Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam

Besluit Voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning Gemeente Werkendam

 

Het College van de gemeente Werkendam.

 

Dit Besluit is een uitwerking van onderdelen van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam. In de tekst wordt deze verordening aangehaald als de Verordening. Het verstrekkingenbeleid bestaat uit de Verordening, dit Besluit en het Verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen

 

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam.

 

Hoofdstuk 1; Algemeen

Artikel 1                Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in het besluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de  Wmo, de Verordening Wmo en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In dit besluit wordt verstaan onder verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam.

Artikel 2    Inkoopbeleid

Bij het inkopen van voorzieningen wordt aangesloten bij het gemeentelijk inkoopbeleid zoals vastgelegd in de inkoop- en aanbestedingsnota leveringen, diensten en werken. De uitwerking hiervan is vastgelegd in het Verstrekkingenboek.

 

Hoofdstuk 2; Regels rond verstrekking van het persoonsgebonden budget

Artikel 3          Verstrekken van een nieuw persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een nieuw persoonsgebonden budget kan pas worden toegekend als de voorziening die op basis van een eerder verstrekt persoonsgebonden budget is toegekend, is versleten of verloren gegaan. Hierbij wordt ten minste rekening gehouden met een afschrijvingstermijn, conform de afschrijvingstermijnen zoals die gehanteerd worden door de leverancier van de gemeente.

  • 2.

    Uitzonderingen op het gestelde in lid 1 zijn situaties waarin de beperkingen van de ondersteuningsvrager dusdanig zijn veranderd dat de reeds verstrekte voorziening niet meer adequaat is en een andere voorziening nodig is.

  • 3.

    Bovenstaande geldt met betrekking tot Hulp bij Huishouden indien de indicatie verlopen is.

  • 4.

    De verstrekking van het PGB vindt plaats zolang de gemeente compensatieplicht heeft. Afhankelijk van de situatie, wordt de voorziening ingenomen of een deel van het verstrekte budget teruggevorderd.

Artikel 4    Weigeringsgronden

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats:

  • 1.

    Indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden en de overtuiging bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Bij medische en sociale contra-indicatie, problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik.

  • 3.

    Als  te voorzien is dat er geen langdurige noodzaak (zoals genoemd in art. 2 van de verordening) bestaat voor de voorziening. Uitzondering hierop is Hulp bij Huishouden die wel voor een korte periode verstrekt kan worden.

Hoofdstuk 3; Vaststelling en hoogte maximale eigen bijdragen

Artikel 5    Omvang van de maximale eigen bijdragen

De gemeente heft een eigen bijdrage over alle voorzieningen genoemd onder artikel 6.1. Dit gebeurt binnen de kaders van art. 4.1 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) bij besluit van 2 oktober 2006 (gepubliceerd in Staatsblad 450). Er worden vier groepen onderscheiden, waarbij in overeenstemming met de voornoemde AMvB voor elke groep een verschillende eigen bijdrage wordt gevraagd.

Er wordt uitgegaan van het verzamelinkomen van het jaar, 2 jaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag. Dit inkomen staat vermeld in de definitieve belastingaanslag.

 

De maximale eigen bijdrage voor de genoemde voorzieningen (peildatum 1-1-2011) wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan €  22.636 wordt het bedrag van € 17,80 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen.

  • 2.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 15.838  wordt het bedrag van € 17,80 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen.

  • 3.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 27.902 wordt het bedrag van € 25,40 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen.

  • 5.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan  € 22.100 wordt het bedrag van € 25,40 verhoogd met een dertiende deel van 15% van het meerinkomen.

 Artikel 6         Reikwijdte en anticumulatie

  • 1.

    De eigen bijdrage regeling geldt voor alle voorzieningen met uitzondering van:

    • -

      rolstoelen

    • -

      voorzieningen waar de gemeente geen kosten voor heeft

    • -

      collectief vervoer/vervoersbudget

    • -

      verhuis- en inrichtingskosten

    • -

      sportrolstoelen

    • -

      bezoekbaar maken van een woning

  • 2.

    Indien het een voorziening in huur betreft, wordt gedurende 39 perioden het bedrag opgelegd dat de gemeente periodiek aan huur betaalt aan de leverancier. Voor cliënten, die op 31 december 2009 beschikten over een bruikleenvoorziening, gaat deze eigen bijdrage regeling in per 1 januari 2011.

  • 3.

    Indien het een voorziening betreft die door de gemeente is aangekocht, wordt de totaalprijs van de voorziening gedeeld door 39 en deze periodiek, gedurende 39 perioden, opgelegd als eigen bijdrage.

  • 4.

    Indien het Hulp bij Huishouden in natura betreft zijn de uurtarieven:

    • a.

      HbH1 bedraagt € 18,24

    • c.

      HbH2 bedraagt € 22,90

      Indien het Hulp bij Huishouden in PGB betreft zijn de uurtarieven:

    • d.

      HbH1 bedraagt € 14,11

    • e.

      HbH2 bedraagt € 17,85

  • 5.

    Er is sprake van een anticumulatiebeding; cliënten die al een maximale bijdrage voor een voorziening betalen (zowel Wmo als AWBZ), kunnen nooit nóg een eigen bijdrage betalen voor een andere voorziening.

  • 6.

    De eigen bijdrage kan nooit meer zijn dan de kostprijs die de gemeente voor de voorziening  betaalt.

  • 7.

    De eigen bijdrage wordt niet opgelegd aan minderjarigen.

 

Hoofdstuk 4; Hulp bij Huishouden

Artikel 7                Hulp bij Huishouden

  • 1.

    Bij Hulp bij Huishouden wordt, bij een indicatie van 6 maanden of langer, zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een naturaverstrekking geboden.

  • 2.

    Er mag éénmaal per jaar gewisseld worden tussen een persoonsgebonden budget en zorg in natura of vice versa.

  • 3.

    Indien het niet toestaan van een tweede wisseling leidt tot onbillijke situaties kan het College afwijken van de onder lid b genoemde regeling.

 

Artikel 8 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget Hulp bij Huishouden

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget ten aanzien van Hulp bij Huishouden bedraagt:

    • a.

      Voor Hulp bij Huishouden 1 € 14,11 per uur

    • b.

      Voor Hulp bij Huishouden 2 € 17,85 per uur

      Met ingang van 1 januari 2011 worden deze tarieven jaarlijks verhoogd conform het indexatiecijfer zoals vastgesteld in het bestek HbH.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de hand van aantal uur waarvoor de ondersteuningsvrager is geïndiceerd.

Artikel 9      Ondersteuning Persoonsgebonden budget bij Hulp bij Huishouden

Alle cliënten die een persoonsgebonden budget ontvangen voor Hulp bij Huishouden kunnen gebruik maken van de dienstverlening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De dienst “salarisadministratie” wordt alleen door de gemeente vergoed indien de huishoudelijke hulp voor meer dan 3 dagen per week is geïndiceerd.

Artikel 10    Uitbetaling persoonsgebonden budget Hulp bij Huishouden

  • 1.

    Nieuwe persoonsgebonden budgetten worden binnen 4 weken na ontvangst van de ondertekende zorgovereenkomst en akkoordverklaring uitbetaald aan de budgethouder. Wordt het besluit later in het jaar afgegeven of eindigt het besluit gedurende het kalenderjaar, dan wordt het bedrag naar rato verrekend.

  • 2.

    a. Een lopend persoonsgebonden budget tot € 2.500 wordt éénmaal per kalenderjaar uitbetaald in januari van datzelfde kalenderjaar.

    b. Een lopend persoonsgebonden budget van € 2.500 tot € 5.000 wordt twee maal per jaar uitbetaald aan de budgethouder. Uitbetaling vindt plaats in januari en in juli.

    c. Een lopend persoonsgebonden budget van € 5.000 of meer, wordt één maal per kwartaal uitbetaald. Uitbetaling vindt plaats in januari, in april, in juli en in oktober.

  • 3.

    Eindigt het persoonsgebonden budget door overlijden, dan kan het budget nog één maand worden doorbetaald aan de erven.

 

Artikel 11        Verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget

Alle budgethouders dienen te verantwoorden hoe het persoonsgebonden budget voor Hulp bij Huishouden besteed is middels de  hiertoe verstrekte verantwoordingsformulieren.

  • 1.

    a. Bij een budget lager dan € 2.500 op jaarbasis hoeven budgethouders hun verantwoordingsformulieren niet op te sturen. Er wordt steekproefsgewijs gecontroleerd. De budgethouder heeft ten alle tijde een meldingsplicht aan de gemeente voor het budget wat hij niet gebruikt voor Hulp bij Huishouden.

    b. Bij een budget tussen € 2.500 en € 5.000 dient jaarlijks verantwoord te worden,  namelijk uiterlijk op 12 februari na eindigen van het kalenderjaar. Op basis van deze verantwoording zal de gemeente binnen acht weken na het overleggen van de verantwoordingsformulieren een eindafrekening opstellen voor de budgethouder.

    c. Bij een budget vanaf € 5.000 dient tweemaal per jaar verantwoording af te worden gelegd aan de gemeente. De eerste verantwoordingstermijn is van januari tot en met 30 juni. De budgethouder dient uiterlijk vóór 12 augustus verantwoording af te leggen aan de gemeente. De tweede verantwoordingtermijn geldt van 1 juli tot en met 31 december. De budgethouder dient uiterlijk 12 februari van het volgende kalenderjaar verantwoording af te leggen aan de gemeente.

  • 2.

    Indien het besluit eindigt door overlijden, gedurende het kalenderjaar of anderszins dan dienen de erven/budgethouder binnen zes weken na overlijden of het beëindigen verantwoording af te leggen aan de gemeente. In geval van opname in een AWBZ-instelling langer dan 2 maanden dient de budgethouder dit te melden bij de gemeente.

  • 3.

    Binnen 8 weken na de uiterlijke verantwoordingsdatum wordt de definitieve eindafrekening verstuurd naar de cliënt.

  • 4.

    Niet verantwoorde uitgaven en/of overschot op toegekend budget kunnen worden teruggevorderd.

  • 5.

    In geval van tussentijdse beëindiging van het PGB wordt naar rato berekend hoeveel PGB er teveel is uitbetaald en de cliënt terug dient te betalen. Datum toekenning en datum beëindiging zijn hierbij leidend. Over de periode dat de klant wel recht had op het PGB wordt een verantwoording gevraagd zoals benoemd onder lid 2.

Hoofdstuk 5; Woonvoorzieningen Artikel 12          Verstrekkingsmogelijkheden

  • 1.

    Bij woonvoorzieningen wordt zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een naturaverstrekking geboden.

  • 2.

    Bij een persoonsgebonden budget is bepaald dat:

    • a.

      de voorwaarde wordt gesteld dat de aan te schaffen voorziening voldoet aan geldende kwaliteitsnormen (aankopen bij een gecertificeerd bedrijf).

    • b.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte, met een maximum van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening.

    • c.

      Wanneer het persoonsgebonden budget / financiële tegemoetkoming meer dan € 5000 bedraagt, gelden de inkoopregels zoals opgenomen in het verstrekkingenboek.

    • d.

      Bij eenvoudige woningaanpassingen zal, in de situatie dat de persoon met beperkingen tevens eigenaar is van de woning, de vergoeding worden vastgesteld op basis van de gehanteerde richtprijzen van plaatselijke woningcorporaties voor dergelijke voorzieningen.

    • e.

      Uitbetaling vindt plaats na overleg van de factuur. Indien het tot financiële problemen leidt voor de budgethouder kan de gemeente besluiten een voorschot te verstrekken.

Artikel 13 Verhuis- en inrichtingskosten

De financiële tegemoetkoming zoals opgenomen in artikel 15 onderdeel a van de Verordening bestaat uit een forfetair bedrag van € 3.115. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd. 

 

Artikel 14              Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1.

    Voor een financiële tegemoetkoming van kosten van onderhoud, keuring en reparatie zoals bedoeld in artikel 15 onderdeel e van de Verordening, komen in aanmerking de kosten gemaakt voor het onderhoud, de keuring en de reparatie van:

    • a.

      stoelliften

    • b.

      rolstoel- of staplateauliften

    • c.

      woonhuisliften

    • d.

      hefplateauliften

    • e.

      balansliften

    • f.

      plafondtilliften

    • g.

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel

    • h.

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren

    • i.

      toilet met douche/föhn inrichting

  • 2.

    In de kosten van keuring, onderhoud en reparatie van de in het eerste lid onder a tot en met  i vermelde voorzieningen wordt een financiële tegemoetkoming toegekend die wordt vastgesteld op basis van de werkelijke jaarlijkse onderhouds-, keurings- en reparatiekosten uitgaande van het principe goedkoopst-adequaat.

Artikel 15         Bezoekbaar maken van woning

Het bedrag dat  verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken zoals  opgenomen in artikel 19 van de Verordening bedraagt maximaal € 5.000.

 

Artikel 16              Bouwkundige- of woontechnische voorziening aan woningen in eigendom van de woningcorporaties:

  • 1.

    De kosten van toezicht komen voor vergoeding in aanmerking boven een bedrag van € 8.000 excl. BTW. Dit bedrag kan jaarlijks worden aangepast aan de hand van een indexering. De vergoeding bedraagt maximaal 10% van de geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Drempelbedrag bij niet algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen tot een bedrag van € 1.000 blijven exclusief voor rekening van de woningcorporaties, zoals opgenomen in het convenant met de woningcorporaties.

 

Artikel 17              Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard aan woningen in eigendom van verhuurders waartoe niet gerekend de woningcorporaties:

De administratiekosten ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de  ondersteuningsvrager bedragen, voor zover de kosten meer zijn dan € 1000, 10% van die kosten, met een maximum van € 352,77 indien en voor zover deze kosten noodzakelijkerwijs optreden.

 

Artikel 18              Tijdelijke huisvesting

De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 15 onder f van de Verordening wordt toegekend tot het bedrag van de werkelijke kosten met een maximum van € 647,53 per maand met een maximum van 6 maanden.

 

Artikel 19              Huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een door de gemeente te reserveren woonruimte, kan het College een financiële tegemoetkoming verlenen aan verhuurder in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, met een mogelijkheid om de periode met 3 maanden te verlengen. De eerste maand komt voor rekening van de verhuurder.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de tegenwaarde van het bruto maandelijkse huurbedrag met een maximum van € 647,53 per maand (art. 13, lid 1 sub a WHT).

  • Wanneer een aanvrager geconfronteerd wordt met dubbele woonlasten vanwege het wachten op de nieuwe, aan te passen woning, kan het College een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de duur van maximaal 6 maanden.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de tegenwaarde van het netto maandelijkse huurbedrag met een maximum van € 647,53 per maand (art. 13, lid 1 sub a WHT).

 

Artikel 20              Antispeculatiebeding

De eigenaar-bewoner, die krachtens de Verordening een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van 10 jaren na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden binnen een week na het passeren van de akte, het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient  aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het door de gemeente gesubsidieerde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen

 

Hoofdstuk 6; Het zich lokaal per vervoermiddel verplaatsen

Artikel 21          Vervoersvoorziening

Bij de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget of een naturaverstrekking voor vervoersvoorzieningen is het volgende bepaald:

  • 1.

    Voor vervoer waarbij deeltaxivervoer een adequate oplossing is, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt. Deze voorziening wordt in voornoemde situatie alleen in natura aangeboden.

  • 2.

    Bij scootmobielen en rijwielen bijzondere uitvoering wordt zowel de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget als voor een naturaverstrekking geboden.

  • 3.

    Voor vervoersvoorzieningen die verstrekt worden als persoonsgebonden buget (PGB) vindt uitbetaling plaats na overleg van de factuur. Indien het tot financiële problemen leidt voor budgethouder kan de gemeente besluiten een voorschot te verstrekken.

 

Artikel 22              Omvang persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Wanneer er sprake is van onderhoud-,  reparatie- en verzekeringkosten, wordt het bedrag verhoogd met 10% van de tegenwaarde van de voorziening. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. In bijlage 5 van het verstrekkingenboek “Vaststelling hoogte PGB vervoersvoorzieningen en rolstoelen” is uitgebreid toegelicht hoe de hoogte van het PGB wordt vastgesteld.

Artikel 23  Norminkomen

De inkomensgrens Wmo is 1,5 maal de voor de persoon met een beperking geldende bijstandsnorm (op basis van de § 3.2 juncto § 3.3 Wet Werk en Bijstand). Bij deze inkomensgrens wordt een auto of vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten algemeen gebruikelijk geacht en komen daarom niet in aanmerking voor vergoeding.

Artikel 24  Omvang en verantwoording financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Voor de vaststelling van de hoogte van de financiëletegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi als bedoeld in art. 30  lid 1 onder c sub 2 t/m 4 van de Verordening  wordt uitgegaan van een reisbehoefte van 2000 km.

    • a.

      het normbedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een eigen auto, bruikleenauto of taxi bedraagt maximaal € 840,-- (€ 0,42 per kilometer)-

    • b.

      het normbedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1260,--

  • 2.

    Wanneer er sprake is van vergoeding in de kosten voor autoaanpassingen, zijn de volgende grenzen gesteld:

    • a.

      Kosten voor autoaanpassingen bedragen maximaal € 7.312,= voor een periode van vijf jaar;

    • b.

      De auto mag niet ouder zijn dan 3 jaar;

    • c.

      Men kan geen beroep doen op een andere vervoersvoorziening voor een bepaalde periode die afhankelijk is van de kosten van de autoaanpassing:

      • -

        Kosten minder dan 1/5 van € 7.312,- à periode van 1 jaar

      • -

        Kosten minder dan 2/5 van € 7.312,- à periode van 2 jaar

      • -

        Kosten minder dan 3/5 van € 7.312,- à periode van 3 jaar

      • -

        Kosten minder dan 4/5 van € 7.312,- à periode van 4 jaar

        De overige meerkosten komen voor rekening van de persoon met beperkingen.

Artikel 25       Anticumulatie

Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 30 van de Verordening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van het normbedrag als bedoeld in artikel 24, lid 1.

Artikel 26          Deeltaxi

Het in artikel 27 onder b van de Verordening bedoelde collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde deeltaxisysteem volgens de hierna volgende opzet:

  • 1.

    Aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het deeltaxisysteem wordt een deeltaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi.

  • 2.

    Het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in een intern en extern vervoersgebeid. Buiten het extern vervoersgebied is gebruik van de deeltaxi niet mogelijk.

  • 3.

    De aanvrager is een betaling verschuldigd voor het vervoer met de deeltaxi. Het tarief is gebaseerd op het reizigerstarief van het openbaar vervoer.

  • 4.

    De betaling van de aanvrager wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt.

  • 5.

    Een aanvrager kan zich door één begeleider laten vergezellen. De begeleider betaalt hetzelfde tarief als de Wmo-pasthouder. Zij dienen wel gezamenlijk te reizen, tenzij de begeleiding naar het oordeel van het College medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de begeleider gratis.

Hoofdstuk 7; Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 27              Omvang  en verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Wanneer er sprake is van onderhoud-  reparatie- en verzekeringkosten, wordt het bedrag verhoogd met 10% van de tegenwaarde van de voorziening.

    In bijlage 5 van het verstrekkingenboek “Vaststelling hoogte PGB vervoersvoorzieningen en rolstoelen” is uitgebreid toegelicht hoe de hoogte van het PGB wordt vastgesteld.

  • 2.

    Uitbetaling vindt plaats na overleg van de factuur. Indient het tot financiële problemen leidt voor budgethouder kan de gemeente besluiten een voorschot te verstrekken.

 

Hoofdstuk 8; Sportvoorzieningen

Artikel 28  Sportrolstoel/sportvoorzieningen

  • 1.

    Een sportrolstoel / sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als een financiële tegemoetkomingen bedraagt maximaal € 2.585,13. 90% van dit bedrag (€ 2.326,61) is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor aanschaf van de voorziening en 10% (€ 258,52) is bedoeld voor de kosten van onderhoud en reparatie. Deze kosten voor onderhoud en reparatie kunnen maximaal eens in de drie jaar worden verstrekt.

  • 2.

    Uitbetaling vindt plaats na overleg van de factuur. Indien het tot financiële problemen leidt voor de budgethouder, kan de gemeente besluiten een voorschot te verstrekken.

  • 3.

    Het College verleent slechts een financiële tegemoetkomingals in de betaling van het niet voor de financiële tegemoetkomingin aanmerking komende deel is voorzien.

 

Hoofdstuk 9; Samenhangende afstemming

Artikel 29              Samenhangende afstemming

  • 1.

    Om het verkrijgen van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies van artikel 38 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteedt aan:

    • a.

      De algemene gezondheidstoestand van de aanvrager.

    • b.

      De beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek en/of chronisch psychische en (psycho-)sociale problemen.

    • c.

      De woning en de woonomgeving van de aanvrager.

    • d.

      Het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager.

    • e.

      De sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • 2.

    Bij de besluitvorming en de motivering van de beschikking wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.

 

Artikel  30 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager

afwijken van de bepalingen in dit besluit, indien toepassing van het besluit leidt tot onbillijkheden van

overwegende aard.

Artikel 31  Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Werkendam.

 

Vastgesteld in de vergadering van het College van 14 december 2010

 

 

 

Burgemeester en wethouders van Werkendam,

de secretaris,                                                                       de burgemeester,

 

 

 

drs. H.A. Koenen                                                               mw drs. C.G.J. Breuer

Toelichting besluit

 

Inleiding

Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning kunnen burgemeester en wethouders een uitvoeringsbesluit vaststellen omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen die de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.

Daarnaast zijn alle regels waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het College bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de Verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het College kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

 

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd.

 

Voor de meeste andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de bijzondere regels gelden. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. Ook is invulling aan de eigen bijdrageregeling gegeven overeenkomstig de bepalingen van de AmvB bij besluit van 2 oktober 2006 (gepubliceerd in Staatsblad 450).

 

Per hoofdstuk zijn vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen. In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

 

Artikelsgewijze toelichting

In deze artikelsgewijze toelichting zal alleen een toelichting opgenomen worden indien een toelichting gewenst is.

 

Hoofdstuk 2; Regels rond verstrekking van het persoonsgebonden budget

Artikel 4    Weigeringsgronden

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget. Daarnaast zal ook in situaties waarin tijdens onderzoek duidelijk wordt dat er sprake is van een contra-indicatie, problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik, geen persoonsgebonden budget verstrekt worden.

Overigens kan er wel een persoonsgebonden budget worden verstrekt indien de aanvrager de beschikking heeft over een goed netwerk dat zorg draagt voor het beheer.

Het is ook niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene Hulp bij Huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur, inhoudende een periode korter dan 6 maanden.

Hoofdstuk 3; Vaststelling en hoogte maximale eigen bijdragen

Artikel 5                Omvang van de maximale eigen bijdragen

Hoofdstuk 4 van de voornoemde AMvB handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB  wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Voor de invulling van de eigen bijdrageregeling is aangesloten bij bedragen en percentages van de voornoemde AmvB.

Artikel 6         Reikwijdte en anticumulatie

In geval van voorzieningen die worden aangekocht door de gemeente, mag de gemeente maximaal 3 jaar (= 39 perioden) een eigen bijdrage heffen. Hier is gekozen om de totaalprijs van de voorziening te delen door 39 en deze periodiek op te leggen aan de cliënt. Uiteraard betaalt de cliënt in praktijk nooit méér dan zijn maximale periode bijdrage.

In geval van voorzieningen die op huurbasis verstrekt worden door de gemeente, is gekozen voor een bijdrage van maximaal 39 perioden, net zoals bij in eigendom verstrekte voorzieningen. In dit geval wordt het bedrag gehanteerd dat de gemeente periodiek aan huur betaalt aan de leverancier. Hierdoor wordt voorkomen dat er een onderscheid is tussen voorzieningen verstrekt in eigendom en die in natura.

 

Geen eigen bijdrage wordt opgelegd voor voorzieningen waaraan de gemeente geen kosten heeft. Hiervan is sprake in geval van woonvoorzieningen in huurwoningen < € 1000,-. In het convenant tussen de gemeente en de woningcorporaties is vastgelegd dat de kosten voor deze voorzieningen voor rekening komen van de woningcorporaties.

 

Overzicht van voorzieningen waarvoor eigen bijdrage regeling geldt

Voorziening                                                         Eigen bijdrage?    Hoe lang?                             Nieuw?

Hulp bij Huishouden                                         ja                                            Zolang u hulp heeft            nee

Vervoersbudget                                  nee

Scootmobiel                                                        ja                                            36 maanden                          ja

Woningaanpassing                                           ja                                            36 maanden                          ja

Verhuis-/inrichtingskosten                               nee

(elektrische) rolstoel                                          nee

Autoaanpassing                                 ja                                            36 maanden                          ja

Aangepaste fiets                                                ja                                            36 maanden                          ja

(Sport)rolstoel                                                     nee

Bezoekbaar maken van

een woning voor mensen

die in een AWBZ-inrichting

verblijven                                              nee

Voor voorzieningen gelden dezelfde regels als voor Hulp bij Huishouden (HbH): de eigen bijdrage bedraagt tot de inkomensgrens € 17,80 plus 15% van het inkomen boven die grens. Ook bij voorzieningen kan sprake zijn van samenloop van eigen bijdragen. Als iemand Hulp bij Huishouden heeft en daarvoor de maximale eigen bijdrage betaalt, dan is er dus geen extra eigen bijdrage verschuldigd voor voorzieningen. Immers, de inkomensruimte van de betrokkene is al gebruikt voor de eigen bijdrage HbH.

 

Hoofdstuk 4; Hulp bij Huishouden

Artikel 8                Vaststelling bedrag Persoonsgebonden budget voor Hulp bij Huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de Hulp bij Huishouden wordt vastgesteld. Er is gekozen voor vaststelling van een uurbedrag. Jaarlijks zal dit tarief worden bijgesteld met de indexering zoals deze wordt toegepast op de uurtarieven die gelden voor de aanbieders van Hulp bij Huishouden.

 

Hoofdstuk 5; Woonvoorzieningen

Artikel 18              Tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om die reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot een financiële tegemoetkoming van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

 

Artikel 19              Huurderving

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvragers. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden.

Wanneer de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt aan de huurder, vanwege dubbele woonlasten, dan wordt gekeken naar het netto huurbedrag. Er dient dan rekening gehouden te worden met eventuele huurtoeslag.

 

Hoofdstuk 6; Het zich lokaal per vervoermiddel verplaatsen

Artikel 21              Vervoersvoorziening

Als aantoonbare beperkingen het gebruik van het collectief vervoer niet mogelijk maken en voor zover de vervoersbehoefte met collectief vervoer niet kan worden gedekt worden de genoemde voorzieningen getroffen.

Artikel 22  Omvang Persoonsgebonden budget

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de Verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld bedraagt 10% van de tegenwaarde van de voorziening. Tevens wordt een bedrag toegekend voor verzekering.

In bijlage 5 van het Verstrekkingenboek staat verder uitgewerkt hoe in de praktijk de hoogte van het PGB wordt berekend en tot stand komt.

Artikel 25  Anticumulatie

Bij het vaststellen van de omvang van het normbedrag van de vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte.

Wanneer beide echtgenoten een vervoersvoorziening behoeven kan ervan uitgegaan worden dat deze vervoersbehoeften deels samenvallen.

 

Hoofdstuk 7; Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 27              Omvang en verantwoording persoonsgebonden budget

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de Verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld bedraagt 10% van de tegenwaarde van de voorziening. Tevens wordt een bedrag toegekend voor verzekering.

In bijlage 5 van het Verstrekkingenboek staat verder uitgewerkt hoe in de praktijk de hoogte van het PGB wordt berekend en tot stand komt.

 

Hoofdstuk 8; Sportvoorzieningen

Artikel 28              Sportrolstoel/sportvoorzieningen

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De wetgever beoogde met invoering van de Wmo geen verruiming van de Wvg, daarom wordt deze verstrekkingwijze voortgezet hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een financiëletegemoetkoming. Dit bedrag is niet altijd kostendekkend en dient beschouwd te worden als een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van 3 jaar.  Na drie jaar kan opnieuw een bedrag worden toegekend.

 

Hoofdstuk 9; Samenhangende afstemming

Artikel 29              Samenhangende afstemming

De Verordening bepaalt in artikel 37 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Hierbij is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het College een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.