Regeling vervallen per 01-08-2011

Uitvoeringsbesluit reïntegratieverordening gemeente Werkendam

Geldend van 30-12-2010 t/m 31-07-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-11-2010

Intitulé

Uitvoeringsbesluit reïntegratieverordening gemeente Werkendam

UITVOERINGSBESLUIT REINTEGRATIEVERORDENING GEMEENTE WERKENDAM                 

 

 

 HOOFDSTUK 1        BEGRIPSBEPALINGEN

 

Artikel 1           Begripsomschrijvingen

 

In dit besluit  wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die inge­schre­ven zijn bij het CWI;

  • c.

    niet-uitkeringsgerechtigden: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het UWV Werkbedrijf en die geen uitke­ringsgerechtigden zijn;

  • d.

    ouderen: uitkeringsgerechtigden vanaf 57,5 jaar;

  • e.

    arbeidsgehandicapten: personen die behoren tot de doelgroep van de Wet REA;

  • f.

    jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden niet ouder dan 22  jaar;

  • g.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en deze ver­ordening;

  • h.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • i.

    REA: Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (vervallen);

  • j.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werk­nemers;

  • k.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening  oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelf­standigen;

  • l.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die niet in strijd is met de wet of met iemands persoonlijke integriteit, inclusief de uitoefening van een zelfstandig beroep;

  • m.

    reïntegratietraject: een voorziening, gebaseerd op SUWI wetgeving, uitgevoerd door derden met het doel het laten aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid door de in onderdeel a tot en met d genoemde personen;

  • n.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maat­schappelijke participatie;

  • o.

    opstapbaan: een arbeidsplaats van maximaal 12 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en waarvoor op grond van artikel 14 van de reïntegratieverordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • p.

    vangnetbaan; een arbeidsplaats van maximaal 36 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor personen die voor 31 december 2003 werkzaam waren op een ID-baan en waarvoor op grond van artikel 14 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • q.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem;

  • r.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Woudrichem;

  • s.

    UWV Werkbedrijf: het voormalige Centrum voor Werk en Inkomen;

  • t.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • u.

    werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

  • v.

    direct werk: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal 6 weken van tenminste 20 uur per week, gericht op uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid;

  • w.

    leerwerkstage: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal 6 maanden van maximaal 32 uur per week, gericht op uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid;

  • x.

    wettelijk minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8 van de wet op het minimumloon en mininumvakantietoeslag.

  • y.

    langdurig werkloze: de persoon die langer dan twaalf maanden zonder onderbreking als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf.

 

HOOFDSTUK 2  REGELS  TEN AANZIEN  VAN LOONKOSTENSUBSIDIE

 

Artikel 2 Loonkostensubsidie

 

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een subsidie toekennen voor de loonkosten van een werk­nemer die in het kader van een traject, gericht op de uitstroom naar algemeen geaccepteerde ar­beid, ten behoeve van die werkgever werkt. Hiertoe wordt een trajectplan opgesteld.

  • 2.

    Aan een werkgever, die een persoon in dienst neemt, die minimaal drie maanden als werk­zoe­­­kende bij het UWV Werkbedrijf staat ingeschreven en die behoort tot de doelgroep jongeren of ANW-ers, kan een éénmalige loonkostensubsidie verstrekt worden van maximaal € 3.000,- per twaalf maanden. Deze subsidie  wordt alleen verstrekt indien de werkgever een arbeidscontract aan­biedt van tenminste zes maanden. 

  • 3.

    Aan een werkgever, die een uitkeringsgerechtigde in dienst neemt, die minimaal drie maanden als werkzoeken­de staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf, of die behoort tot de doelgroep arbeidsge­handicapten of ouderen, kan een éénmalige loonkostensubsidie verstrekt worden van maxi­maal € 6.000 per 12 maanden. Deze subsidie wordt alleen verstrekt indien de werkgever een arbeidscontract aanbiedt van tenminste zes maanden.

  • 4.

    De subsidie is gebaseerd op dienstverbanden van 32 uren per week. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

  • 5.

    Indien een ruimer dienstverband dan 32 uur noodzakelijk is om een werknemer uitkeringsvrij te maken, kan de subsidie naar rato worden verhoogd.

  • 6.

    De subsidie voor loonkosten moet worden aangevraagd uiterlijk drie maanden ná de ingangs­datum van de arbeidsovereenkomst.

  • 7.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van de termijnen, genoemd in het tweede en derde lid.

 

Artikel 3       Betaling van de subsidie

 

  • 1.

    Subsidie die over een bepaalde periode wordt toegekend wordt per kwartaal uitbetaald in de vorm van een voorschot en zal na afloop van een kalenderjaar definitief  worden vastgesteld.

  • 2.

    Indien voorschotten hoger uitvallen dan de definitief vastgestelde subsidie, vindt verrekening plaats.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.

 

Artikel 4           Subsidievoorwaarden

 

  • 1.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de beoogde doelgroep behoort en ten aanzien van wie in het trajectplan is vastgesteld dat deze werknemer is geïndiceerd voor een opstapbaan.

  • 2.

    De subsidie wordt slechts verstrekt bij een arbeidsovereenkomst waarbij de werk­­nemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer be­draagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid kan subsidie worden verstrekt, als het college ten aanzien van de werknemer heeft vastgesteld dat hij niet in staat is het aantal in het vorige lid bedoelde uren te werken in verband met een arbeidshandicap, de zorg voor één of meerdere kinderen tot 12 jaar, dan wel de zorg voor zieke ouders, partner, kinderen, huisgenoten of vrienden.

 

 

HOOFDSTUK 3        REGELS  TEN AANZIEN  VAN ZORG- EN OPVOEDINGSTAKEN

Artikel 5           Zorg-  en opvoedingstaken

 

  • 1.

    Aan uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar wordt bij het vast­stellen van een reïntegratietraject nadrukkelijk rekening gehouden met de individuele omstan­digheden van de betrokkene en het bepaalde in artikel 9, tweede en vierde lid van de wet. In­dien de af­stemming tussen de arbeidsinschakeling en de zorgtaak/opvoedingstaak van de ou­der niet direct gerealiseerd kan worden, kan tijdelijk gedeeltelijke of volledige vrijstelling van sollici­ta­tieverplichtingen worden verleend voor de duur dat het noodzakelijk is deze afstem­ming als­nog te realiseren.

  • 2.

    Aan uitkeringsgerechtigden die ten minste drie maanden de dagelijkse zorg hebben voor fa-m­ilie­leden in de eerste en tweede graad, huisgenoten of vrienden, die door welke oorzaak dan ook ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben, kan tijdelijke vrijstel­ling worden gegeven van sollicitatieverplichtingen, voor zover deze zorgtaken nog niet kunnen worden afgestemd met een reïntegratietraject en voor zover niet op andere wijze in de gebo­den zorg kan worden voorzien.

HOOFDSTUK 4        REGELS TEN AANZIEN SCHOLING EN WERKSTAGE

 

Artikel 6           Noodzakelijke scholing

 

  • 1.

    Scholingstrajecten worden aangeboden aan personen in een reïntegratietraject, met inbegrip van personen die werkzaam zijn in vangnetbanen, indien scholing noodzakelijk is om uit­stroom naar duurzame algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren.

  • 2.

    Deze noodzaak wordt slechts aangenomen als de persoon voorafgaand aan de scholing aan­toonbare inspanningen heeft verricht om uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren en de uitstroom ondanks zijn inspanningen niet mogelijk blijkt.

  • 3.

    De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de betrokkene en de behoef­ten op de regionale arbeidsmarkt.

  • 4.

    Reïntegratiebedrijven moeten gemotiveerd adviseren of voor een persoon scholing noodzake­lijk te achten is en van welke aard, op welk niveau en voor welke duur. Hierbij worden door het reïntegratiebedrijf twee vergelijkbare scholingoffertes aangeboden.

  • 5.

    Als de belanghebbende voor het volgen van de noodzakelijke geachte scholing aanspraak kan maken op studiefinanciering of op een tegemoetkoming in de studiekosten, dan moet de uitkering beëindigd worden, indien de betrokkene een uitkering ontvangt.

  • 6.

    Indien een beroepsopleiding geïndiceerd wordt met betrekking tot een noodzakelijk geachte reguliere opleidingsvorm  en geen studiefinanciering meer kan worden verkregen, kan scho­ling met behoud van uitkering worden toegestaan onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      elke vorm en niveau van opleiding is mogelijk, mits aan de voorwaarde wordt voldaan dat deze de afstand tot arbeidsmarkt zodanig verkleint, dat het reëel is te verwachten dat de belanghebbende na afloop van het scholingstraject kan instromen in algemeen geaccep­teerde arbeid.

    • b.

      de als noodzakelijk vastgestelde scholing mag bij aanvang niet langer duren dan 2 jaar. Als een noodzakelijk geachte scholingsvorm van maximaal 2 jaar echter door (aan betrokkene niet-verwijtbare) omstandigheden langer duurt, dan kan, op individuele gronden, de perio­de dat de scholing met behoud van uitkering kan worden gevolgd, zo­danig verlengd wor­den dat de opleiding kan worden afgerond.

  • 7.

    Uitkeringsgerechtigden kunnen gedurende de periode dat de noodzakelijke opleiding wordt gevolgd vrij worden gesteld van sollicitatieverplichtingen. Deze vrijstelling kan maximaal wor­den verleend voorde duur en de omvang van de noodzakelijk geachte scholing.

  • 8.

    Voor personen met arbeidsverplichtingen geldt dat scholing die door het college niet als nood­zakelijk wordt beoordeeld, kan worden gevolgd, mits die scholing niet meer tijd vergt dan 19 uur per week én deze scholing geen traject doorkruist. De kosten verbonden aan deze scho­ling worden niet vergoed.

  • 9.

    Als scholing voor een persoon als verplichting is opgenomen in een trajectplan, worden de kosten daarvan door het college vergoed. Het betreft directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal) De kos­ten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsin­stell­ing.

 

Artikel 6A           Scholing alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar

 

  • 1.

    De alleenstaande ouder die de zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar, kan op grond van art. 9a van de WWB bij het college een verzoek indienen tot ontheffing van de arbeidsverplichting.

  • 2.

    Indien het college de ontheffing van de arbeidsverplichting verleent, stelt het college binnen zes maanden een trajectplan op voor de invulling van de voorziening, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de WWB.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde voorziening voor de alleenstaande ouder die niet beschikt over een startkwalificatie houdt tenminste in dat een scholing of opleiding wordt aangeboden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Welke scholing in individuele gevallen wordt aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het college in samenspraak met de alleenstaande ouder.

  • 4.

    De in het tweede lid bedoelde voorziening voor de alleenstaande ouder die reeds beschikt over een startkwalificatie en die het college verzoekt de reïntegratieplicht in te vullen met een MBO opleiding niveau 4, ontvangt hiervoor toestemming van het college, tenzij dit naar het oordeel van het college de kracht en bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 5.

    Indien scholing voor de alleenstaande ouder in het individuele geval niet haalbaar is, of als de alleenstaande ouder al een startkwalificatie heeft en geen MBO-4 opleiding wil volgen, blijft de algemene reïntegratieverplichting van toepassing. Welke reïntegratievoorziening in die gevallen uiteindelijk wordt aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het college.

Artikel 7    Leerwerkstage

 

  • 1.

    Het doel van de leerwerkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 2.

    Deze leerwerkstage duurt maximaal zes maanden.

  • 3.

    Het college plaatst een persoon slechts indien door zijn plaatsing de concurrentieverhou­ding­en niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaats­vindt.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de leerwerkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 5.

    De organisatie waar personen in een leerwerkstage geplaatst worden draagt er zorg voor, dat de geplaatste personen gedurende deze periode verzekerd zijn tegen wettelijke aansprakelijk­heid.

 

 HOOFDSTUK 5  PREMIES

 Artikel 8           Premies aan werkgevers

 

De hoogte van de premie die de werkgever op grond van artikel 15 van de reïntegratieverorde­ning kan ontvangen, bedraagt voor personen waarvoor op grond van:

  • a.

    art. 2, tweede lid van dit besluit subsidie is ontvangen, €  1.000.

  • b.

    art. 2, derde lid van dit besluit subsidie is ontvangen, €  2.000.

De premie bij doorstroom naar regulier werk moet worden aangevraagd binnen drie maanden ná het verstrijken van de in artikel 14, lid 2 onder e van de reïntegratieverordening genoemde pe­rio­de van zes maanden na beëindiging van de gesubsidieerde arbeidsovereenkomst.

 

 

Artikel 9                                                               Premies aan werknemers

 

  • 1.

    Voor een eenmalige premie als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de reïntegratieverordening, komen in aanmerking:

    • a.

      personen die in een opstapbaan werkzaam zijn geweest en aansluitend niet- gesubsidieerde arbeid gaan verrichten waardoor de opstapbaan wordt beëindigd, ontvangen een eenmalige premie van € 1.000 nadat zij hierin 9 maanden werkzaam zijn geweest;

    • b.

      personen die in een vangnetbaan werkzaam zijn geweest en aansluitend niet- gesubsidieerde arbeid gaan verrichten waardoor de vangnetbaan wordt beëindigd, ontvangen een eenmalige premie van € 2.000 nadat zij hierin 9 maanden werkzaam zijn geweest;

    • c.

      personen met een Wiw-dienstverband als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, van de reïntegratieverordening, die aansluitend niet-gesubsidieerde arbeid gaan ver­richten waardoor het Wiw-dienstverband wordt beëindigd, ontvangen een eenmalige premie van € 2.000 nadat zij hierin 9 maanden werkzaam zijn ge­weest;

    • d.

      personen die als langdurig werklozen kunnen worden aangemerkt die niet- gesubsidieerde arbeid gaan verrichten waardoor de uitkering wordt beëindigd, ont­vangen een eenmalige premie van € 2.000 nadat zij hierin 9 maanden werkzaam zijn geweest;

  • 2.

    Voor een eenmalige premie als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de reïntegratieverordening, komen in aanmerking ouderen, arbeidsgehandicapten en personen die op grond van sociaal-

    medische omstandigheden niet volledig kunnen werken en:

    • a.

      die inkomsten hebben uit arbeid;

    • b.

      voor wie geen sprake meer is van een reïntegratietraject gericht op algemeen geaccep­teerde arbeid;

    • c.

      die geen recht meer hebben op vrijlating van inkomsten wegens het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 16 van de reïntegratieverordening.

  • 3.

    De premie als bedoeld in het vorige lid bedraagt eenmalig maximaal € 2.000 per periode van 12 maanden, waarbij ten aanzien van de alleenstaande ouder met kinderen tot vijf jaar de ont­vangen aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in mindering worden gebracht op de premie. Het college kan besluiten na afloop van de periode van 12 maanden opnieuw een premie toe kennen.

  • 4.

    Voor een eenmalige premie als bedoeld in artikel 17, derde lid van de reïntegratieverordening, komen in aanmerking ouderen en personen die op grond van sociaal-medische omstandighe­den niet volledig kunnen werken en minimaal tien uur per week vrijwilligerswerk verrichten. De premie als bedoeld in dat lid bedraagt een­malig maximaal € 750,- per periode van twaalf maanden en wordt ineens verstrekt. Het college kan besluiten na afloop van deze periode opnieuw een premie toe te kennen.

  • 5.

    Voor een eenmalige premie als bedoeld in artikel 17, vierde lid van de reïntegratieverorde­ning, komen in aanmerking uitkeringsgerechtigden die met goed gevolg een scholingstraject hebben afgerond dat onderdeel uitmaakt van een reïntegratietraject. De premie als bedoeld in dat lid bedraagt:

    • -

      € 100 bij een scholing/opleiding waarvan de duur korter is dan zes maanden, doch minimaal één maand;

    • -

      € 200 bij een scholing/opleiding waarvan de duur tussen zes en twaalf maanden bedraagt;

    • -

      € 400 bij een scholing/opleiding waarvan de duur twaalf maanden of langer be­draagt.

Met betrekking tot de duur van de opleiding is de objectieve duur van de opleiding bepalend.

HOOFDSTUK 6   OVERIGE VERGOEDINGEN

Artikel 10         Reiskosten

 

  • 1.

    Aan personen die in verband met het volgen van een reïntegratietraject moeten reizen, wordt een vergoeding verstrekt.

  • 2.

    Personen die in verband met het volgen van een reïntegratietraject vanwege medische rede­nen gebruik moeten maken van de deeltaxi, ontvangen een vergoeding van de werkelijke kosten.

  • 3.

    Niet voor reiskostenvergoeding komen in aanmerking personen die op grond van hun reïnte­gratietraject gesubsidieerd werk verrichten.

  • 4.

    Het college stelt afzonderlijke beleidsregels vast ten aanzien van doelgroep, de noodzaak en de hoogte van de vergoedingen.

 

 Artikel  11        Kinderopvang

 

  • 1.

    Kosten van kinderopvang worden vergoed aan uitkeringsgerechtigden en ANW-ers voorzover:

    • a.

      de kosten niet ten laste van andere wetten en regelingen inzake kinderopvang kunnen worden gebracht,

    • b.

      de werkgever geen voorzieningen heeft getroffen ten behoeve van kinderopvang.

    • c.

      de kinderopvang noodzakelijk is voor het meewerken aan de uitvoering van een reïnte­gra­tie­traject ten behoeve van uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Kosten van kinderopvang en kosten die daarmee verband houden, zoals reiskosten van en naar kinderdagverblijven, gastouders en buitenschoolse opvang, komen tot maximaal het gang­bare niveau van deze kosten voor vergoeding in aanmerking.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde personen hebben maximaal 3 maanden ter beschikking om zelf een regeling te treffen die tegemoet komt aan de in de Wet kinderopvang opgenomen vrijheid van keuze voor de vorm van kinderopvang.

 

Artikel 12         Mantelzorg

 

Aan de uitkeringsgerechtigde die op grond van artikel 5, tweede lid, van dit besluit wegens zorg­taken is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, kan gedurende maximaal drie maanden een vergoeding als bedoeld in artikel 18 lid 1 sub c van de reïntegratieverordening worden verstrekt tot maximaal het gangbare niveau van deze  kosten. De vergoeding stelt de uitkeringsgerech­tig­de in staat vervangende mantelzorg te bekostigen in de periode dat de mantelzorg wordt overgedragen.

 

 

HOOFDSTUK 7             SUBSIDIEPLAFONDS

 

Artikel 13         Omvang voorzieningen

 

  • 1.

    De omvang van de  voorzieningen wordt jaarlijks door het college vastgesteld, voor het eerst met ingang van het kalenderjaar 2005.

  • 2.

    Het budget voor de in het eerste lid genoemde voorzieningen worden jaarlijks door het college vastgesteld op grond van de door het ministerie beschikbaar gestelde middelen.

 

 

HOOFDSTUK 8                        SLOPTBEPALINGEN 

Artikel 14         Inwerkingtreding

 

Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking op 1 november 2010.

Het vastgestelde uitvoeringsbesluit van 1 augustus 2009 komt met ingang van 1 november 2010 te vervallen.

 

 Werkendam, 26 oktober 2010.

 

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Werkendam,

desecretaris,                                                de burgemeester,

drs. H.A. Koenen                                            mw. drs. C.G.J. Breuer

TOELICHTING OP HET UITVOERINGSBESLUIT

 

De hier geregelde premies, onkostenvergoedingen, kosten voor kinderopvang en alle andere kosten die betrekking hebben op reïntegratie, komen ten laste van het werkdeel WWB. De loon­kosten­sub­si­dies worden echter uit het inkomensdeel WWB bekostigd.

Artikelgewijs

Artikel 1

In dit artikel is van belang de definities van de gekozen doelgroepen. De begrenzing is aangebracht bij die doelgroepen die tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoren. Mensen met een WW en WAO uitkering vallen onder de verantwoordelijkheid van de UWV.

Binnen de gemeentelijke doelgroep is het voor sommige groepen noodzakelijk extra voorzieningen te treffen, gelet op hun kwetsbare arbeidsmarktpositie. Deze groepen zijn ouderen, arbeidsgehandicapten en jongeren. Hoewel allochtonen eveneens een kwetsbare positie innemen is door de keuze van de doelgroepen hun belang in voldoende mate gewaarborgd. Allochtonen zijn na­me­lijk in belangrijke mate vertegenwoordigd in de genoemde doelgroepen. Aparte benoeming heeft geen meerwaarde en zou alleen maar tot overlapping en stigmatisering leiden.

Wet op de Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA) en arbeidsgehandicapte:

Met de invoering van de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) per 28 december 2005 is de Wet REA afgeschaft. De meeste regelingen uit de Wet REA blijven bestaan maar worden opgeno­men in andere wetten (bijvoorbeeld in de WIA, WAO, Wajong en WAZ). Als iemand vóór 29 december 2005 al arbeidsgehandicapt was, kan deze persoon, zolang hij arbeidsgehandicapt blijft, gebruik blij­ven maken van de regelingen uit de Wet REA.

Tot 29 december 2005 was een werknemer arbeidsgehandicapt als hij een WAO, WAZ of WAJONG-uitkering had (gehad) of door een arts gekeurd is als arbeidsgehandicapte. De term arbeidsgehandi­capte' blijft vijf jaar geldig na indicatie. 

Artikel 2

Lid 1: Duidelijk is dat gesubsidieerde arbeid een onderdeel vormt van een traject naar ongesubsi­dieerd werk. Gesubsidieerd werk is derhalve geen doel op zichzelf, maar een middel om het doel van inschakeling in het reguliere arbeidsproces te bevorderen.

 

Lid 2: De laagste loonkostensubsidie wordt verstrekt aan de doelgroepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Dit zijn jongeren, waarvan het belang duidelijk is om de periode van werkloosheid zo kort mogelijk te houden. Ook voor mensen met een uitkering op grond van de Algemene Nabe­staanden­wet (ANW)is het noodzakelijk een loonkostensubsidie beschikbaar te stellen. Dit zijn doorgaans mensen zond­er recent arbeidsmarktverleden.

Door de bepaling op te nemen dat men minimaal drie maanden moet staan ingeschreven als werkzoekende, kan men al snel in aanmerking komen voor toekenning van de loonkostensubsidie.

 

Lid 3: Voorkomen moet worden dat er een grote groep langdurig werklozen ontstaat. Na drie maanden werkloosheid is er een verhoogd risico dat mensen langdurig op uitkering aangewezen blijven.

Een hogere subsidie moet het voor werkgevers aantrekkelijk maken deze mensen (niet-jongeren en niet-Anw’ers) in dienst te nemen. Bij toekenning zullen met werkgevers intentieafspraken gemaakt moeten worden over het in vaste dienst nemen. Omdat arbeidsgehandicapten en ouderen een zeer moeilijke positie innemen op de arbeidsmarkt, geldt voor deze doelgroepen geen termijn van drie maanden inschrijving bij het UWV Werkbedrijf.

 

Lid 4 en 5: Uitgangspunt is dat mensen door gesubsidieerd werk uitkeringsvrij moeten worden. Indien hiervoor aanpassing van het aantal te werken uren mogelijk of noodzakelijk is leidt dat tot aanpassing van de subsidie.

Artikel 3

De toekenning van een subsidie heeft altijd een voorlopig karakter. Pas na afloop van een kalender­jaar zal de subsidie, indien is vastgesteld dat aan alle criteria is voldaan, definitief worden gemaakt.

Artikel 4

Loonkostensubsidie wordt alleen toegekend indien vooraf is vastgesteld dat de persoon tot de beoog­de doelgroep behoort. Pas als het college (lees: de consulent u/a) in het kader van de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden en ANW-ers in het trajectplan heeft vastgesteld dat deze persoon is geïndi­ceerd voor een opstapbaan, kan aan de werkgever de loonkostensubsidie verstrekt worden. De sub-

sidie wordt alleen verstrekt als mensen uitkeringsvrij worden, maar niet meer gaan verdienen dan net­to 130% van het voor hen geldende wettelijk minimumloon. De mogelijk­heid bestaat om in verband met zorgtaken gesubsidieerd werk met een aanvullende uitkering te com­bi­­­neren. Dit kan alleen indien op grond van individuele toetsing is vastgesteld dat zorgtaken niet in vol­doende mate kunnen worden afgestemd op de plicht tot arbeidsinschakeling. Deze uitzonderingsbe­paling is ook van toepassing op arbeidsgehandicapten die vanwege hun handicap niet in staat zijn tot volledige arbeids­in­­schakeling. 

Artikel 5

Bij de vaststelling van een reïntegratietraject is het noodzakelijk rekening te houden met zorgtaken. Dit geldt zowel voor uitkeringsgerechtigden met eigen kinderen tot 12 jaar, als voor mensen die in het ka­der van mantelzorg zorg bieden aan mensen uit hun sociaal netwerk. Hoewel bij ouders rekening ge­hou­den moet worden met de individuele wensen inzake de zorgtaken voor kinderen, is de gemeente verplicht om te onderzoeken en te bevorderen dat door de inzet van voorzieningen op maat deelname aan een reïntegratietraject, dan wel inschakeling in de arbeid mogelijk wordt.

Met de bepaling dat zorgtaken voor het sociaal netwerk ook tot vrijstelling kan leiden wordt aangeslo­ten bij de definitie van het Sociaal Cultureel Planbureau.

Artikel 6

Scholing als voorziening in het kader van een reïntegratietraject kan alleen worden ingezet als de scholing gericht is op uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid. Kosten van scholing kunnen alleen dan vergoed worden indien aan deze eis is voldaan en er daarnaast geen recht bestaat op een voorliggende voorziening. Scholing die langer duurt dan twee jaar wordt geacht niet gericht te zijn op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid en wordt derhalve niet toegestaan. Overigens zal te­rug­houdend worden omgegaan met het inzetten van scholing. Eerst moet duidelijk worden vastge­steld dat de persoon voldoende inspanningen heeft gepleegd om een betaalde baan te vinden. 

 

Artikel 6A

Lid 1: Op 1 januari 2009 werd de ‘Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders’ van kracht. Op basis van deze wet kan een alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen jonger dan vijf jaar ontheffing van de arbeidsplicht verkrijgen. Er gaat dan wel een scholingsplicht gelden. In de WWB is daartoe een nieuw artikel 9a opgenomen.

De ontheffing van de arbeidsplicht kan in totaal maximaal zes jaar duren. Dit is vastgelegd in de wet.

 

Lid 2: Als het college ontheffing van de arbeidsplicht verleent, moet het college binnen een halfjaar een trajectplan opstellen. Daarin wordt de vorm van de scholingsplicht vastgelegd.

 

Lid 3: Bij het vaststellen van de scholingsplicht wordt gekeken in hoeverre de alleenstaande ouder al dan niet over een startkwalificatie beschikt. Een startkwalificatie is een diploma Havo, Atheneum of MBO-niveau 2. Indien de alleenstaande ouder niet beschikt over een startkwalificatie, gaat het erom dat bij voorrang ernaar gestreefd wordt dat een opleiding wordt aangeboden die leidt tot het behalen van een startkwalificatie. Welke concrete scholing wordt aangeboden is afhankelijke van de individuele omstandigheden van de alleenstaande ouder. De consulent uitstroom / activering stemt dit af met de alleenstaande ouder.

 

Lid 4: Het is mogelijk dat de alleenstaande ouder al beschikt over een startkwalificatie. Indien deze alleenstaande ouder het verzoek doet de reïntegratieplicht in te vullen met een MBO-opleiding op niveau 4, kent het college dit verzoek in beginsel toe. Behalve als het college van oordeel is dat de alleenstaande ouder niet in staat is deze opleiding met goed gevolg af te ronden.

 

Lid 5: Het is ook mogelijk dat er op voorhand van wordt uitgegaan dat het behalen van een startkwalificatie voor de alleenstaande ouder niet mogelijk is. Dit moet geïndiceerd worden. Als dit het geval is kan wel ontheffing van de arbeidsverplichting verleend worden, maar wordt op een passende wijze invulling gegeven aan het bevorderen van het verkrijgen van toegang tot de arbeidsmarkt. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door sociale activering of het verrichten van vrijwilligerswerk. Met uitzondering van de arbeidsverplichting zijn in dat geval de bepalingen van de algemene reïntegratieverplichting van toepassing.

 

Een andere mogelijkheid is dat de alleenstaande ouder reeds een startkwalificatie heeft en geen opleiding MBO-niveau 4 wil volgen. In dat geval gelden de bepalingen van de algemene reïntegratieverplichting.

Dit houdt in dat ontheffing van de arbeidsverplichting verleend kan worden en dat daarnaast scholing kan worden aangeboden. Welke scholing dit wordt, is afhankelijk van de individuele omstandigheden van de aanvrager en wordt door het college bepaald. De algemene reïntegratieverordening blijft in dat geval van toepassing. De komst van de ‘Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouder’ brengt daar geen verandering in.

In beginsel is in dat geval ook een scholing toegestaan op HBO- of WO-niveau. De duur van een dergelijke opleiding moet echter wel passen binnen het aantal jaren dat betrokkene vrijgesteld is van de arbeidsverplichting. Daarnaast moet de opleiding de kansen op het vergroten van een betaalde baan vergroten. Ook het financieel aspect is van belang. Het moet een opleiding zijn die is aangesloten bij een regulier opleidingsinstituut en de opleiding moet in beginsel vallen onder de werkingssfeer van de studiefinanciering. Studiefinanciering is een voorliggende voorziening. Wanneer de alleenstaande ouder daarvoor niet in aanmerking komt, kan het college besluiten het studiegeld en de bijkomende kosten te vergoeden. In een rapportage dient de consulent activering/uitstroom op al deze aspecten in te gaan.

 

Artikel 7

Leerwerkstages maken onderdeel uit van een reïntegratietraject en voorzien in werken met behoud van uitkering. De leerwerkstage vormt een fase in het traject dat uiteindelijk gericht is op het vinden van een duurzame gangbare baan.

De werkgever ontvangt hiervoor geen afzonderlijke vergoeding. De deelnemer ontvangt eveneens geen vergoeding, behoudens de vergoeding voor gemaakte kosten, zoals genoemd in artikel 10 van het Uitvoeringsbesluit. Het reïntegratiebedrijf zal in de praktijk de plaatsing regelen. Het college zal er op toezien dat de leerwerkstages zo kort mogelijk duren en dat de leerwerkstages indien mogelijk bij reguliere werkgevers verricht worden.

Bij leerwerkstages moet voorkomen worden dat de werkgever onverantwoord financieel voordeel heeft, doordat werkzaamheden in zijn bedrijf verricht worden zonder dat daarvoor salaris wordt betaald. Ook vanuit een oogpunt van fraudepreventie dient zorgvuldig te worden omgegaan met het plaatsen van uitkeringsgerechtigden op een leerwerkstage. Een leerwerkstage is daarom in dat verband in beginsel niet toegestaan indien er sprake is van een sterke binding tussen de werkgever en de te plaatsen persoon op een leerwerkstage. Een voorbeeld hiervan is een uitkeringsgerechtigde die een leerwerkstage zou willen vervullen in het bedrijf van de ouders of in het bedrijf van de ex-partner. Dergelijke leerwerkstages verhouden zich in beginsel niet met het uitgangspunt van voldoende afstandelijkheid en zakelijkheid.

De termijn van de leerwerkstage varieert van 2 tot maximaal 6 maanden en kan eventueel voorafgaan aan een opstapbaan waarvoor loonkostensubsidie aan de werkgever wordt verstrekt.

Artikel 8

Aan werkgevers die mensen in vaste dienst nemen aansluitend op de periode van waarover een loon-kostensubsidie wordt betaald, wordt een stimuleringspremie geboden. Deze premie wordt pas betaal-baar gesteld nadat de werknemer 6 maanden daadwerkelijk in het bedrijf of de organisatie heeft ge-werkt. De hoogte van de premie is afgestemd op de arbeidsmarktpositie van de werknemer.

Artikel 9

Deze premies worden ambtshalve toegekend. De werkprocessen moeten zodanig worden ingericht dat deze t.z.t. uitbetaald kunnen worden na verificatie of de voorwaarden nog vervuld worden. Deze pre­mies kunnen formeel niet worden aangevraagd.

 Lid 1: Met het verstrekken van premies aan werknemers wordt beoogd te stimuleren dat de uitkerings­gerechtigde zich zoveel mogelijk inspant om een reguliere betaalde baan te verkrijgen. Dit geldt tevens voor mensen die in een langdurige gesubsidieerde baan hebben gewerkt (ID en Wiw). Zij ontvangen een uitstroompremie bij het accepteren van een ongesubsidieerde baan. Hiermee wordt erkenning gegeven aan het feit dat doorstroom naar reguliere arbeid door mensen die langdurig in een beschermde omgeving gewerkt hebben moeilijk is.

 

Lid 2 en 3: Voor mensen die behoren tot de doelgroep uitkeringsgerechtigde ouderen en arbeidsge­han­dicapten (REA-status) en die ‘slechts’ in staat zijn tot gedeeltelijke arbeid wordt een premie ver­strekt. Door deze stimulans wordt voorkomen dat het niet meer aantrekkelijk is voor deze mensen om te werken en wordt bevorderd dat zij een gedeelte van hun inkomsten zelf blijven verwerven. Naar­mate de eigen in­koms­ten hoger zijn, wordt de premie hoger vastgesteld. De maximale premie is gelijk

aan het bedrag dat de wet maximaal toestaat als premie. Het college mag echter geen structurele premie toekennen, het mag m.a.w. geen automatisme zijn. Jaarlijks moet het college een besluit nemen op basis van de reïntegratie van betrokkene. Daarbij moet worden vastgesteld of de betrokkene nog steeds voldoet aan de voorwaarden om voor de premie in aanmerking te komen.

 

Het maximale bedrag dat betrokkene bovenop de uitkeringsnorm mag behouden is gelijk aan het maximale bedrag zoals genoemd in art. 31, tweede lid onder j van de WWB. Om ongewenste armoedevaleffecten te voorkomen wordt daarom de eventueel te ontvangen alleenstaande ouder­korting en de combinatiekorting in mindering gebracht op de premie.

 

Lid 4 en 5:

Artikel 31, tweede lid, onder k van de WWB bepaalt dat een door de vrijwilliger ontvangen onkosten­ver­goeding niet wordt gekort op de uitkering tot een bedrag van maximaal € 764,- (1 juli 2006) per

jaar. De gemaakte kosten hoeven niet te worden aangetoond. Als de vrijwilliger een hogere onkosten­vergoeding ontvangt, moeten de kosten boven € 764,- per jaar wel worden aangetoond.

Het komt er dus op neer dat de vrijwilliger twee bedragen kan ontvangen die allebei worden vrij gela­ten:

a.    een premie als hier bedoeld;

b.    ben onkostenvergoeding, waarvan de gemaakte onkosten niet hoeven te worden aangetoond zolang de vergoeding lager is dan € 764,- per jaar.

 

Zowel de premie als de onkostenvergoeding zijn onbelaste verstrekkingen. Deze beide verstrekkingen mogen echter niet onbelast naast elkaar bestaan. Anders gezegd, als een premie wordt toegekend  aan de vrijwilliger en hij tegelijkertijd een onkostenvergoeding ontvangt, dan verliest de premie haar on­­belaste status. In dat geval moet de gemeente loonheffing over de premie afdragen aan de belas­tingdienst.

De vrijwilliger ontvangt dezelfde netto-premie en dezelfde netto-onkostenvergoeding, maar doordat loonheffing plaatsvindt stijgt het belastbaar inkomen van de vrijwilliger. Dit kan gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals huursubsidie.

 

Met het verstrekken van scholingspremies en premies voor het verrichten van vrijwilligerswerk worden de beleidsuitgangspunten van het oude premiebeleid zoals vastgelegd in de per 1 januari 2004 inge­trokken Wiw-premieverordening voortgezet.

Artikel 10

Reiskosten worden verstrekt aan mensen die ten behoeve van hun traject moeten reizen. De hoogte en de voorwaarden rond het verstrekken van reiskosten regelt het college in afzonderlijke beleids­regels.

Indien iemand vanwege sociale of medische redenen niet met openbaar vervoer of eigen vervoer kan reizen, worden de kosten van de deeltaxi vergoed.

Mensen die werken, inclusief werknemers met gesubsidieerd werk, kunnen voor hun reiskosten een beroep doen op de voorzieningen van hun werkgever.

In art. 18 van de reïntegratieverordening en in het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het college afzonderlijke beleidsregels hierover vaststelt. Deze zijn neergelegd in de Beleidsregels reiskostenver­goeding reïntegratieactiviteiten.

Artikel 11

Kosten voor kinderopvang worden alleen vergoed zolang er geen beroep gedaan kan worden op an­de­re wetten en regelingen en voorzover het noodzakelijk is in verband met de uitvoering van het re­-ïntegratietraject. Omdat mensen op grond van de nieuwe Wet Kinderopvang de vrijheid krijgen zelf een keuze te maken voor de vorm van kinderopvang, is een beperking aangebracht van 3 maanden. Indien namelijk de keuze van de ouders zou leiden tot langere wachttijden kan dit de uitvoering van het reïntegratietraject in ernstige mate schaden.

Mensen die niet uitkeringsgerechtigd zijn kunnen geen aanspraak maken op kinderopvang. Alvorens toe te treden tot de arbeidsmarkt mag van hen verwacht worden dat zij zelf voorzieningen inzake kin­der­opvang getroffen hebben.

Artikel 12

In artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit wordt aangegeven in welke gevallen de uitkeringsgerechtigde vrijstelling van de sollicitatieplicht krijgt in verband met het verrichten van zorgtaken. De vrijstelling wordt altijd voor een tijdelijke periode verleend. Uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde zoekt naar andere mogelijkheden waarop de zorg geboden kan worden, zodat de uitkeringsgerechtigde beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Andere mogelijkheden zijn de thuiszorg of een vergelijkbare organisatie.

 

Het zal vaak niet mogelijk zijn om van de ene op de andere dag een alternatieve vorm van zorg te vin­den. Dat gaat gepaard met een overgangsperiode.

De kosten die gemaakt moeten worden om de mantelzorg over te nemen van iemand, die daardoor in de gelegenheid gesteld wordt om deel te nemen aan een reïntegratietraject, komen op grond van dit artikel voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 13

Jaarlijks zal het college op basis van het totaal beschikbare budget een bestedingsplan opstellen over de omvang van de in te zetten voorzieningen. Dit sluit aan bij artikel 7 van de reïntegratieverordening. Het college heeft de bevoegdheid om in de loop van het kalenderjaar wijzigingen aan te brengen bin­nen de verschillende deelbudgetten. Dit zal afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de uitgaven.