Regeling vervallen per 09-01-2019

Notitie lokaal coffeeshopbeleid gemeente Werkendam 2011

Geldend van 15-04-2011 t/m 08-01-2019

Intitulé

Notitie lokaal coffeeshopbeleid gemeente Werkendam 2011

De burgemeester van de gemeente Werkendam;

overwegende dat:

  • 1.

    op 28 april 1997 de nota “Omgaan met drugs in de regio” is vastgesteld;

  • 2.

    in het Regionaal College is afgesproken dat een nuloptie voor coffeeshops wordt gehanteerd voor gemeenten kleiner dan 40.000 inwoners;

  • 3.

    het in het belang van de bescherming van het woon- en leefklimaat is, dan wel in het belang van de openbare orde in de gemeente is, een lokaal coffeeshopbeleid/drugsbeleid in de vorm van een nulbeleid vast te stellen;

  • 4.

    de aanwezigheid van een coffeeshop in Werkendam onwenselijk is in verband met onder andere:

  • 5.

    de aanzuigende werking van een coffeeshop;

  • 6.

    de drempelverlagende werking van een coffeeshop;

  • 7.

    toename van hennepteelt binnen de gemeente te voorkomen;

  • 8.

    overlast op ongewenste plaatsen te voorkomen;

  • 9.

    aantasting van de volksgezondheid te voorkomen.

  • 10.

    een coffeeshop niet past in het karakter van de gemeente;

  • 11.

    voorkomen dient te worden dat jongeren meer dan nu het geval is in aanraking komen met drugs;

 

gelet op:

 

  • 1.

    artikel 13b van de Opiumwet;

  • 2.

    artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening Werkendam 2010;

  • 3.

    artikel 174 en 174a van de Gemeentewet;

  • 4.

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

 

B E S L U I T :

 

  • 1.

    vast te stellen bijgaande “Notitie lokaal coffeeshopbeleid gemeente Werkendam 2011”;

  • 2.

    te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de eerste dag volgende op de dag van openbare bekendmaking.

 

Werkendam, 5 april 2011

 

DE BURGEMEESTER VOORNOEMD,

 

 

 

mw. drs. C.G.J. Breuer

NOTITIE 

 

LOKAAL COFFEESHOPBELEID 

 

GEMEENTE WERKENDAM 2011

INHOUDSOPGAVEBladzijde   1. Inleiding Vooraf - waarom een drugsbeleid 3 Opzet 3   2. Regionaal beleid 4 Omgaan met drugs in de regio

Daadkrachtig drugsbeleid

 

3. Karakterisering gemeente Werkendam Typering van de gemeente Werkendam 5 Lokale vraag naar softdrugs en gemeentelijk beleid terzake 6 Omliggende gemeenten 8   4. Soorten beleid Landelijk beleid Openbaar Ministerie 9 Lokaal beleid 10 Beleid in de regio 10   5. Juridische vertaling nulbeleid De Wet Damocles: optreden achteraf 11 De wet Victor 13 De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen 13 Paddoverbod 14 Andere overtredingen 14 Horeca-exploitatievergunningstelsel: preventief optreden 14   6. Overwegingen nulbeleid 15 Juridische grondslag nulbeleid 16   7. Drugsoverlast op straat en vanuit woningen Drugsoverlast op straat 17 Drugsoverlast vanuit woningen 17   8. Handhaving 19   9. Conclusie 19

1. INLEIDING  

 

Vooraf

 

De gemeente Werkendam wordt, zoals meer Nederlandse kleinere gemeenten, tot op heden weinig geconfronteerd met handel in en gebruik van betekenis van hard­- en softdrugs en de daarmee samenhangende problemen. Een coffeeshop, dat wil zeggen een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt, heeft zich in onze gemeente nog niet aangediend. Een belangrijk woord in deze zin is echter het woordje 'nog'. De laatste jaren is immers het besef gegroeid dat de overheid zich niet alleen dient te bekommeren om de verslaafde en zijn medische en sociale problemen, maar ook de rest van de samenleving een belangrijk recht heeft: het recht op de bescherming tegen overlast en criminaliteit. Een goed en consistent gemeentelijk, in dit verband met name preventief, beleid is daarom uitermate belangrijk. In het belang van de bescherming van het woon- en leefklimaat, dan wel in het belang van de openbare orde in de gemeente, is het gewenst een coffeeshopbeleid te hanteren.

 

Opzet

 

De nota “Omgaan met drugs in de regio” van de politieregio Midden en West Brabant uit 1997 bevat achtergrondinformatie en aanbevelingen om het lokale beleid juridisch vorm te geven. Inmiddels hebben ontwikkelingen in de jurisprudentie en op wetgevingsgebied de mogelijkheden van het bevoegd gezag om een deugdelijk beleid te formuleren verder uitgekristalliseerd.

In het vervolg van deze beleidsnota komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • 1.

    Regionaal beleid;

2. Karakterisering gemeente Werkendam;

3.Soorten beleid

4. De juridische vertaling van het nulbeleid;

5. Overwegingen nulbeleid

6. Drugsoverlast op straat en vanuit woningen;

7. Conclusie.

 

 

 

 

 

  2. REGIONAAL BELEID

 

 

Omgaan met drugs in de regio

 

In verband met ontwikkelingen rond de drugsproblematiek heeft zich in het politiedistrict Midden en West Brabant een werkgroep, bestaande uit een aantal burgemeesters, hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket te Breda en vertegenwoordigers van politie en gemeenten, bezig gehouden met aanbevelingen inzake het drugsvraagstuk.

De opdracht van de werkgroep was de consequenties van het landelijk drugsbeleid en de OM-richtlijnen voor het regionale en lokale beleid te inventariseren. Deze inventarisatie is uitgemond in een discussienota met aanbevelingen, gebaseerd op de knelpunten, zoals die gesignaleerd zijn door het bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie in de regio Midden en West Brabant. Ambitie van de werkgroep was om concrete aanbevelingen te formuleren die als een soort gereedschapskist kunnen dienen bij de ontwikkeling en uitvoering van het regionale en lokale drugsbeleid.

Het vorenstaande heeft op 28 april 1997 geresulteerd in de vaststelling door het Regionaal College (alle burgemeesters in Noord-Brabant en vertegenwoordiging van politie en Openbaar Ministerie (OM)) van een definitieve nota “Omgaan met drugs in de regio”.

 

 De conclusies, actiepunten en aanbevelingen waren met betrekking tot het gemeentelijk drugsbeleid t.a.v. coffeeshops, waaronder de 0-optie de volgende:

  • 1.

    De politie neemt het initiatief bij de totstandkoming van de analyse van de softdrugsproblematiek in het zorggebied.

  • 2.

    Het bestuur formuleert de uitgangspunten voor een gemeentelijk softdrugsbeleid en houdt daarbij rekening met hetgeen hierover is gesteld in de OM-richtlijnen.

  • 3.

    De politie rekent de benodigde capaciteit door en probeert een kosten-batenafweging mogelijk te maken.

  • 4.

    Op basis van voornoemde informatie maakt de driehoek afspraken over het handhavingsarrangement en de in te zetten capaciteit.

 

Ten aanzien van het gemeentelijk drugsbeleid t.a.v. coffeeshops is in het Regionaal College unaniem tevens de volgende richtinggevende uitspraak aangenomen:

“In aansluiting bij de OM-richtlijnen” wordt met het oog op de ontwikkeling en/of aanscherping van lokaal softdrugsbeleid in de regio de volgende denklijn ter overweging voorgelegd. Hierin is uitgegaan van de inmiddels landelijk aanvaarde globale verhouding tussen het aantal inwoners en het aantal te gedogen coffeeshops, te weten 1 coffeeshop per 15.000 à 20.000 inwoners. Als tweede norm voor het gedogen van coffeeshops wordt het inwoneraantal van 40.000 als ondergrens voorgesteld.

Met inachtneming van voorgaande denklijn wordt voorgesteld in Midden en West Brabant een nuloptie voor gemeenten kleiner dan 40.000 inwoners te hanteren. In gemeenten met meer dan 40.000 inwoners wordt voorgesteld om voor het te gedogen aantal coffeeshop de landelijke norm van één coffeeshop per 15.000 à 20.000 inwoners aan te houden. Individuele gemeenten, die volgens deze lijn één of meer coffeeshops geacht worden te gedogen, zullen de feitelijke vestiging van een coffeeshop aan de hand van vestigingscriteria zoals een woon en leefklimaatcriterium kunnen sturen.

 

Door bovenstaand gezamenlijk geformuleerd beleid wordt, in die zin dat bewust gekozen is voor een concentratiemodel, een evenwichtige regionale spreiding van coffeeshops bereikt en kan een verplaatsing van de overlastproblematiek worden voorkomen.  

Daadkrachtig drugsbeleid

 

Het Regionaal College van de regio Midden en West Brabant heeft op 26 maart 2009 de commissie Fränzel ingesteld die als opdracht meekreeg om het College te adviseren over een gezamenlijke aanpak door Bestuur, Openbaar Ministerie en Politie op het gebied van drugs. De nota van deze commissie is een herijking van het in 1997 regionaal opgestelde beleid. In juli 2010 is er in het regionaal college voor een groot aantal aanbevelingen tot besluitvorming gekomen. Deze aanbevelingen zijn aan de burgemeesters gestuurd, zodat zij het kunnen voorleggen aan hun colleges en gemeenteraden.

Enkele voorgenomen besluiten zijn:

  • 1.

    Voor de verkoop van alcohol en cannabis wordt in onze regio (wanneer dit wettelijk mogelijk is) de leeftijdsgrens van 18 jaar gehanteerd.

  • 2.

    Op alle scholen voor voortgezet onderwijs en basisscholen in onze regio wordt het voorlichtingsprogramma ‘de gezonde school en genotsmiddelen’ aangeboden.

  • 3.

    De aanpak van onze regio moet zich meer gaan richten op specifieke preventieactiviteiten onder risicogroepen.

  • 4.

    Gemeenten brengen alle smart/growshops onder het exploitatievergunningstelsel en onderwerpen deze aan de BIBOB toets.

  • 5.

    Gemeenten pakken bestuursrechterlijk de illegale verkooppunten aan.

  • 6.

    Regio MW-Brabant gaat werken met een eenduidige regionale aanpak van hennepkwekerijen.

  • 7.

    De politie MWB prioriteert de bestrijding van de georganiseerde misdaad achter de hennep en komt verder met een voorstel om de operationele slagkracht te vergroten.

  • 8.

    Geen experimenten met pasjessystemen.

  • 9.

    Expertise wordt zoveel mogelijk gebundeld en gemonitord.

  • 10.

    Gezamenlijke (regionale) communicatie (zgn. omgekeerde marketing conform model Bergen op Zoom / Roosendaal in de richting van drugstoeristen).

  • 11.

    Conform de lokale Nota cannabisbeleid 2009 zullen de gemeenten Bergen op Zoom / Roosendaal op termijn een onderzoek starten naar het toepassen van een coffeeshop op niet-commerciële basis.

 

De commissie Fränzel blijft bestaan en gaat de implementatie van de aanbevelingen monitoren. Bovendien gaat de commissie zich buigen over nadere voorstellen om te komen tot:

  • 1.

    Een regionale aanpak voor het ruimen van hennep.

  • 2.

    Aanpak van illegaliteit in relatie tot drugs

  • 3.

    Regionale aanpak t.a.v. de gevolgen van het toegenomen gebruik van harddrugs.

  • 4.

    De implementatie van een expertisecentrum.

  • 5.

    Een voorstel vanuit de politie om de operationele slagkracht te vergroten.

 

3. KARAKTERISERING GEMEENTE WERKENDAM

 

 

Om een coffeeshopbeleid vast te stellen dat recht doet aan de specifieke omstandigheden van onze gemeente, dient allereerst een aantal gegevens in kaart te worden gebracht. Deze gegevens hebben in hoofdzaak betrekking op:

 

  • 1.

    de typering van de gemeente Werkendam;

  • 2.

    de lokale vraag naar softdrugs en gemeentelijk beleid terzake;

  • 3.

    de situatie in omliggende gemeenten.

 

Typering van de gemeente Werkendam

 

De huidige gemeente Werkendam ontstond op 1 januari 1997 toen de kernen Hank, Dussen, Nieuwendijk, Sleeuwijk en Werkendam werden en samengevoegd tot 1 gemeente die de naam Werkendam kreeg.

 

Op 1 januari 2011 bedroeg het aantal inwoners:

Hank:  3.933

Dussen:  2.400

Nieuwendijk:  3.397

Werkendam: 11.256

Sleeuwijk:  5.368

Totaal Werkendam 26.354

 

In alle kernen, met uitzondering van de kern Nieuwendijk, zijn meerdere basisscholen aanwezig. Voor het voortgezet onderwijs is men op het Altena College of Scholengroep De Hoven, beiden te Sleeuwijk, of omliggende gemeenten aangewezen.

Kijkend naar de bevolkingsopbouw is er sprake van vergrijzing. Factoren als beperkte mogelijkheden voor vervolgopleidingen, betrekkelijk weinig aanbod in de werkgelegenheid maken dat jongeren wegtrekken.

 

Het uitgaansleven van de inwoners is naast “De Kelder” in Hank en de “Xinix” in Nieuwendijk, veelal gericht op de omliggende gemeenten in het gebied, waaronder Gorinchem, ’s-Hertogenbosch, Breda en zelfs plaatsen in België. Het eigen horeca-aanbod is voor een groot deel toegespitst op de lokale bevolking. Onder het aanbod bevinden zich geen coffeeshops.

 

Over het algemeen kan de gemeente gekarakteriseerd worden als een rustige, plattelandsgemeente.

De vestiging van een coffeeshop past niet bij het eigen karakter van de gemeente Werkendam. Tenslotte wordt opgemerkt dat er naar verwachting, mede gelet op de overwegende christelijke achtergrond van veel inwoners van de gemeente, geen draagvlak zal zijn voor een coffeeshop in de gemeente.

 

Lokale vraag naar softdrugs en gemeentelijk beleid terzake

 

Informatie politie

 

Uit informatie van de politie komt naar voren dat er bij de politie nauwelijks meldingen binnenkomen over drugsoverlast. Hieruit blijkt dat er niet of nauwelijks sprake is van overlast door drugs. Er zijn op dit moment geen illegale verkooppunten bekend en er is evenmin sprake van drugstoerisme.

 

Algemeen kan gesteld worden, aldus de politie, dat in de gemeente nog geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat door de verkoop en/of gebruik van verdovende middelen. Inzet van politiecapaciteit gebeurt in het algemeen dan ook slechts naar aanleiding van klachten of meldingen.

 

In het Veiligheidsplan 2010 wordt o.a. aangegeven dat de gemeente weerbaarheidstrainingen voor jongeren gaat organiseren, zodat zij leren nee-zeggen tegen het gebruik van o.a. drugs. Voorts zal door voorlichting jongeren bewust worden gemaakt van de gevaren van o.a. drugs. De politie zal optreden en direct verbaliseren tegen het in bezit hebben van o.a. drugs.

 

Informatie GGD

 

Uit de jeugdmonitor van de GGD West-Brabant uit 2007 blijkt dat het softdruggebruik tussen 12-18 jaar alsmede het harddruggebruik in die leeftijdscategorie niet significant afwijken van de cijfers in geheel West-Brabant, namelijk 2% van de Werkendamse jeugd heeft ten tijde van de monitor in de laatste vier weken softdrugs gebruikt, tegenover 3% van de jeugd in de regio West-Brabant. Voor harddrugs ligt dit percentage op gemiddeld 0,1 % van de Werkendamse jeugd die ten tijde van de monitor de laatste 4 weken harddrugs heeft gebruikt. Dit komt overeen met de regio. Uit de Jeugdmonitor blijkt tevens dat het druggebruik onder de 12-17 jarigen iets is afgenomen ten opzichte van het druggebruik in 2003. Dit is de laatst beschikbare informatie.

 

Uit de volwassenmonitor 19 t/m 64 jaar uit 2005 van de GGD West-Brabant blijkt dat 3% van de volwassenen in Werkendam ten tijde van de monitor softdrugs gebruiken en 4% van de volwassenen heeft softdrugs gebruikt in de 12 maanden voorafgaand het onderzoek. Van de Werkendamse volwassenen heeft 12% ooit wel eens softdrugs gebruikt. Geen van de volwassen in de gemeente Werkendam geeft aan momenteel harddrugs te gebruiken (ten tijde van de monitor), daartegenover heeft 2% van de volwassenen in de 12 maanden voorafgaand de monitor harddrugs gebruikt. Van de volwassenen geeft 4% ten slotte aan dat zij ooit harddrugs hebben gebruikt. In onderstaande tabel is te zien dat dit niet veel afwijkt met percentages over druggebruik in de regio West-Brabant:

 

 Tabel 1. Gebruik van soft- en harddrugs per GGD-regio (%)

  • Regio

    Gebruikt* softdrugs

    Gebruikt* harddrugs

    Ooit softdrugs

    Ooit harddrugs

    West-Brabant

    5

    2

    15

    5

*In de afgelopen 12 maanden

 

Volksgezondheid

 

In de Nota Volksgezondheid 2008 – 2011 is preventie van drugsgebruik als speerpunt opgenomen. Hierbij zijn drie doelstellingen geformuleerd:

 

  • 1.

    de vraag naar drugs wordt ontmoedigd door voor goede preventie en hulpverlening te zorgen;

  • 2.

    het aanbod van drugs wordt tegengegaan door bestrijding van de georganiseerde criminaliteit;

  • 3.

    het is ongewenst dat drugsgebruik leidt tot verstoring van de openbare orde of andere overlast. Waar dit voorkomt wordt dit aangepakt.

 

Drugsgebruik begint meestal tijdens de adolescentie of vlak daarna. De drie gemeenten (Werkendam/Aalburg/ Woudrichem) zullen de komende vier jaar inzetten op preventie. Daarbij zijn jongeren een belangrijke doelgroep voor preventie. Instrumenten die hierbij worden ingezet variëren van voorlichting (zowel aan het algemeen publiek als aan specifieke doelgroepen) tot wet- en regelgeving (zie handhaving). Op basis daarvan zijn de volgende actiepunten geformuleerd.

 

  • 1.

    Continueren drugsvoorlichting op scholen en in dorpshuizen en uitbreiden naar andere relevante locaties (denk aan themabijeenkomsten van kerken)

 

Naast het lokale (volksgezondheids)beleid is preventie van drugsgebruik een van de prestatievelden in de Wmo. In het uitvoeringsplan Wmo zijn dan ook preventieactiveiteiten opgenomen die aansluiten bij de nota volksgezondheid. Binnen de regio Breda (12 gemeenten) wordt daarnaast invulling gegeven via de collectieve preventie. Er zijn afspraken gemaakt met Novadic Kentron, de GGD en GGZ over het uitvoeren van preventiepgrogramma’s. Deze zijn alle gericht op het voorkomen van drugsgebruik.

 

Jeugdbeleid

 

Vanuit het jongerenwerk wordt onder andere aandacht gegeven aan het genotmiddelen gebruik van jongeren in de gemeente Werkendam. Hierbij wordt aangegeven dat experimenteren hoort bij jongeren in de puberteit. Het leert jongeren de eigen grenzen bepalen. Dus ondanks dat jongeren weten dat alcohol, roken en drugs risico’s voor de gezondheid met zich meebrengen, experimenteert een grote groep er toch mee. Een geruststellend idee is dat de meerderheid van de jongeren er in slaagt om redelijk verantwoord om te gaan met genotsmiddelen. Excessief gedrag blijft beperkt tot een kleine minderheid.

 

Met betrekking tot het drugsgebruik in de gemeente Werkendam blijkt dat het gebruik in het algemeen meevalt (zie ook gegevens jeugdmonitor). Volgens gegevens van de jongerenwerkster en de wijkagenten, blijkt dat er echter wel een kleine groep veel drugs gebruikt. Aan deze groep wordt extra aandacht besteed, omdat een dergelijke groep een aantrekkende werking en negatieve invloed kan hebben op met name de jongere jeugd (12 t/m 14 jaar), omdat ze erbij willen horen. Om deze groep in de gaten te houden heeft de jongerenwerker regelmatig contact met Novadic-Kentron (instelling voor verslavingszorg) en de wijkagent om dit probleem zo gericht mogelijk te kunnen aanpakken. Regelmatig gaat de jongerenwerker ook op stap met een straathoekwerker van Novadic Kentron en wordt op straat voorlichtingen gegeven.

 

Daarnaast worden onder meer de volgende actiepunten opgepakt vanuit het jeugd en volksgezondheidsbeleid:

  • 1.

    Ter preventie worden op de basisscholen en het project “Doe ff normaal” en voorlichtingen gegeven door Novadic-Kentron en Stichting Voorkom;

  • 2.

    De jeugdgezondheidszorg actief op dit gebied door middel van signalering en advisering tijdens preventieve gezondheidsonderzoeken van jongeren;

  • 3.

    Er vindt periodiek overleg plaats tussen de politie, jongerenwerker, gemeente, Halt, de leerplichtambtenaar, de AOV’er en (op afroep) andere instellingen, zoals Novadic-Kentron en de GGD.

 

Conclusie

 

Samengevat kan het volgende geconcludeerd worden:

Werkendam lijkt op een gemiddelde plattelandsgemeente. Gelet hierop, op het lage inwonertal en het feit dat de bevolking in Werkendam vergrijst, kan redelijkerwijs worden gesteld dat de lokale behoefte aan drugs gering is. De lage lokale behoefte wordt nog eens bevestigd door het feit dat op dit moment nauwelijks of geen sprake van aan drugsgerelateerde overlast en dat zich ter plaatse nog geen coffeeshop heeft gevestigd en/of een aanvraag daartoe heeft gedaan. Het gemeentelijke beleid is er op gericht om te voorkomen dat jongeren de directe gelegenheid wordt geboden om in aanraking te komen met drugs dan wel dat door middel van voorlichting en/of handhaving wordt getracht te voorkomen dat jongeren niet met drugsgebruik starten c.q. daarmee stoppen.

 

Omliggende gemeenten

 

De andere gemeenten met een inwonertal tot 40.000 in Noord Brabant hanteren een zogenaamd nulbeleid. Dat wil zeggen dat in die gemeenten geen coffeeshops worden toegelaten.

Overigens hanteren, in afwijking van vorenstaand regionaal beleid, de gemeenten Bergen op Zoom en Roosendaal, beiden hebben een inwoneraantal boven de 40.000, vanaf 16 september 2009 ook een zogeheten nulbeleid.

 

 

 4. SOORTEN BELEID

 

 

Landelijk beleid Openbaar Ministerie

Opiumwet

De Opiumwet richt zich op de bescherming van de volksgezondheid en verbiedt het bezit, de handel,

de verkoop, het vervoer, het vervaardigen etc. van de onder deze wet vallende middelen.

Onder deze middelen vallen:

• harddrugs (Lijst I: o.a. cocaïne, heroïne, LSD en amfetaminen) en

• softdrugs (Lijst II: o.a. de cannabisproducten als hasjiesj en marihuana).

Toezicht en handhaving van de Opiumwet is primair een zaak van politie en justitie.

Landelijk beleid

Voor wat betreft de harddrugs worden landelijk, door middel van een krachtige strafrechtelijke aanpak

van de handel, de drempels voor het gebruik van harddrugs zo hoog mogelijk gehouden.

Ten aanzien van de softdrugs wordt een landelijk gedoogbeleid gevoerd. Dat wil zeggen dat

coffeeshops weliswaar illegaal zijn, maar oogluikend worden toegestaan. Uit richtlijnen van de

Procureurs-Generaal blijkt dat er tegen coffeeshops niet strafrechtelijk wordt opgetreden als er geen

gecombineerde verkoop van alcohol en softdrugs plaatsvindt. Daarnaast moeten de zgn. AHOJ-G

criteria worden nageleefd. Deze criteria staan voor:

• A: geen affichering. Dit betekent geen reclame anders dan een summiere aanduiding op de

betreffende lokaliteit;

• H: geen harddrugs. Dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht

worden;

• O: geen overlast. Onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshop,

geluidshinder, vervuiling en/of voor nabij de coffeeshop rondhangende klanten;

• J: geen verkoop aan en toegang van jeugdigen tot een coffeeshop. Gelet op de toename van het

cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar;

• G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie, d.w.z. hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram). Onder ‘transactie’ wordt begrepen alle koop en verkoop in één coffeeshop op een zelfde dag met betrekking tot een zelfde koper. Daarnaast mag de handelsvoorraad in een coffeeshop niet groter zijn dan 500 gram.

De richtlijnen van het Openbaar Ministerie gaan er overigens wel vanuit dat als, in overleg met de driehoek (zoals in casu) wordt gekozen voor de nuloptie, ook zonder overschrijding van de AHOJ-G criteria kan worden opgetreden tegen de vestiging van coffeeshops.

Een ‘coffeeshop’ is naar zijn definitie een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik

van softdrugs plaatsvindt. Verkoop van softdrugs in winkels, afhaalcentra, via koeriersbedrijven en

0900-lijnen etc. is niet toegestaan. Doelstelling van dit beleid van het OM is het aantal gelegenheden van waaruit softdrugs worden verkocht, te beperken.

Lokaal beleid

Van alle Nederlandse gemeenten heeft 95% een beleid ontwikkeld om het aantal coffeeshops binnen de gemeentegrenzen te reguleren. Als het gaat om het aantal toegestane coffeeshops in een gemeente kunnen drie vormen van beleid worden onderscheiden.

Beleid zonder maximum

Bij dit beleid is geen maximum aantal toegestane coffeeshops vastgesteld. Exploitanten bepalen dan of

en hoeveel coffeeshops er komen. Gelet op het marktmechanisme zal het aantal coffeeshops

vermoedelijk aansluiten bij de vraag naar softdrugs. Dit betekent dat het risico van verplaatsing van

handel in softdrugs elders in principe gering is. Anderzijds kan bij dit stelsel wildgroei van het aantal

coffeeshops ontstaan. Een groot aanbod kan bovendien de vraag doen toenemen en drempelverlagend

werken. Verder wordt het overlast probleem moeilijker beheersbaar en controleerbaar.

Maximumbeleid

In dit beleid is er ruimte voor het toelaten van coffeeshops. De burgemeester stelt echter een maximum

vast om onaanvaardbare aantasting van het woon-en leefklimaat te voorkomen. Door het opnemen van

een maximum in het beleid kan wildgroei worden voorkomen en tegen nieuwe coffeeshops kan

worden opgetreden. Het strafrechtelijke gedoogbeleid is niet meer van toepassing ten aanzien van

andere, nieuwe, extra coffeeshops. Politie en justitie kunnen optreden tegen die coffeeshops, ook als

de AHOJ-G criteria niet worden overtreden. Het maximumstelsel geeft tevens voor alle betrokkenen

duidelijkheid over het aantal in de gemeente toegestane coffeeshops.

Nulbeleid

Het nulbeleid is eigenlijk een bijzondere vorm van het maximumbeleid. Ook hier bestaat er voor alle

betrokkenen duidelijkheid. Er is geen enkele coffeeshop in de gemeente toegestaan. Het OM kan dan

overgaan tot vervolging van elke vorm van handel in softdrugs en de burgemeester kan toestemming

voor de vestiging van coffeeshops weigeren en overgaan tot sluiting van illegale

coffeeshops/verkooppunten. Het al dan niet voldoen aan de AHOJ-G criteria doet hier niets aan af.

Nulbeleid zou er mogelijk toe kunnen leiden dat meer illegale verkooppunten ontstaan dan wanneer

één of meer coffeeshops worden toegestaan, bijvoorbeeld verkoop aan minderjarigen en het ontstaan

van straathandel. Aan de andere kant sluit een maximumbeleid of een beleid zonder maximum dit ook

niet helemaal uit.

Beleid in de regio

Zoals op bladzijde 4 van deze notitie reeds uitgebreid is omschreven is in ons politiedistrict Midden- en West-Brabant de afspraak gemaakt dat in gemeenten als Werkendam met een inwonertal kleiner dan 40.000 inwoners geen coffeeshops zijn toegestaan. In onderhavige nota is het voeren van een nulbeleid ook als het gewenste beleid voor Werkendam neergelegd.

5. JURIDISCHE VERTALING NULBELEID

 

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2009/05/12/coffeeshops-in-nederland-2007-aantallen-en-gemeentelijk-beleid-1999-2007.html

In dit onderdeel zal worden ingegaan op de vraag hoe het gemeentelijk coffeeshopbeleid juridisch vorm kan worden gegeven. Wat is de juridische grondslag van het voorgestane nulbeleid.

De Wet Damocles: optreden achteraf

Bevoegdheid burgemeester

Op 21 april 1999 is de wet Bestuurlijke handhaving Opiumwet (Damocles) in werking getreden. De Wet Damocles komt neer op het in de Opiumwet opnemen van en bestuursdwangbevoegdheid van de burgemeester. Vóór de wetswijziging was het OM de enige handhaver van de Opiumwet en kon tegen overtredingen van de Opiumwet alleen strafrechtelijk worden opgetreden. Aan deze kleeft een aantal praktische beperkingen. De belangrijkste beperking is wel dat het op basis van het strafrecht niet mogelijk is om een coffeeshop te sluiten. De ongewenste vestiging van een coffeeshop kan daardoor op basis van het strafrecht nauwelijks worden voorkomen, of effectief worden bestreden. Het toegevoegde artikel 13b Opiumwet geeft de burgemeester nu de bevoegdheid bestuursdwang uit te oefenen tegen coffeeshops, cafés en andere voor het publiek toegankelijke lokalen indien hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn. Tot bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en wat zich daarin of daarop bevindt. Inbeslagname van de handelsvoorraad kan eveneens. Ook een dwangsom in plaats van bestuursdwang is mogelijk. Met voor publiek toegankelijke lokalen is gedoeld op alle gelegenheden die –al dan niet met enige beperking, zoals entreegeld- vrijelijk toegankelijk zijn. Primair kan gedacht worden aan coffeeshops, theehuizen, cafés, sappenbars, (afhaal-)restaurants, shoarmazaken en dergelijke, maar daarnaast ook aan winkels, zoals de zogenoemde head-, soft- en growshops, en aan tijdelijke beurzen en tentoonstellingsruimten. Het gaat om inpandige gelegenheden en de daarbij behorende erven.

Door het opnemen van een bestuursdwangbevoegdheid in de Opiumwet wordt duidelijk dat handhaving niet uitsluitend afhankelijk is van strafrechtelijk optreden. Bovendien is de sluitingsbevoegdheid niet afhankelijk van het zich voor doen van een al dan niet geabstraheerde verstoring van de openbare orde.

Voldoende is dat de sluiting past binnen het lokale drugbeleid. Voor Werkendam betekent dit indien een inrichting zich mocht ontwikkelen tot een coffeeshop of een coffeeshop zich illegaal zou vestigen, dat de burgemeester op basis van dat enkele feit tot sluiting mag overgaan wegens strijd met het onderhavige drugsbeleid. Het motief van de Opiumwet is de volksgezondheid. Artikel 13b Opiumwet biedt daardoor een wettelijke grondslag voor handhaving door de burgemeester die niet langer op louter openbare orde-aspecten berust. De burgemeester kan nu ook optreden bijvoorbeeld ter bescherming van jeugdigen, een volksgezondheidsmotief en niet een openbare ordemotief.

Ook dealpanden waar uitsluitend of hoofdzakelijk harddrugs worden verkocht, vallen onder de Damoclesregeling. Dealpanden die als woning in gebruik zijn, vielen er (in het verleden) niet onder. Tegen overlast daarvan kon (in het verleden) alleen worden opgetreden op grond van artikel 174a Gemeentewet. De bevoegdheid van de burgemeester in artikel 174a Gemeentewet beperkt zich tot woningen of niet voor publiek toegankelijke lokalen. In verband met de inbreuk op het woonrecht en recht op privacy kan artikel 174a Gemeentewet echter slechts worden toegepast voor zover sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde.

Echter, bij wet van 27 september 2007, in werking getreden op 1 november 2007, is artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd en sindsdien naast lokalen ook toepasbaar op woningen.

Een direct instrument

Met artikel 13b van de Opiumwet is er voor het bestuur een direct instrument voorhanden om de verkoop, de aflevering of de verstrekking dan wel de aanwezigheid van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een halt toe te roepen. Het optreden op grond van dit artikel vindt immers plaats op grond van het enkele feit dat de Opiumwet wordt overtreden. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang ontstaat zodra verkoop, aflevering, verstrekking of de aanwezigheid van soft- of harddrugs zich in woningen of lokalen of daarbij behorende erven voordoet.

In tegenstelling tot artikel 174a van de Gemeentewet is het doel van artikel 13b van de Opiumwet dus niet het bestrijden van overlast als gevolg van handel in drugs. Weliswaar wordt tevens beoogd de met de handel in drugs gepaard gaande overlast tegen te gaan, doch heeft men primair willen bereiken dat met de invoering van dit artikel de burgemeester een direct instrument voorhanden heeft in de vorm van het toepassen van bestuursdwang om de handel in drugs te bestrijden. Verstoring van de openbare orde of vrees daartoe is derhalve geen voorwaarde voor het ontstaan van de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang.

Voorts speelt bijvoorbeeld de persoonlijke verwijtbaarheid van de betrokken exploitant van een illegaal verkooppunt of coffeeshop geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. In de bestuursrechtelijke procedure hoeven ook geen strafrechtelijke bewijsregels in acht te worden genomen. Er kan worden uitgegaan van het feitencomplex dat naar voren is gekomen uit het procesverbaal

dat door de politie is opgemaakt.

Reikwijdte artikel 13b Opiumwet

Artikel 13b van de Opiumwet luidt als volgt:

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

In artikel 13b van de Opiumwet wordt verwezen naar lijst I en lijst II behorende bij de Opiumwet. De middelen die op lijst I staan vallen onder de categorie harddrugs. De middelen die op lijst II staan vallen onder de categorie softdrugs. Bij de wijziging van het artikel is het element “voor het publiek toegankelijke” komen te

vervallen. De reden hiervoor is, dat het de bedoeling is om niet langer onderscheid te maken tussen lokalen die wel of niet voor het publiek toegankelijk zijn. Artikel 13b van de Opiumwet is dus toepasbaar op:

1. voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven, zoals coffeeshops, cafés

en winkels;

2. niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven, zoals loodsen en

bedrijfsruimten;

3. woningen en bijbehorende erven.

Met de uitdrukking “daartoe aanwezig is”, wordt gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Deze zinsnede is opgenomen om te voorkomen dat de toepassing van artikel 13b alleen mogelijk zou zijn na ontdekking op heterdaad van verkoop, aflevering of verstrekking van drugs.

Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Uit de parlementaire behandeling van de Opiumwet blijkt dat aan artikel 13b van de Opiumwet met name het motief van de bestrijding van handel in drugs en daarmee verband houdende nadelige effecten voor consumenten en omgeving ten grondslag ligt en dat daarmee de wet niet meer uitsluitend op de bescherming van de volksgezondheid ziet. Indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen

behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, kan de burgemeester handhavend optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in gevallen waarin in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, de burgemeester in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van de burgemeester worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen

Artikel 13b van de Opiumwet is niet in de plaats getreden van de bevoegdheid op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. De reden hiervoor is dat artikel 174a van de Gemeentewet de burgemeester de bevoegdheid toekent om woningen en dergelijke te sluiten wegens verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor zonder dat dit gekoppeld wordt aan bepaalde strafbare feiten. Dit criterium is indertijd bewust in de wet opgenomen om een rechtsbasis te creëren om op te treden tegen woningen waarbij ook om andere redenen dan overtreding van de Opiumwet sprake is van verstoring van de openbare orde (bijvoorbeeld wapenhandel of prostitutie). Artikel 174a van de Gemeentewet heeft dus een ruimere werkingssfeer en wordt ook als zodanig gebruikt. Aan het bewijs voor verstoring van de openbare orde wordt door de rechter zeer strenge en concrete eisen gesteld. Zo dient het dossier talrijke overlastmeldingen van omwonenden, sfeerrapportages en processen-verbaal van afgevangen klanten te bevatten. In de meeste gevallen waarbij sprake is van drugshandel in of bij woningen zal derhalve eerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet worden opgetreden.

De wet Victor

 

De Wet Victor van 28 mei 2002, in werking getreden op 5 juli 2002, regelt het traject na een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet of artikel 174a Gemeentewet. Indien, in voorkomend geval, sluiting niet voldoende wordt geacht dan wel de opheffing van een tijdelijke sluiting niet verantwoord is, kan op grond van de Wet Victor worden opgetreden. Bij deze wet zijn de Woningwet, de Onteigeningswet en het Burgerlijk Wetboek aangevuld met bevoegdheden.

Artikel 14 van de Woningwet biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om de eigenaar of personen die uit anderen hoofde bevoegd zijn tot het in het gebruik geven van het gesloten gebouw, open erf of terrein te verplichten om het gebouw, open erf of terrein in gebruik of beheer te geven aan een andere persoon of instelling. Ook kunnen burgemeester en wethouders op grond van dit artikel eisen dat voorzieningen worden getroffen zodat het gebouw, open erf of terrein weer op redelijke wijze tot bewoning of gebruik kan dienen. Indien geen gehoor wordt gegeven aan de aanschrijving kan tot toepassing van bestuursdwang of de oplegging van een lastgeving onder dwangsom worden besloten. In het uiterste geval kan het college tot onteigening van het gesloten

gebouw, open erf of terrein overgaan, overeenkomstig artikel 77 lid 1 sub 7 van de Onteigeningswet. De gemeente kan het gebouw, open erf of terrein dan ook zelf verkopen of verhuren via een woningcorporatie.

 

De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen

Op 1 juli 2007 is de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb) in werking getreden. Deze wet regelt de registratie van beperkende overheidsbesluiten. Op grond van de Wkpb moet elk besluit tot sluiting op basis van de artikelen 13b van de Opiumwet en 174a van de Gemeentewet binnen vier dagen worden ingeschreven in het openbare register van publiekrechtelijke beperkingen. Daarnaast is het verplicht de gegevens over kadastrale objecten waarop een beperking rust te melden aan de zogenaamde Landelijke Voorziening. Als de beperking wordt opgeheven, de sluitingstermijn is verstreken of door een rechtelijke uitspraak het besluit is ontbonden, dan dient dit eveneens te worden vastgelegd in het register. Een besluit tot sluiting blijft na verkoop van het object onverkort van toepassing en is door de verplichte registratie kenbaar voor rechtsopvolgers.

Paddoverbod

Met ingang van 1 december 2008 zijn een groot aantal soorten paddenstoelen onder de werking van de Opiumwet gebracht. Ze zijn van lijst 1 naar lijst 2 gegaan. Dit houdt in dat ze niet langer worden aangemerkt als harddrugs, maar nu als softdrugs. Dat ze onder de opiumwet lijst 2 vallen, dus softdrugs, betekent niet dat de AHOJG criteria van toepassing zijn.

Door de plaatsing onder het regime van de Opiumwet wordt het mogelijk om het aanbod van onbewerkte paddo’s terug te dringen. De handhaving van het verbod zal gericht zijn op het bestrijden van de verkoop. Artikel 13b van de Opiumwet biedt het lokale bestuur goede mogelijkheden om verkooppunten van verboden paddo’s te sluiten.

Als er zich een smartshop bevindt binnen de gemeente, of als er paddo’s worden verkocht in een coffeeshop, mag de burgemeester ook op grond van artikel 174 van de Gemeentewet over gaan tot sluiting van de onderneming.

 

Andere overtredingen

 

De burgemeester is niet bevoegd om op te treden tegen andere overtredingen, zoals de teelt, de vervaardiging of het vervoer van drugs. De handhaving daarvan en van andere verboden in de Opiumwet is in handen van het Openbaar Ministerie. Ook ten aanzien van de overtre­dingen waartegen de burgemeester wel kan optreden blijft het Openbaar Ministerie bevoegd strafrechtelijk te handhaven. De bestuursdwangbevoegdheid is niet van toepassing voor zo­ver de desbetreffende lokalen gebruikt worden ter uitoefening van medische doeleinden. Voor het toezicht op en de handhaving van dit legale gebruik van drugs door artsen, tandart­sen en dierenartsen is de Inspectie voor de Gezondheidszorg verantwoordelijk.

Horeca-exploitatievergunningstelsel: preventief optreden

In de gemeente Werkendam geldt voorts, ingevolge artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) al een exploitatievergunningstelsel voor horecabedrijven. Ook coffeeshops vallen onder de definitie van horeca-inrichting. Op basis van deze bepalingen beoordeelt de burgemeester, voordat een nieuwe horecagelegenheid zich vestigt, in hoeverre dit een nadelige invloed op het woon- en leefklimaat en de openbare orde zal hebben. Indien naar het oordeel van de burgemeester daar sprake van zal zijn, kan de exploitatievergunning worden geweigerd. Het onderwerp en motief van de Opiumwet zijn de volksgezondheid, die van de Algemene Plaatselijke Verordening de openbare orde. Daardoor kan de in de APV opgenomen vergunningplicht onverminderd van kracht blijven. Juist omdat het vergunningstelsel een preventief instrument is, is het van grote waarde voor de gemeente die een nulbeleid hanteert. De ongewenste vestiging van coffeeshops kan ook hierdoor namelijk worden voorkomen.

lijst I of http://wetten.overheid.nl/BWBR0001941/geldigheidsdatum_16-12-2009#LijstII wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.II

 

6. OVERWEGINGEN NULBELEID

Het voeren van een gedoogbeleid voor coffeeshops is onwenselijk voor de gemeente Werkendam en wel om de volgende punten:

- De aanzuigende werking van een coffeeshop;

- Een coffeeshop werkt drempelverlagend;

- Toename van hennepteelt binnen de gemeente;

- Overlast op ongewenste plaatsen;

- Aantasting van de volksgezondheid.

 

Aanzuigende werking

Doordat de omliggende plaatsen in West-Brabant eveneens een nulbeleid kan het vestigen van een coffeeshop binnen de gemeente Werkendam leiden tot het aantrekken van klanten van buiten de gemeente. Dit staat ook wel bekend als drugstoerisme omdat men dan niet (de brug over) naar Gorinchem of bijvoorbeeld Breda hoeft, met alle gevolgen voor het woon- en leefklimaat van dien: af- en aanrijden van gemotoriseerd verkeer, drugsgebruik op straat, benaderen van burgers etc. Dit zou voor veel overlast zorgen.

 

Een coffeeshop werkt drempelverlagend

Onderzoek heeft uitgewezen dat coffeeshops een drempelverlagende werking hebben m.b.t. jongeren.

Dit past dan ook niet binnen het jeugd- en volksgezondheidbeleid, alsmede het wmo-beleid, van de gemeente Werkendam, waarin we het gebruik juist zoveel mogelijk willen tegengaan en voorkomen.

Momenteel zijn de jongeren uit de gemeente Werkendam aangewezen op de dichtstbijzijnde

coffeeshop in een andere gemeente, in dit geval Gorinchem. Omdat de leeftijdsgrens in

een coffeeshop 18 jaar is, zijn de jongeren onder de 18 aangewezen op vrienden, kennissen, een huisdealer of de zgn. ‘wiettaxi’.

 

Toename van hennepteelt binnen de gemeente

In het coffeeshopbeleid wordt altijd gesproken over de ‘voordeur’ en de ‘achterdeur’. De inkoop van cannabisproducten (de achterdeur) gebeurt altijd illegaal. Naar schatting zijn er momenteel in Nederland ongeveer 100.000 thuistelers. De vestiging van een coffeeshop zal zeker tot gevolg hebben dat anderen hierin ‘brood’ zullen zien en thuis zullen gaan kweken. Thuiskweek kan weer leiden tot overlast, stank en brandgevaar. Een extra zorg dus voor gemeente, politie, brandweer, woningbouwverenigingen en de leverancier van elektriciteit die gezamenlijk hennepkwekerijen aanpakken (Convenant aanpak Drugsoverlast en Plan van aanpak Hennepkwekerijen).

 

Overlast op ongewenste plaatsen

Het risico van buurtoverlast bij coffeeshops is altijd aanwezig. Lessen uit andere plaatsen leren ons dat de straat- en bezorghandel zich richt tot een andere leeftijdsgroep dan de gemiddelde coffeeshopbezoeker, die minimaal 18 jaar moet zijn. Dealen rond schoolpleinen en hangplekken komt in verschillende plaatsen voor, maar neemt niet af met het openen van één of meerdere coffeeshops.

Er wordt al veel overlast ondervonden van alcoholgebruik door jongeren. Het toestaan van een coffeeshop zou deze problemen alleen maar verergeren omdat er dan ook nog (meer) softdruggebruik zal plaatsvinden. Verder moet er rekening mee worden gehouden dat er in de kernen van de gemeente

basisscholen aanwezig zijn. Het is onwenselijk dat basisschoolkinderen in aanraking komen met softdruggebruik. Juist om overlast te bestrijden is de wet ‘Damocles’ vervaardigd als een instrument op het terrein van de ‘Bestuursbevoegdheid in artikel 13b van de Opiumwet’.

 

Aantasting volksgezondheid

Het vestigen van een coffeeshop brengt de volksgezondheid in gevaar. Omdat een coffeeshop drempelverlagend werkt zullen er meer jongeren in aanraking komen met drugs, zij lopen hierdoor het risico er lichamelijk en geestelijk afhankelijk van te worden. Dit brengt zowel lichamelijke als geestelijke klachten met zich mee. Dit alles leidt tot aantasting van de volksgezondheid.

 

Mede gelet op vorenstaande overwegingen en met inachtname van het regionale beleid en de karakterisering van de gemeente Werkendam, wordt tot het invoeren van nulbeleid ten aanzien van coffeeshops overgegaan.

 

Juridische grondslag nulbeleid

De gemeente kiest ervoor haar nulbeleid te baseren op artikel 13b Opiumwet dat uitgaat van een actieve handhaving achteraf door de toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom.

Ingevolge onderhavig nulbeleid zal de burgemeester een exploitatievergunning als bedoeld in voornoemd APV-artikel voor een coffeeshop weigeren overeenkomstig de in deze notitie beschreven overwegingen.

Drugsoverlast op straat

 

De doelstellingen die ten grondslag liggen aan het nulbeleid worden niet bereikt, door het tegengaan van coffeeshops alleen. Handel vanuit woningen, op straat of vanuit andere verkooppunten leidt evenzeer tot aantasting van het woon - en leefklimaat en confronteert jongeren met de handel in drugs, bijvoorbeeld doordat gehandeld wordt in de buurt van scholen en jongerencentra.

Primair ligt hier een taak voor de politie en het OM. De gemeente heeft het politieoptreden vergemakkelijkt door ondersteunende bepalingen op te nemen in de APV. Met betrekking tot de sluiting van woningen regelt artikel 174a Gemeentewet dat de burgemeester daartoe bevoegd is.

Drugsoverlast op straat

In de APV wordt aan de bestrijding van overlast op straat ondersteuning geboden door het opnemen van een verbod in artikel 2:74 van de APV. Dit betreft het verbod op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Dit artikel pakt zowel de overlast veroorzakende gebruiker als de drugshandelaar aan.

Ingevolge de districtelijke aanpak van drugsgebruik is in 2007 ook een bepaling (artikel 2:74a) terzake openlijk drugsgebruik op/aan een openbare plaats in de APV opgenomen. Deze bepaling heeft als doel, het openlijk gebruik van drugs op straat, in portieken en in voor het publiek toegankelijke gebouwen tegen te gaan. Dit gebruik kan met overlast gepaard gaan. Voorts werkt dit gebruik gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de hand bij anderen die van de openbare ruimte gebruik kunnen of moeten maken.

De burgemeester is bevoegd, onder het motief van aantasting van de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat, op grond van artikel 172 Gemeentewet tot het geven van bevelen tegen personen die overlast veroorzaken. In de praktijk zal het dan meestal gaan om bevelen om zich op dat moment niet op een bepaalde plaats op te houden.

Drugsoverlast vanuit woningen

Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Uit de parlementaire behandeling van de Opiumwet blijkt dat aan artikel 13b van de Opiumwet met name het motief van de bestrijding van handel in drugs en daarmee verband houdende nadelige effecten voor consumenten en omgeving ten grondslag ligt en dat daarmee de wet niet meer uitsluitend op de bescherming van de volksgezondheid ziet. Indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen

behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, kan de burgemeester handhavend optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in gevallen waarin in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, de burgemeester in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van de burgemeester worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen

In een arrest van de HR van 16 oktober 1992 ten slotte, wordt overwogen dat een huurder niet op onrechtmatige wijze overlast mag bezorgen aan omwonenden. Deze omwonenden kunnen in geval van overlast zowel de huurder als de verhuurder aanspreken. De huurder handelt immers ook onrechtmatig tegenover de verhuurder, ook als er geen overlastclausule in het huurcontract staat.

Zoals in de paragraaf “Juridische vertaling nulbeleid” reeds is aangegeven is artikel 13b van de Opiumwet niet in de plaats getreden van de bevoegdheid op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. De reden hiervoor is dat artikel 174a van de Gemeentewet de burgemeester de bevoegdheid toekent om woningen en dergelijke te sluiten wegens verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor zonder dat dit gekoppeld wordt aan bepaalde strafbare feiten. Aan het bewijs voor verstoring van de openbare orde wordt door de rechter zeer strenge en concrete eisen gesteld. In de meeste gevallen waarbij sprake is van drugshandel in of bij woningen zal derhalve eerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet worden opgetreden.

7. HANDHAVING

 

 

Bestuurlijke, strafrechtelijke en privaatrechtelijke handhavingsinstrumenten kunnen naast elkaar worden toegepast. Bijvoorbeeld strafrechtelijk optreden tegen een caféhouder die harddrugs heeft verkocht en sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet, maar ook sluiting op grond van artikel 174a en gelijktijdig een ontruimingsactie van een woningbouwvereniging.

Het is een gegeven dat afspraken tussen betrokken instanties zeer belangrijk zijn. Dit kan in een handhavingsplan of via handhavingsafspraken (arrangementen) of een convenant en past binnen de gedachte van het integraal handhavingsbeleid. Per type overtreding kan dan aan de hand van een draaiboek of via werkafspraken worden aangegeven welke sancties worden toegepast. Voor de gemeente Werkendam staat een zodanig vergaande uitwerking op dit moment echter niet in verhouding tot bestaande of te verwachten problematiek. Vooralsnog wordt daarom volstaan met het uitgangspunt dat het voorgestane nulbeleid stringent gehandhaafd zal worden.

8. CONCLUSIE

In de gemeente Werkendam is er behoefte aan een nulbeleid. Deze behoefte is er omdat een dergelijk beleid gegeven de plaatselijke omstandigheden redelijk en wenselijk is.

Het is wenselijk omdat de gemeente haar karakter van plattelandsgemeente wil behouden en de volksgezondheid niet in gevaar wil brengen. De aanwezigheid van een coffeeshop zou de vraag naar drugs alleen maar stimuleren. Dit is onwenselijk voor de gemeente Werkendam, en wel om de volgende punten:

- de aanzuigende werking van een coffeeshop;

- een coffeeshop werkt drempelverlagend;

- toename van hennepteelt binnen de gemeente;

- overlast op ongewenste plaatsen;

- aantasting van de volksgezondheid.

 

Het doel van het gemeentelijk nulbeleid is o.a. gelegen in:

  • 1.

    het voorkomen van een nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat dan wel de openbare orde in de gemeente;

  • 2.

    het voorkomen van de vestiging van een coffeeshop, aangezien die niet past in het karakter van de gemeente;

  • 3.

    het voorkomen dat jongeren de directe gelegenheid wordt geboden, en meer dan nu het geval is, om in aanraking te komen met drugs;

  • 4.

    het voorkomen van een aanzuigende werking op softdrugsgebruikers van buiten de gemeente; deze aanzuigende werking is er vooral omdat de lokale vraag naar softdrugs beperkt is en de naburige gemeenten eveneens een nulbeleid hanteren.

 

Overigens wordt met vorenstaand beleid tevens aangesloten bij het regionale beleid zoals aangehaald op bladzijde 4 van deze notitie.

 

Het nulbeleid zal stringent gehandhaafd worden. De gemeente kiest ervoor haar nulbeleid te baseren op artikel 13b van de Opiumwet dat uitgaat van een actieve handhaving achteraf door de toepassing van bestuursdwang op het opleggen van een dwangsom. Artikel 13b Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid bestuursdwang uit te oefenen tegen coffeeshops, cafés, woningen en andere al dan niet voor het publiek toegankelijke lokalen indien hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn. Ook ten aanzien van drugsoverlast vanuit woningen zal in voorkomende gevallen derhalve met gebruikmaking van voornoemd artikel uit de Opiumwet worden opgetreden.

 Ingevolge onderhavig nulbeleid zal de burgemeester een exploitatievergunning als bedoeld in voornoemd APV-artikel voor een coffeeshop weigeren overeenkomstig de in de notitie beschreven overwegingen.

 

 Bevoegd orgaan

 

Op basis van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op openbare inrichtingen en met de uitvoering van verordeningen die betrekking hebben op dat toezicht. Coffeeshops zijn “voor het publiek openstaande gebouwen”, zoals bedoeld in artikel 174. De burgemeester is derhalve het bevoegde gezag. Dat is ook de reden dat het nieuwe artikel 174a Gemeentewet, artikel 13b van de Opiumwet en de bepalingen in de APV met betrekking tot het toezicht op openbare inrichtingen de burgemeester aanwijzen als bevoegd gezag.

 

Dit betekent dat de burgemeester bevoegd is het beleid ten aanzien van coffeeshops vast te stellen. Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt namelijk dat beleidsregels worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan zelf. Dit neemt niet weg dat de burgemeester de raad op basis van artikel 180 van de Gemeentewet wel verantwoording verschuldigd is over het gevoerde beleid. Gelet hierop verdient het aanbeveling deze beleidsnotitie na vaststelling door de burgemeester, ter kennisname voor te leggen aan de gemeenteraad.

 

 

 Vastgesteld op februari 2011

 De burgemeester van Werkendam,

 

mw. drs. C.J.G. Breuer