Regeling vervallen per 01-09-2017

Beleidsregels giften Wet Werk en Bijstand Werkendam 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-08-2017

Intitulé

Beleidsregels giften Wet Werk en Bijstand Werkendam 2013

Het college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van 18 december 2012,

 

Gelet op de Gemeentewet en artikel 1:3 van de Algemene wet Bestuursrecht en artikel 31,

lid 2 M van de Wet werk en bijstand;

 

Gehoord het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 28 november 2012;

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen, de volgende beleidsregels:

 

BELEIDSREGELS GIFTEN WET WERK EN BIJSTAND WERKENDAM 2013

 

Artikel 31, lid 2 onderdeel M van de WWB

Niet tot middelen van de belanghebbende worden gerekend: giften voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.

 

Het college heeft dus een bepaalde mate van beleidsvrijheid.

In dit kader heeft het college de volgende beleidsregels vastgesteld:

 

 

Artikel 1

Giften met een periodiek karakter worden beschouwd als inkomen. Met deze giften wordt geen rekening gehouden als het totaal van de giften niet meer dan 5% van de bijstandsnorm op jaarbasis is.

 

Artikel 2

Giften met een eenmalig karakter worden per jaar vrijgelaten, voor zover de giften niet meer bedragen dan de vrijstellingen op grond van artikel 33, eerste lid, onder 7 van de Successiewet 1956 (Staatsblad 2012, nr. 544, bedrag € 2.012). Het in de Successiewet genoemde bedrag geldt voor de uitvoering van deze beleidsregels ook voor gehuwden c.q. samenwoners.

 

Artikel 3

Het totaalbedrag aan giften dat een alleenstaande, alleenstaande ouder dan wel gehuwden c.q. samenwoners op jaarbasis ontvangt op basis van de artikelen 1 en 2 van deze beleidsregels, mag niet meer bedragen dan een bedrag van € 2.012.

 

Artikel 4

Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.

 

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2013. De per 1 april 2007 van kracht geworden beleidsregels over dit onderwerp, vervallen met ingang van 1 januari 2013.

 

Werkendam, 18 december 2012.

 

Het college van burgemeester en wethouders,

 

 

De secretaris                                                                        De burgemeester

drs. H.A. Koenen                                                                   mw drs. C.G.J. Breuer          

 

 

TOELICHTING

 

Deze beleidsregel geeft aan hoe de waarde van giften moet worden vastgesteld. Bij de vrijlating van giften wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en giften van personen. Door de giften niet volledig in aanmerking te nemen wordt voorkomen dat de WWB een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen.

 

Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Wat betreft de hoogte van de gift  geldt dat het in de rede ligt om de gift in aanmerking te nemen voor zover cumulatie daarvan met de bijstand leidt tot een bestedingsniveau dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is.

 

Wat betreft de bestemming is met name van belang of de gift betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand zijn begrepen. Als dit het geval is, of als de gift ter vrije besteding is, kan dit aanleiding zijn om de gift volledig in aanmerking te nemen (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 56-58 en CRvB 30-12-2003, nr. 00/123 NABW).

Het college beoordeelt per individuele situatie in hoeverre er aanleiding is de gift volledig in mindering te brengen op de bijstandsuitkering.

 

Bij de beoordeling of een betaling als een gift kan worden beschouwd is het niet van belang of deze eenmalig is, dan wel een zekere periodiciteit kent. Evenmin is het van belang of de betaling door een natuurlijk persoon, door een particuliere instelling, of door een gemeentelijk fonds plaatsvindt.

 

Doorslaggevend is of de betaling een onverplicht karakter draagt. Betalingen die zijn gebaseerd op wederkerige overeenkomsten kunnen om die reden dan ook niet aangemerkt worden als giften. Zie CRvB 20-02-2001, nr. 99/462 NABW. Verstrekkingen uit steunfondsen voor de minima, al dan niet onder beheer van de lagere overheden of door hen opgerichte stichtingen, kunnen dus alleen als gift worden aangemerkt als hieraan geen betalingsverplichting ten grondslag ligt.

 

In de Successiewet worden de vrijlatingen per persoon genoemd. Voor de uitvoering van de ze beleidsregels gelden de vrijlatingen niet per persoon. Dit houdt in dat voor een alleenstaande ouder en gehuwden / samenwoners dezelfde vrijlating van toepassing is als voor een alleenstaande.