwoners en € 200 voor een alleenstaande. Bij een inkomen tussen 110% en 120% van de van toepassing zijnde WWB norm bedraagt de tegemoetkoming 50% van de genoemde bedragen.

  • 3.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, vierde lid, van deze richt­lijnen en artikel 22, derde lid van deze richtlijnen, zijn niet van toepassing op een ver­strekking op grond van dit artikel.

  • 4.

    De belanghebbende als bedoeld in het eerste lid hoeft de noodzaak en de besteding van de aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen niet aan te tonen.

  • 5.

    Een aanvraag op basis van dit artikel kan, in afwijking van artikel 30, worden ingediend tot en met twee maanden na het verstrijken van het kalenderjaar.

 

 

Artikel 12B-       Kosten duurzame gebruiksgoederen van langdurige minima van 23 tot 65 jaar

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen kan jaarlijks worden verstrekt aan belanghebbenden van 23 tot 65 jaar die een zelfstandige huisves­ting voeren, die tenminste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangen tot maxi­maal 120% van de van toepassing zijnde WWB norm en die behoren tot één van de on­derstaande groepen personen:

    • a.

      alleenstaande ouders met kinderen tot 18 jaar;

    • b.

      gezinnen met kinderen tot 18 jaar;

    • c.

      alleenstaanden van 57,5 jaar en ouder;

    • d.

      gehuwden/samenwonenden van 57,5 jaar en ouder;

    • e.

      gehuwde/samenwonende arbeidsgehandicapten, indien beide partners arbeidsgehandicapt zijn;

    • f.

      personen die naar het oordeel van het college vanwege medische- en/of sociaal psychische omstandigheden geen (volledige) betaalde baan kunnen aanvaarden.

  • 2.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt bij een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde WWB norm maximaal € 250 voor gehuwden/samenwoners en maximaal € 200 voor een alleenstaande. Het toe te kennen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van € 50 per inwonend ten laste komend kind. Bij een inkomen tussen 110% en 120% van de van toepassing zijnde WWB norm bedraagt de tegemoetkoming 50% van de genoemde bedragen.

  • 3.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, vierde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

  • 4.

    Een verstrekking als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats na individuele beoor­deling van de volgende aspecten:

    • -

      de belanghebbende is niet in staat geweest te reserveren voor de aanschaf van duur­zame gebruiksgoederen;

    • -

      de noodzaak van de aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen is vastgesteld;

    • -

      de belanghebbende heeft bij de aanvraag bewijsstukken overgelegd van de aange­schaf­te duurzame gebruiksgoederen.

  • 5.

    Een aanvraag op basis van dit artikel kan, in afwijking van art. 30, worden ingediend tot en met twee maanden na het verstrijken van het kalenderjaar

Artikel 12C-      Kosten  schoolgaande kinderen van langdurige minima van 23 tot 65 jaar

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten als bijdrage in de kosten van schoolgaande kin­de­ren in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar kan jaarlijks worden verstrekt aan de belangheb­ben­de van 23 tot 65 jaar die een zelfstandige huisvesting voert en die tenminste drie aan­eengesloten jaren een inkomen ontvangt tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde WWB norm.

  • 2.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten als bijdrage in de kosten van schoolgaande kinde­ren die overstappen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs kan jaarlijks wor­den verstrekt aan de belanghebbende van 23 tot 65 jaar die een zelfstandige huisvesting voert en die tenminste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangt tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde WWB norm.

  • 3.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 50 per kind in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar en € 125 per kind in de leeftijd van 13 tot en met 17 jaar. De tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid bedraagt maximaal € 375 per kind. Een cumulatie van deze bedragen per kind in één kalenderjaar is niet mogelijk. Bij een inko­men tussen 110% en 120% van de van toepassing zijnde WWB norm bedraagt de tege­moet­koming 50% van de bedragen zoals genoemd in dit artikel.

  • 4.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, vierde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

  • 5.

    Een verstrekking als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel vindt slechts plaats na individuele beoordeling van de volgende aspecten:

    • -

      de belanghebbende is niet in staat geweest te reserveren voor de kosten van de school­­gaande kinderen;

    • -

      de noodzaak van de te maken kosten voor schoolgaande kinderen is vastgesteld.

  • 6.

    Een aanvraag op basis van dit artikel kan, in afwijking van art. 30, worden ingediend tot en met twee maanden na het verstrijken van het kalenderjaar.

 

Artikel 12D-      Kosten voor de aanschaf van computerapparatuur

 

  • 1.

    De belanghebbende van 23 tot 65 jaar die een zelfstandige huisvesting voert en die ten­minste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangt tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde WWB norm, kan eenmaal per drie kalenderjaren in aanmerking komen voor een bedrag voor de aanschaf van computerapparatuur ten behoeve van een school­gaand kind van 10 tot en met 17 jaar.

  • 2.

    Indien er in het gezin van belanghebbende sprake is van meerdere kinderen, vindt slechts eenmaal per drie kalenderjaren een verstrekking plaats als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De ouders met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, komen eenmaal per drie kalenderjaren in aanmerking voor een bedrag om niet van € 500 voor de aanschaf van een personal computer.

    Indien de ouders een duurdere computer aanschaffen, kan voor het bedrag van € 500 tot maximaal€ 1.000 een renteloze lening worden verstrekt, met een maandelijks aflossingsbedrag van € 15.

  • 4.

    De ouders met een inkomen van 110% tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, komen eenmaal per drie kalenderjaren in aanmerking voor een bedrag om niet van € 250 voor de aanschaf van een personal computer.

    Indien de ouders een duurdere computer aanschaffen, kan voor het bedrag van € 250 tot maximaal € 750 een renteloze lening worden verstrekt, met een maandelijks aflossingsbedrag van € 30.

  • 5.

    Naast de belanghebbende als genoemd in het eerste lid, kan voor verstrekking van com­pu­terapparatuur als bedoeld in dit artikel de bijstandsgerechtigde in aanmerking komen die minimaal een jaar werkloos is en met wie een trajectplan ingevolge de WWB-reïn­te­gratieverordening is aangegaan, dat gericht is op uitstroom en waarbij lessen automati­se­ring deel uit maken van het op uitstroom gerichte scholingstraject. De bepalingen als genoemd in het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, vierde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

Artikel 12E       -           Categoriale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor deels niet-zichtbare ziektegerelateerde kos­ten kan verstrekt worden aan de belanghebbende die een zelfstandige huisvesting voert en die behoort tot één van de onderstaande categorieën personen:

    • a.

      personen met een maximale arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    • b.

      personen die vanwege hun handicap een Wmo voorziening hebben ont­vangen, met uitzondering van een Wmo voorziening deeltaxi;

    • c.

      personen die langer dan een jaar thuiszorg ontvangen;

    • d.

      personen met een bijstandsuitkering die volledig arbeidsongeschikt zijn.

  • 2.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt bij een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde WWB norm € 200 voor een alleenstaande en € 300 voor gehuw­den/samenwoners indien beide partners tot één van de doelgroepen behoren. Bij een in­komen tussen 110% en 120% van de van toepassing zijnde WWB norm bedraagt de tege­moetkoming 50% van de genoemde bedragen.

  • 3.

    De belanghebbende als bedoeld in het eerste lid hoeft de noodzaak en de besteding van de te ontvangen tegemoetkoming niet aan te tonen.

 

 Artikel 13         -           Kosten in verband met scholing en sociale activering

 

  • 1.

    Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in aanmerking de voor rekening van be­lang­hebbende komende noodzakelijke kosten van:

    • a.

      solliciteren, scholing, cursussen of trainingen;

    • b.

      deelname aan activiteiten in het kader van sociale activering

    • c.

      de aan a. of b. verbonden kosten van boeken, leermiddelen, excursies en reiskosten;

    • d.

      de kosten van kinderopvang die voortvloeien uit deelname aan de onder a. of b. ge­noem­de activiteiten.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde activiteiten worden slechts als noodzakelijk aangemerkt als de­ze nodig zijn voor de inschakeling in voor de belanghebbende gangbare arbeid (uitstroom) dan wel als deze nodig zijn voor het verhogen van maatschappelijke participatie en het door­breken of voorkomen van sociaal isolement (sociale activering).

    De noodzakelijkheid moet blijken uit een trajectplan, activeringsplan of zorgplan, waarin af­spra­ken zijn vastgelegd.

Artikel 13A       -           Reiskosten leerlingen naar Internationale Schakelklas

 

  • 1.

    Leerlingen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar die de Internationale Schakelklas bezoeken, komen in aanmerking voor een reiskostenvergoeding. De vergoeding wordt gebaseerd op de reiskosten met de goedkoopste vorm van openbaar vervoer.

  • 3.

    Een eventuele reiskostenvergoeding die ontvangen wordt via een regeling voor studiefinanciering, wordt in mindering gebracht op het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Voor leerlingen van 18 jaar en ouder kan op grond van individuele omstandigheden eveneens een reiskostenvergoeding worden toegekend. In dat geval dient in de rapportage de noodzaak van het volgen van scholing via de Internationale Schakelklas duidelijk gemotiveerd te worden.

 

 

Artikel 13B       -           Inrichtingskosten statushouders

 

  • 1.

    Een statushouder die voor de eerste maal een zelfstandige woning gaat bewonen, komt in aanmerking voor een bedrag voor het inrichten van diens woning. Het bedrag wordt in beginsel verstrekt in de vorm van een lening bij de Kredietbank Breda.

  • 2.

    Het bedrag van de toe te kennen lening als bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de  omvang van het huishouden. De bedragen zijn per huishouden maximaal als volgt:

 

 

 

  • Aantal personen

    Bedrag vanaf 1 januari 2011

    1 persoon, kamerbewoner

    € 3.000

    1 persoon, zelfstandig wonend

    € 5.250

    2 personen, echtpaar

    € 6.000

    2 personen, geen echtpaar

    € 6.500

    3 personen, echtpaar

    € 6.900

    3 personen, geen echtpaar

    € 7.550

    4 personen

    € 8.050

    5 personen

    € 9.200

    6 personen

    € 10.200

    Meer personen, per persoon extra

    € 1.000

 

  • 3.

    Bovenstaande bedragen zijn de maximale bedragen die beschikbaar worden gesteld bij een          eerste woninginrichting. De betrokkene dient hierop gedurende drie jaar af te lossen met het         van toepassing zijnde aflossingsbedrag. Na drie jaar onafgebroken aflossing wordt het restantbedrag van de lening kwijtgescholden.

  • 4.

    De betrokkene dient het bedrag aan te wenden voor inrichtingskosten. Daartoe behoort de inboedel van de woning, maar ook fietsen, een computer etc. mogen van het inrichtingskrediet aangeschaft worden. De betrokkene kan zelf bepalen op welke wijze hij het beschikbaar gestelde budget besteedt. De betrokkene heeft hierin een grote mate van vrijheid. Het is mogelijk om ook tweedehands goederen aan te schaffen.

  • 5.

    Betrokkene hoeft geen gedetailleerde facturen, bonnen etc. te overleggen van de aangeschafte goederen. Per steekproef kan de gemeente een controle uitvoeren naar de besteding van het inrichtingskrediet. Het is daarom wel van belang om de facturen van aangekochte goederen te bewaren.

  • 6.

    Wanneer betrokkene binnen drie jaar na ontvangst van het inrichtingskrediet bij Loket Altena een aanvraag indient voor duurzame gebruiksgoederen, wordt deze aanvraag afgewezen. Het argument hiervoor luidt dat betrokkene van het inrichtingskrediet de noodzakelijke goederen dient aan te schaffen. Wanneer betrokkene er bijvoorbeeld voor kiest een dure tv aan te schaffen en daarnaast een tweedehands, oude wasmachine, wordt gedurende de periode van drie jaar geen vergoeding verstrekt wanneer de wasmachine kapot gaat.

Artikel 14         -           Tegemoetkoming kinderopvang bij sociaal-medische indicatie

 

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op grond van de individuele omstandigheden van de aanvrager een tegemoetkoming verstrekken in de kosten van kinderopvang, indien er op grond van een sociaal-medische indicatie een noodzaak aanwezig is voor kinderopvang.

  • 2.

    Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend worden toegekend, indien de noodzaak voor kinderopvang blijkt uit een door de GGD vastgestelde sociaal-medische indica­tie. Deze indicatie bevat tevens de geldigheidsduur van de indicatie en de noodzakelijk geach­te omvang van de kinderopvang per week en per kind.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verstrekken geen (volledige) tegemoetkoming als bedoeld in dit artikel, indien de aanvrager op grond van andere bepalingen, andere wetgeving of anderszins een oplossing kan vinden voor de noodzakelijke kosten van kinderopvang. Voor deze kosten worden de Wet Kinderopvang en de daarop gebaseerde Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang alsook de Reïntegratieverordening WWB aangemerkt als voorliggende financiële voor­zieningen.

  • 4.

    Indien burgemeester en wethouders besluiten een tegemoetkoming te verstrekken als ge­noemd in het eerste lid, wordt de hoogte van de bijdrage vastgesteld aan de hand van het toet­­sings­inkomen van de aanvrager en de van toepassing zijnde tabel van de Wet kinder­op­vang. Onder toetsingsinkomen wordt het inkomen verstaan zoals dit wordt gehanteerd bij de bere­kening van een tegemoetkoming als bedoeld in de Wet kinderopvang.

    Dit houdt in dat bij de vaststelling van het inkomen niet wordt uitgegaan van het draagkracht­inkomen als bedoeld in artikel 23.

  • 5.

    Indien burgemeester en wethouders besluiten een tegemoetkoming te verstrekken als be­doeld in het eerste lid, wordt de aanwezige draagkracht uit vermogen als bedoeld in artikel 22 buiten beschouwing gelaten.

Artikel 15         -           Preventie ten aanzien van gezondheid en gezinsomstandigheden

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend voor de kosten van deelname aan cursussen die onder meer gericht zijn op het verbeteren van de gezondheid en het ver­sterken van de gezinsomstandigheden.

  • 2.

    Naast de cursuskosten behoren ook de hieruit voortvloeiende reiskosten en de kosten van kinderopvang tot de noodzakelijke kosten.

 

 Artikel 16         -           Kosten mantelzorg

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend voor de extra kosten die voort­vloeien uit het verrichten van mantelzorg.

  • 2.

    Cursussen die gericht zijn op ondersteuning van mantelzorgers komen in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten.

  • 3.

    Naast de cursuskosten behoren ook de hieruit voortvloeiende reiskosten en de kosten van kinderopvang tot de noodzakelijke kosten.

 

 Artikel 17         -           Kosten rechtshulp en naturalisatie

 

  • 1.

    Voor de eigen bijdrage voor kosten van rechtshulp kan een tegemoetkoming bijzondere kos­ten verleend worden indien de Raad voor de Rechtsbijstand een toevoeging heeft verstrekt.

  • 2.

    Voor de kosten van naturalisatie kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toege­kend.

  • 3.

    Voor de legeskosten in verband met een verzoek voor afgifte van een verblijfsvergunning kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend. Dit geldt eveneens voor legeskosten in verband met een verzoek voor verlenging van een verblijfsvergunning.

  • 4.

    Voor de verschuldigde eigen bijdrage in verband met het volgen van een inburgeringsvoorziening kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend, indien er sprake is van een samenloop van de kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.

Artikel 18         -           Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

 

  • 1.

    Indien in de situatie van een alleenstaande ouder het laatste ten laste komend kind 18 jaar wordt en niet meer ten laste van de ouder komt, waardoor op de ouder het normbedrag voor een alleenstaande van toepassing is, wordt een toeslag verleend ter grootte van het verschil tussen

    • -

      het gezamenlijk inkomen van de alleenstaande en het betreffende kind,

      en

    • -

      het normbedrag voor gehuwden/samenwoners als genoemd in de WWB.    

  • 2.

    De toeslag wordt verleend indien en tot zolang het kind tot het huishouden van de ouder blijft behoren, doch maximaal voor 36 maanden, waarbij de toeslag na 18 maanden wordt gehal­veerd.

  • 3.

    Voor de bepaling van de inkomsten van het kind met een inkomen ingevolge de Wet Studie­financiering 2000, wordt het inkomen vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 33, tweede lid WWB.

 Artikel 19         -           Overbruggingsuitkering

 

  • 1.

    Aan de belanghebbende die op geen enkele wijze gedurende een korte periode zelf in zijn fin­anciële probleem kan voorzien, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt in de vorm van een overbruggingstoeslag. Een dergelijke toeslag is slechts mogelijk nadat uit onderzoek is gebleken dat er geen inkomsten zijn en dat er geen (geldelijk) vermogen aanwe­zig is.

  • 2.

    Indien er sprake is van toekenning van een eerste periodieke uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, terwijl daaraan voorafgaand geen eigen inkomsten werden verworven en de belanghebbende de overbrugging op geen enkele wijze uit eigen middelen (inkomen en ver­mo­gen) kan opvangen, wordt de overbruggingstoeslag om niet verleend.

  • 3.

    De hoogte van de overbruggingstoeslag bedraagt maximaal de hoogte van de periodieke bij­stand over de te overbruggen periode.

 

 

Artikel 19A       -           Kosten afvoer grof huisvuil

 

  • 1.

    De kosten van afvoer van grof huisvuil worden tot een bedrag van € 60 per jaar aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor deze kosten kan tot dit bedrag een bijdrage verstrekt worden.

  • 2.

    Bij het indienen van een verzoek om bijstand op grond van dit artikel, dient de betrokkene een bewijsstuk van de gemaakte kosten te overleggen.

 

Hoofdstuk III    -           Inkomen en draagkracht

 

Artikel 20         -           Inkomen

 

  • 1.

    Bij de vaststelling van het netto inkomen wordt uitgegaan van de som van inkomsten als be­doeld in de WWB.

  • 2.

    a. bij een vast inkomen wordt uitgegaan van het inkomen per datum aanvraag.

    b. bij een wisselend inkomen wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de achterliggende zes maanden. In uitzonderlijke gevallen (individualiseringsbeginsel) kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

  • 3.

    Voor de vaststelling van de draagkrachtruimte wordt het netto inkomen verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief eventuele toeslag en verlaging, exclusief vakantie­toe­slag en met:

    • a.

      de woonlasten, voor zover deze meer bedragen dan het voor eigen rekening blijvende bedrag ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor de laagste inkomenscategorie;

    • b.

      wettelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsver­band van de belanghebbende levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

    • c.

      de eigen bijdrage AWBZ in verband met een tijdelijk verblijf in een inrichting wegens revalidatie;

    • d.

      de verschuldigde aanslag plaatselijke belastingen, na aftrek van de toegekende bij­dra­ge in het kader van de kwijtscheldingsregeling- c.q. de bijdrageregeling plaatselijke be­­lastingen;

    • e.

      voor gebruikers van de maaltijdvoorziening: het bedrag van de niet-maximaal ont­van­gen korting op grond van de verordening ‘subsidieverlening gebruikers maaltijdvoor­ziening’;

    • f.

      de niet ontvangen maximale tegemoetkoming op grond van de verordening ‘Activi­teitenfonds’.

  • 4.

    Het inkomen van uitkeringsgerechtigden die langer dan een jaar een uitkering op grond van de WWB ontvingen, wordt gedurende een periode van een jaar na beëindiging van de perio­dieke WWB uitkering wegens werkaanvaarding voor de uitvoering van deze richtlijnen vastge­steld op de norm van de betreffende WWB uitkering.

 

 Artikel 21         -           Draagkrachtregels algemeen

 

  • 1.

    Bij de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten is de belanghebbende naar draag­­­kracht een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Er is sprake van draagkrachtruimtevoor zover het netto-inkomen, minus de in artikel 20, derde lid van deze richtlijnen genoemde componenten, van de belanghebbende de voor hem geldende bijstandsnorm, inclusief eventuele toeslag en verlaging, overschrijdt.

  • 3.

    Er is sprake van draagkracht indien het vermogen van belanghebbende boven het vrij te la­ten toegestane vermogen uitkomt zoals genoemd in artikel 34, derde lid WWB.

  • 4.

    De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 5.

    Indien de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanlei­ding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode worden vastgesteld.

 

 Artikel 22         -           Draagkracht uit vermogen

 

  • 1.

    De draagkracht uit vermogen wordt vastgesteld op 100% van het vermogen waarmee de ver­mogensvrijstellingen bedoeld in artikel 34, eerste en tweede lid juncto artikel 34, derde lid WWB worden overschreden.

  • 2.

    Indien er sprake is van vermogen, gebonden in een door de belanghebbende of zijn/haar ge­zin bewoonde woning, dat uitkomt boven de vermogensgrenzen als genoemd in artikel 34 WWB, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, met inachtneming van het gestelde in artikel 3, vierde lid, van deze richtlijnen.

  • 3.

    De waarde van auto’s wordt in beginsel niet als vermogen aangemerkt. Het bepaalde in de Beleidsregel Waardevaststelling bezit van auto’s en motoren is hierbij niet van toepassing.

  • 4.

    Voor personen van 65 jaar en ouder geldt een extra vrijlating van maximaal € 5.000 per per­soon.

 

 Artikel 23         -           Draagkracht uit inkomen

 

  • 1.

    Voor de berekening van de verschuldigde draagkracht wordt het netto inkomen conform het gestelde in artikel 20 van deze richtlijnen als uitgangspunt genomen.

  • 2.

    De draagkracht wordt als volgt vastgesteld:

    • -

      0% van de draagkrachtruimte, indien het netto inkomen minder bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde WWB norm;

    • -

      35% van de resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt tussen 110% en 150% van de van toepassing zijnde WWB norm;

    • -

      100% van der resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt  boven 150% van de van toepassing zijnde WWB norm.         

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt de draagkracht vastgesteld op 100% bo­ven de van toepassing zijnde WWB norm, indien de verstrekking van een tegemoetkoming bij­zondere kosten betrekking heeft op één of meer van de volgende kostensoorten:

    • a.

      woonkosten;

    • b.

      kosten van begrafenis of crematie van partner en/of kinderen;

    • c.

      kosten in verband met een tijdelijke opname in een inrichting of detentie;

    • d.

      de voldoening van de rente- en aflossingsverplichtingen van een GKB-lening.

 

 Artikel 24         -           Draagkrachtperiode

 

  • 1.

    Het draagkrachtjaar begint op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt inge­diend en eindigt één jaar later.

    Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het vast­gestelde draagkrachtjaar; de vastgestelde draagkrachtruimte blijft gelden.

  • 2.

    Bij incidentele verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt de draa­g­kracht over het gehele draagkrachtjaar in aanmerking genomen. De draagkracht wordt in één­nmaal verrekend.

  • 3.

    Bij periodieke verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten kan, in afwijking van het eerste lid, worden uitgegaan van een maandelijkse draagkrachtperiode als het gaat om:

    • a.

      een tegemoetkoming bijzondere kosten  voor woonkosten;

    • b.

      een tegemoetkoming  voor algemeen noodzakelijke kosten van jongeren, als genoemd in artikel 5 van deze richtlijnen;

    • c.

      de garantietoeslag voormalige alleenstaande ouders;

    • d.

      een tegemoetkoming bijzondere kosten voor rente en aflossing van een GKB lening.

  • 4.

    Als op het moment van indienen van een aanvraag tegemoetkoming bijzondere kosten blijkt dat er vóór de aanvraagdatum noodzakelijke kosten zijn gemaakt, kan hiermee bij de vast­stelling van de draagkracht rekening worden gehouden. Dit kan gebeuren door de aanvang van het draagkrachtjaar te stellen op het moment waarop deze kosten zich voor het eerst hebben voorgedaan. Een verschuiving terug in de tijd is mogelijk voor een periode van maxi­maal twaalf maanden.

 

 Artikel 25         -           Aflossingsregels

 

  • 1.

    De aflossing van de verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een geldle­ning wordt vastgesteld op een bedrag gelijk aan de draagkrachtruimte als bedoeld in artikel 21, tweede lid en 5% van de van toepassing zijnde WWB norm. De aflossing strekt zich maxi­maal uit over een periode van 36 maanden.

    Bij de vaststelling van de van toepassing zijnde WWB norm is de Verordening toeslagen en verlagingen WWB  van toepassing.

  • 2.

    Indien gedurende 36 maanden volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in ver­band met een geldlening die betrekking heeft op duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in art. 12 eerste lid van deze richtlijnen is voldaan, wordt het resterende bedrag van de geld­le­ning geacht om niet te zijn verstrekt.

  • 3.

    Indien na 36 maanden niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, is het bepaalde in het tweede lid eerst van toepassing op het tijdstip waarop het achterstallige bedrag is afgelost.

HOOFDSTUK IV           -           Schuldhulpverlening

 

Artikel 26         -           Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden kan worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder f, en artikel 49 WWB.

  • 2.

    De Gemeentelijke Kredietbank wordt als voorliggende voorziening aangemerkt, indien en voor zover de kosten van rente en aflossing van een door deze bank te verstrekken krediet kunnen worden voldaan met de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 25 van deze richtlijnen.

  • 3.

    Indien en voor zover het krediet dat nodig is voor een noodzakelijke schuldsanering niet ver­strekt kan worden door de Gemeentelijke Kredietbank wegens het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit, wordt bijstand verleend op grond van artikel 48, tweede lid van de WWB in de vorm van een geldlening.

  • 4.

    De aflossing van de geldlening bedoeld in het derde lid vindt plaats met inachtneming van de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 25 van deze richtlijnen.

  • 5.

    De aflossing van de geldlening zoals genoemd in het derde lid wordt opgeschort tot het mo­ment waarop de lening bij de Gemeentelijke Kredietbank is afgelost, onder de voorwaarde dat de belanghebbende stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij de GKB voldoet.

  • 6.

    Voor het oplossen van incidentele schuldproblemen tot € 250,- wordt geen persoonlijke lening bij de GBK afgesloten, maar kan worden volstaan met leenbijstand.

 

 Artikel 27         -           Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden bij bijzondere  omstandigheden                                     

  • 1.

    In zeer dringende omstandigheden kan, bij gebrek aan een voorliggende voorziening, een te­ge­moetkoming bijzondere kosten worden verleend voor schulden die zijn ontstaan door een verminderd besteedbaar inkomen tengevolge van een wettelijke sanctie- of invorderingsmaatregel, waarbij het besteedbaar inkomen beneden de grens van de beslag­vrije voet uitkomt. Deze tegemoetkoming wordt als geldlening verleend.

  • 2.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, waardoor woninguitzet­ting en/of afsluiting van nutsvoorzieningen dreigt, kan worden verleend in een bedrag om niet, indien:

    • -

      hierin niet op andere wijze of door een andere voorziening kan worden voorzien en de financiële situatie van de belanghebbende bijstand in de vorm van geldlening niet toelaat en

    • -

      er perspectief bestaat op en schuldvrije situatie na ten hoogste drie jaar, waarbij aan­dacht wordt besteed aan (maatschappelijke) begeleiding en waarbij

    • -

      de voorwaarde wordt verbonden om mee te werken aan een budgetteringsmaatregel.

  • 3.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, die is veroorzaakt door­dat men in de periode waarin de schuld is ontstaan niet beschikte over voldoende bestaans­middelen, wordt, tot het bedrag waarop recht op een periodieke WWB uitkering zou hebben bestaan in de periode waarin men onvoldoende bestaansmiddelen had, om niet verleend. De­ze tegemoetkoming wordt enkel verleend als en voor zover de noodzaak van de kosten nog is vast te stellen. Een tegemoetkoming in de meerkosten wordt verstrekt in de vorm van een geld­lening. De periode die hierbij in ogenschouw wordt genomen bedraagt maximaal twaalf maanden.

 Artikel 28         -           Preventie schuldhulpverlening

 

  • 1.

    Bij aanvang van budgetbeheer door de Gemeentelijke Kredietbank kan tot een bedrag van ma­xi­maal € 250,00 eenmalig een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend voor het creëren van een noodzakelijk reserve op de budgetrekening, teneinde te voorkomen dat er bij de start een schuld ontstaat op de budgetrekening. Deze verstrekking vindt uitsluitend plaats na vaststelling van de noodzaak door de GKB en op advies van de GKB.

  • 2.

    De kosten van deelname aan een cursus budgetteren komen in aanmerking voor een tege­moetkoming bijzondere kosten, indien een indicatie daartoe is vastgesteld door het Meldpunt Schuldhulpverlening Werkendam.

 

 Artikel 29         -           Bevordering saneerbaarheid

 

In het kader van een door de Gemeentelijke Kredietbank op te stellen schuldsanering kan eenmalig finale kwijting worden verleend voor bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt.

Bij het vaststellen van het percentage van finale kwijting wordt de gedragscode schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet (NVVK) gehanteerd.

 

 

HOOFDSTUK V            -           Aanvraagprocedure en uitvoering

 

Artikel 30         -           Indienen van een aanvraag

 

  • 1.

    Een aanvraag in het kader van deze regeling wordt ingediend bij het college van burge­mee­ster en wethouders. De aanvraag dient schriftelijk te gebeuren via het daarvoor bestemde aan­­vraagformulier.

  • 2.

    Voor verlening met terugwerkende kracht van een bijdrage aan nieuwe en bestaande cliënten kan twaalf maanden teruggegaan worden vanaf de datum aanvraag.

  • 3.

    Binnen acht weken na de datum van indiening nemen burgemeester en wethouders een be­slissing op de aanvraag.

 

 Artikel 31         -           Bijzondere aanvraagprocedures

 

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen in een werkinstructie een lijst op van kostensoorten waar­voor een aangepaste aanvraagprocedure (declaratiesysteem) van toepassing is. Dit declaratiesysteem geldt uitsluitend voor een limitatief aantal genoemde kostensoorten. Uit­sluitend bijstandsgerechtigden komen voor deze aanvraagprocedure in aanmerking.

  • 2.

    Bijstandsgerechtigden kunnen voor kostensoorten, anders dan bedoeld in het eerste lid, een aanvraag indienen via een verkorte aanvraagprocedure. Deze procedure houdt in dat een verkort aanvraagformulier van toepassing is en dat slechts een beperkt aantal bewijsstukken overgelegd dient te worden. In een werkinstructie noemen burgemeester en wethouders an­dere categorieën uitkeringsgerechtigden die eveneens in aanmerking komen voor de verkorte procedure.

 

 Artikel  32       -           Drempelbijdrage

 

  • 1.

    Een aanvraag om een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt slechts in behandeling geno­men indien het bedrag van de noodzakelijke incidentele kosten waarvoor een tegemoe­tko­ming wordt gevraagd hoger is dan € 25,00.

  • 2.

    Indien het periodieke noodzakelijke kosten betreft wordt een aanvraag om een tegemoetko­ming bijzondere kosten slechts in behandeling genomen indien de periodieke kosten naar ver­wach­ting meer zullen bedragen dan € 25,00.

 

 Artikel 33         -           Uitvoering

 

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze richtlijnen.

  • 2.

    2.                  Ter uitvoering van deze richtlijnen kunnen burgemeester en wethouders nadere werkinstruc­ties vaststellen. Deze worden vastgelegd in het Handboek Loket Altena voor Werk, Inkomen & Zorg.

  • 3.

    In gevallen waarin deze richtlijnen en het in het tweede lid genoemde Handboek niet voorzien, kunnen burgemeester en wethouders de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze richtlijnen vaststellen, indien de bijzondere individuele omstandigheden van de belang­heb­ben­de daartoe aanleiding geven. Daarbij toetst het college de uitvoering aan de richtlijnen zoals deze staan vermeld in het Handboek Schulinck. Aanvragen in het kader van schuldhulp­ver­lening worden ge­­toetst aan het beleid van de gemeente Breda.

  • 4.

    Indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende daartoe aanleiding ge­ven, wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze richtlijnen ten gunste van de belanghebbende vastgesteld.

 

 Artikel 34         -           Slotbepalingen

 

  • 1.

    Deze richtlijnen kunnen worden aangehaald als ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Werkendam’;

  • 2.

    Deze richtlijnen treden in werking per 1 januari 2011;

  • 3.

    Met ingang van 1 januari 2011 worden de ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Werkendam, zoals vastgesteld op 22 februari 2007, met als ingangsdatum 1 juni 2007, ingetrokken.

 

 

Aldus vastgesteld op   januari 2011.

 

Burgemeester en wethouders van Werkendam,

de secretaris,                            de burgemeester,

 

 

drs. H.A. Koenen                      mw. drs. C.G.J. Breuer

Artikelsgewijze toelichting bij ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Werkendam’.

 

Inleiding

Het college stelde in december 2002 de Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten vast, na deze voorgelegd te hebben aan de raadscommissie.

De invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 maakte het noodzakelijk deze richtlijnen aan te passen. Daar zijn verschillende redenen voor:

  • 1.

    De WWB staat het gemeenten niet langer toe categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan belanghebbenden jonger dan 65 jaar;

  • 2.

    De WWB maakt het noodzakelijk de richtlijnen op grond van wetstechnische aspecten aan te passen.

 

De Richtlijnen zijn na de invoering van de WWB in 2004 een aantal malen gewijzigd. De laatste wijziging dateert van 1 januari 2011. Deze wijziging heeft betrekking op:

-           art. 12D                     -    computerregeling;

-           art. 13B                      -   inrichtingskosten statushouders;

-           art. 8, tweede lid         -   bedrag opvragen medisch advies;

-           art. 13A                      -  reiskosten naar internationale

schakelklas;

-           art. 9, eerste lid b.       -   compenatie eigen bijdrage ABWZ

 

HOOFDSTUK  I            -           Algemene bepalingen

 

Artikel 1           -           BegripsbepalingenEerste lid

De bijzondere bijstand is afgeleid van de Wet werk en bijstand (WWB). In de richtlijnen wordt daarom herhaaldelijk verwezen naar de Wet werk en bijstand, afgekort met ‘de wet’.

In het beleidsplan Abw 2003 gemeente Werkendam worden de uitgangspunten genoemd die gehan­teerd worden bij de uitvoering van het minimabeleid. Een van die uitgangspunten is om het niet-ge­bruik van de inkomensondersteunende voorzieningen terug te dringen. Dat kan o.a. door eenvoudige aanvraagprocedures en helder taalgebruik. De benaming ‘bijzondere bijstand’ blijkt voor een aantal mensen een nogal negatieve klank te hebben. Om die reden wordt in plaats van de benaming bijzon­dere bijstand het wat meer neutraal klinkende ‘tegemoetkoming bijzondere kosten’ aangehouden. De bijzondere bijstand is bedoeld om een vergoeding te verstrekken als er bijzondere kosten worden ge­maakt. Daarom wordt gekozen voor de omschrijving ‘tegemoetkoming bijzondere kosten’.

Tweede lid

In de WWB wordt een groot aantal begrippen genoemd. Dezelfde begrippen zijn ook van toepassing op de ‘richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten’.

 

 Artikel 2           -           Algemeen

Eerste lid

Dit artikel kadert de verhouding tussen algemene en bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt slechts verstrekt voor kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet. Naast deze noodzakelijk­heidstoets wordt ook de hoogte van het inkomen en het vermogen van de aanvrager in aanmerking genomen.

Tweede lid

Wellicht ten overvloede wordt hier aangegeven dat de verlening van een tegemoetkoming slechts plaatsvindt met inachtneming van het bepaalde in de WWB. Het lokale beleid ten aanzien van bij­zondere bijstand mag niet in strijd zijn met de wet.

Derde lid

Het sanctiebeleid, zoals dat is vastgelegd in de Maatregelen- en handhavingsverordening WWB gemeente Werkendam, is eveneens van toepassing op deze richtlijnen.

Vierde lid

Een tegemoetkoming kan verstrekt worden voor incidentele- en periodieke kosten. Indien een tege­moetkoming voor periodieke kosten wordt verstrekt, wordt het bedrag van de verstrekking in de maand januari verhoogd met het wettelijk indexeringspercentage. Dit geldt niet voor woonkosten­toe­slagen, daar de toekenning van een woonkostentoeslag is gekoppeld aan het huurtoeslagjaar. Dit loopt van 1 januari tot en met 31 december.

 

 

Artikel 3           -           Verstrekking om niet

Eerste en tweede lid

Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt in beginsel verstrekt als een gift, tenzij uitdrukkelijk in de richtlijnen is aangegeven dat de tegemoetkoming als lening wordt verstrekt. Daarnaast kan in bij­zondere omstandigheden afgeweken worden van het uitgangspunt de tegemoetkoming als gift te ver­strekken; in plaats daarvan wordt de tegemoetkoming als lening verstrekt.

Derde lid

Indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan de tegemoetkoming la­ger worden vastgesteld. In de rapportage en in de beschikking dient dit duidelijk beargumenteerd te worden.

Vierde lid

Bij de beoordeling van het recht op een tegemoetkoming bijzondere kosten vindt een vermogenstoets plaats zoals die in de WWB is weergegeven.

Indien de belanghebbende algemene bijstand ontvangt en indien reeds krediethypotheek is gevestigd, wordt de toe te kennen tegemoetkoming bijzondere kosten eveneens verstrekt als lening in de vorm van krediethypotheek.

Indien geen algemene bijstand wordt toegekend, doch uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kos­ten, wordt pas tot vestiging van  krediethypotheek overgegaan als het toe te kennen bedrag binnen het draagkrachtjaar meer bedraagt dan vijf maal het bedrag van de norm van een alleenstaande, in­clusief de maximale toeslag.

Deze bepaling is opgenomen omdat een belanghebbende het in de woning aanwezige vermogen niet zonder meer te gelde kan maken en er aan vestiging van krediethypotheek een aantal kosten is ver­bonden. Daarnaast speelt een rol dat het vermogen in de eigen woning vaak in de loop van een groot aantal jaren is opgebouwd. Het wordt niet redelijk geacht om de belanghebbende te verplichten dit te gelde te maken indien hij te maken krijgt met bijzondere noodzakelijke kosten die niet vanuit het inko­men bestreden kunnen worden.

Artikel 35, eerste lid van de WWB biedt in dit verband uitdrukkelijk de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om zelf te bepalen welk gedeelte van het vermogen in aanmerking wordt genomen. Bij de verlening van algemene bijstand heeft het college deze bevoegdheid niet.

HOOFSTUK II   -           Incidentele- en periodieke verstrekkingen

Artikel 4           -           In aanmerking te nemen inkomenEerste en tweede lid

In dit artikel wordt vermeld dat bij het toekennen van een tegemoetkoming bijzondere kosten rekening wordt gehouden met de hoogte van het inkomen en met de aanwezige draagkracht. In Hoofdstuk III wordt dit nader uitgewerkt.

 

Artikel 5           -           Tegemoetkoming bijzondere kosten aan jongerenEerste lid

De uitkering voor 18-, 19- en 20-jarigen (hierna te noemen: jongeren) is in de WWB apart genormeerd in artikel 20. Deze normen, die zijn afgeleid van het niveau van de Algemene Kinderbijslagwet, wor­den over het algemeen voldoende geacht ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In bepaalde gevallen kan het echter noodzakelijk zijn een extra tegemoetkoming te verle­nen. Dat is het geval wanneer de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere hoger zijn de van toe­passing zijnde bijstandsnorm.

Tweede lid

Hogere noodzakelijke bestaanskosten worden geacht aanwezig te zijn indien de jongere zelfstandig woont. Dit wil echter nog niet zeggen dat in dergelijke gevallen aan de betreffende jongere een aan­vullende tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. Eerst dient de jongere een beroep te doen op de ouder(s).

Derde lid

Slechts indien de jongere geen beroep kan doen op de ouders wordt een aanvullende tegemoetko­ming bijzondere kosten verstrekt. Er zijn twee situaties waarbij er van uit gegaan wordt dat geen be­roep op de ouders mogelijk is:

  • a.

    de ouders hebben geen toereikende financiële middelen;

  • b.

    de jongere kan zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde maken.

Indien de jongere verklaart dat de ouders onvoldoende middelen hebben om in zijn onderhoud te voor­­zien, dan wordt een onderzoek ingesteld naar de financiële draagkracht van de ouders. Indien blijkt dat er draagkracht aanwezig is, wordt deze in mindering gebracht op de aan de jongere toe te kennen tegemoetkoming bijzondere kosten.

Vierde lid

Hier worden de situaties genoemd waarbij er van uit gegaan wordt dat de jongere zijn onderhouds­recht redelijkerwijs niet te gelde kan maken.

Indien de ouders zijn overleden moet worden nagegaan in hoeverre de betreffende jongere recht heeft op een uitkering in het kader van de Algemene nabestaanden wet.

Indien er sprake is van een acute crisissituatie dient dit bevestigd te worden door een schriftelijke rap­por­tage van een hulpverleningsinstantie die bij de situatie betrokken is.

Vijfde en zesde lid

De hoogte van de aanvullende tegemoetkoming wordt hier genoemd.

Zevende en achtste lid

De verstrekte tegemoetkoming moet in beginsel worden verhaald op de wettelijke onderhoudsplich­ti­ge. Het kan echter voorkomen dat het instellen van verhaal tot een niet gewenste ontwrichting leidt van de gezinssituatie. In dat geval kan worden afgezien van het instellen van verhaal. Dit kan uitslui­tend indien dit wordt bevestigd door een schriftelijke rapportage van een hulpverleningsinstantie die bij de situatie is betrokken.

 

 

Artikel 6           -           Jongeren in een pleeggezin

Eerste lid

Ten behoeve van jongeren die in een pleeggezin verblijven ontvangen de pleegouders normaliter een ‘pleeggezin vergoeding’ op basis van de Wet op de jeugdhulpverlening. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verhaalt de ouderlijke bijdrage op de ouders.

Indien er sprake is van een crisissituatie, waarbij het noodzakelijk is dat de jongere uit huis wordt ge­plaatst, maar waarbij nog geen vergoeding is toegekend, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt. Hiervoor is een schriftelijke indicatie van een hulpverlenende instelling vereist. In overleg met de pleegouders, de jongere en de hulpverlenende instelling wordt afgesproken op welke wijze de vergoeding betaalbaar wordt gesteld. De verstrekte tegemoetkoming wordt in beginsel ver­haald op de ouder(s).

Tweede lid

In de Wet op de jeugdhulpverlening worden de normbedragen genoemd die gelden voor jongeren in pleeggezinnen. Deze norm worden ook aangehouden indien een tegemoetkoming op basis van dit artikel wordt verstrekt.

 

 Artikel 7           -           Woonkosten

Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor woonkosten wordt in dit kader ‘woonkostentoeslag’ ge­noemd.

Een woonkostentoeslag kan worden verstrekt in de kosten die verband houden met het bewonen van een woning, indien en voor zover deze kosten niet betaald kunnen worden uit het inkomen op het ni­veau van het sociaal minimum. Een woonkostentoeslag is zowel mogelijk voor een huurwoning (ver­huurder kan zijn een woningbouwcorporatie of een particuliere verhuurder) als voor een eigen woning.

Eerste lid

In het eerste lid is aangegeven wat onder het begrip woonkosten wordt verstaan. Bij een huurwoning betreft het de zogenaamde rekenhuur, zoals die ook van toepassing is in de Wet op de huurtoeslag.

Bij een eigen woning gaat het in hoofdzaak om de verschuldigde hypothecaire rente. Daarbij wordt een aantal andere componenten opgeteld; deze worden onder b. genoemd. Het gehanteerde norm­bedrag bestaat uit een algemeen bedrag, te verhogen met een bedrag voor onderhoud van een cv-installatie.

De verschuldigde aflossing wordt niet tot de woonlasten gerekend. Het deel van de achteraf te ont­vangen belastingteruggaaf dat betrekking heeft op kosten waarvoor de woonkostentoeslag is verleend wordt van de belanghebbende teruggevorderd.

Tweede lid

Bij het beoordelen van het recht op een woonkostentoeslag bij een huurwoning wordt de Wet op de huurtoeslag aangemerkt als een passende voorliggende voorziening.

Indien de belanghebbende verzuimd heeft om huurtoeslag aan te vragen, wordt beoordeeld in hoe­verre er sprake is van verwijtbaarheid. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid wordt een woon­kos­tentoeslag over de achterliggende periode toegekend.

Derde lid

Een woonkostentoeslag voor een huurwoning wordt als lening verstrekt, indien een beroep gedaan wordt op de “hardheidsbepaling Wet op de huurtoeslag”. Indien het verzoek om toepassing van deze clausule door de belastingdienst wordt afgewezen, kan de verstrekte lening worden omgezet in een tegemoetkoming om niet.

Vierde lid

Een woonkostentoeslag, zowel voor een huurwoning als voor een eigen woning, wordt tijdelijk toege­kend totdat mogelijk recht op huurtoeslag bestaat. De woonkostentoeslag voor een eigen woning kan jaarlijks verlengd worden indien de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurprijs als ge­noemd in de Wet op de huurtoeslag.

Vijfde lid

Als de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurprijs zoals die genoemd wordt in de Wet op de huurtoeslag, bestaat de woonkostentoeslag uit het bedrag van de verschuldigde woonkosten minus het bedrag dat op grond van de berekening van de Wet op de huurtoeslag voor eigen rekening komt.

Zesde en zevende lid

Indien een toeslag wordt verstrekt aan een belanghebbende met hogere woonkosten dan de maxi­ma­le huur zoals genoemd in de Wet op de huurtoeslag, is een woonkostentoeslag slechts beperkt moge­lijk. In dat geval zal de belanghebbende moeten uitzien naar goedkopere woonruimte, omdat hij ge­acht wordt in een voor zijn inkomen te dure woning te wonen. Een woonkostentoeslag is maximaal voor de duur van 12 maanden mogelijk.

De termijn kan slechts verlengd worden indien aantoonbaar blijkt dat het niet mogelijk was om goed­ko­pere woonruimte te vinden.

De verhuisplicht wordt niet opgelegd aan bewoners van een eigen woning, zolang de woonkosten­toe­slag verstrekt wordt onder verband van krediethypotheek. Deze bepaling vloeit voort uit het feit dat de woonkostentoeslag in een dergelijke situatie de vorm heeft van een lening. Na verkoop van de woning wordt de verstrekte woonkostentoeslag terugbetaald.

Achtste lid

Het gaat er om dat de periode waarover een woonkostentoeslag voor een huurwoning wordt verstrekt zo kort mogelijk is. In feite moet de huurtoeslag sluitend zijn. In bepaalde gevallen blijkt echter dat die aansluiting er niet is. In die gevallen kan een woonkostentoeslag verstrekt worden, echter niet lan­ger dan tot 1 januari van het eerstvolgende jaar (vierde lid).

In een enkel geval (afhankelijk van inkomen en woonkosten) is op het moment van aanvraag al duide­lijk dat ook later nog steeds woonkostentoeslag nodig zal zijn. In dergelijke si­tuaties wordt bij toe­kenn­ing van de woonkostentoeslag de verhuisverplichting opgelegd.

 

Negende lid

Bij de berekening van de huurtoeslag wordt het inkomen van huisgenoten in aanmerking genomen. Bij de berekening van de woonkostentoeslag geldt dit eveneens. In het Handboek Buro Altena WIZ zijn na­dere uitvoeringsregels opgenomen over het in aanmerking nemen van het inkomen van huis­ge­no­ten.

Artikel 8           -           Kosten van medische- en/of sociale voorzieningenEerste lid

Dit artikel legt een nadrukkelijk verband met de artikelen 5 onder f, 15 en 14 onder e WWB, waarin de definitie en de afbake­ning van de voorliggende voorzieningen is geregeld. Als uitgangspunt geldt dat de WWB geen functie heeft wanneer binnen de voorliggende voorzieningen een bewuste beslissing is genomen over de noodza­kelijkheid van een voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie. Met name moet hierbij gedacht worden aan kosten van medische behandelingen en verrichtingen die gerekend kun­nen wor­den tot de ontwikkelingsgeneeskunde.

Wat betreft de aanvullende verzekeringen van de Zorgverzekeraars is het beleidsstandpunt dat het ba­­­sispakket van een aanvullende ziektekostenverzekering als voorliggende voorziening wordt aange­merkt. In­dien de belanghebbende in het geheel niet is aangesloten bij een aanvullende ziektekosten­ve­rze­ke­ring, zal beoordeeld worden in hoeverre er sprake is van een tekortschietend besef van verant­twoorde­lijkheid voor de voorziening in het bestaan. De bijstandsverlening zal daar op afgestemd wor­den. Als geen aanvullende verzekering is afgesloten, wordt in beginsel een tegemoetkoming bijzondere kosten slechts verstrekt in de vorm van een lening. Voor medische kosten die niet zijn meeverzekerd in het basispakket aanvullende verzekering kan de be­lang­hebbende een beroep doen op de bijzondere bijstand.

 

De belanghebbende is verplicht om voor tandartskosten naast het basispakket aanvullende verzeke­ring een aanvullende tandartskostenverzekering met een uitgebreid pakket af te sluiten.Tot een derge­lijke verzekering wordt het pakket Trias AVG gerekend. Het niet afsluiten van een aanvullende ver­ze­kering voor tandartskosten in de vorm van het Trias AVG pakket of een andere uitgebreide aan­vul­lende verzekering voor tandartskosten wordt in beginsel als verwijtbaar aangemerkt bij de besluit­vorming op een aanvraag tegemoetkoming bijzondere kosten voor tandheelkundige kosten.

Tweede lid

Een medisch advies kan worden opgevraagd bij de GGD of bij een andere medisch adviseur. Wan­neer de kosten van de voorziening waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd minder bedragen dan € 500 en indien de noodzaak van deze voorziening op voorhand reeds redelijkerwijze is vast te stellen, wordt geen medisch advies opgevraagd. Dit omdat de kosten van de te verstrekken voor­ziening in een dergelijke situatie niet in verhouding staan tot de kosten van het medisch onderzoek.

Bij een aanvraag om een periodieke verstrekking wordt in beginsel altijd een medisch advies opge­vraagd, omdat op voorhand niet valt in te schatten over welke termijn een tegemoetkoming verstrekt gaat worden en omdat het totaal te verstrekken bedrag in het merendeel van de gevallen hoger zal zijn dan € 500.

Derde lid

In een aantal gevallen verstrekt de zorgverzekeraar een vergoeding in de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen. De zorgverzekeraar verstrekt een dergelijke vergoeding uitsluitend indien deze kosten noodzakelijk zijn. Dit houdt in dat bij de behandeling van de aanvraag geen nader onderzoek in­gesteld hoeft te worden naar de noodzaak van deze kosten, aangezien de zorgverzekeraar de nood­zaak reeds heeft vastgesteld.

In een dergelijke situatie wordt via de richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten een aanvulling ver­­strekt tot 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Voorwaarde daarbij is wel dat de belanghebbende zich heeft bijverzekerd via het basispakket aanvullende verzekering. Voor tan­dartskosten is een aanvullende uitgebreide tandartskostenverzekering noodzakelijk, bijvoorbeeld het pakket Trias-AVG.

Indien geen aanvullende basisverzekering en geen aanvullende tandartsverzekering is afgesloten, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten in beginsel slechts worden verstrekt in de vorm van een lening. De voor vergoeding in aanmerking komende kos­ten worden vastgelegd in het Handboek Buro Altena WIZ.

Vierde lid

Huishouden met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm kunnen in aanmerking ko­men voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering Trias AVG. Deze mensen ontvangen een korting op de reguliere premie.

Voor deze groep is de één-loket werking van de AVG verzekering van toepassing. Bij een declaratie voor medische kosten vergoedt Trias de volledige nota aan de cliënt. Het gedeelte van de nota dat Trias niet dekt, declareert Trias rechtstreeks bij de gemeente. De gemeente vergoedt dit uit het budget bijzondere bijstand.

 

 

Artikel 9           -           Medische- en paramedische kosten

Eerste lid

Dit artikel noemt een aantal kostensoorten die in aanmerking komen voor verstrekking van een tege­moetkoming. Deze lijst is uitdrukkelijk niet limitatief. Ook andere, hier niet genoemde kostensoorten, kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

Tweede lid

De kosten van een medische behandeling door huisarts of specialist en de kosten van opname en be­handeling in een ziekenhuis worden in beginsel vergoed via de ziektekostenverzekering. Een aanvul­ling via de richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten is hierbij in beginsel niet aan de orde.

Indien een belanghebbende geen ziektekostenverzekering heeft en indien medische hulp absoluut  nood­zakelijk is, kan op grond van individuele omstandigheden een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden. De kosten hiervan worden in beginsel verhaald op de belanghebbende.

Een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft heeft op grond van de Koppelingswet geen recht op voorzieningen. De Koppelingswet maakt echter een drietal uitzonderingen, waaronder nood­zakelijke medische hulp. Hiertoe behoort ook preventieve medische hulp (inentingen e.d.).

De kosten van noodzakelijke medische hulp komen in dergelijke situaties echter niet zondermeer in aan­merking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. Er moet sprake zijn van een acute nood­si­tuatie, waarbij het niet verlenen van een tegemoetkoming ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende. Daarnaast moet eerst onderzocht worden in hoeverre er een alternatief aan­wezig is voor de verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten.

 

Artikel 10         -           Ouderen en gehandicapten

Het is van belang dat ouderen (personen boven 65 jaar), gehandicapten en chronisch zieken zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. In een aantal gevallen kunnen activiteiten en voorzieni­ngen bijdragen aan bevordering c.q. instandhouding van de zelfstandigheid. De kosten van dergelijke activiteiten en voorzieningen komen in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. De noodzaak van deze kosten hoeft vaak niet afzonderlijk vastgesteld te worden, daar dit reeds gedaan is bij de intake voor de betreffende voorziening.

Overigens zijn de in dit artikel genoemde activiteiten en voorzieningen niet limitatief. Ook andere acti­vi­teiten en voorzieningen die bijdragen aan de zelfstandigheid en het welzijn van ouderen, gehandi­cap­ten en chronisch zieken kunnen worden gerekend tot de bijzondere noodzakelijke kosten.

Artikel 11         -           Kosten van verhuizing, alarmering, begrafenis en reiskosten

Een aantal kosten dat voortvloeit uit bijzondere sociale- of financiële omstandigheden komt in aanmer­king voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. In dit artikel wordt expliciet genoemd:

  • a.

    Kosten begrafenis of crematie.

    Deze kosten worden slechts vergoed voorzover de uitkering van de uitvaartverzekering niet toe­reikend is en voorzover de nabestaande(n) die wettelijk zorg moeten dragen voor de be­gra­fenis of crematie niet over voldoende financiële middelen beschikken.

    Tot de kosten van de begrafenis worden onder meer de kosten van begraven in een alge­meen graf gerekend. De kosten van een zogenaamd eigen graf worden niet geacht te be­ho­ren tot de noodzakelijke kosten. De kosten die voortvloeien uit het ruimen van graven behoren evenmin tot de noodzakelijke kosten.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt alleen verleend voor kosten die in Nederland zijn gemaakt. Daaruit volgt dat voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buiten­land geen tegemoetkoming wordt verstrekt. Voor de reiskosten naar het buitenland evenmin.

  • b.

    Een verhuizing kan noodzakelijk zijn op grond van medische- en/of sociale omstandigheden. Bij een verhuizing om  medische omstandigheden zal in een aantal gevallen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangemerkt kunnen worden als voorliggende voorziening. Bij medische omstandigheden waarin de Wmo geen voorliggende voorziening is en bij een verhuizing om sociale omstandigheden is een indicatiestelling nodig van een hulp­ver­­lenende instelling dan wel van een medisch adviseur.

    Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat er verschil bestaat in verhuiskosten en inrich­tings­kosten. Slechts de kosten van verhuizing (transport e.d.) worden vergoed.

    Inrichtingskosten zijn niet als verhuiskosten als bedoeld in dit artikel aan te merken. Deze kos­ten kunnen op grond van artikel 12 worden vergoed in de vorm van een lening.

  • c.

    De kosten van alarmering komen uitsluitend in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzon­dere kosten indien de aanleg van alarmering plaatsvindt op grond van een indicatie door het betreffende indicatie-orgaan.

  • d.

    Als gevolg van een noodzakelijke verhuizing kunnen er dubbele woonkosten ontstaan, door­dat zowel voor de bestaande woning als voor de nieuwe woning woonkosten verschuldigd zijn. In dergelijke gevallen wordt maximaal één maand een tegemoetkoming verstrekt in de woonkosten van de nieuw te betrekken woning.

  • e.

    Reiskosten die gemaakt worden in het kader van ziekenbezoek, bezoek aan kinderen die uit huis geplaatst zijn en bezoek aan familieleden in een penitentiaire inrichting komen in aanmer­king voor verstrekking van een tegemoetkoming. In het Handboek Buro Altena WIZ wordt dit onderwerp nader uitgewerkt.

Artikel 12         -           Kosten van duurzame gebruiksgoederenEerste lid

Artikel 51 WWB bepaalt dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiks­goederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.

Tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren ook de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Iemand die beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum wordt dan ook geacht voor deze kosten te reserveren.

Indien men niet in staat is geweest om voor deze kosten te reserveren kan via Buro Altena WIZ een persoonlijke lening worden aangevraagd bij de Gemeentelijke Kredietbank Breda (GKB). Bij een der­gelijke aanvraag vindt geen beoordeling plaats naar de noodzaak en de aard van de aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen. De GKB beoordeelt uitsluitend de financiële omstandigheden van de aanvrager en bekijkt in hoeverre de aanvrager over voldoende aflossingscapaciteit beschikt.

Indien de belanghebbende niet in aanmerking komt voor een persoonlijke lening via de GKB, bijvoor­beeld wegens het ontbreken van voldoende financiële middelen, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend. Deze tegemoetkoming wordt als renteloze lening verstrekt. De noodzaak dient in de rapportage te worden vastgelegd.

Tweede lid

Hier wordt aangegeven op welke aspecten ingegaan moet worden bij het vaststellen van de noodzaak om een tegemoetkoming te verstrekken voor duurzame gebruiksgoederen.

Derde lid

De vaste stelregel is dat een tegemoetkoming voor bijzondere kosten verstrekt wordt als lening. Er kunnen echter omstandigheden zijn dat een GKB lening niet mogelijk is, dat een lening op basis van deze richtlijnen evenmin mogelijk is wegens het ontbreken van aflossingsruimte en dat er niettemin toch een noodzaak is dat er geld beschikbaar komt voor de aanschaf of reparatie van duurzame ge­bruiksgoederen.

In een dergelijke situatie kan van het vaste uitgangspunt worden afgeweken en kan een tegemoetko­ming in de vorm van een gift worden verstrekt.

Er moet in dat geval echter sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die in de rapportage dui­delijk aangegeven dienen te worden.

Vierde lid

Op grond van de artikelen 12A en 12B kunnen belanghebbenden op grond van hun individuele om­stan­digheden in aanmerking komen voor een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en reparatie van duurzame gebruiksgoederen. Het bedrag dat via deze artikelen wordt toegekend dient in mindering te worden gebracht op het totaalbedrag van de noodzakelijke kosten zoals bedoeld in het eerste lid. Immers, de bedragen die via deze artikelen worden verstrekt zijn reeds bedoeld voor de aan­schaf van duurzame gebruiksgoederen. Het bedrag van de noodzaak wordt lager indien hiervoor reeds een bedrag wordt ontvangen.Vijfde lid

In eerste instantie dient een belanghebbende bij de GKB een aanvraag te doen voor een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Voor de GKB is de mate van noodzakelijkheid niet van belang.

Indien een GKB lening niet mogelijk is, kan de belanghebbende verzoeken om een renteloze lening op basis van de regeling tegemoetkoming bijzondere kosten. Een dergelijke lening is mogelijk op ba­sis van artikel 51 WWB. Een beoordeling van de noodzakelijkheid dient hierbij plaats te vinden.

Het bedrag van de maandelijkse aflossing is geregeld in artikel 25 van deze richtlijnen. Hierin is ook bepaald dat na 36 maanden correct aflossen het restant van de lening wordt kwijtgescholden.

Een toe te kennen lening voor duurzame gebruiksgoederen met een bedrag dat hoger is dan 36 maal het bedrag van de maandelijkse aflossing wordt in feite voor een gedeelte verstrekt als bijstand om niet. Dit benadrukt nog eens de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij toekenning van een lening voor duurzame gebruiksgoederen.

Zesde lid

Een lening bij de GKB dient in maximaal 36 maanden te worden afgelost. In sommige gevallen zal het voorkomen dat het bedrag van de noodzakelijke kosten van duurzame gebruiksgoederen waarvoor een lening wordt verstrekt, niet binnen 36 maanden kan worden afgelost met het aflossingsbedrag als genoemd in artikel 25.

In een dergelijk geval kan een maandelijkse tegemoetkoming worden verstrekt voor de kosten van rente en aflossing voor het gedeelte dat boven het aflossingsbedrag ligt zoals genoemd in artikel 25 van deze richtlijnen. Een dergelijke tegemoetkoming wordt in rechtstreeks overgemaakt aan de Ge­meentelijke Kredietbank.

 

Artikel 12AEerste lid

De per 1 januari 2004 ingetrokken regeling ‘Extra tegemoetkoming bijzondere kosten’ wordt voor per­sonen van 65 jaar en ouder in feite ongewijzigd opgenomen in dit artikel. Voorwaarde is dat de betrok­kene al langer dan drie jaar een inkomen heeft tot 120% van het sociaal minimum. Het gaat hier om categoriale bijzondere bijstand, conform artikel 35, derde lid van de WWB. De genoemde periode van drie jaar heeft ook betrekking op de vermogenspositie van de aanvrager.

Tweede lid

De regeling gaat uit van vaste bedragen. Bij een inkomen tot 110% wordt het volledige bedrag toege­kend. Bij een inkomen tussen 110% en 120% wordt het bedrag gehalveerd. Op deze toekenning is daarom niet de draagkrachtberekening van toepassing als genoemd in artikel 23, tweede lid. Op deze toekenning is evenmin de correctie op de draagkrachtruimte van toepassing als genoemd in artikel 20, derde lid, onder de punten b. c. e. en f. van deze richtlijnen.

Derde lid

Toekenning op grond van dit artikel zijn bedoeld voor de ‘echte langdurige minima’. Daarom gelden niet de vermogensvrijlatingen zoals die in deze richtlijnen zijn opgenomen. De daar genoemde vrij­la­tingen zijn voor dit artikel niet aan de orde.

Vierde lid

Controle op de besteding blijft achterwege. Dit wordt gedaan omdat het hier categoriale bijzondere bij­stand betreft. De betrokkene behoort in dat geval tot een groep personen waarvan op voorhand wordt aangenomen dat zij een aantal noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen betalen uit de aan­we­zige draagkracht.

 

Artikel 12BEerste lid

Dit artikel stelt dat iemand die al langdurig op een minimum inkomen is aangewezen en behoort tot één van de ge­noemde groepen van personen, een tegemoetkoming kan ontvangen als bijdrage in de aanschafvan duurzame gebruiksgoederen. Dit wordt echter niet vanzelfsprekend toegekend. De aan­vrager moet een afzonderlijke aanvraag indienen en aangeven waarvoor een vergoeding wordt ge­vraagd. De genoemde periode van drie jaar heeft niet alleen betrekking op het inkomen, maar ook op de vermo­gens­positie.

 

Tweede lid

Degene die voldoet aan de criteria komt maximaal in aanmerking voor de genoemde bedragen. Wordt niet voor het maximale bedrag aan goederen aangeschaft, dan wordt maximaal het lager gevraagde bedrag toegekend. De draagkrachtberekening van art. 23, tweede lid, is niet van toepassing op de ca­tegorie aanvragers met een inkomen tussen 110% en 120% van de WWB norm. Op deze categorie is evenmin de correctie op de draagkrachtruimte van toepassing als genoemd in artikel 20, derde lid, on­der de punten b. c. e. en f. van deze richtlijnen.

Derde lid

Toekenningen zijn bedoeld voor de ‘echte langdurige minima’ Daarom gelden niet de vermogensvrij­stellingen zoals die in deze richtlijnen zijn opgenomen. De daar genoemde vrijlatingen zijn voor dit ar­tikel niet aan de orde.

Vierde lid

Een aanvraag op grond van dit artikel wordt individueel beoordeeld. De individuele omstandigheden van de aanvrager worden getoetst. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • -

    Geacht wordt dat de noodzakelijke kosten voor duurzame gebruiksgoederen niet volledig uit een minimum inkomen kunnen worden gereserveerd in die situaties dat men drie jaar of langer een minimuminkomen heeft ontvangen. Het feit dat men 3 jaar of langer een minimum­inkomen ontvangt en daarbij behoort tot een specifieke doelgroep als genoemd in het eerste lid, houdt in dat de betrokkene te maken heeft met individuele, bijzondere omstandigheden.

  • -

    De noodzaak voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen op grond van dit artikel wordt tot de bedragen als genoemd in het tweede lid geacht aanwezig te zijn, indien betrok­kene hiertoe een individuele aanvraag indient. De individuele omstandigheden van de aanvrager die behoort tot een van de categorieën als genoemd in het eerste lid hebben tot gevolg dat de kosten tot de bedragen als genoemd in het tweede lid niet voldaan kunnen worden uit de norm en de eventueel aanwezige draagkracht.

  • -

    De betrokkene moet de originele nota’s van de gevraagde tegemoetkoming overleggen. Pas daarna wordt tot uitbetaling overgegaan;

  • -

    Wordt voor een hoger bedrag een tegemoetkoming gevraagd en wordt voor dit hogere bedrag de noodzaak vastgesteld, dan wordt de tegemoetkoming verstrekt tot een bedrag van respec­tievelijk maximaal € 250 en € 200, conform het tweede lid. Het resterende gedeelte van de gemaakte kosten wordt vervolgens afgehandeld als een aanvraag als genoemd in artikel 12. Dit houdt in (art. 12, eerste lid) dat een lening kan worden verstrekt, voor zover betrokkene niet via de Gemeentelijke Kredietbank geholpen kan worden. In zeer bijzondere omstandig­heden kan (art. 12, derde lid) een bedrag om niet worden verstrekt

De verstrekkingen uit de artikelen 12B, 12C en 12D kunnen niet worden aangemerkt als categoriale bij­zondere bijstand, aangezien er sprake is van een individuele beoordeling en de belanghebbende tot een specifieke groep behoort. Hiermee wordt maatwerkondersteuning geboden via groepskenmerken. Dit past binnen de kaders die worden gesteld door de Staatssecretaris SZW in de Verzamelbrief van november 2006.

 

Artikel 12CEerste lid

Dit artikel stelt dat ouders die al langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen een tegemoet­ko­ming kunnen ontvangen voor kosten die gemaakt worden ten behoeve van schoolgaande kinderen.

Een voorbeeld van kosten waar deze groep mee te maken krijgt, is cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben. Te denken valt aan bij­voor­beeld de kosten van een rekenmachine, gymkleding, een ‘luizencape’, de huur van een school­kluisje, vervoer etc

Een bijdrage wordt niet zonder meer toegekend. De belanghebbende moet hiertoe een afzonderlijke aan­vraag indienen en aangeven voor welke kosten een vergoeding wordt gevraagd. De vergoeding geldt voor een schoolgaand kind in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar. De genoemde periode van drie jaar heeft ook betrekking op de vermogenspositie van de aanvrager.

 

Tweede lid

Een vergoeding kan ook worden toegekend voor een kind dat de overstap maakt van de basisschool naar het voortgezet onderwijs.

 

Derde lid

Hier worden de bedragen genoemd die maximaal kunnen worden toegekend. Ten behoeve van een kind kan in één kalenderjaar niet zowel het bedrag van de overstapregeling worden ontvangen als het bedrag van de jaarlijkse bijdrage worden versterkt. Een lager bedrag wordt verstrekt als niet de maxi­maal genoemde bedragen zijn besteed. De draagkrachtberekening van artikel 23, tweede lid, is niet van toepassing op de categorie aanvragers met een inkomen tussen 110% en 120% van de WWB norm. Voor deze categorie inwoners is evenmin de correctie op de draagkrachtruimte van toepassing als genoemd in artikel 20, derde lid, onder de punten b. c. e. en f. van deze richtlijnen.

 

Vierde lid

Toekenningen zijn bedoeld voor de ‘echte langdurige minima’. Daarom gelden niet de vermogensvrij­stellingen zoals opgenomen in deze richtlijnen.

 

Vijfde lid

Een aanvraag op grond van dit artikel wordt individueel beoordeeld. De individuele omstandigheden van de aanvrager worden getoetst. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • -

    Geacht wordt dat de noodzakelijke kosten die gemaakt worden ten behoeve van schoolgaan­de kinderen niet volledig uit een minimum inkomen kunnen worden gereserveerd in die situa­ties dat men drie jaar of langer een minimuminkomen heeft ontvangen;

  • -

    De noodzaak voor de te maken kosten op grond van dit artikel wordt geacht aanwezig te zijn, indien de belanghebbende hiertoe een individuele aanvraag indient;

  • -

    De belanghebbende moet de originele bewijsstukken van de gemaakte kosten kunnen over­leg­­gen. Deze worden per steekproef gecontroleerd. In beginsel valt de steekproef samen met een periodiek heronderzoek.

 

Artikel 12D

Eerste lid en tweede lid

Dit artikel stelt dat iemand die al langdurig op een minimuminkomen is aangewezen, een pc kan ont­van­gen op gunstige voorwaarden. De pc kan worden verstrekt als er een schoolgaand kind is in de leeftijd van 10 tot en met 17 jaar. Ook al zijn er meerdere kinderen in het gezin, slechts eenmaal per drie jaar is het mogelijk een pc krachtens dit artikel te verstrekken. De genoemde periode geldt niet alleen voor de vaststelling van het inkomen, maar ook voor de vaststelling van het vermogen.

Derde lid

Het maximale bedrag dat om niet beschikbaar wordt gesteld is € 500, indien de ouders een inkomen hebben tot maximaal 110% van de bijstandsnorm. Wordt een duurdere pc gekocht, dan kan voor het meerdere een lening verstrekt worden. Op grond van art. 51 WWB dient dit in beginsel een lening te zijn die via de Kredietbank wordt verstrekt. De Kredietbank Breda verstrekt echter geen leningen die minder bedragen dan € 500. Om die reden kan tot maximaal € 500 leenbijstand verstrekt worden. Hierover is geen rente verschuldigd.

Vierde lid

Indien de ouders een inkomen hebben van 110% tot 120% van de bijstandsnorm, kan maximaal € 250 om niet verstrekt worden voor de aanschaf van een pc. Wordt een pc gekocht tot maximaal € 750, dan kan voor het meerdere een lening worden verstrekt. Op grond van art. 51 dient dit in beginsel een lening te zijn die via de Kredietbank wordt verstrekt. De Kredietbank Breda verstrekt echter geen leningen die minder bedragen dan € 500. Om die reden kan tot maximaal € 500 leenbijstand verstrekt worden. Hierover is geen rente verschuldigd.

 

Vijfde lid

De bijstandsgerechtigde die minimaal een jaar werkloos is en die een scholing volgt op basis van een reïntegratietraject, kan in bepaalde gevallen ook in aanmerking komen voor de pc regeling. Het moet dan gaan om een scholingstraject dat zich nadrukkelijk richt op uitstroom. Sociale activering valt hier niet onder.

De betrokkene die op grond van dit lid onder de regeling valt, kan een bedrag ontvangen van maximaal € 500. Voor het restantbedrag van de pc kan maximaal € 500 als leenbijstand verstrekt worden.

Zesde lid

De vermogenscriteria van de WWB gelden in dit verband. De extra vermogensvrijlating op basis van deze richtlijnen is niet aan de orde.

 

Artikel 12E       -           Categoriale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

 

Dit artikel regelt het verstrekken van een categoriale tegemoetkoming aan chronisch zieken en gehan­di­ca­pten. In een door het college vastgestelde notitie van 29 december 2004 worden de uitgangs­pun­ten en criteria van deze regeling toegelicht en uitgewerkt. Deze notitie dient aangemerkt te worden als toetsingskader bij de uitvoering en afhandeling van aan­vragen op grond van dit artikel.

 

Artikel 13         -           Kosten in verband met scholing en sociale activering

Eerste lid

Het uitstroom- en sociaal activeringsbeleid is er op gericht dat uitkeringsgerechtigden met een ar­beids­ver­plichting na verloop van tijd een betaalde baan aanvaarden. Het sociaal activeringsbeleid richt zich met name op uitkeringsgerechtigden die nog geen arbeidsverplichting hebben en op uitke­ringsgerechtigden voor wie een volledige betaalde baan op dit moment nog niet haalbaar is. De kos­ten die dergelijke activiteiten voor de uitkeringsgerechtigde met zich meebrengen worden vergoed in­dien de activiteiten als noodzakelijk worden aangemerkt. In het Handboek Buro Altena WIZ wordt dit nader uitgewerkt.

 

Tweede lid

In de Reïntegratieverordening WWB is vastgelegd welke categorieën uitkeringsgerechtigden in aan­mer­king komen voor deelname aan uitstroom- en activeringsactiviteiten. Uitkeringsgerechtigden die geacht worden op korte termijn een betaalde baan te kunnen aanvaarden, komen niet in aanmerking voor een vergoeding van de kosten van deelname aan de bedoelde activiteiten. Indien zij bijvoorbeeld een scholing volgen komen de kosten voor eigen rekening.

De noodzaak om deel te nemen aan activiteiten die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming moet blijken uit een plan als bedoeld in de Reïntegratieverordening WWB.

 

Artikel 13A                                                          -       Reiskosten naar Internationale Schakelklas

Algemeen

Kinderen die met hun ouders als vluchteling Nederland binnenkomen, spreken veelal geen woord Nederlands. Wanneer het gaat om kinderen die gelet op hun leeftijd naar een reguliere basisschool kunnen, blijkt in de praktijk dat zij vrij snel de Nederlandse taal oppikken. Dit geldt in het algemeen voor kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar.

Voor kinderen ouder dan 12 jaar is het meestal niet mogelijk om in te stromen in een reguliere basisschool. Het leeftijdsverschil is voor deze kinderen te groot. Deze kinderen zijn veelal analfabeet. Deze kinderen zijn aangewezen op de zogenaamde Internationale Schakelklas (ISK) van een ROC. In onze regio kennen we Internationale Schakelklassen in Waalwijk, Breda en Dordrecht. Tot op heden gaan de leerlingen uit de gemeenten Werkendam en Woudrichem naar Waalwijk.

 

De verordening leerlingenvervoer biedt geen mogelijkheid om aan leerlingen van de ISK een reiskostenvergoeding te verstrekken. De verordening leerlingenvervoer geldt uitsluitend voor het speciaal onderwijs. De ISK wordt daar niet toe gerekend.

 

Eerste lid

De vergoeding wordt verstrekt op basis van de goedkoopste vorm van openbaar vervoer. Nagegaan

dient te worden of dit een jaarkaart, maandkaart of weekkaart is.

 

Tweede lid

Indien mocht blijken dat de leerling op een of andere wijze recht kan doen gelden op een

reiskostenvergoeding via een regeling studiefinanciering, wordt deze in mindering gebracht op het te

verstrekken bedrag ingevolge lid 1.

 

Derde lid

In de praktijk zal het gaan om leerlingen in de leeftijdscategorie van 12 tot en met 17 jaar die de

Internationale Schakelklas (ISK) bezoeken. De noodzaak van bezoek aan de school hoeft voor deze

categorie leerlingen niet expliciet te worden vastgesteld. Het feit dat zij op deze school zitten, vormt al

voldoende grondslag om te concluderen dat er een noodzaak is.

Het is echter mogelijk dat ook oudere leerlingen de ISK bezoeken en een verzoek om

reiskostenvergoeding indienen. In zulke gevallen dient de consulent inkomen/zorg gemotiveerd aan te

geven wat de reden is van bezoek aan de ISK. Daarbij ligt het voor de hand dat de consulent onder

meer de trajectbegeleider van Vluchtelingenwerk raadpleegt.

 

 

Artikel 13B       -                          Inrichtingskosten statushouders

Eerste lid

Een statushouder die niet eerder een zelfstandige woning bewoonde, komt in aanmerking voor een

bedrag voor eerste woninginrichting. Dit bedrag wordt verstrekt via de Kredietbank Breda. Indien

mocht blijken dat toekenning via de Kredietbank niet mogelijk is, kan overwogen worden om

leenbijstand beschikbaar te stellen.

 

Tweede lid

Per huishoudtype wordt een maximaal bedrag beschikbaar gesteld. De bedragen zoals vermeld in de

lijst dienen jaarlijks geïndexeerd te worden. Voor het eerste per 1 januari 2012.

 

Derde lid

Aan de Kredietbank dient maandelijks het aflossingsbedrag te worden betaald. Indien het maandelijks

af te lossen bedrag hoger is dan 5% van de maandelijkse bijstandsnorm, wordt voor het meerdere

maandelijks bijstand om niet verstrekt. Nadat de betrokkene drie jaar lang onafgebroken heeft

afgelost, wordt het eventuele restantbedrag van de lening kwijtgescholden.

 

Vierde lid

De betrokkene heeft een grote mate van vrijheid bij de besteding van de lening. Het wordt in grote lijnen aan de betrokkene overgelaten op welke wijze hij het bedrag wil aanwenden. Ook zaken die niet

strikt behoren tot de inboedel van de woning, zoals fietsen of kleding, mogen desgewenst aangeschaft worden van het te verstrekken krediet. Het is ook mogelijk om tweedehands goederen aan te schaffen. Ook spullen kopen vanuit een kringloopwinkel is toegestaan.

 

Vijfde lid

De gemeente stelt geen strikte controle in naar de aangeschafte goederen. Wel kan de gemeente bij wijze van steekproef nagaan of het krediet op de juiste wijze is aangewend. De betrokkene dient daarom de belangrijkste facturen te bewaren, zodat de gemeente globaal kan beoordelen of het

krediet op de juiste wijze is besteed.

 

Zesde lid

Degene die een inrichtingskrediet heeft ontvangen, kan binnen drie jaar na de datum van verstrekking geen vergoeding ontvangen voor duurzame gebruiksgoederen. Het argument hiervoor luidt dat de betrokkene reeds de mogelijkheid had om het verstrekte inrichtingskrediet aan te wenden voor het aanschaffen van duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 14         - Tegemoetkoming kinderopvang bij sociaal-medische indicatie

Eerste lid

In de Wet kinderopvang is de financiering van de sociaal-medische doelgroep voor het jaar 2005 niet opgenomen. Daardoor is de ‘Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang’ op deze doelgroep niet van toepassing. Bij sociaal-medische situaties gaat het meestal om meervoudige problematiek van sociaal-medische aard, gelegen in de ouders of het kind zelf, waardoor de fulltime zorg door de ouders niet is op te breng­en zonder gebruik van reguliere kinderopvang. Gemeenten ontvangen in 2005 een extra budget om kinderopvang voor deze doelgroep te subsi­dië­ren. Gemeenten hebben volledige beleidsvrijheid om te bepalen wie in aanmerking komt voor een te­ge­moetkoming en op welke wijze de aanvraagprocedure wordt geregeld. Om praktische redenen wordt er voor gekozen de uitvoering onder te brengen in de regeling bijzon­de­re bijstand (richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten). Het college besluit op basis van de individuele omstandigheden van de aanvrager. In de rapportage moet in beeld worden gebracht wat de noodzaak is om een tegemoetkoming te verstrekken. Een aan­vraag wordt ingediend met het formulier ‘Aanvraag tegemoetkoming kosten kinderopvang’.

 

Tweede lid

De noodzaak moet in elk geval blijken uit een door de GGD vast te stellen indicatie. In deze indicatie wordt niet alleen de noodzaak van kinderopvang vastgesteld, ook moet er in worden opgenomen voor welke periode de indicatie geldt. Daarnaast moet de indicatie aangeven voor welke kinderen de op­vang nodig is en voor welke dagdelen.

 

Derde lid

Per situatie wordt beoordeeld of van een tegemoetkoming onder de noemer ‘sociaal-medische doel­groep’sprake kan zijn. Dit vereist maatwerk. Het houdt in dat in eerste instantie nagegaan wordt in hoeverre de gezinsproblematiek m.b.t. kinderopvang opgelost kan worden op grond van andere bepa­lingen en andere wetgeving. Is dit het geval, dan is er geen noodzaak om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op basis van dit artikel.

Voorbeelden van een oplossing op basis van andere bepalingen en wetgeving zijn de Wet kinderop­vang en de daarop gebaseerde Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang alsook de Reïnte­gratieverordening of andere voorzieningen gefinancierd vanuit de AWBZ (dagcentra) of bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget (PGB). Ook medische kinderdagverblijven kunnen vaak voor opvang zorgen. Peuterspeelzaalwerk op grond van de Welzijnswet kan ook een optie zijn, mede vanwege de pedagogische meerwaarde voor het kind. Wanneer er sprake is van ernstige problematiek moeten de voorzieningen in het kader van de jeugdzorg ook in beschouwing wroden meegenomen.

Bij het maken van een afweging kan naast de GGD eventueel ook de expertise van een (jeugd)arts of een andere expert worden ingeroepen.

 

Vierde lid

Om praktische redenen wordt de subsidiëring van kinderopvang voor de sociaal-medische doelgroep ondergebracht in de regeling Tegemoetkoming bijzondere kosten. Echter, in de uitvoering is niet de beoordelingswijze van de bijzondere bijstand van toepassing, doch de benaderingswijze van de Wet kinderopvang. Dit vanwege het feit dat de uitvoering in feite een uitwerkingsvariant is van de Wet kin­deropvang.

Op grond hiervan vindt de berekening van de bijdrage op dezelfde wijze plaats als in de Wet kinderop­vang. Het toetsingsinkomen zoals dat gehanteerd wordt in de Wet kinderopvang dient te worden vast­ge­steld. Vervolgens wordt dit inkomen getoetst aan tabel 2 (geen werkgeversbijdrage) van de Wet kin­deropvang. Aan de hand hiervan wordt het percentage vastgesteld dat als tegemoetkoming voor de kos­ten kinderopvang wordt verstrekt.

Het college kan besluiten om aan aanvragers met een laag inkomen een tegemoetkoming te verstrek­ken voor het gedeelte dat voor eigen rekening blijft.

Bij de vaststelling van de tegemoetkoming zijn de bepalingen van de Wet kinderopvang met betrek­king tot de maximale uurtarieven van toepassing.

Door de benaderingswijze van de Wet kinderopvang als uitgangspunt te nemen, is de vaststelling van het draagkrachtinkomen niet van toepassing.

 

Vijfde lid

Het gestelde in het vierde lid over de benaderingswijze vanuit de Wet kinderopvang heeft tot gevolg dat niet alleen de draagkrachtberekening van het inkomen buiten beschouwing blijft. Ook het vermo­gen blijft buiten beschouwing.

 

Artikel 15                                                            - Preventie ten aanzien van gezondheid en gezinsomstandigheden

Eerste lid

Een goede gezondheid en een stabiele gezinssituatie is van belang voor zowel ouders als kinderen. Voor mensen met een laag inkomen kan het soms een drempel betekenen om deel te nemen aan voorlichtingsactiviteiten, cursussen, bijeenkomsten etc. die op deze punten gericht zijn.

Vooral het Kruiswerk Mark en Maas kent een ruim cursusaanbod. Voorbeelden van cursussen die wor­den aangeboden: Opvoeden Zo, 1e hulp bij kinderongevallen, postnatale gymnastiek, 1e hulp bij senioren, beter slapen, anders leren denken e.d. De eigen bijdragen zijn relatief beperkt; het varieert van € 25,00 tot € 100,00. De aanmelding gebeurt in vrijwel alle gevallen via huisartsen, algemeen maatschappelijk werk en kruiszorg.

De kosten van het lidmaatschap van de Kruisvereniging behoren eveneens tot de noodzakelijke kos­ten, daar het lidmaatschap zorgt voor een lagere eigen bijdrage aan cursussen.

Naast bovengenoemde cursussen van het Kruiswerk worden in dit kader ook andere cursussen en trainingen als bijzonder noodzakelijke kosten aangemerkt. Hierbij kan o.a. gedacht aan trainingen om kinderen weerbaarder te maken (tegengaan van pesten op school).

 

 

Artikel 16                                                            -                                              Kosten mantelzorg

Eerste lid

Mantelzorg is een nogal diffuus begrip. Het is niet altijd eenvoudig om aan te geven wat precies onder mantelzorg moet worden volstaan. De meest gangbare omschrijving van mantelzorg gaat uit van het verrichten van 5 uur extra zorg per week. Extra zorg duidt er op dat het moet gaan om activiteiten die niet tot de normale, alledaagse zorg wordt gerekend.

De kosten van de mantelzorger die in aanmerking komen bestaan in beginsel uit reiskosten (incl. par­keerkosten), telefoonkosten en kosten van kinderopvang, maar ook bijkomende kosten (bijvoorbeeld de was van de patiënt die de manterzorger mee naar huis neemt). In situaties waarin niet duidelijk valt vast te stellen in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van mantelzorg kan een advies worden inge­won­nen bij de betreffende hulpverlener c.q. hulpverleningsinstantie. In de praktijk zal namelijk altijd de hulp­verlening bekend zijn met de omstandigheden van de persoon/het gezin aan wie de mantelzorg wordt verleend. Omstandigheden die daarbij in aanmerking kunnen worden genomen zijn: duur en in­tensiteit van de situatie, leeftijd, relatie tot de patiënt etc.

In een uitvoeringsvoorschrift wordt dit onderwerp nader uitgewerkt.

 

Tweede en derde lid

Uit het eerste lid vloeit voort dat de kosten van cursussen en activiteiten die gericht zijn op ondersteu­ning van mantelzorgers eveneens tot de noodzakelijke kosten gerekend kunnen worden.

 

 

Artikel 17                                                            -                     Kosten rechtshulp en naturalisatie

Eerste lid

De belanghebbende die gebruik maakt van rechtsbijstand, is hiervoor een eigen bijdrage verschul­digd. Daarnaast kan het zijn dat hij bijkomende kosten moet betalen, zoals griffierecht en voorschotten (bureaukosten van advocaat).

Voor de eigen bijdrage en de bijkomende kosten kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt. Voorwaarde is dat er sprake is van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. De aard van de procedure speelt hierbij geen rol.

De Raad voor Rechtsbijstand bepaalt aan de hand van een aantal criteria of de procedure en de juridi­sche bijstand nodig zijn. Dit oordeel is maatgevend voor de bepaling van de noodzaak in het kader van de richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten.

Zonder toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand is een tegemoetkoming bijzondere kosten niet mo­gelijk.

Tweede lid

De kosten van naturalisatie worden aangemerkt als kosten die in aanmerking komen voor een tege­moet­­koming bijzondere kosten. Het gaat hierbij om kosten die een vreemdeling met een verblijfstatus moet maken om het Nederlanderschap te verkrijgen. De kosten van naturalisatie bedragen voor 1 persoon € 351 en voor een gezin € 446. De kosten komen voor vergoeding in aanmerking, omdat de gemeente het beleidsstandpunt inneemt dat naturalisatie bijdraagt aan de integratie van vreemdelingen.

 

Derde lid

Vreemdelingen die nog niet tot Nederland zijn toegelaten kunnen een verzoek doen voor afgifte van een verblijfsvergunning. De kosten hiervan liggen tussen € 188 en € 830. Deze legeskosten zijn verschuldigd aan het Ministerie van Justitie. De kosten van leges behoren tot de noodzakelijke kosten voor de vreemdeling die in Nederland wil verblijven, omdat de legeskosten nodig zijn ter verkrijging van de verblijfsvergunning.

Het beleidsstandpunt van de gemeente luidt dat aan vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven (op grond van art. 1 Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, Ioaw, Ioaz en WWIK jo. Art. 8, onder a tot en met e, of l. van de Vreemdelingenwet 2000) de legeskosten vergoed worden. De gemeente staat op het standpunt dat het niet bevorderlijk is voor de integratie van de betrokkene indien hij reeds grote financiële kosten moet maken bij de start van zijn integratie in Nederland. Het is niet wenselijk dat de betrokkene in deze fase reeds een lening moet afsluiten.

 

Vierde lid

Een inburgeringsplichtige in het kader van de Wet inburgering (Wi) krijgt in sommige gevallen een inburgeringsvoorziening aangeboden door de gemeente. In die gevallen is de betrokkene een eigen bijdrage verschuldigd. Deze bedraagt € 270. De eigen bijdrage wordt niet zondermeer aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten. Slechts indien er sprake is van een samenloop van kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden. Een voorbeeld van een dergelijke samenloop is een lening voor inrichtingskosten die eerder aan de inburgeringsplichtige verstrekt werd.

Overigens, voordat een bijdrage verstrekt wordt in de kosten van de eigen bijdrage, wordt eerst nagegaan in hoeverre via andere kanalen een vergoeding kan worden ontvangen. Bijvoorbeeld via een leerbon, zoals de provincie Noord-Brabant die kent.

 

Artikel 18         -           Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

Eerste lid

De garantietoeslag wil garanderen, dat het inkomen van de alleenstaande ouder en het laatste kind dat uit de gezinsbijstand is gegaan, tezamen niet onder het niveau van de van toepassing zijnde bij­standsnorm voor gehuwden komt te liggen. Als dit het geval is wordt een toeslag voor het verschil toe­gekend. De garantietoeslag wordt in de vorm van een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt. Een wijziging van het inkomen van het kind leidt tot een aanpassing van de garantietoeslag.

De wijze van berekenen wordt nader uitgewerkt in het Handboek Buro Altena WIZ.

Tweede lid

De toeslag gaat in op de datum dat de uitkering van de alleenstaande ouder wordt omgezet in een uitkering alleenstaande. Dat is het geval wanneer het laatste ten laste komend kind 18 jaar wordt. Na 18 maanden wordt de toeslag gehalveerd, om op die manier de voormalige alleenstaande ouder te laten wennen aan de nieuwe situatie en om de gevolgen van de armoedeval te beperken.

Derde lid

Indien het kind een toelage ontvangt ingevolge de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000), geldt een genormeerd bedrag als inkomen. Dit bedrag is vastgelegd in artikel 48 van deze wet.

Komt het kind niet voor WSF 2000 in aanmerking, doch ontvangt het kind een toelage ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WToS), dan kan worden uitgegaan van het WTOS-bedrag basistoelage.

 

Artikel 19         -           Overbruggingsuitkering

Eerste lid

Voor een overbruggingsuitkering komt de belanghebbende in aanmerking die tijdelijk met een finan­cieel probleem wordt geconfronteerd, doordat er gedurende een korte periode geen inkomsten zijn.

Een overbrugging is in dat geval slechts aan de orde, als de belanghebbende op geen enkele wijze zelf in zijn financiële problemen kan voorzien. Hij moet zijn totale inkomen en vermogen hiertoe inzet­ten. Van een vrijlating van een bescheiden vermogen kan geen sprake zijn. Voordat een tegemoet­koming overbrugging wordt verleend, wordt aan de hand van de bankafschriften gecontroleerd of er geen dan wel onvoldoende middelen zijn.

In beginsel wordt een dergelijke tegemoetkoming verleend in de vorm van en lening, met uitzonde­ring van de bepaling als genoemd in het tweede lid.

Tweede lid

Indien de belanghebbende voor de eerste keer een beroep moet doen op een periodieke uitkering WWB, en daaraan voorafgaand geen eigen inkomsten had, wordt de overbruggingstoeslag om niet verleend. Uiteraard dient daarbij eerst nagegaan te worden in hoeverre er eigen middelen en vermo­gensbestanddelen aanwezig zijn.

De categorieën waarop dit lid betrekking heeft beperken zich tot:

  • 1.

    Belanghebbenden die te maken hebben met een verlating;

  • 2.

    Vluchtelingen die voorheen in de Centrale Opvang woonachtig waren van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en voor de eerste maal een uitkering WWB gaan ontvangen. Tot de Centrale Opvang behoren: Asielzoekerscentrum (AZC), Opvangcentrum (OC), Centrale Opvang Woning (COW) en Zelf Zorg Arrangement (ZZA);

  • 3.

    Vluchtelingen die voorheen met een VVTV uitkering woonachtig waren in een woning in het kader van de Zorgwet VVTV.

 

De overbruggingsuitkering aan een belanghebbende bij wie sprake is van verlating wordt altijd in de vorm van een lening verstrekt, indien er sprake is van een onverdeelde boedel.

Aan de belanghebbende, die voorafgaand aan de toekenning van een periodieke WWB uitkering een uitkering WSF 2000 ontving of een uitkering WTS, heeft de overbruggingsuitkering (indien deze wordt toegekend) de vorm van een lening.

Derde lid

De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt anderhalf maal de van toepassing zijnde WWB norm.

Artikel 19A       -           Kosten afvoer grof huisvuil

Eerste en tweede lid

In het collegevoorstel van 31 juli 2007 wordt dit voorstel uitgewerkt. Op verzoek van de cliëntenraad sociale zekerheid is het voorstel aan het college voorgelegd. Het college stemde ermee in. Voor een nadere toelichting, met een argumentatie waarom voor deze kosten bijzondere bijstand kan worden verleend, wordt verwezen naar het genoemde collegevoorstel.

 

HOOFDSTUK III           -           Inkomen en draagkracht

           

Artikel 20         -           InkomenEerste lid

In artikel 31, tweede lid, WWB wordt een opsomming gegeven van de middelen die niet gerekend wor­den tot het inkomen. Het inkomensbegrip in deze richtlijnen sluit aan bij het gestelde in artikel 31 WWB.

Op 1 januari 2001 is het nieuwe belastingstelsel in werking getreden. De voorlopige teruggaaf van hef­fingskortingen wordt in dat kader als inkomen aangemerkt. O.a de kinderkorting en de aanvullende kin­derkorting wordt niet tot de middelen gerekend. Zie hiervoor art. 31, tweede lid onder c. WWB.

 

Tweede lid

Het inkomen per datum aanvraag dient als uitgangspunt bij de vaststelling van het netto inkomen. In­dien het inkomen maandelijks wisselt wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de zes maan­den voorafgaande aan de datum van de aanvraag. In bijzondere omstandigheden kan van deze stelregel worden afgeweken en kan een langere periode worden aangehouden.

 

Derde lid

Toekenning van een tegemoetkoming bijzondere kosten is afhankelijk van de eigen draagkracht. Uit­gangspunt daarbij is dat er in elk geval geacht wordt geen draagkracht aanwezig te zijn indien het in­komen niet hoger is dan de van toepassing zijnde WWB norm.

Indien het inkomen wel hoger is dan de van toepassing zijnde WWB norm, dient eerst de draagkracht­ruimte berekend te worden. Daartoe wordt het netto inkomen exclusief vakantietoeslag verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm, eveneens exclusief vakantietoeslag.

Voorts wordt een aantal andere componenten op het inkomen in mindering gebracht. Deze worden in mindering gebracht om het effect van de armoedeval zoveel mogelijk tegen te gaan. De gedachte­gang daarbij is dat het inkomen slechts eenmaal ingezet kan worden voor betaling van verplichtingen en vaste lasten. Bij de berekening van de draagkrachtruimte dient  daarom een correctie op het inko­men plaats te vinden door een aantal componenten in mindering te brengen. Het betreft:

  • -

    een gedeelte van de woonlasten, namelijk het deel dat meer bedraagt dan het voor eigen re­kening blijvende bedrag op basis van de berekening bij de Wet op de huurtoeslag voor de laagste inkomenscategorie;

  • -

    de verschuldigde alimentatie en onderhoudsbijdragen voor de partner van wie gescheiden wordt geleefd, voor de ex-partner en voor de kinderen tot 21 jaar; (hierbij wordt rekening ge­houden met de teruggaaf van de belastingdienst die op deze verschuldigde uitgaven betrek­king heeft);

  • -

    de eigen bijdrage AWBZ in verband met een tijdelijk verblijf in een inrichting wegens revalida­tie;

  • -

    de niet ontvangen bijdragen op basis van vier inkomensondersteunende regelingen die tot het gemeentelijk minimabeleid behoren.

 

Vierde lid

Indien een uitkeringsgerechtigde gaat werken, ligt het nieuwe inkomen meestal niet al te veel boven de WWB norm. Het gevolg kan echter zijn dat betrokkene niet meer (volledig) in aanmerking komt voor de diverse inkomensondersteunende voorzieningen. Om te voorkomen dat iemand er na werk­aanvaarding financieel amper op vooruit gaat, geldt de bepaling dat het eerste jaar na werkaan­vaar­ding de bijstandsnorm wordt aangehouden als toetsinkomen. De gevolgen van de armoedeval worden hiermee verkleind.

De periode van een jaar wordt aangehouden omdat de armoedeval voor veel mensen een tijdelijk pro­bleem is: na één à twee jaar volgt vaak een toename van het inkomen.

Een eventuele vermogenstoename in het jaar na werkaanvaarding wordt buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel 21                                                            -                             Draagkrachtregels algemeen

Eerste tot en met derde lid

Als de belanghebbende meer inkomen heeft dan de bijstandsnorm, wordt bij de verlening van de tege­moetkoming bijzondere kosten geheel of gedeeltelijk rekening gehouden met dit meerinkomen. Dit is de draagkrachtruimte. Een gedeelte van de draagkrachtruimte moet aangewend worden voor de beta­ling van de bijzondere kosten. Dit gedeelte, dat wordt vastgesteld conform de berekening in artikel 23, tweede lid, wordt de draagkracht genoemd.

Eventueel vermogen, voor zover dit het vrij te laten bescheiden vermogen overschrijdt, wordt volledig als draagkracht aangemerkt.

 

Vierde lid

De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van één jaar. De eenmaal berekende draagkracht blijft gedurende het hele draagkrachtjaar gelden. Indien er duidelijk geen ruimte aan de orde is, kan het vast­stellen van het draagkrachtjaar soms achterwege blijven. Dit is het geval bij:

  • -

    verstrekkingen via de verkorte procedure;

  • -

    incidentele verstrekkingen in de vorm van een lening, zoals een overbruggingsuitkering.

 

Vijfde lid

Bij een ingrijpende wijziging in de financiële omstandigheden van de belanghebbende kan de eenmaal vastgestelde draagkracht tijdens het draagkrachtjaar worden gewijzigd. Per geval wordt beoordeeld of een wijziging ingrijpend is of niet.

 

Artikel 22                                                            -                                  Draagkracht uit vermogen

Eerste lid

Indien het vermogen hoger ligt dan de normbedragen zoals genoemd in de WWB, komt de belang­heb­bende niet in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. Eerst dient het overschrij­dende vermogen aangewend te worden. Slechts indien het totaalbedrag van de noodzakelijke kosten niet gedekt kan worden uit de vermogenoverschrijding, kan voor het restant een tegemoetkoming wor­den verleend.

 

Tweede lid

Krediethypotheek wordt niet gevestigd indien uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. Het wordt niet redelijk geacht om de voorwaarde van krediethypotheek op te leggen, aange­zien de kosten van krediethypotheekvestiging (taxatie, notariskosten, hypotheekkosten etc.) niet in ver­houding staan tot het bedrag van de kosten waarvoor gemiddeld een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. Zie ook de toelichting bij artikel drie, vierde lid.

Indien een woonkostentoeslag wordt verstrekt zijn de bepalingen rondom krediethypotheek wel van toe­passing.

 

Derde lid

De waarde van auto’s wordt in beginsel niet als vermogen aangemerkt. Het bepaalde in de Beleidsregel Waarde­vaststelling bezit van auto’s en motoren is niet van toepassing, tenzij er sprake is van het bezit van een bijzondere auto met een waarde die boven de gangbare bedragen uitsteekt. Bijvoorbeeld een old-timer. In een dergelijke situatie kan het college de waarde van deze auto(‘s) aanmerken als vermogen.

 

Vierde lid

Voor belanghebbenden vanaf 65 jaar geldt een extra vrijlating per persoon van € 5.000. Deze vrijlating is bedoeld als reservering voor de kosten van begrafenis of crematie.

Hieraan wordt niet de voorwaarde gekoppeld dat deze bedragen zijn gestort op een geblokkeerde bank- of girorekening en dat het tegoed niet mag worden opgenomen. In het verleden kenden de mee­­ste banken een dergelijke spaarvorm, maar de laatste jaren hebben nagenoeg alle banken deze spaarvorm afgeschaft.

In de praktijk blijkt dat veel ouderen een bedrag op een spaarrekening hebben staan met de uit­druk­kelijke bedoeling om dit aan te wenden voor de kosten van begrafenis of crematie. In dat verband wordt het redelijk geacht om de algemene vermogensvrijstelling voor deze groep belanghebbenden hoger te stellen.

 

Artikel 23                                                            -                                    Draagkracht uit inkomen

Eerste lid

Voor de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het netto inkomen, zoals bedoeld in artikel 19, derde lid. Dit inkomen, waarop een correctie plaatsvindt op grond van een aantal aftrekposten, wordt als uitgangspunt genomen.

Het verschil tussen het netto inkomen en het WWB normbedrag wordt de draagkrachtruimte ge­noemd.

 

Tweede lid

Van de draagkrachtruimte wordt een gedeelte aangemerkt als draagkracht. Met draagkracht wordt het bedrag bedoeld dat de belanghebbende zelf dient aan te wenden.

De berekening van de draagkracht is als volgt:

  • a.

    bij een inkomen tot 110% van het sociaal minimum is geen draagkracht aanwezig;

  • b.

    35% van het meerinkomen tussen 110% en 150% van het sociaal minimum;

  • c.

    100% van het meerinkomen  boven 150% van het sociaal minimum.

Voor de berekening van de draagkracht wordt een afzonderlijk draagkrachtberekeningsformulier ge­hanteerd. Dit is opgenomen in het Handboek Buro Altena WIZ.

 

Derde lid

Niet in alle situaties is de draagkrachtberekening als genoemd in het tweede lid van toepassing. In een aantal gevallen wordt het, gelet op het karakter van de kosten, redelijk geacht dat de belangheb­bende het volledige meerinkomen aanwendt. Deze situaties worden hier limitatief genoemd.

Artikel 24                                                            -                                            Draagkrachtperiode

Eerste lid

Het draagkrachtjaar wordt met ingang van de datum van de aanvraag vastgesteld voor de duur van één jaar. Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het vastgestelde draagkrachtjaar; de vastgestelde draagkracht blijft dus gelden.

Alleen bij een ingrijpende wijziging (individueel te beoordelen) kan de eenmaal vastgestelde draag­kracht tijdens deze periode aangepast worden.

 

 

Tweede lid

Deze passage spreekt voor zich. Op het moment dat een incidentele aanvraag wordt ingediend wordt de totale draagkracht over het gehele jaar in aanmerking genomen. De draagkracht wordt in eenmaal verrekend.

 

Derde lid

Wanneer er sprake is van periodieke verstrekkingen is het niet altijd redelijk om de draagkracht op jaarbasis in aanmerking te nemen. Dat zou kunnen betekenen dat een belanghebbende de eerste maan­den geen tegemoetkoming ontvangt, waardoor het uiteindelijk besteedbaar inkomen op een laag niveau komt te liggen. Deze situatie kan zich voordoen bij:

  • 1.

    woonkosten;

  • 2.

    garantietoeslag voormalige alleenstaande ouders;

  • 3.

    een tegemoetkoming bijzondere kosten voor de betaling van rente en aflossing van een GKB lening.

 

Vierde lid

In sommige gevallen kan het voorkomen dat een belanghebbende een aanvraag indient en dat uit het onderzoek blijkt dat er in de voorliggende periode kosten zijn gemaakt die ook onder de werkingssfeer van deze richtlijnen vallen. Uit een oogpunt van terugdringing van het niet-gebruik kunnen deze kos­ten meegenomen worden.

Indien blijkt dat het inkomen in de voorliggende periode lager was dan het huidige inkomen, kan het voor de belanghebbende van belang zijn om de draagkracht te baseren op het lagere inkomen. Dit kan door het draagkrachtjaar eerder te laten ingaan. De maximale termijn om terug te gaan is een jaar.

 

 

Artikel 25                                                            -                                                  Aflossingsregels

Eerste lid

Indien een lening is verstrekt dient hierop afgelost te worden. Indien er geen draagkracht aanwezig is bedraagt het bedrag van de verschuldigde aflossing 5% van de van toepassing zijnde WWB norm per maand. Er is over een dergelijke lening geen rente verschuldigd.

Indien er wel draagkracht aanwezig is dient naast de genoemde 5% van de WWB norm de draag­krach­t­ruimte volledig te worden aangewend voor de aflossing van de lening.

 

Tweede lid

Nadat 36 maanden correct is afgelost wordt het eventueel aanwezige restantsaldo kwijtgescholden. Dit standpunt vloeit voort uit de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Uitgangspunt is dat het in beginsel niet verantwoord is om iemand langer dan drie jaar op een be­steed­baar inkomen te zetten dat 5% onder het sociaal minimum ligt.

 

Derde lid

Indien de belanghebbende gedurende de termijn van 36 maanden niet volledig aan de aflossings­ver­plichting heeft voldaan, wordt het restant niet kwijtgescholden. Kwijtschelding als bedoeld in het twee­de lid is pas aan de orde als het achterstallige bedrag is afgelost.

 

 

HOOFDSTUK IV             -                    Schuldhulpverlening

 

Artikel 26                                                            - Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden

Eerste lid

Dit lid verwijst naar artikel 13, eerste lid, onder f WWB. Daar is bepaald dat schulden in het algemeen niet behoren tot de noodzakelijke kosten waarvoor een tegemoetkoming bijzondere kosten kan wor­den verleend. Slechts als er sprake is van een zeer dringende reden kan een tegemoetkoming in de vorm van een lening worden verstrekt. De GKB wordt daarbij als voorliggende voorziening aange­merkt.

 

Tweede lid

De belanghebbende met schulden dient zich in eerste instantie te wenden tot het Meldpunt Schuld­hulpverlening Werkendam / Woudrichem (MSW). Het MSW neemt daarna contact op met de GKB om de mogelijkheid van kredietverstrekking door de GKB te laten onderzoeken.

 

Derde lid

Slechts indien na onderzoek van de GKB blijkt dat kredietverstrekking via de GKB niet mogelijk is en indien er sprake is van een dringende noodzaak om tot betaling van de schulden over te gaan, wordt een tegemoetkoming verstrekt op basis van deze richtlijnen. Een dergelijke tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een lening.

 

Vierde lid en vijfde lid

De aflossing van een lening voor dringende schulden vindt in beginsel plaats op de wijze zoals aan­gegeven in artikel 25. In bepaalde gevallen kan het echter voorkomen dat de belanghebbende reeds een lening heeft lopen bij de GKB, terwijl er een nieuwe lening in de vorm van een tegemoetkoming bijzondere kosten bijkomt wegens dringende schulden. In een dergelijke situatie, waarbij de GKB het lopende GKB krediet niet kan optrekken, kan een lening verstrekt worden met uitgestelde aflossing. De aflossing gaat in dat geval pas in op het moment dat het GKB krediet is afgelost.

 

Zesde lid

Voor het oplossen van incidentele schuldproblemen tot € 250,- hoeft geen persoonlijke lening bij de GBK te wor­den afgesloten, maar kan worden volstaan met leenbijstand. Dit is sneller en eenvoudiger te reali­se­ren.

 

Artikel 27                                                            - Tegemoetkoming in schulden bij bijzondere omstandigheden

Eerste lid

Soms kan geen GKB krediet worden verleend, omdat het inkomen door beslaglegging of maatregel (sanctie) sterk is verminderd. In principe kan met een vermindering van inkomen geen rekening wor­den gehouden, als deze het gevolg is van een maatregel in verband met het schenden van uitkerings­verplichtingen. Bij het treffen van een maatregel wordt immers al rekening gehouden met de omstan­dig­heden van persoon of gezin, ook de financiële omstandigheden.

Evenmin kan extra bijstand worden verstrekt voor schulden, die zijn ontstaan in een periode waarin beslag is gelegd op het inkomen. Beslaglegging is altijd het gevolg van tekortschietend verantwoor­delijkheidsbesef: zo’n invorderingsmaatregel kan immers voorkomen worden door zelf initiatief te ne­men tot een aflossingsregeling.

In zeer dringende omstandigheden, bijvoorbeeld bij dreigende uithuiszetting of energieafsluiting, kan incidenteel een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend, als een andere oplossing niet mogelijk is. De tegemoetkoming wordt in dat geval verleend in de vorm van een lening.

 

Tweede lid

Schulden die kunnen uitmonden in ontruiming van de woning of tot afsluiting van de energie, kunnen tot grote problemen leiden. Doorgaans kan de GKB in een dergelijke situatie een oplossing bieden. Als dat niet het geval is, is er in de regel sprake van een situatie waarin de belanghebbende over on­voldoende middelen beschikt om de lening terug te betalen. In zo’n geval kan, als de individuele om­standigheden daar aanleiding toe geven, een tegemoetkoming om niet worden verleend. Dit is slechts éénmaal mogelijk.

Aan deze vorm van verstrekking van een tegemoetkoming worden extra voorwaarden verbonden. In de praktijk zal het er op neerkomen dat het MSW in dergelijke gevallen adviseert om de voorwaarde van budgetbeheer op te leggen.

 

Derde lid

Hoofdregel is dat schulden niet behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan. Deze regel wordt be­grensd door de veronderstelling dat iedere belanghebbende over voldoende inkomen beschikt om te kunnen voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten. De WWB voorziet immers in een bestaans­minimum en het maken van schulden is daarbij een eigen verantwoordelijkheid.

In individuele gevallen kan het echter voorkomen dat iemand een bepaalde periode niet heeft beschikt over voldoende bestaansmiddelen. Dat kan zijn omdat men een periode minder ontving dan het wette­lijk geldende minimum. Ook kan het voorkomen dat men te maken had met kosten, waarvoor, indien deze zouden zijn aangevraagd, een tegemoetkoming bijzondere kosten om niet zou zijn verleend.

In deze omstandigheden kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden in de vorm van een verstrekking om niet.

Hierbij moet echter worden opgemerkt dat eerst nagegaan moet worden in hoeverre aan de belang­heb­bende alsnog een uitkering algemene bijstand kan worden toegekend over de betreffende periode. Slechts indien vastgesteld is dat dit niet mogelijk is, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten ver­strekt worden.

De periode waarbij teruggegaan kan worden voor verstrekking van algemene bijstand dan wel een te­gemoetkoming bijzondere kosten bedraagt maximaal 12 maanden.

 

 

Artikel 28                                                            -            Preventieve kosten schuldhulpverlening

Eerste lid

Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor schulden in preventieve zin kan worden verleend als er onvoldoende middelen aanwezig zijn en waarbij de kans groot is dat er in de toekomst nieuwe schul­den ontstaan. Deze mogelijkheid is direct verbonden aan ‘persoonlijk budgetbeheer’ door de GKB.

Het principe van budgetbeheer is dat op advies van het MSW iemands vermogen en inkomen komen wordt beheerd door de GKB. Het algemeen maatschappelijk werk (AMW) draagt daarbij zorg voor de financiële begeleiding.

De GKB verzorgt de periodieke betalingsverplichtingen en reserveert voor incidentele betalingsver­plichtingen; daarnaast ontvangt de cliënt een vast bedrag voor dagelijkse uitgaven.

Het doel van budgetbeheer is een nieuwe schuldsituatie te voorkomen. Randvoorwaarde daarbij is, dat er bij de start voldoende middelen zijn voor toekomstige betalingen, om zodoende ‘schoon’ te kunnen starten.

Een dergelijke tegemoetkoming wordt om niet verleend. Toekenning is slechts mogelijk op advies van de GKB. De belanghebbende kan de GKB machtigen om namens hem te verzoeken om deze ver­strek­king. Bij een positief GKB advies wordt de tegemoetkoming zonder nader onderzoek toegekend. De tegemoetkoming wordt altijd rechtstreeks aan de GKB betaalbaar gesteld.

 

Tweede lid

In het kader van preventie kan het zinvol zijn dat belanghebbenden die te kampen hebben met schul­den een budgetteringscursus volgen. Indien het MSW een dergelijke cursus, bijvoorbeeld ‘leren om­gaan met geld’, nodig acht, wordt een tegemoetkoming om niet verstrekt voor de kosten van deze cursus. Bij een positief MSW advies wordt de tegemoetkoming zonder nader onderzoek toegekend. De tegemoetkoming wordt altijd rechtstreeks aan de betreffende onderwijsinstelling betaalbaar ge­steld.

 

Artikel 29                                                            -                              Bevordering saneerbaarheid

Een groot aantal schuldsituaties blijkt op dit moment nog niet saneerbaar, vanwege de omvang van de schuldenlast. Moeilijkheid daarbij is dat diverse schuldeisers niet akkoord gaan met een aanbod van betaling ineens van de schuldenlast, tegen finale kwijting van het resterende deel. De gemeente, in haar hoedanigheid als uitvoerder van sociale voorzieningen en als instantie aan wie de belangheb­bende plaatselijke belastingen verschuldigd is, is ook zo’n schuldeiser. Hoewel sinds de inwerkingtre­ding van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) sneller een akkoord in het minnelijk traject wordt bereikt, blijft het probleem aanwezig.

De gemeente heeft de mogelijkheid om op verzoek van de belanghebbende af te zien van terugvorde­ring wegens het regelen of saneren van schulden.

In een aantal situaties kan het gewenst zijn deze mogelijkheid te hanteren, doch in de richtlijnen tege­moetkoming bijzondere kosten worden hier geen aanvullende bepalingen over opgenomen. Dit wordt per individuele situatie beoordeeld.

Om de saneerbaarheid te bevorderen kan op basis van deze richtlijnen uitsluitend finale kwijting ver­leend worden voor vorderingen van de gemeente die betrekking hebben op verstrekte tegemoetko­mingen bijzondere kosten (in het verleden verstrekte leenbijstanden).Voorwaarde om met een sane­ringsvoorstel akkoord te gaan is dat de gedragscode schuldsanering is gehanteerd.

HOOFDSTUK V                                                    -                      Aanvraagprocedure en uitvoering

 

Artikel 30                                                            -                                Indienen van een aanvraag

Eerste lid

Een aanvraag op grond van deze richtlijnen wordt schriftelijk ingediend.

 

Tweede lid

Indien een nieuwe cliënt met terugwerkende kracht een aanvraag indient kunnen de kosten in aan­mer­king worden genomen tot 12 maanden terug. Onder een nieuwe cliënt wordt een belanghebbende verstaan die geen periodieke WWB uitkering ontvangt en die in de afgelopen 12 maanden geen aan­vraag in het kader van deze richtlijnen indiende.

Een bestaande cliënt is een belanghebbende met een periodieke WWB uitkering dan wel een belang­hebbende die in de afgelopen 12 maanden eerder een aanvraag in het kader van deze richtlijnen in­diende. Bij dergelijke aanvragers worden de kosten eveneens in aanmerking genomen tot 12 maan­den terug.

 

Derde lid

Op basis van de wet dient binnen maximaal acht weken na datum van indiening van de aanvraag een beslissing te worden genomen. Het streven is er echter op gericht om klantgericht te werken en de aan­vragen ruim voor de termijn van acht weken af te handelen, in het bijzonder voor aanvragen op ba­sis van artikel 31.

 

Artikel 31                                                            -                          Bijzondere aanvraagprocedure

Eerste lid

Cliënten met een periodieke WWB uitkering kunnen via een declaratiesysteem een tegemoetkoming bijzondere kosten aanvragen. Het declaratiesysteem (“IZA-systeem”) is bedoeld om de aanvraag­pro­cedure te vereenvoudigen en efficiënter te maken. Dit geldt voor veel voorkomende kostensoorten, zoals bril, tandartskosten, medicijnen etc.

De werkwijze houdt in dat uitsluitend het declaratieformulier met de nota en de eventuele terugont­vangst van de zorgverzekeraar wordt ingediend. De afhandeling kan administratief plaatsvinden; een gesprek met de cliënt en een nader onderzoek kan achterwege blijven. Voor deze werkwijze komen uitsluitend de genoemde cliënten in aanmerking.

 

Tweede lid

Bij een verkorte aanvraag hoeft slechts een beperkt aantal gegevens overgelegd te worden en is een vereenvoudigd aanvraagformulier van toepassing.

De verkorte aanvraagprocedure geldt voor degenen van wie bekend is dat ze een laag inkomen heb­ben en van wie het vermogen lager is dan de van toepassing zijnde vermogensnormen. Tot deze ca­tegorie behoren ouderen en gehandicapten die eerder een volledige aanvraag indienden en van wie de gegevens daardoor bekend zijn. Bij een volgende aanvraag komen deze aanvragers in aanmerking voor de verkorte procedure. Zij moeten daarbij een afzonderlijke vraag over hun vermogenssituatie be­antwoorden.

Voor kosten die niet vallen onder de kostensoorten van het declaratiesysteem kunnen bijstands­ge­rech­tigden een verkorte aanvraag indienen. Het streven is om aanvragen via het declaratiesysteem en via de verkorte procedure binnen vier weken af te handelen in plaats van de wettelijke termijn van acht weken zoals genoemd in artikel 30, derde lid.

 

Artikel 32                                                            -                                                 Drempelbijdrage

Eerste lid

Indien het bedrag van de noodzakelijke kosten lager is dan € 25,00 wordt geen aanvraag ingenomen. Aan de belanghebbende wordt in een dergelijk geval verzocht om een aantal kleine uitgavenposten bij elkaar te sparen en pas een aanvraag in te dienen op het moment da het totaalbedrag meer is dan

€ 25,00.

Dit wordt gedaan om de behandeling van aanvragen niet te belastend te maken voor de uitvoering.

 

Tweede lid

Bij een aanvraag om periodieke kosten geldt de bepaling dat een aanvraag slechts in behandeling wordt genomen wanneer de kosten naar verwachting meer zullen bedragen dan € 25,00. Hierbij geldt hetzelfde argument als genoemd bij de toelichting in het eerste lid.

 

Artikel 33                                                            -                                                           Uitvoering

Eerste lid

De richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten (bijzondere bijstand) zijn een uitvloeisel van de WWB. Deze wet wordt in het kader van medebewind uitgevoerd. Op grond hiervan is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering.

 

Tweede lid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere werkinstructies en protocollen vaststellen. Het is van belang dat de belanghebbende zoveel mogelijk zelf de beleidsregels kan inzien. Door de richtlijnen vast te leggen in het Handboek Buro Altena WIZ wordt hieraan gedeeltelijk tegemoet ge­komen.

 

Derde lid

Het terrein waarop deze richtlijnen betrekking hebben is erg breed. Het is voor gemeenten met de om­vang van Werkendam/Woudrichem niet mogelijk om een volledige beschrijving te maken van alle uit­voe­ringsrichtlijnen en werkinstructies die voortvloeien uit deze beleidsregels. De richtlijnen geven de kaders aan. De uitwerking is voor een deel geregeld in het Handboek Buro Altena WIZ. Indien in het Handboek niets is vastgelegd dient het Handboek Schulinck als leidraad. Met leidraad wordt uitdru­kkelijk bedoeld dat het Handboek Schulinck als toetsingsmiddel wordt gehanteerd; het is echter niet leidend.

Met betrekking tot aanvragen die te maken hebben met schuldproblemen wordt het beleid ten aanzien van schuldhulpverlening van de gemeente Breda als toetsingsinstrument aangehouden. Deze keuze wordt ingegeven doordat er in de uitvoe­ring van de schuldhulpverlening via een samenwerkingsover­een­­komst nauwe banden bestaan met de Gemeentelijke Kredietbank Breda. Ook in het MSW wordt nauw samengewerkt met de GKB Breda. Het GKB beleid is geënt op het Bredase schuldhulpbeleid.

 

Vierde lid

Dit lid geeft het individualiseringsbeginsel weer. Dit begrip vloeit direct voort uit de WWB: het college heeft ten allen tijde de bevoegdheid om op grond van individuele omstandigheden ten gunste van de belanghebbende af te wijken van deze richtlijnen. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de argumenten om af te wijken duidelijk in de rapportage aangegeven worden.

 

 

Artikel 34                                                            -                                                   Slotbepalingen

Dit artikel noemt de citeertitel en de datum van ingang.