Regeling vervallen per 01-09-2017

Protocol huisbezoek Loket Altena

Geldend van 01-12-2013 t/m 31-08-2017

Intitulé

Protocol huisbezoek Loket Altena

1. Inleiding

 

In het kader van handhaving van de Wet werk en bijstand (WWB) en andere gemeentelijke sociale zekerheidsregelingen wordt onder andere het huisbezoek als middel gebruikt bij de beoordeling van het recht op een uitkering.

Het huisbezoek is een belangrijk middel om de leefsituatie van een cliënt te onderzoeken. Veelal is er voor de bewijsvoering van een gezamenlijke huishouding, een onjuist opgegeven adres of het vaststellen van in de woning aanwezige bezittingen een huisbezoek noodzakelijk.

Een huisbezoek maakt in dergelijke situaties de poortwachtersfunctie van de gemeente compleet. Het voegt de waarneming van de situatie ter plekke toe aan de kennis die er al is met betrekking tot de cliënt, op basis van verificatie en validatie van gegevens en de verklaring van de cliënt.

Tot 2013 moest er een gegronde reden zijn voor het huisbezoek, ofwel een redelijke grond. De gemeente mag dus niet zomaar een huisbezoek afleggen, zonder duidelijke aanwijzingen - concrete feiten - dat de cliënt fraudeert. Met de invoering van de Wet huisbezoeken[1] op 1 januari 2013 denkt de wetgever ook huisbezoeken mogelijk te maken als er geen redelijke grond is. De gemeente krijgt meer mogelijkheden om een huisbezoek af te leggen.

Wet huisbezoeken vanaf 1 januari 2013

Artikel 53a WWB, artikel 14 IOAW en artikel 14 IOAZ zijn gewijzigd door de Wet huisbezoeken. Met deze wet wil de regering meer mogelijkheden geven om de leefsituatie vast te stellen van mensen die een uitkering aanvragen of ontvangen. Daarbij gaat het vooral om de vraag of de ontvanger van de uitkering samenwonend is of alleenstaande (ouder). Ook moeten deze mensen kunnen aantonen dat ze daadwerkelijk op het ingeschreven GBA adres wonen en dat ze de kosten van het bestaan niet kunnen delen.

Met deze wet is bereikt dat de eis van gerede twijfel aan de juistheid van de door de klant verstrekte informatie niet meer nodig is om er rechtsgevolgen aan te kunnen verbinden als de klant weigert mee te werken aan een huisbezoek. Hiervoor wordt aangesloten bij de inlichtingenplicht van de klant. Als er na verificatie van de beschikbare informatie onduidelijkheid blijft bestaan en de klant weigert een huisbezoek en kan het ook niet op een andere manier aantonen, dan is een huisbezoek gerechtvaardigd. Dit is van belang voor artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM): het ingezette middel (huisbezoek) moet noodzakelijk en proportioneel zijn voor het doel (vaststellen van de leefsituatie). Het doel moet ook niet op een andere manier kunnen worden bereikt ((subsidiariteitsbeginsel). Alleen als de klant niet op een andere manier zijn leefsituatie aannemelijk maakt of kan maken, mag er een huisbezoek worden afgelegd.

Omdat huisbezoeken een inbreuk betekenen op de privacy van de cliënt, is het huisbezoek omgeven met ‘spelregels’. Dit protocol bevat deze regels. De in dit protocol beschreven werkwijze geldt als verplichting voor alle huisbezoeken die door medewerkers van Loket Altena worden afgelegd.

Dit protocol behandelt alleen de werkwijze voor huisbezoeken die medewerkers afleggen in het kader van de WWB, de IOAW en de IOAZ en heeft hierdoor een bestuursrechtelijk karakter. Huisbezoeken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek worden alleen verricht door sociaal rechercheurs en vallen onder een ander (hier niet nader omschreven) regime. Dit protocol is opgesteld om alle zaken aan de orde te stellen die nauw samenhangen met het uitvoeren van een huisbezoek. Onderwerpen als wetskennis, veiligheid en het onderkennen van fraudesignalen worden hierin besproken.

2. Soorten huisbezoek

 

We kunnen verschillende soorten huisbezoek onderscheiden.

 

1. Huisbezoek in het kader van dienstverlening

 

Een huisbezoek kan worden afgelegd als onderdeel van de dienstverlening door Loket Altena. Hierbij kan gedacht worden aan huisbezoeken bij de burger die door fysieke- of gezondheidsproblemen niet de mogelijkheid heeft om de gemeente te bezoeken. In dergelijke gevallen zal het huisbezoek niet het doel hebben om een leefsituatie te verifiëren of om op fraude te controleren. Ook kan een huisbezoek gebruikt worden om de complete situatie van de cliënt in kaart te brengen, zodat in brede zin gekeken kan worden naar ondersteuningsmogelijkheden.

 

2. Huisbezoek ter verificatie van de rechtmatigheid

 

De Wet huisbezoeken richt zich specifiek op het huisbezoek ter verificatie van door de belanghebbende verstrekte inlichtingen, waarbij geen vermoeden van fraude aanwezig is. De Wet huisbezoeken geeft gemeenten in dat geval meer mogelijkheden, doordat er gevolgen zijn voor de uitkering als door weigering van huisbezoek de leefsituatie van belanghebbende en daarmee de rechtmatigheid van de verstrekking van een uitkering of de hoogte daarvan niet vast te stellen is.

Artikel 53a, lid 2 van de WWB geeft het college de bevoegdheid om de belanghebbende te verzoeken om aan te tonen dat:

  • 1.

    hij alleenstaande (ouder) is

  • 2.

    hij feitelijk verblijft op het aangegeven adres

  • 3.

    hij de kosten niet kan delen met een ander

Het college kan daarbij aanbieden dit te doen door middel van een huisbezoek.

 

Deze vorm van huisbezoek zal toegepast worden, als belanghebbende niet op andere wijze kan aantonen wat zijn woon- en leefsituatie is. Als belanghebbende wel in staat is om op andere wijze aan te tonen wat zijn woon- en leefsituatie is, wordt er geen huisbezoek afgelegd.

 

3. Huisbezoek bij een vermoeden van fraude

 

Indien er een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan geeft artikel 53a van de WWB de mogelijkheid om de door de belanghebbende verstrekte inlichtingen met betrekking tot zijn woon- en leefsituatie te controleren door middel van een huisbezoek. De belanghebbende heeft volgens artikel 17, lid 2, van de WWB een meewerkplicht.

Het niet meewerken aan een huisbezoek bij een redelijk vermoeden van fraude leidt tot het afwijzen van een aanvraag WWB of het intrekken van het recht op bijstand.

[1]  Wet van 4 oktober 2012, houdende een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek (Staatsblad 2012;463)

3. Juridisch kader

In dit hoofdstuk staan de artikelen waarop de huisbezoeken gebaseerd zijn.

 

 

3.1 Inbreuk persoonlijke levenssfeer

Een huisbezoek brengt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer voor de belanghebbende met zich mee. De persoonlijke levenssfeer wordt dan ook goed beschermd in nationale en internationale regelgeving, onder andere het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en de Grondwet. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is alleen gerechtvaardigd op grond van de in de wet gestelde beperkingen. Artikel 8, tweede lid EVRM stelt bijvoorbeeld dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer slechts is toegestaan als er een wettelijke grondslag is, het een legitiem doel dient en het noodzakelijk is. Ook de Algemene wet op het binnentreden (Awob) speelt een rol bij huisbezoeken in het kader van de WWB, aangezien de WWB zelf geen regelgeving kent over het betreden van woningen. De bepalingen van de Awob zijn dan ook van toepassing op medewerkers die een huisbezoek in het kader van de WWB afleggen.

De uitgangspunten uit de diverse wetten waarin iets bepaald wordt over de toelaatbaarheid van huisbezoeken en de regels waaraan medewerkers zich moeten houden, worden in dit hoofdstuk op een rijtje gezet. Ook de verplichtingen van de belanghebbende in het kader van de WWB komen aan de orde.

3.2 Grondslag huisbezoek

De wettelijke grondslag voor het afleggen van een huisbezoek in het kader van de WWB is gelegen in artikel 17 en artikel 53a WWB. In artikel 17 zijn de inlichtingen- en medewerkingsplicht van de belanghebbende vastgelegd. Een belanghebbende moet, als dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, medewerking verlenen aan een huisbezoek.

Uit artikel 53a lid 2 volgt de bevoegdheid om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Het afleggen van een huisbezoek kan een onderdeel vormen van het onderzoek naar of de verificatie van de gegevens die de belanghebbende heeft verstrekt.

3.3 Proportionaliteit en subsidiariteit

Een huisbezoek moet noodzakelijk zijn. Daarnaast moet voldaan zijn aan het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel.

Subsidiariteitsbeginsel

Als het doel (bijvoorbeeld het onderzoek naar de rechtmatigheid van een uitkering) via een minder ingrijpende weg bereikt kan worden, moet die weg genomen worden.

Proportionaliteitsbeginsel

De inbreuk op de privacy van de belanghebbende moet in redelijke verhouding staan tot het doel. Ook betekent dit dat je niet meer informatie mag vragen dan noodzakelijk is voor dat doel.

3.4 Toestemming tot binnentreden woning

In beginsel is een huisbezoek altijd toegestaan mits met toestemming van de (hoofd)bewoner. Artikel 12 van de Grondwet zegt dat binnentreden in een woning tegen de wil van een bewoner alleen geoorloofd is in de gevallen bij of krachtens wet bepaald. Voorbeeld hiervan is de Awob. Hierin staat dat binnentreden van een woning, tegen de wil van de bewoner, alleen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is toegestaan in bijzondere gevallen (bijvoorbeeld als hiervoor een machtiging van de Officier van Justitie is afgegeven). Een medewerker belast met de uitvoering van de WWB heeft deze bevoegdheden niet en mag dus nooit tegen de wil van een belanghebbende een woning binnengaan! Als er toch wordt binnengetreden tegen de wil van de bewoner is er sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 van het EVRM) en kan er ook sprake zijn van ‘ambtelijke huisvredebreuk’ (artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht).

3.4.1 Informed consent

Uit artikel 8 EVRM volgt dat als de belanghebbende vrijwillig toestemming geeft tot binnentreden van de woning er geen sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De toestemming moet op basis van vrijwilligheid verleend zijn. Dit houdt in dat de toestemming gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over de reden en doel van het huisbezoek, het zogenaamde “informed consent”. Tevens moeten de rechten en plichten rondom het huisbezoek duidelijk zijn voor de belanghebbende. De bewijslast dat aan de voorwaarde van het “informed consent” is voldaan rust op de gemeente. Om deze reden is het gewenst om belanghebbende een schriftelijke “informed consent” te laten ondertekenen.

Ook tijdens het huisbezoek zal steeds sprake moet zijn van “informed consent”. Dit speelt vooral wanneer tijdens het huisbezoek verdere inbreuken op de privacy nodig geacht worden. Te denken valt hierbij aan het bekijken van de verschillende ruimtes, maar ook eventuele kasten en laden.

3.4.2 Afzien van huisbezoek vanwege dringende redenen

Het kan zich voordoen dat de belanghebbende te kennen geeft een zeer dringende reden te hebben voor de weigering van het huisbezoek of voor de weigering tijdens het huisbezoek om bepaalde zaken te laten zien.

Er kan sprake zijn van zeer dringende redenen om de onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek te weigeren. Hiervan zal, gezien de gebruikte beoordelingsnorm “ zeer dringende redenen” slechts zeer zelden sprake van kunnen zijn.

Als voorbeeld zou kunnen gelden een afspraak van belanghebbende bij de dokter/met het ziekenhuis.

Indien belanghebbende zich hierop beroept, is het aan te bevelen om deze afspraak in diens bijzijn direct telefonisch te checken of de belanghebbende dit te laten tonen d.m.v. een afsprakenlijst.

 

 

3.4.3 Intrekken toestemming

Natuurlijk kan de bewoner zijn eenmaal gegeven toestemming op elk moment intrekken. Vanaf dat moment bevindt men zich zonder toestemming van de bewoner in de woning en zal men de woning dienen te verlaten. Wordt dit niet gedaan, dan is men wederrechtelijk in de woning en pleegt men een ambtsmisdrijf (ambtelijke huisvredebreuk) in de zin van artikel 370 Wetboek van Strafrecht.

Om schending aan besluitvorming ten grondslag te kunnen leggen, moet de gemeente aannemelijk maken, dat betrokkene zijn eenmaal gegeven toestemming heeft ingetrokken.

De belanghebbende dient duidelijk te zijn gemaakt dat weigering om medewerking te verlenen aan voortzetting van het huisbezoek gevolgen heeft voor het recht op bijstand, dan wel voor de hoogte van de bijstand.

3.4.4 Weigeren huisbezoek

Als een uitkeringsgerechtigde of de aanvrager van een uitkering niet meewerkt aan een huisbezoek heeft dit gevolgen voor de uitkering of toeslag.

 

 

Geen vermoeden van fraude:

De “Wet Huisbezoeken” regelt de rechtsgevolgen van het weigeren van een huisbezoek ter verificatie.

Wanneer iemand een huisbezoek ter verificatie van de verstrekte inlichtingen weigert en niet op andere wijze zijn leefsituatie aantoont, zijn de gevolgen:

Indien de belanghebbende niet aantoont dat hij alleenstaande (ouder) is

De uitkering wordt vastgesteld op 50 % van de gehuwdennorm, zonder verdere toeslag. Artikel 9, lid 4, WWB wordt buiten toepassing gelaten

 

Indien belanghebbende niet aantoont dat hij feitelijk woont op het opgegeven adres.

De uitkering wordt opgeschort met het verzoek binnen de gestelde termijn alsnog op andere wijze aan te tonen aldaar feitelijk te verblijven. Indien betrokkene dit nalaat wordt het recht ingetrokken vanaf datum opschorting.

 

Indien betrokkene niet aantoont dat hij zijn kosten niet met een ander kan delen

 

De toepasselijke norm wordt verlaagd overeenkomstig artikel 26 van de WWB. Dit geldt voor zowel de alleenstaande en de alleenstaande ouder als voor het gezin. In de gemeentelijke verordening moet op grond van artikel 30 WWB de verlaging van de norm worden bepaald.

 

 

Vermoeden van fraude: 

Eerder is vermeld dat de rechtsgevolgen van het weigeren mee te werken aan een huisbezoek na een vermoeden van fraude (ter controle) het afwijzen van een bijstandsaanvraag dan wel het intrekken van de bijstand tot gevolg kan hebben.

 

Hersteltermijn

Bij het weigeren van een huisbezoek hoeft géén hersteltermijn gegeven te worden omdat een hersteltermijn de belanghebbende in de gelegenheid zou stellen de situatie aan te passen aan de door hem gewenste. Gezien de mogelijke gevolgen van de weigering is het wel zorgvuldig de belanghebbende een bedenktijd te geven.

4. Richtlijnen huisbezoek

4.1 Algemene richtlijnen

Bij het afleggen van huisbezoeken kunnen de volgende richtlijnen worden gehanteerd:

  • 1.

    Alvorens een huisbezoek wordt afgelegd, wordt de door belanghebbende opgegeven leefsituatie geverifieerd met behulp van de authentieke bronbestanden waarover de gemeente de beschikking heeft.

  • 2.

    Bij voorkeur vindt huisbezoek overdag plaats binnen de kantooruren. Afwijking hiervan is mogelijk, indien daartoe een specifieke aanleiding aanwezig is.

  • 3.

    Met uitzondering van het huisbezoek vanuit het oogpunt van dienstverlening, wordt het huisbezoek door twee personen afgelegd om redenen van veiligheid en betere- respectievelijk sterkere oordeel- en bewijsvorming.

  • 4.

    Uit privacy overwegingen wordt het gesprek over de leefsituatie niet bij de voordeur van de woning gevoerd, maar in de woning van de belanghebbende of een andere daartoe geschikte ruimte naar keuze van de belanghebbende. Let wel: Voordat men de woning naar binnen gaat, dient aan de eerder vermelde voorwaarden zijn voldaan.

  • 5.

    Als belanghebbende weigert mee te werken aan het huisbezoek wordt altijd gevraagd naar de reden van de weigering. Dit in verband met de mogelijkheid die de belanghebbende heeft op grond van dringende redenen.

  • 6.

    Het huisbezoek start in eerste instantie in de huiskamer van de woning.

  • 7.

    Een rondleiding door de woning van de belanghebbende is alleen toegestaan met de uitdrukkelijke toestemming van de belanghebbende en in diens aanwezigheid.

  • 8.

    Bij het betreden van de diverse woonruimten loopt de belanghebbende steeds voorop.

  • 9.

    Kasten en/of deuren worden geopend door de belanghebbende.

  • 10.

    Tijdens het huisbezoek moet er objectief worden waargenomen. Details kunnen belangrijk zijn!

  • 11.

    Er mogen alleen vragen worden gesteld, die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het doel dat voorafgaand aan het binnentreden aan de belanghebbende is meegedeeld.

  • 12.

    Het stellen van confronterende vragen in de woning van de belanghebbende is juridisch toegestaan. Om onnodige agressie en discussie te voorkomen wordt in specifieke gevallen echter aangeraden om de belanghebbende hiervoor op aan later tijdstip uit te nodigen.

  • 13.

    Het is aan te bevelen om de belanghebbende niet in de woning te confronteren met een mogelijke voor de belanghebbende negatieve/nadelige uitslag.

  • 14.

    Mochten tijdens het huisbezoek in de woning overige bevindingen gesignaleerd worden, welke niet in relatie staan tot het doel/ de reden welke aan de belanghebbende is meegedeeld, dan wordt opnieuw toestemming gevraagd voor het huisbezoek.

  • 15.

    De ambtenaar stelt zich tegenover de belanghebbende correct (niet provocerend), zakelijk, respectvol, transparant en zorgvuldig op.

  • 16.

    Na afloop van het huisbezoek leggen de ambtenaren de vervolgprocedure uit aan de belanghebbende.

  • 17.

    De belanghebbende wordt (zo spoedig mogelijk) voor een vervolggesprek uitgenodigd.

  • 18.

    Belanghebbende krijgt na afloop van het huisbezoek de ruimte om vragen te stellen en er wordt aan belanghebbende gevraagd of alles duidelijk is.

  • 19.

    Indien de belanghebbende zijn eenmaal gegeven toestemming intrekt, wordt het huisbezoek gestopt en wordt de woning te verlaten.

  • 20.

    Tijdens het vervolggesprek ten kantore van de gemeente wordt de belanghebbende gelegenheid gegeven om de onderzoeksgegevens in te zien. Belanghebbende krijgt hierbij de gelegenheid tot het lezen van het verslag van het huisbezoek en wordt in staat gesteld correcties/aanvullingen aan te brengen.

  • 21.

    Het is aan te bevelen om de belanghebbende het verslag van het huisbezoek te laten ondertekenen.

  • 22.

    Het is aan te bevelen om de belanghebbende het verslag van het huisbezoek mee te geven.

  • 23.

    Indien op basis van het huisbezoek duidelijkheid is ontstaan over de leefsituatie dan wordt de belanghebbende hiervan in kennis gesteld, waarbij hem tevens wordt meegedeeld over de aard van het advies met betrekking tot het te nemen besluit.

  • 24.

    Belanghebbende wordt meegedeeld dat het besluit in de vorm van een beschikking wordt toegestuurd.

 

  • 1.

    Specifiek bij kamerbewoning:

Indien de belanghebbende een kamer van een woning bewoont en de hoofdbewoner/verhuurder bezwaar heeft met betrekking tot het betreden van de woning, dan wordt afgezien van het binnentreden van de woning. Als ten gevolge van deze weigering de rechtmatigheid van de uitkering niet kan worden vastgesteld zal dit consequenties hebben voor de uitkering van de belanghebbende. Een door de belanghebbende gehuurde kamer mag alleen betreden worden in aanwezigheid- en met toestemming van de belanghebbende.

 

 

4.2 Veiligheid

 

De gezondheid en de veiligheid van de uitvoerders van het huisbezoek is een belangrijke voorwaarde bij het afleggen van een huisbezoek.

Waar dat mogelijk is, moet voorkomen worden dat er een onveilige situatie ontstaat voor de uitvoerder van het huisbezoek en voor de belanghebbende.

 

Belangrijke aanbevelingen hierbij zijn:

  • 1.

    Bij de voorbereiding van het huisbezoek dient aandacht te worden geschonken aan mogelijke onveilige situaties die zich al eerder in het contact met de belanghebbende of diens directe omgeving hebben voorgedaan.

  • 2.

    Informeer je vooraf goed over de belanghebbende (als dat mogelijk is) bij de sociale recherche.

  • 3.

    Bespreek vooraf de indicaties die erop wijzen dat de kans van een onveilige situatie zich kan voordoen (bijvoorbeeld is belanghebbende in het kader van het agressieprotocol de toegang tot de gemeentelijke locaties ontzegd).

  • 4.

    Bij een sterke aanwijzing van onveiligheid vooraf overleg plegen met leidinggevenden en zo mogelijk met de sociale recherche.

  • 5.

    Huisbezoeken worden door twee personen afgelegd.

  • 6.

    Zorg voor telefonische bereikbaarheid in de vorm van een mobiele telefoon.

  • 7.

    Indien er een gevoel van onveiligheid ontstaat tijdens het onderzoek dient de woning zo snel mogelijk te worden verlaten.

  • 8.

    Tijdens het huisbezoek zijn de ambtenaren altijd in dezelfde ruimte, dus nooit één van de twee alleen bij de belanghebbende.

  • 9.

    Zorg ervoor dat naaste collega’s weten bij wie, waar, met welk doel en wanneer je op huisbezoek bent en op welke telefoonnummer jij bereikbaar bent.

  • 10.

    Vraag een collega jou te bellen, in geval je niet op de afgesproken tijd terug bent op kantoor.

  • 11.

    Bespreek de onderzoeksbevindingen niet op het moment van het huisbezoek maar (zo mogelijk) de volgende dag tijdens het gesprek op het gemeentehuis. Deel de belanghebbende dat ook mee.

 

 

4.3 Verslag van het huisbezoek

 

Van ieder huisbezoek dient een schriftelijk verslag opgemaakt te worden. Het verslag bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • 1.

    Naam van de ambtenaren, die het huisbezoek hebben afgelegd;

  • 2.

    Dat het huisbezoek een redelijk middel is om tot het uiteindelijke doel te komen en dat er geen minder ingrijpend middel voorhanden was.

  • 3.

    Plaats, adres, dag, datum en tijdstip (begin en einde) van het huisbezoek;

  • 4.

    Dat belanghebbende volledige informatie is verstrekt; (informed consent)

  • 5.

    Dat de belanghebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden van de woning;

  • 6.

    Dat de belanghebbende aanwezig is geweest tijdens het huisbezoek;

  • 7.

    De verschillende ruimten in de woning welke betreden zijn.

  • 8.

    Een beschrijving van de woning. (extern/intern)

  • 9.

    Vermeld alleen zakelijke- en objectieve feiten die relevant zijn voor het onderzoek en het doel;

  • 10.

    Baseer conclusies alleen op objectieve feiten en omstandigheden;

  • 11.

    Voorkom het maken van “sfeerverslag” door veronderstellingen te melden;

  • 12.

    Dagtekening en ondertekening van het verslag door beide ambtenaren;

  • 13.

    Noteer opmerkingen/aanvullingen van de belanghebbende in het verslag;

  • 14.

    Laat de belanghebbende het verslag mede ondertekenen.

  • 15.

    Indien mogelijk maak een verslag op ambtseed of ambtsbelofte op;

  • 16.

    Stel het verslag beschikbaar aan de belanghebbende

 

 

4.4 Bespreking huisbezoek met de belanghebbende

 

Het past bij zorgvuldig behoorlijk handelen dat de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om op de uitkomst van het huisbezoek te reageren alvorens te besluiten, als er nog vraagtekens zijn na afloop van het huisbezoek.

Dit brengt mee dat:

  • 1.

    De belanghebbende in de gelegenheid gesteld moet worden zijn zienswijze kenbaar te maken, in het bijzonder wanneer het voornemen bestaat een voor de belanghebbende nadelig besluit te nemen.

  • 2.

    De op grond daarvan getrokken conclusies ten aanzien van het recht op bijstand worden aan belanghebbende kenbaar gemaakt.

  • 3.

    De belanghebbende zo spoedig mogelijk (zo mogelijk de dag na het huisbezoek) ten kantore van de gemeente wordt uitgenodigd.

  • 4.

    De zienswijze van belanghebbende met betrekking tot de conclusies in het rapport wordt vastgelegd en in de beoordeling wordt meegewogen. Dit wordt ook in de motivering van het besluit opgenomen. Het besluit mag voor de belanghebbende niet ‘vanuit het niets’ komen.

 

 

Relevante wet- en regelgeving

Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

Artikel 8

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie-en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Grondwet

Artikel 10

  • 1.

    Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

  • 2.

    De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.

  • 3.

    De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.

 

Artikel 12

1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.

3. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.

 

 

Algemene wet op het Binnentreden

 

Artikel 1

1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.

2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van de misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.

3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.

4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden.

 

 

Wetboek van Strafrecht

 

Artikel 370

De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

 

 

Wet werk en bijstand

 

Artikel 17

1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

2. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

3. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht.

4. Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

 

Artikel 53a

1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft,is dit lid van overeenkomstige toepassing.

2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:

a. hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel a of b, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b;

b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind;

c. hij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel of gedeeltelijk kan delen met een ander.

Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de

belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel a of b, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b:

a. kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, respectievelijk de helft van de grondslag bedoeld in artikel 22, onderdeel c;

b. wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid, en 9a niet als alleenstaande ouder aangemerkt;

c. zijn de artikelen 25 en 30, tweede lid, in die gevallen niet van toepassing.

4. Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.

5. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 40, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en zesde lid, tweede zin, zijn van overeenkomstige toepassing.

6. Indien de belanghebbende niet desgevraagd zijn situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, aantoont, zijn de artikelen artikel 25 en 30, tweede lid, niet van toepassing en wordt de norm overeenkomstig artikel 26 verlaagd.

7. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand.

8. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.