Regeling vervallen per 22-05-2012

Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Werkendam 2007

Geldend van 01-06-2007 t/m 21-05-2012

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Werkendam 2007

REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

GEMEENTE WERKENDAM                    

 

De raad van de gemeente Werkendam,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Werkendam van

inzake het vaststellen van een reïntegratieverordening,

 

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,

 

gezien het advies van de cliëntenraad,

 

gehoord de commissie Inwoners,

 

besluit vast te stellen de volgende verordening

 

 

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

 

 

PARAGRAAF 1            ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1           Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • c.

    niet-uitkeringsgerechtigden: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het CWI en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • d.

    ouderen: uitkeringsgerechtigden vanaf 57,5 jaar

  • e.

    arbeidsgehandicapten: personen die behoren tot de doelgroep van de Wet REA

  • f.

    jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden niet ouder dan 22  jaar;

  • g.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en deze verordening;

  • h.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • i.

    REA: Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten;

  • j.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • k.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening  oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • l.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die niet in strijd is met de wet, met iemands geweten of met iemands persoonlijke integriteit; tot algemeen geaccepteerde arbeid wordt ook gerekend de uitoefening van een zelfstandig beroep;

  • m.

    reïntegratietraject: een voorziening, gebaseerd op SUWI wetgeving, met het doel te komen tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid door de in onderdeel a tot en met f genoemde personen;

  • n.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maat-schappelijke participatie;

  • o.

    opstapbaan: een arbeidsplaats van maximaal 12 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en waarvoor op grond van artikel 14 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • p.

    vangnetbaan: een arbeidsplaats van maximaal 36 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor personen die vóór 31 december 2003 werkzaam waren op een ID-baan en waarvoor op grond van artikel 14 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • q.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam;

  • r.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Werkendam;

  • s.

    CWI: Centrum voor Werk en Inkomen

  • t.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • u.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

  • v.

    Direct-werk: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal zes weken van tenminste 20 uur per week, gericht op uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid;

  • w.

    Leerwerkstage: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal zes maanden van maximaal 32 uur per week, gericht op uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid;

  • x.

    Wettelijk minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het minimumloon en mininumvakantietoeslag;

  • y.

    uitvoeringsbesluit: een besluit van het College van Burgemeester en wethouders, waarin nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van een bepaalde voorziening of regeling;

  • z.

    langdurig werkloze: de persoon die langer dan twaalf maanden zonder onderbreking als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij de Centrale organisatie werk en inkomen.

 

 

PARAGRAAF 2            BELEID EN FINANCIËN

 

Artikel 2           Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan personen als genoemd in artikel 3, eerste lid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsin­schake­ling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomsti­ge toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzienin­gen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de onder­steuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, zo­als bedoeld in deze verordening in artikel 1, onder a tot en met d, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

 

 Artikel 3           Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De volgende personen hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsin­schakeling:

    • a.

      uitkeringsgerechtigden;

    • b.

      ANW-ers;

    • c.

      niet-uitkeringsgerechtigden;

    • d.

      de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat, indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de belanghebbende.

           

 

Artikel 4           Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan ge­bruik te maken.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voort­vloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft ver­bonden.

  • 3.

    Naast de verplichting als genoemd in het eerste lid kan het college verplichtingen opleggen die strekken tot uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4.

    Naast de verplichting, genoemd in artikel 9, eerste lid van de wet, kan het college bij uitvoe­ringsbesluit nadere regels stellen inzake deze verplichting.

  • 5.

    De in het eerste lid bedoelde persoon is verplicht datgene na te laten dat de realisatie van het doel van het traject of van de reïntegratie-instrumenten belemmert.

  • 6.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het ge­stel­de in het tweede tot en met vierde lid, kan het college de uitkering verlagen overeen­kom­stig hetgeen hierover is bepaald in de maatregelen- en handhavingsverordening.

  • 7.

    Het niet of onjuist verstrekken van relevante informatie van personen kan leiden tot het weige­ren, intrekken of beëindigen van de in lid 1 en 2 bedoelde voorzieningen.

  • 8.

    Indien de persoon, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede tot en met zesde lid, als gevolg waarvan het reïntegratietraject wordt beëindigd kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvor­deren.

 

 

Artikel 5           Rechten van de cliënt

  • 1.

    De persoon aan wie het college een reïntegratietraject aanbiedt heeft recht op voorzieningen die belemmeringen voor arbeidstoeleiding en arbeidstoetreding opheffen. De cliënt heeft het recht een aanbod dat niet aan deze voorwaarden voldoet te weigeren, als zijnde een niet-passend aanbod.

  • 2.

    Indien het college een reïntegratiebedrijf inschakelt, dient dit bedrijf te voldoen aan het kwali­teit­skeurmerk van reïntegratiebedrijven. Het reïntegratiebedrijf dient over een klachtenregeling en een privacyreglement te beschikken. De cliënt heeft inzage- en correctierecht.

  • 3.

    Indien het college bij het vaststellen van het reïntegratietraject gebruik maakt van de door het CWI vastgestelde diagnose, wordt deze diagnostische informatie toegevoegd aan het traject­plan en aan de cliënt ter kennisname gebracht.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de cliënt een vaste contactpersoon toegewezen krijgt voor de duur van het reïntegratietraject.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor goede en begrijpelijke informatie over alle regels, rechten en plichten rondom het reïntegratietraject.

  • 6.

    De cliënt heeft het recht om iemand mee te nemen naar een keuring of een gesprek. Dit geldt eveneens in de contacten die de cliënt heeft met het reïntegratiebedrijf.

  • 7.

    Indien de cliënt aangeeft zelf actief op zoek te willen gaan naar gangbare arbeid, wordt deze cliënt actief en met voorrang ondersteund.

  • 8.

    Indien het college een reïntegratietraject aanbiedt, moet dit uitzicht bieden op volwaardige en duurzame gangbare arbeid.

  • 9.

    De reïntegratieafspraken die met de cliënt worden gemaakt worden steeds vastgelegd in een voor beroep vatbare beschikking. Dit geldt eveneens voor reïntegratieafspraken die liggen in de sfeer van sociale activering of vrijwilligerwerk.

 

 

Artikel 6           Vrijstelling

Het college kan in individuele gevallen (gedeeltelijk) tijdelijk vrijstelling verlenen van sollicitatie­verplichtingen:

  • 1.

    indien is komen vast te staan, dat de persoon zorg- en opvoedingstaken niet (volledig) kan combineren met arbeid. Aard en omvang van zorgtaken worden vastgelegd in het uitvoerings­besluit.

  • 2.

    aan personen die op grond van psychische, medische of sociale omstandigheden geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.

  • 3.

    aan personen van 57½ jaar en ouder, indien in samenspraak met het CWI is komen vast te staan dat voor deze personen geen arbeidsperspectief aanwezig is, gelet op de situatie op de arbeidsmarkt.

  • 4.

    aan personen die een scholingstraject volgen zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van deze verordening.

  • 5.

    aan personen die een traject sociale activering volgen zoals bedoeld in artikel 11 van deze verordening.

 

 

Artikel 7           Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

PARAGRAAF 3            VOORZIENINGEN

Artikel 8            Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze veror­de­­ning, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 17 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artike­len 8 tot en met 18 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

 

Artikel 9           Reïntegratietrajecten

  • 1.

    Reïntegratietrajecten zijn primair gericht op uitstroom naar duurzame algemeen geaccepteer­de arbeid.

  • 2.

    Voor personen die nieuw instromen in de uitkering en jongeren is direct-werk als bedoeld in artikel 1, punt v, een primaire voorziening;

  • 3.

    Bij de inzet van reïntegratietrajecten wordt een zorgvuldige afweging gemaakt over de combi­natie met zorgtaken c.q. opvoedingstaken.

 

 

Artikel 10         Direct Werk

  • 1.

    Elke uitkeringsgerechtigde werkzoekende, waaronder elke jongere, krijgt binnen één week na in­schrijving bij het CWI een aanbod voor een direct-werk voorziening, gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen ten aanzien van wie het college heeft be­paald dat een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt en voor personen waarvan het CWI heeft vastgesteld dat zij binnen drie maanden naar algemeen geaccepteerde arbeid kunnen worden toegeleid.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

  • 4.

    Indien de direct-werk voorziening binnen zes weken niet heeft geleid tot rechtstreekse uit­stroom naar algemeen geaccepteerde arbeid, of voor personen die op grond van het tweede lid geen direct-werk voorziening aangeboden hebben gekregen, wordt een ander reïntegratie­traject ingezet waarvan onderstaande voorzieningen onderdeel kunnen uitmaken.

 

 Artikel 11          Sociale activering

  • 1.

    Onder sociale activering wordt verstaan het deelnemen aan onbetaalde maatschappelijk zin­volle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activitei­ten aanbieden in het kader van sociale activering, met als doel de belanghebbende, met be­houd van uitkering, werkritme op te laten doen danwel te behouden.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4.

    Sociale activering kan worden ingezet wanneer het college heeft vastgesteld dat de belang­hebbende geen perspectief, of pas op middellange termijn een reëel perspectief heeft, op re­gulier werk en dat inzet van de voorziening wenselijk is.

 

Artikel 12         Leerwerkstage

  • 1.

    Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een leerwerkstage aanbie­den,als onderdeel van een reïntegratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, door middel van een werkstage werkervaring en vaardigheden op te laten doen dan wel het leren functio­neren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De leerwerkstage kan worden ingezet wanneer het college heeft vastgesteld dat de belang­hebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geïndiceerd is.

  • 4.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit ten aanzien hiervan nadere regels stellen.

 

Artikel 13         Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

 

Artikel 14         Loonkostensubsidies voor werkgevers gericht op reïntegratie

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 onder a, b, d en f een arbeidsovereenkomst sluiten ten behoeve van de in artikel 1, onder o genoemde opstapbaan. Daarnaast kan het college subsidie verstrekken aan de werkgever ten behoeve van een werknemer die voor 31 december 2003 werkzaam was op een ID-baan en geplaatst is op de in artikel 1, punt p. genoemde vangnetbaan.

  • 2.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    Het niet meewerken door de werkgever aan het behalen van de in het trajectplan opgenomen doelstellingen en de uitvoering van de daaraan gekoppelde activiteiten, kan leiden tot het wei­geren, intrekken of beëindigen van beschikbaar gestelde loonkostensubsidie of premie.  

  • 4.

    Bij het beschikbaar stellen van gesubsidieerde arbeid zal door spreiding van gesubsidieerde werknemers over diverse bedrijven of organisaties worden voorkomen dat oneerlijke con­cur­rentie ontstaat. Hiermee worden de uitgangspunten van EC verordening 2204/2002 nage­leefd.

  • 5.

    Bij het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers volgt het college de beleidsaan­beveling zoals beschreven in de circulaire van het Ministerie van Sociale Zaken en Werk­gele­genheid van 7 april 2004, kenmerk intercom/2004/24233.

 

Artikel 15         Premie voor werkgevers bij doorstroom naar regulier werk

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een premie geven als een werknemer reguliere arbeid heeft aanvaard bij dezelfde werkgever.

  • 2.

    De premie wordt alleen verstrekt indien:

    • a.

      de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een subsidie ontvangt of heeft ont­vangen op grond van deze verordening;

    • b.

      de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding heeft plaatsgevonden binnen de duur waarvoor de loonkostensubsidie geldt;

    • c.

      de werknemer bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • d.

      de werknemer aansluitend op het gesubsidieerde dienstverband voor zijn nieuwe baan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten;

    • e.

      de werknemer na zes maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde arbeidsverband is beëindigd nog arbeid in loondienst verricht bij dezelfde werkgever.

  • 3.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies.

  • 4.

    Op het verstrekken van premies is artikel 14, lid 3 van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Bij het verstrekken van premies aan werkgevers volgt het college de beleidsaanbeveling zoals beschreven in de circulaire van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2004, kenmerk intercom/2004/24233.

Artikel 16         Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats gedurende maximaal zes maan­den;

  • -

    zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de wet, waarbij het percentage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag wordt bepaald op € 173,- per maand;

  • -

    zoals bedoeld in art. 3, tweede lid onder d van het Inkomensbesluit IOAW, waarbij het percentage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag wordt bepaald op €  272,54 per maand;

  • -

    zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a van het Inkomensbesluit IOAZ, waarbij het per­centage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag wordt bepaald op € 272,54 per maand;

    en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

 

Artikel 17          Premies aan werknemers

  • 1.

    Het college kent een premie toe aan personen die vanuit een opstapbaan of vangnetbaan al­gemeen geaccep­teerde arbeid aanvaarden, waardoor aanspraak op de uitkering of op de sub­sidie genoemd in artikel 14 van deze verordening komt te vervallen. Daarnaast komt de lang­durig werkloze, de alleenstaande ouder, de arbeidsgehandicapte en degene met een dienst­ver­band als bedoeld in artikel 20 en 21 van deze verordening in aanmerking voor een premie bij het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid waardoor aanspraak op de uitkering of op de subsidie genoemd in artikel 14 van deze verordening komt te vervallen.

  • 2.

    Het college kent een premie toe aan ouderen, arbeidsgehandicapten en personen die vanwe­ge sociale en/of medische omstandigheden niet volledig kunnen werken, voor het blij­ven ver­rich­ten van arbeid, waarbij het totale netto inkomen lager is dan de bijstands­norm en waarbij geen recht bestaat op vrijlating op grond van artikel 16;

  • 3.

    Het college kent een premie toe aan ouderen en uitkeringsgerechtigden die wegens sociale en/of medische omstandigheden geen betaalde arbeid kunnen aanvaarden en minimaal tien uren per week vrijwilligerswerk verrichten. Voorwaarde is dat het te verrichten vrijwil­ligers­werk onderdeel uitmaakt van het trajectplan sociale activering als bedoeld in artikel 11.

  • 4.

    Het college kent een premie toe aan de uitkeringsgerechtigde die met goed gevolg een scho­lings­­traject heeft afgerond dat onderdeel uitmaakt van een reïntegratietraject als bedoeld in artikel 8.

  • 5.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de premies.

  

Artikel 18          Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling en wel voor

    • a.

      reiskosten;

    • b.

      kosten voor kinderopvang;

    • c.

      kosten  voor een vervangende voorziening van mantelzorg, voor zover deze kosten niet door voorliggende voorzieningen kunnen worden bekostigd.

  • 2.

    Het college stelt beleidsregels vast ten aanzien van doelgroep, de noodzaak en de hoogte van de vergoedingen.

 

Artikel 19         Overige voorzieningen

Het college kan aanvullend op de in deze verordening genoemde voorzieningen, in experimentele zin een nieuwe, door de reïntegratiemarkt ontwikkelde voorziening aanbieden, mits deze gericht is op uit­stroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

 

 

PARAGRAAF 4            OVERGANGSBEPALINGEN 

 

Artikel 20         Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van artikel 4 en 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw)

  • 1.

    De subsidie die op 31 december 2003 op grond van artikel 4 en 5 van de Wiw van toepassing was blijft gehandhaafd tot uiterlijk 1 januari 2006 onder de voorwaarden die op grond van de Wiw en de andere toepasselijke regelgeving golden op 31 december 2003.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid blijft de subsidie voor personen die op 31 december 2003 een dienstbetrekking hadden voor onbepaalde tijd op grond van artikel 4 Wiw, gehandhaafd tot aan het einde van het dienstverband.

  • 3.

    De subsidie kan op een eerder moment worden beëindigd als niet langer aan de voorwaarden zoals die golden op 31 december 2003 wordt voldaan.

 

Artikel 21         Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van de Regeling In- en Doorstroombanen (I/D regeling)

 

  • 1.

    Voor werkgevers die op 31 december 2003 personen in dienst hadden op grond van de I/D rege­ling bedraagt de subsidie voor de directe loonkosten voor het kalenderjaar 2004 maximaal de sub­sidie geldend op 31 december 2003;

  • 2.

    Met ingang van 1 januari 2005 is artikel 14, juncto artikel 1 sub p. van toepassing op de in het eer­ste lid genoemde subsidie aan werkgevers.

  • 3.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college criteria vaststellen, waardoor de subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid vanaf 31 december 2003 lager wordt vastgesteld.

PARAGRAAF 5            SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 22         Taakstelling en verantwoording

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks vóór 1 januari een bedrijfsplan op, waarin een taakstelling is op­ge­no­men ten aanzien van het reïntegratiebeleid, en legt dit ter besluitvorming voor aan de ge­meen­teraad. Voorafgaand aan de besluitvorming door de gemeenteraad vraagt het college de cliën­tenraad advies uit te brengen. In de taakstelling wordt in elk geval opgenomen:

    • -

      het aantal te realiseren trajectplannen per doelgroep;

    • -

      de te realiseren uitstroom per doelgroep en de te realiseren gedeeltelijke uit­stroom per doelgroep;

    • -

      de in te zetten financiële middelen per doelgroep;

    • -

      het aantal te realiseren (gedeeltelijke) uitstroomtrajecten uit een vangnetbaan en uit een Wiw dienstverband (art. 20).

  • 2.

    Het college legt jaarlijks, na kennis te hebben genomen van het gevraagde standpunt van de cliëntenraad, vóór 1 juli aan de gemeenteraad verantwoording af over de inzet van de voor­zieningen in het voorafgaande kalenderjaar. Daarbij komt in elk geval aan de orde:

    • a.

      Een overzicht van de doelgroepen die gebruik hebben gemaakt van het reïntegratie­aanbod met daarbij een analyse in hoeverre deze doelgroepen in gelijke mate gebruik maakten van het reïntegratieaanbod;

    • b.

      Een analyse in hoeverre niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers verhoudingsgewijs in gelijke mate gebruik hebben gemaakt van het reïntegratieaanbod;

    • c.

      Een overzicht van de ingezette financiële middelen per doelgroep;

    • d.

      Een vergelijking tussen de vastgestelde taakstelling als bedoeld in lid 1 en de gerea­li­seerde taakstelling.

 

Artikel 23         Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.

 

Artikel 24         Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Werkendam.

 

Artikel 25         Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2007.

  • 2.

    De reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Werkendam 2004 wordt ingetrokken per  1 juni 2007.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van Werkendam van 8 mei 2007.

 

 

De griffier,                                                        De voorzitter,

 

 Mr. I. Bakker                                                    Drs. H.A.G. Hellegers

TOELICHTING OP DE REÏNTEGRATIEVERORDENING

 

Algemeen

De aanleiding voor deze verordening ligt in artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB):

 

Artikel 8.  Opdracht aan de gemeenteraad om verordeningen vast te stellen.

  • 1.

    De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

    • a.

      het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;

    • b.

      het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid;

    • c.

      het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30.

  • 2.

    De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

 

In dit artikel wordt verwezen naar ondersteuning en voorzieningen volgens artikel 7, eerste lid WWB:

 

Artikel 7.  Opdracht college

  • 1.

    Het college is verantwoordelijk voor:

    • a.

      het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.

De hier geregelde premies, onkostenvergoedingen, kosten voor kinderopvang en alle andere kosten die betrekking hebben op reïntegratie, komen ten laste van het werkdeel WWB. De loon­kosten­sub­si­dies worden echter uit het inkomensdeel WWB bekostigd.

 

Artikelgewijs

 

Artikel 1

De definities behoeven geen nadere toelichting behalve algemeen geaccepteerde arbeid (onder l), de wet REA (onder i) en arbeidsgehandicapte (onder e).

 

Algemeen geaccepteerde arbeid:

Er mag van een persoon onder andere niet verwacht worden dat deze werk verricht dat in strijd is met de wet (criminele activiteiten), of dat het werk in strijd is met zijn persoonlijke integriteit, bijvoorbeeld god­sdienstige overtuiging, prostitutie, seksindustrie of defensie.

 

Wet op de Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA) en arbeidsgehandicapte:

Met de invoering van de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) per 28 december 2005 is de Wet REA afgeschaft. De meeste regelingen uit de Wet REA blijven bestaan maar worden opgeno­men in andere wetten (bijvoorbeeld in de WIA, WAO, Wajong en WAZ). Als iemand vóór 29 december 2005 al arbeidsgehandicapt was, kan deze persoon, zolang hij arbeidsgehandicapt blijft, gebruik blij­ven maken van de regelingen uit de Wet REA.

Tot 29 december 2005 was een werknemer arbeidsgehandicapt als hij een WAO, WAZ of WAJONG-uitkering had (gehad) of door een arts gekeurd is als arbeidsgehandicapte. De term arbeidsgehandi­capte' blijft vijf jaar geldig na indicatie.

 

Artikel 2

Alle voorzieningen die het college inzet zijn primair gericht op de ondersteuning bij arbeidsinschake­ling en het wegnemen van belemmeringen daartoe.

De doelmatigheid van de voorzieningen wordt in de praktijk beoordeeld door de consulenten uit­stroom/activering (u/a). Zij plaatsen, in overleg met de klant, personen uit de doelgroep op trajecten waarvan zij verwachten dat deze het meest bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

De diversiteit in doelgroepen en in het aanbod komt tot uitdrukking in de variatie aan instrumenten, waaronder direct-werk trajecten voor nieuwe aanvragers van een uitkering, trajecten voor personen die reeds een uitkering hebben of zonder uitkering werkzoekend zijn, trajecten voor jongeren en voor allochtonen, trajecten sociale activering en vrijwilligerswerk als opstap naar arbeidsinschakeling, losse producten als assessment en directe bemiddeling.

 

Artikel 3

Personen uit de doelgroep hebben aanspraak op voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat zij bepaalde voorzieningen kunnen afdwingen. Het college bepaalt in overleg met de klant welke voorziening het best kan worden ingezet om de klant zo efficiënt mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid te la­ten instromen. Daarbij houdt het college rekening met de omstandigheden van de klant. Het college houdt bij het aanbieden van een voorziening zoveel mogelijk rekening met de reële voorkeuren van de klant. Bij het beoordelen van een aanvraag om toekenning van een voorziening van een niet-uitke­rings­ge­rechtigde heeft het college een ruime mate van beoordelingsvrijheid (Rechtbank Amsterdam 10-11-2006, nr. AWB 05/4917 WWB).

 

Artikel 4

Tegenover de inzet van voorzieningen staat de verplichting hiervan gebruik te maken. Dat geldt voor alle voorzieningen die aan de persoon beschikbaar worden gesteld en die zijn opgenomen in het reïn­tegratieplan. De aangeboden voorzieningen worden steeds in een beschikking kenbaar gemaakt. De belanghebbende kan hiertegen bezwaar en beroep instellen.

Daarnaast kan het college andere verplichtingen opleggen, bedoeld in het derde lid. Een medisch on­der­zoek, behandeling van een verslaving of begeleiding bij schuldenproblematiek zijn hiervan voor­beelden.

Ten aanzien van het vierde lid is in het uitvoeringsbesluit aangegeven welke criteria worden gehan­teerd buiten het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik van de aangeboden voorzieningen. Deze laatste twee verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de wet.

 

Artikel 5

Dit artikel noemt de rechten van de cliënt als het gaat om reïntegratietrajecten. Voorop staat dat de cliënt recht heeft op voorzieningen die hem in staat stellen aan een traject deel te nemen. Hierbij moet gedacht worden aan een vergoeding voor kinderopvang, reiskosten etc.

De cliënt heeft er recht op te weten welke informatie over hem beschikbaar is en in hoeverre die infor­matie gebruikt wordt bij de keuze voor een traject. Als de cliënt het met die informatie niet eens is kan hij daartegen bezwaar maken. Hetzelfde geldt ten aanzien van alle andere afspraken rond het reïnte­gratietraject.

Een vaste contactpersoon en goede informatie over alle rechten en plichten zullen bijdragen aan het succesvol doorlopen van het reïntegratietraject. Binnen het aanbod van mogelijkheden houdt het col­lege zoveel mogelijk rekening met de voorkeuren van de cliënt. Bijvoorbeeld, als de cliënt zelf concre­te voorstellen heeft om tot het verkrijgen van een betaalde baan te komen, wordt dat plan serieus be­keken. Indien het college het plan van de cliënt niet overneemt, wordt dit op verzoek van de cliënt schriftelijk gemotiveerd.

Een reïntegratietraject moet uitzicht bieden op volwaardige en duurzame arbeid. Dat wil zeggen dat het uitgangspunt steeds is dat de cliënt kan uitstromen naar een baan met een dienstverband dat langer duurt dan een paar maanden. Het kan echter zinvol zijn dat de cliënt in de aanloopfase naar een duurzame baan tijdelijk een of meerdere kortdurende banen accepteert. Zolang een duurzame baan niet voorhanden is, is kortdurende gangbare arbeid ook passend. Er moet echter gewaakt wor­den voor een opeenstapeling van kortdurende dienstverbanden, daar dit niet leidt tot een structu­rele financiële zelfstandigheid van de betrokkene.

Alle reïntegratieafspraken en vervolgstappen in het traject worden steeds in de vorm van een be­schik­king aan de klant kenbaar gemaakt. Dit biedt hem de gelegenheid om tegen elke nieuwe stap in het traject bezwaar en beroep in te stellen.

 

Artikel 6

De categoriale vrijstelling, zoals die onder de Abw nog mogelijk was, kan onder de WWB niet meer worden gehanteerd. Elke vorm van vrijstelling moet worden gemotiveerd op basis van persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Hetgeen genoemd staat in lid 1 t/m 3 wordt geacht te vallen onder zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, waarop vrijstelling van toepassing is. In de leden 4 en 5 worden de omstandigheden genoemd waarin de cliënt een scholingstraject volgt of een traject sociale activering. In die gevallen zal het soms geen zin hebben om de sollicitatieverplichting op te leggen.

Het betreft hier nadrukkelijk vrijstelling van sollicitatieverplichtingen en niet van arbeidsverplichtingen. Arbeidsverplichtingen zijn ruimer en bevatten naast de sollicitatieverplichting ook verplichtingen als in­schrijving bij het CWI, het volgen van een traject sociale activering of scholing.

 

Artikel 7

Het instellen van subsidieplafonds dient twee doelen: a) Het voorkomt dat (posten in) de begroting worden overschreden en b) het vormt een juridische weigeringsgrond voor het beschikbaar stellen van een specifieke voorziening. Als het budget voor een specifieke voorziening is uitgeput, dan kan deze voorziening niet meer worden aangeboden. In dat geval wordt een andere voorziening ingezet. De

wettelijke basis voor het instellen van subsidieplafonds is geregeld in artikel 4.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

De WWB stelt wel dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de af­wij­zing van een aanvraag. De gemeente dient in dat geval na te gaan welke andere, goedkopere al­terna­tieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumen­ten uit te wijken.

 

Artikel 8

In artikel 4.21 van de Algemene wet bestuursrecht  is de aanspraak op bepaalde voorzieningen gere­geld. De voorzieningen worden beschikbaar gesteld met bepaalde doeleinden. De gebruiker wordt ge­acht medewerking te geven aan de doeleinden van de voorzieningen. De aanspraak geldt dus onder die voorwaarde. Waar in dit artikel sprake is van nadere bepalingen in een uitvoeringsbesluit, zijn die bepalingen ook opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

Artikel 17 van de WWB bepaalt dat personen op wie een voorziening van toepassing is verplicht zijn mee te werken aan het verstrekken van gevraagde informatie.

 

Artikel 9

Dit artikel regelt onder andere de sluitende aanpak voor jongeren en nieuwe aanvragers van een uit­kering. Deze sluitende aanpak was tot de inwerkingtreding van de WWB geregeld in de Wiw en in de afspraken onder de Agenda voor de Toekomst.

Gedeeltelijke vrijstelling als gevolg van zorgtaken vraagt om een zorgvuldige afweging van de per­soon­lijke omstandigheden van de cliënt. Zorgtaken zullen te allen tijde noodzakelijk en onvermijdbaar moeten zijn.

Bij een reïntegratietraject gaat het er om dat de cliënt op termijn een volwaardige en duurzame baan vindt. Dat zal echter in veel gevallen niet meteen mogelijk zijn. De overstap van een uitkering naar een voltijdsbaan met een contract van bijvoorbeeld minimaal een jaar is groot. Om uiteindelijk wel op dat punt te komen kan het nodig zijn dat de cliënt eerst een deeltijdbaan accepteert met een looptijd korter dan een jaar. Zie in dit verband de opmerkingen bij de toelichting bij artikel 5.

Artikel 9 van de wet betreft de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en gebruik te maken van de aangeboden voorzieningen.

Artikel 10, 11, 12 en 13

In artikel 7, eerste lid  van de wet wordt melding gemaakt van voorzieningen, zonder dat deze con­creet worden genoemd. Dat kan ook niet, omdat gemeenten daaraan hun eigen invulling kunnen ge­ven. In artikel 10 t/m 13 wordt een aantal specifieke voorzieningen genoemd dat het college kan in­zetten.

 

Een direct-werk voorziening wordt in beginsel aan alle nieuwe uitkeringsgerechtigden, waaronder met name alle jongeren, aangeboden. Meteen na het indienen van een aanvraag om uitkering worden de kandidaten die hiervoor in aanmerking komen overgedragen aan het reïntegratiebedrijf dat de direct-werk voorziening uitvoert. Tijdens de inschrijving bij het CWI wordt de betrokkene hierover reeds geïn­formeerd.

De overdracht aan het reïntegratiebedrijf vindt al plaats voordat een besluit is genomen op de uit­ke­ringsaanvraag. De periode van direct-werk duurt maximaal 6 weken. Het kan ook korter zijn. De perio­de is bedoeld om een beeld te krijgen van de mogelijkheden van de deelnemer t.a.v. werkritme, socia­le vaardig­he­den, arbeidskwaliteiten etc. Het is een observatieperiode, waarbij het verrichten van productieve ar­beid niet voorop staat.

Bij weigering om deel te nemen aan de direct-werk voorziening zal de maatregelenverordening om de hoek komen kijken. Juridisch is het niet toegestaan om de kandidaat te verplichten aan direct-werk deel te nemen en bij weigering een uitkeringsaanvraag niet in behandeling te nemen of af te wijzen. Iedere persoon heeft immers recht op het indienen van een aanvraag.

 

Na de periode van direct-werk koppelt het reïntegratiebedrijf terug naar Buro Altena. In overleg met de consulent van Buro Altena, het reïntegratiebedrijf en de cliënt worden afspraken gemaakt over het ver­volgtraject. Er zijn verschillende mogelijkheden: uitstroom naar een reguliere werkgever, uitstroom naar een opstapbaan bij een reguliere werkgever (dit kan ook een reïntegratiebedrijf zijn), een leer­werk­stage, scholing, sociale activering etc.

 

Een leerwerkstage houdt in dat de cliënt arbeidservaring gaat opdoen met gerichte leerdoelen op het gebied van werk- en/of functievaardigheden. Aan de leerwerkstage is geen afzonderlijk scholings­tra­ject gekoppeld. Bij de leerwerkstage gaat het om het aanleren van werkervaring en vaardigheden waardoor de mogelijkheden vergroot worden om in een later stadium een betaalde baan te kunnen aanvaarden. Andere benamingen die voor een leerwerkstage worden gebruikt zijn: leerwerkbaan, leer­werkplek, leerwerktraject en werkstage. In al deze gevallen komt het er op neer dat de deelnemer geen salaris ontvangt: met behoud van uitkering wordt de leerwerkstage uitgevoerd. Voorop staat al-tijd dat niet het leveren van productieve arbeid centraal staat, maar het aanleren van de genoem­de vaardigheden.

Gepoogd zal worden om de periode van de leerwerkstage zo kort mogelijk te laten duren. Gemiddeld wordt uitgegaan van een termijn van drie maanden. Na deze periode zal in de meeste gevallen vol­doende duidelijk zijn in hoeverre er mogelijkheden zijn voor de deelnemer om door te stromen naar een reguliere baan of een opstapbaan. Na afloop van de leerwerkstage worden in overleg met de con­sulent van Buro Altena, het reïntegratiebedrijf en de cliënt afspraken gemaakt over het vervolgtraject. Als een opstapbaan niet mogelijk blijkt, zal in beginsel een traject sociale activering gestart worden.

 

Artikel 14

Met de loonkostensubsidie worden mogelijkheden geboden voor gesubsidieerde arbeid als vervan­g­ing van subsidie op basis van de Wiw en de I/D regeling.

Gesubsidieerde arbeid kan worden ingezet door de belanghebbende te plaatsen op een opstapbaan. Deze opstapbaan vormt het voortraject naar reguliere arbeid. Deze voorziening heeft per definitie een tijdelijk karakter. De maximale duur van de opstapbaan is 12 maanden. In een incidentele situatie kan deze termijn met een beperkte periode worden verlengd, indien er een grote mate van zekerheid is dat na deze verlengde termijn de belanghebbende een reguliere baan kan aanvaarden.

 

Voor sommige personen is gesubsidieerde arbeid het hoogst haalbare. Wettelijk mag geen structurele gesubsidieerde arbeid als voorziening worden aangeboden, zo blijkt uit de toelichting op artikel 9 van de wet. De Flexwet bepaalt, dat aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. Daarmee wordt een grens gesteld aan de inzetbaarheid van een gesubsidieerde baan.

Het is dus mogelijk de duur van de gesubsidieerde arbeid langer te stellen dan de periode van twaalf maanden. In een dergelijk geval wordt niet meer gesproken van een opstapbaan, maar van een vang­netbaan. Vooralsnog wordt de voorziening vangnetbaan niet ingezet voor nieuwe deelnemers. M.a.w., vooralsnog worden geen nieuwe gesubsidieerde banen gecreëerd waarvan de duur langer is dan 12 maanden.

 

Artikel 15 Gesubsidieerde arbeid is een tijdelijke voorziening, bedoeld als opstap naar regulier werk. Om te voor-

komen dat de inspanningen stoppen zodra een persoon gesubsidieerde arbeid is ingestroomd, wordt de werkgever met deze regeling beloond voor zijn inspanningen om die persoon uit gesubsidieerde arbeid uit te laten stromen naar reguliere betaalde arbeid.

 

Artikel 16

Uitkeringsgerechtigden mogen naast hun uitkering bescheiden inkomsten ontvangen, zoals dat onder de Abw ook het geval was. Dit artikel regelt de criteria waaronder dat is toegestaan. Deze regeling is in de verordening zelf opgenomen en niet in het uitvoeringsbesluit, omdat de genoemde criteria lang­durig toepasbaar zijn. Bij de WWB worden de inkomsten netto gekort, bij de IOAW/Z bruto. Dit ver­klaart het verschil tussen de bedragen. Uitgangspunt van het college is dat in alle gevallen waarin een uitkeringsgerechtigde deeltijd arbeid verricht, dit bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 17

Deze premieregeling vervangt de premieregeling zoals die onder de Abw van toepassing was. De in dit artikel genoemde premies zijn beloningen, bestemd voor uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en stimuleringspremies voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college mag echter geen structurele premie toekennen, het mag m.a.w. geen automatisme zijn. Jaarlijks moet het college een besluit ne­men op basis van de reïntegratievoortgang van betrokkene. Daarbij moet worden vastgesteld of de betrokkene nog steeds voldoet aan de voorwaarden om voor de premie in aanmerking te komen.

 

Artikel 18

De in dit artikel genoemde voorzieningen zijn noodzakelijk om een persoon in staat te stellen werk te aanvaarden. Het betreft vergoedingen voor kosten die niet als inkomen worden aangemerkt en die over het algemeen in elke CAO als zodanig zijn opgenomen. In lid 2 is bepaald dat het college be­leids­regels hierover vaststelt. Deze zijn neergelegd in de Beleidsregels reiskostenvergoeding reïntegratieactiviteiten.  Artikel 19

Met dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst voorzieningen in te zetten die nu nog niet bekend of ontwikkeld zijn. Dit artikel is vergelijkbaar met het experimenteerartikel 144 uit de Abw.

 

Artikel 20 t/m 21

Met de invoering van de WWB vervallen alle landelijke regelingen voor gesubsidieerde arbeid. Het is beleidsmatig en arbeidsrechtelijk niet wenselijk en mogelijk om arbeidsovereenkomsten op gesub­si­di­eerde arbeid af te breken als gevolg van het wegvallen van landelijke regelgeving. Vooral omdat het kwetsbare mensen betreft die al geruime tijd gesubsidieerd, vaak maatschappelijk nuttig werk ver­rich­ten.

 

Artikel 20 betreft personen met een Wiw dienstverband. Uitgangspunt is dat er geen mensen ge­dwon­gen ontslagen worden. Dat houdt in dat ten aanzien van degene met een dienstverband voor onbe­paal­de tijd het dienstverband permanent wordt voortgezet. Ten aanzien van degene met een dienst­ver­band voor bepaalde tijd geldt dat dit dienstverband wordt verlengd c.q. omgezet in een dienstver­band voor onbepaalde tijd, indien er geen reële mogelijkheden zijn voor het kunnen ver­krijgen van een reguliere niet-gesubsidieerde baan.

 

Om te stimuleren dat Wiw-ers de mogelijkheden blijven nagaan om over te stappen naar een niet-gesubsidieerde baan, komen zij in aanmerking voor een premie als bedoeld in artikel 16.

 

Artikel 21 heeft betrekking op personen met een ID-baan. Het regelt een afbouw van de subsidie. Het tweede lid voorziet er in dat na de afbouwperiode (tot 1-1-2005) voor personen met een gesubsidieer­de baan nog 3 jaar een gesub­sidieerde baan beschikbaar blijft. Deze personen worden in een vang­­net­baan geplaatst.

Ook hier geldt de Flexwet (zie ook toelichting artikel 14), waarin is bepaald dat, aansluitend op een tij­de­lijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden, een arbeidsovereenkomst voor onbe­paalde tijd moet worden aangeboden. De periode van afbouw, gevolgd door toepassing van de Flexwet, maakt het tot 2008 mogelijk voor dezelfde persoon aansluitende arbeidsovereenkomsten voor gesub­sidieerde arbeid aan te gaan.

 

Artikel 22

Jaarlijks stelt het college een bedrijfsplan op. De reïntegratietaakstelling wordt daarin opgenomen. Doordat de gemeenteraad het bedrijfsplan vaststelt neemt hij tevens een besluit over de reïntegratie­taakstelling.

Het college legt aan de raad verantwoording af over het gevoerde beleid. De wet stelt dat het college evenwichtige aandacht moet geven aan de verschillende doelgroepen. Daartoe zal het college deel­budgetten vaststellen voor de verschillende doelgroepen. Daarbij is van belang dat alle genoemde doelgroepen evenveel mogelijkheden hebben om van de voorzieningen gebruik te maken. Als dat niet het geval blijkt te zijn geweest kan de raad bepalen dat het beleid wordt bijgestuurd. Bij de verantwoording zal het college een overzicht verstrekken van de ingezette financiële middelen en de gerealiseerde resultaten.