Regeling vervallen per 01-01-2015

Richtlijnen voor de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten

Geldend van 01-08-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam;

HOOFDSTUK I - Algemenebepalingen

 

Artikel 1 - Begripsbepalingen

 

1. In deze richtlijnen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB) en de daarop gebaseerde gemeentelijke verordeningen;

  • 1.

    tegemoetkoming bijzondere kosten: de bijzondere bijstand als genoemd in de Wet werk en bijstand (WWB).

2. De begripsbepalingen van de wet zijn onverkort op deze richtlijnen van toepassing.

 

  Artikel 2 - Algemeen

 

  • 1.

    Als tegemoetkoming bijzondere kosten wordt aangemerkt de tegemoetkoming die wordt ver­strekt indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende leiden tot nood­zakelijke kosten van het bestaan, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwe­zige draagkracht te boven gaan.

  • 2.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de wet.

  • 3.

    Op deze richtlijnen is de Afstemmingsverordening Werkendam 2013 van toepassing.

  • 4.

    Indien van toepassing wordt bij een periodieke verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten de hoogte van de verstrekking jaarlijks in de maand januari, indien noodzakelijk, geïndexeerd.

 

  Artikel 3 - Verstrekking om niet

 

  • 1.

    Voor zover deze richtlijnen niet anders bepalen wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt als een bijdrage om niet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een renteloze geldlening worden verstrekt.

  • 3.

    Aan de belanghebbende die een uitkering algemene bijstand ontvangt en die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 50 van de wet, de tegemoetkoming bijzondere kosten verleend in de vorm van een geld­lening onder verband van hypotheek.

Indien uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt, anders dan in de vorm van een woonkostentoeslag, wordt slechts tot het vestigen van krediethypotheek over­gegaan als de tegemoetkoming bijzondere kosten naar verwachting meer bedraagt dan vijf maal het bedrag als genoemd in artikel 21aanhef en onder a van de WWB, te verhogen met de van toepassing zijnde toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB.

HOOFDSTUK II - Incidentele- en periodieke verstrekkingen

 

Artikel 4 - In aanmerking te nemen inkomen

 

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het inkomen, voor zover dit niet op grond van de wet wordt vrijgelaten, volledig in aanmerking genomen.

  • 1.

    De in dit hoofdstuk omschreven tegemoetkomingen worden verleend als individuele verstrek­king onder aftrek van de draagkracht overeenkomstig de in hoofdstuk III vastgestelde regels.

 

 

Artikel 5 - Tegemoetkoming bijzondere kosten aan jongeren

 

  • 1.

    Een jongere van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, indien en voor zover zijn noodzakelij­ke kosten van het bestaan hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 lid 1 sub a en artikel 20 lid 2 sub a van de WWB.

  • 2.

    Hogere noodzakelijke bestaanskosten als bedoeld in het eerste lid worden geacht aanwezig te zijn indien de jongere zelfstandig woonachtig is.

  • 3.

    Een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt, overeenkomstig artikel 12 WWB, slechts verleend indien de jongere voor de kosten van het bestaan geen beroep kan doen op de ouder(s), omdat:

- de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of

- de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) niet te gelde kan maken;

  • 1.

    De jongere als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht je­gens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken indien:

  • 2.

    de ouder(s) is/zijn overleden;

  • 3.

    de jongere in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezin is geplaatst;

  • 4.

    de jongere op de ingangsdatum van de bijstandsverlening langer dan een jaar zelfstandig woont;

  • 5.

    er sprake is van een acute crisissituatie, waarin de jongere zelf geen verandering kan aan­brengen en indien hieraan een indicatie van een hulpverlenende instantie aan ten grond­slag ligt.

  • 6.

    De hoogte van de aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt maximaal vastgesteld op het verschil tussen de uitkering die de jongere zou ontvangen bij een leeftijd van 21 jaar als bedoeld in artikel 21 aanhef en onder a en artikel 21 aanhef en onder b van de WWB en het van toepassing zijnde normbedrag als bedoeld in artikel 20 lid 1 sub a en artikel 20 lid 2 sub a van de WWB.

  • 7.

    Bij de bepaling van de hoogte van de aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als be­doeld in het vijfde lid is de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand van toe­passing.

  • 8.

    De op voet van dit artikel verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verhaald op de onderhoudsplichtige.

  • 9.

    Van verhaal als bedoeld in het zevende lid wordt afgezien indien het instellen van verhaal zou leiden tot een ongewenste ontwrichting van de gezinssituatie dan wel zou leiden tot ongewenste gevolgen voor de betreffende jongere. Een indicatie van een hulpverlenende instantie dient hieraan ten grondslag te liggen.

 

 

Artikel 6 - Jongeren in een pleeggezin

 

  • 1.

    Jongeren die in een pleeggezin verblijven ontvangen in beginsel een tegemoetkoming op grond van de normen van Wet op de jeugdhulpverlening. Indien (nog) geen toekenning op grond van dit beleid heeft plaatsgevonden kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt, na advies en op indicatie van een hulpverlenende instantie.

  • 2.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het in de Wet op de jeugdhulp­ver­lening genoemde bedrag dat van toepassing is voor jongeren die verblijven in een pleeg­gezin.

 

 

Artikel 7 - Woonkosten

 

1. Onder woonkosten wordt verstaan:

  • 1.

    Indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huur­toeslagjaar per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huur­toe­slag.

  • 2.

    Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van het totaal van de onderstaande posten:

  • 3.

    de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheek­rente minus de hypotheekrenteaftrek;

  • 4.

    de rioolrechten;

  • 5.

    het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelastingen;

  • 6.

    de brand- en opstalverzekering;

  • 7.

    het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

  • 8.

    onderhoud eigenwoning conform richtlijn Nibud.

  • 9.

    Een woonkostentoeslag wordt verleend in situaties waarin de woonkosten zo hoog zijn dat de belanghebbende hierin niet kan voorzien met het inkomen. De Wet op de huurtoeslag is daar­bij een voorliggende voorziening.

  • 10.

    Indien een beroep op de hardheidsclausule in de Wet op de huurtoeslag gedaan wordt kan als uitgangspunt geen woonkostentoeslag verleend worden, omdat daarmee de toewij­zings­mogelijkheid vervalt. Wel kan in een dergelijke situatie een geldlening verstrekt worden we­gens het redelijkerwijs op korte termijn over voldoende geldmiddelen kunnen beschikken.

4a. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximumhuurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag, is de toeslag gelijk aan het bedrag dat maximaal wordt verstrekt op grond van de op belanghebbende van toepassing zijn­de tabel volgens de Wet op de huurtoeslag.

4b. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximumhuurprijs wordt de toeslag vastgesteld op:

1. de toeslag als bedoeld onder 4a. en

2. het bedrag waarmee de woonkosten de maximumhuurprijs overschrijdt.

5. De toeslag bedoeld in het vierde lid wordt verstrekt voor de duur van een jaar, te rekenen vanaf de datum aanvraag. Aan het verstrekken van deze toeslag wordt de voor­waar­de verbonden dat de belanghebbende al het mogelijke doet om goedkopere woonruimte te verkrijgen, tenzij er sprake is van een woonkostentoeslag voor een eigen woning waarbij kre­diethypotheek is gevestigd.

6. Verlenging van de in het vijfde lid genoemde periode is alleen mo­gelijk indien de belanghebbende, ondanks dat hij aantoonbaar alles in het werk heeft gesteld om een meer passende woonruimte te verkrijgen, hierin buiten zijn toedoen niet in is ge­slaagd.

7. Verlenging als genoemd in het zesde lid kan slechts 2 maal plaats vinden.

8. Artikel 30, lid 2 van deze beleidsregels is niet van toepassing op dit artikel.

 

 

 

Artikel 8 - Kosten van medische- en/of sociale voorzieningen

 

Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de noodzakelijke kosten van medische- en/of socia­le voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5 onder e, 14 onder e en 15 van de WWB.

Voor de vaststelling van de noodzaak van de kosten van incidentele medische voorzieningen kan een medisch advies worden opgevraagd, indien de te verlenen tegemoetkoming een be­drag van € 500 te boven gaat.

Indien voor de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen een gedeeltelijke vergoeding van de zorgverzekeraar wordt ontvangen, wordt geen nader onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de kosten. In deze situaties wordt een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt tot 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, onder de voorwaarde dat de belanghebbende is verzekerd via een aanvullende zorgverzekering en aanvullende tandartsverzekering.

Indien voor de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen geen vergoeding van de zorgverzekeraar wordt ontvangen, omdat de maximale vergoeding van de zorgverzekeraar voor het betreffende jaar al ontvangen is, wordt geen nader onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de kosten. Hierbij geldt de voorwaarde dat de belanghebbende verzekerd is via een aanvullende zorgverzekering en aanvullende tandartsverzekering. Lid 2 van dit artikel is in deze situatie van toepassing.

Wanneer de aanvrager niet beschikt over een aanvullende zorgverzekering en/of aanvullende tandartsverzekering, komen de kosten slechts voor vergoeding in aanmerking tot maximaal het bedrag als ware men verzekerd via de collectieve gemeentelijke VGZ verzekering. Op dit bedrag wordt de niet betaalde jaarpremie, zijnde het verschil tussen de premie voor de VGZ basisverzekering en de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeentepakket, in mindering gebracht.

Indien de aanvrager wegens schuldproblemen niet toegelaten wordt tot een aanvullende verzekering, kan vanwege individuele omstandigheden afgeweken worden van het gestelde in het vierde lid. Indien op grond van het voorgaande overgegaan wordt tot vergoeding van de gemaakte kosten, wordt op dit bedrag de niet betaalde jaarpremie, zijnde het verschil tussen de premie voor de VGZ basisverzekering en de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeentepakket, in mindering gebracht.

Huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum en een vermogen dat niet meer bedraagt dan de vermogensvrijlating als genoemd in artikel 34, derde lid van de wet, komen in aanmerking voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering VGZ. Jaarlijks vindt controle plaats op het inkomen en vermogen van de aanvrager. Artikel 3, derde lid, artikel 20, derde lid en artikel 22, vierde lid van deze richtlijnen, zijn niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

 

 

Artikel 9 - Medische- en para-medische kosten

 

  • 1.

    Voor verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de onderstaande medische en paramedische kosten in aanmerking. Hierbij wordt voor de bepaling van de noodzaak, de hoogte en de frequentie van de verlening van de tegemoetkoming uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening. De zorgverzekering en een aanvullende zorgverzekering worden hierbij aangemerkt als voorliggende voorzieningen.

  • 2.

    de voor eigen rekening van de belanghebbende komende eigen bijdragen in verband met het ontvangen van een voorziening in het kader van de AWBZ en Wmo;

  • 3.

    de voor rekening van de belanghebbende blijvende redelijke kosten van gebruik van een medisch noodzakelijke voorziening of verstrekking;

  • 4.

    de extra kosten van een medisch dieet;

  • 5.

    de ten gevolge van langdurige ziekte of handicap ontstane extra kosten van slijtage van kleding en/of beddengoed en bewassing;

  • 6.

    de extra kosten voor de vervanging van een garderobe na ongeval, ziekte of revali­datie;

  • 7.

    de extra kosten van kledingaanschaf in verband met een langdurige opname in een inrichting, een en ander volgens de door de inrichting aangegeven lijst van noodza­kelijk aan te schaffen artikelen;

  • 8.

    de extra kosten van verwarming tengevolge van een handicap of langdurige ziekte;

  • 9.

    de extra kosten van medisch noodzakelijk aangepast schoeisel;

  • 10.

    de aanschafkosten van een gehoortoestel, de kosten van het schoonmaken van het gehoortoestel en de aanschafkosten van de voor het gehoortoestel benodigde bat­terijen

  • 11.

    de in verband met een bevalling voor rekening van de belanghebbende blijvende kos­ten van de eigen bijdrage;

  • 12.

    de kosten van pedicurebehandeling tot maximaal € 250 op jaarbasis. Indien de kosten op jaarbasis meer bedragen dan € 250 is de verstrekking van een tegemoetkoming slechts mogelijk indien de noodzaak blijkt uit een medisch advies.

  • 13.

    Onverminderd het bepaalde in het voorafgaande lid en het tweede lid van artikel 3 komen de kos­ten van een medische behandeling door huisarts of specialist en de kosten van opname en behandeling in een ziekenhuis slechts voor een tegemoetkoming in aanmerking, als er sprake is van een acute noodsituatie, er geen alternatief voor de verstrekking van een tegemoetko­ming bijzondere kosten bestaat en het niet verlenen van de tegemoetkoming ernstige gevol­gen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende.

 

Artikel 10 - Kosten van verhuizing, alarmering, begrafenis en reiskosten

 

Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale- of financiële omstandigheden:

  • 1.

    het voor rekening van de belanghebbende komende aandeel in de kosten van wettelijke ver­plich­te lijkbezorging (begrafenis of crematie), gerekend naar de kosten van de goedkoopste adequate voorziening. Als belanghebbende wordt aangemerkt de directe familie, te weten de echtgenoot, de partner, de ouders, de kinderen, de aangetrouwde kinderen, schoonouders en stiefouders. Wanneer er geen directe familie is, kan degene die anderszins erfgenaam is ge­wor­den en niet over de middelen beschikt om de begrafenis of crematie te betalen, eveneens voor zijn/haar deel van de kosten een tegemoetkoming bijzondere kosten aanvragen.

Voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buitenland wordt geen tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt. Ook de reiskosten naar het buitenland om een begrafenis of crematie bij te wonen komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten.

  • 1.

    de kosten van een noodzakelijke verhuizing;

  • 2.

    de kosten van alarmering als deze noodzakelijk zijn op grond van een sociale indicatie;

  • 3.

    de ten gevolge van een noodzakelijke verhuizing ontstane dubbele woonkosten voor een periode van maximaal één maand;

  • 4.

    reiskosten in Nederland in de volgende gevallen, tot een bedrag van € 0,19 per km:

  • 5.

    ziekenbezoek aan gezinsleden of naaste familieleden die thuis of in een instelling worden verpleegd;

  • 6.

    bezoeken van uit huis geplaatste kinderen;

  • 7.

    bezoeken van een naast familielid in een penitentiaire inrichting;

  • 8.

    bezoeken van een medisch specialist.

Het college stelt in afzonderlijke beleidsregels nadere regels voor deze bezoeken.

 

 

Artikel 10A - Reiskosten re-integratietrajecten

1. Aan personen die in verband met het volgen van een re-integratietraject moeten reizen, wordt een vergoeding verstrekt.

2. Personen die in verband met het volgen van een re-integratietraject vanwege medische redenen gebruik moeten maken van de deeltaxi, ontvangen een vergoeding van de werkelijke kosten.

3. Niet voor reiskostenvergoeding komen in aanmerking personen die op grond van hun re-integratietraject gesubsidieerd werk verrichten.

4 Het college stelt in afzonderlijke beleidsregels nadere regels vast over de verstrekking van een reiskostenvergoeding bij re-integratietrajecten.

5. Artikel 20, vijfde lid, van de Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten, is niet van toepassing op artikel 10A van deze richtlijnen.

 

 

Artikel 10B - Overblijfkosten bij re-integratietrajecten

1. De ouder(s) komt in aanmerking voor vergoeding van de overblijfkosten van diens kind(eren) op de basisschool, indien de ouder(s) een re-integratietraject volgt en het daardoor noodzakelijk is dat het kind c.q. de kinderen op de basisschool overblijven.

2. Artikel 20, vijfde lid, van de Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten, is niet van toepassing op artikel 10B van deze richtlijnen.

 

 

Artikel 11 - Kosten van duurzame gebruiksgoederen

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een geldlening, mits en voor zover de belanghebbende ter financiering van deze kosten niet kan worden geholpen door de Kredietbank West-Brabant.

  • 2.

    De noodzaak van verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen wordt beoordeeld aan de hand van:

  • 3.

    de feitelijke toestand van de te vervangen duurzame gebruiksgoederen;

  • 4.

    de grootte van de woning van de belanghebbende;

  • 5.

    de grootte van het gezin van de belanghebbende;

  • 6.

    de overige van belang zijnde feiten en omstandigheden.

  • 7.

    Indien de individuele bijzondere omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven kan, in afwijking van het eerste lid, een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duur­zame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een bedrag om niet.

  • 8.

    Het totaalbedrag van de vastgestelde kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in het eerste lid wordt verminderd met het bedrag dat in het betreffende kalender­jaar op grond van artikel 12 wordt ontvangen voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 9.

    Indien een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend in de vorm van een geldlening wordt de aflossing van deze geldlening vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 van deze richtlijnen.

 

 

Artikel 12- Kosten duurzame gebruiksgoederen van langdurige minima

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen kan jaarlijks worden verstrekt aan belanghebbenden van 23 jaar en ouder tot de pensioengerechtigde leeftijd, die een zelfstandige huisves­ting voeren, die tenminste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangen tot maxi­maal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm en die behoren tot één van de on­derstaande groepen personen:

    • 1.

      alleenstaande ouders met kinderen tot 18 jaar;

    • 2.

      gezinnen met kinderen tot 18 jaar;

    • 3.

      alleenstaanden van 57,5 jaar en ouder;

    • 4.

      gehuwden/samenwoners die beiden ouder zijn dan 57,5 jaar;

    • 5.

      gehuwden/samenwoners die beiden arbeidsgehandicapt zijn;

    • 6.

      personen die naar het oordeel van het college vanwege medische- en/of sociaal psychische omstandigheden geen (volledige) betaalde baan kunnen aanvaarden.

  • 2.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 250 voor een gehuwden/samenwoners en maximaal € 200 voor een alleenstaande. Het toe te kennen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van € 50 per inwonend ten laste komend kind.

  • 3.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, derde lid, van deze richt­lijnen en artikel 22, vierde lid van deze richtlijnen zijn niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing.

  • 4.

    Een verstrekking als bedoeld in het eerste lid is geen categoriale bijzondere bijstand en vindt daarom slechts plaats na individuele beoor­deling van de volgende aspecten:

    • 1.

      de belanghebbende is niet in staat geweest te reserveren voor de aanschaf van duur­zame gebruiksgoederen;

    • 2.

      de noodzaak van de aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen is vastgesteld door een consulent van Loket Altena;

    • 3.

      de belanghebbende dient bewijsstukken te overleggen van de aange­schaf­te duurzame gebruiksgoederen.

  • 5.

    Een aanvraag op basis van dit artikel kan, in afwijking van artikel 30, worden ingediend tot en met twee maanden na het verstrijken van het kalenderjaar.

  • 6.

    Indien de aanvrager voor een verstrekking op basis van dit artikel ouder is dan de pensioengerechtigde leeftijd, kan op grond van art. 35, derde lid WWB de gevraagde tegemoetkoming verstrekt worden als categoriale bijzondere bijstand. Dat houdt in dat de tegemoetkoming in dat geval verstrekt wordt, zonder dat hoeft te worden vastgesteld of de kosten noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.

 

 

Artikel 12A- Kosten schoolgaande kinderen van langdurige minima van 23 jaar of ouder

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten als bijdrage in de kosten van schoolgaande kin­de­ren in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar kan jaarlijks worden verstrekt aan de belangheb­ben­de van 23 jaar of ouder die een zelfstandige huisvesting voert en die tenminste drie aan­eengesloten jaren een inkomen ontvangt tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm. Artikel 35 lid 5 WWB is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten als bijdrage in de kosten van schoolgaande kinde­ren die overstappen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs kan jaarlijks wor­den verstrekt aan de belanghebbende van 23 jaar of ouder die een zelfstandige huisvesting voert en die tenminste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangt tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm.

  • 3.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 100 per kind in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar en € 150 per kind in de leeftijd van 13 tot en met 17 jaar. De tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid bedraagt maximaal € 400 per kind. Een cumulatie van deze bedragen per kind in één kalenderjaar is niet mogelijk.

  • 4.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, derde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 22, vierde lid, is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

  • 5.

    Een verstrekking als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel vindt slechts plaats na individuele beoordeling van de volgende aspecten:

    • 1.

      de belanghebbende is niet in staat geweest te reserveren voor de kosten van de schoolgaande kinderen;

    • 2.

      de noodzaak van de te maken kosten voor schoolgaande kinderen is vastgesteld.

  • 6.

    Een aanvraag op basis van dit artikel kan, in afwijking van artikel 30 worden ingediend tot en met twee maanden na het verstrijken van het kalenderjaar.

 

 

Artikel 12B- Kosten voor de aanschaf van computerapparatuur

 

  • 1.

    De belanghebbende van 23 jaar of ouder die een zelfstandige huisvesting voert en die ten­minste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangt tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm, kan eenmaal per vijf kalenderjaren in aanmerking komen voor een bedrag voor de aanschaf van computerapparatuur ten behoeve van een school­gaand kind van 10 tot en met 17 jaar. Artikel 35 lid 5 WWB is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Per huishouden kan slechts eenmaal per vijf kalenderjaren een verstrekking plaatsvinden als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De ouders met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, komen eenmaal per vijf kalenderjaren in aanmerking voor een bedrag om niet van € 500 voor de aanschaf van computerapparatuur.

Indien de ouders duurdere computerapparatuur aanschaffen, kan voor het bedrag van

€ 500 tot maximaal € 1.000 een renteloze lening worden verstrekt, met een maandelijks aflossingsbedrag van € 15.

  • 1.

    Naast de belanghebbende als genoemd in het eerste lid kan voor verstrekking van com­pu­terapparatuur als bedoeld in dit artikel de bijstandsgerechtigde in aanmerking komen met wie een plan van aanpak ‘arbeidsactivering’ of ‘arbeidstoeleiding’ is aangegaan. Dit zijn plannen, gericht is op uitstroom uit de uitkering. De bepalingen als genoemd in het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 35 lid 5 WWB is in dit geval niet van toepassing.

Een verstrekking op basis van dit lid is slechts in bijzondere omstandigheden mogelijk, wanneer voldaan wordt aan alle onderstaande criteria:

  • 1.

    De aanvrager heeft zelf niet kunnen reserveren voor de aanschaf van een pc;

  • 2.

    In het huishouden van de betrokkene is op het moment van aanvragen nog geen pc aanwezig;

  • 3.

    De pc gaat gebruikt worden voor het onderhouden van contacten met de consulent u/a van Loket Altena en voor sollicitatieactiviteiten;

  • 4.

    De noodzakelijke bijzondere omstandigheden dienen door de consulent in een rapportage te worden vastgelegd;

  • 5.

    Een nota van de pc moet aanwezig zijn.

  • 6.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, derde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 22, vierde lid, is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

  • 7.

    Onder computerapparatuur wordt verstaan een personal computer, laptop en printer.

Artikel 12C - Categoriale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor deels niet-zichtbare ziektegerelateerde kos­ten kan, overeenkomstig artikel 35 lid 4 WWB, verstrekt worden aan de belanghebbende die een zelfstandige huisvesting voert, een inkomen ontvangt tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm en die behoort tot één van de onderstaande categorieën personen:

    • 1.

      personen met een maximale arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    • 2.

      personen die vanwege hun handicap een Wmo voorziening hebben ont­vangen, met uitzondering van een Wmo voorziening deeltaxi;

    • 3.

      personen die langer dan een jaar thuiszorg ontvangen;

    • 4.

      personen met een bijstandsuitkering die volledig arbeidsongeschikt zijn.

  • 2.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor deels niet-zichtbare ziektegerelateerde kos­ten kan, overeenkomstig artikel 35 lid 4 WWB, verstrekt worden aan de belanghebbende die een ten laste komend kind heeft dat behoort tot één van de onderstaande categorieën personen:

    • 1.

      personen die vanwege hun handicap een Wmo voorziening hebben ont­vangen, met uitzondering van een Wmo voorziening deeltaxi;

    • 2.

      personen die langer dan een jaar thuiszorg ontvangen;

  • 3.

    De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 250 voor een alleenstaande en € 350 voor gehuwden/samenwoners indien beide partners tot één van de doelgroepen behoren. De tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid bedraagt per chronisch ziek kind € 250.

  • 4.

    De belanghebbende als bedoeld in het eerste lid hoeft de noodzaak en de besteding van de te ontvangen tegemoetkoming niet aan te tonen.

  • 5.

    De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, derde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 22, vierde lid, is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

 

 

Artikel 13 - Reiskosten leerlingen naar Internationale Schakelklas

 

1. Leerlingen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar die de Internationale Schakelklas bezoeken, komen in aanmerking voor een reiskostenvergoeding. De vergoeding wordt gebaseerd op de reiskosten met de goedkoopste vorm van openbaar vervoer.

2. Een eventuele reiskostenvergoeding die ontvangen wordt via een regeling voor studiefinanciering, wordt in mindering gebracht op het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid.

3. Voor leerlingen van 18 jaar en ouder kan op grond van individuele omstandigheden eveneens een reiskostenvergoeding worden toegekend. In dat geval dient in de rapportage de noodzaak van het volgen van scholing via de Internationale Schakelklas duidelijk gemotiveerd te worden.

 

 

Artikel 13A - Inrichtingskosten statushouders

 

1. Een statushouder die voor de eerste maal een zelfstandige woning gaat bewonen, komt in aanmerking voor een bedrag voor het inrichten van diens woning.

2. Het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de omvang van het huishouden. De bedragen zijn per huishouden maximaal als volgt en worden jaarlijks ambtelijk geïndexeerd op basis van het prijsinflatiecijfer woninginrichting van het CBS:

 

  • Aantal personen

    Bedrag vanaf 1 augustus 2014

    1 persoon, kamerbewoner

    € 1.800

    1 persoon, zelfstandig wonend

    € 3.500

    2 personen, echtpaar

    € 5.000

    2 personen, geen echtpaar

    € 5.500

    3 personen

    € 6.000

    4 personen

    € 6.500

    5 personen

    € 7.000

    6 personen

    € 7.500

    Meer personen, per persoon extra

    € 500

 

3. Het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid bestaat uit een lening en uit een bedrag aan bijstand om niet. Hierbij wordt de lening als voorliggend aangemerkt.

4. De lening als bedoeld in het derde lid wordt afgesloten bij de Kredietbank West-Brabant. De hoogte van de lening wordt vastgesteld op 36 maanden maal het aflossingsbedrag als genoemd in artikel 25, eerste lid.

5. Op de lening als bedoeld in het vierde lid worden de kosten van het afsluiten van de lening en de te betalen rente gedurende de looptijd van 36 maanden in mindering gebracht. Het bedrag van de lening dat resteert na aftrek van voorgaande wordt in mindering gebracht op het bedrag als bedoeld in het tweede lid. Dit bedrag wordt verstrekt als bijstand om niet.

6. De betrokkene dient het bedrag aan te wenden voor inrichtingskosten. Daartoe behoort de inboedel van de woning, maar ook fietsen, een computer etc. mogen van het bedrag aangeschaft worden. De betrokkene heeft hierin een grote mate van vrijheid. Het is mogelijk om ook tweedehands goederen aan te schaffen.

7. Betrokkene hoeft geen gedetailleerde facturen, bonnen etc. te overleggen van de aangeschafte goederen. Per steekproef kan de gemeente een controle uitvoeren naar de besteding van het bedrag. Betrokkene dient de facturen van aangekochte goederen gedurende drie jaar te bewaren.

8. Wanneer betrokkene binnen drie jaar na ontvangst van het bedrag als bedoelt in het eerste lid bij Loket Altena een aanvraag indient voor duurzame gebruiksgoederen, wordt deze aanvraag afgewezen. Het argument hiervoor luidt dat betrokkene van het bedrag de noodzakelijke goederen dient aan te schaffen. Wanneer betrokkene er bijvoorbeeld voor kiest een dure tv aan te schaffen en daarnaast een tweedehands, oude wasmachine, wordt gedurende de periode van drie jaar geen vergoeding verstrekt wanneer de wasmachine kapot gaat.

 

 

Artikel 14 - Tegemoetkoming kinderopvang

 

 

  • 1.

    Kosten van kinderopvang worden vergoed aan de doelgroepen als genoemd in de Wet Kinderopvang, voorzover:

    • 1.

      de kosten niet ten laste van andere wetten en regelingen inzake kinderopvang kunnen worden gebracht én

    • 2.

      de werkgever geen voorzieningen heeft getroffen ten behoeve van kinderopvang én

    • 3.

      de kinderopvang noodzakelijk is voor het meewerken aan de uitvoering van een reïntegratietraject ten behoeve van uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het college stelt in een afzonderlijk besluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid, de duur en maximale kosten van de kinderopvang.

 

 

Artikel 15 - Preventie ten aanzien van gezondheid en gezinsomstandigheden

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend voor de kosten van deelname aan cursussen die onder meer gericht zijn op het verbeteren van de gezondheid en het ver­sterken van de gezinsomstandigheden.

  • 2.

    Naast de cursuskosten behoren ook de hieruit voortvloeiende reiskosten en de kosten van kinderopvang tot de noodzakelijke kosten.

 

 

Artikel 16 - Kosten mantelzorg

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend voor de extra kosten die voort­vloeien uit het verrichten van mantelzorg.

  • 2.

    Cursussen die gericht zijn op ondersteuning van mantelzorgers komen in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten.

  • 3.

    Naast de cursuskosten behoren ook de hieruit voortvloeiende reiskosten en de kosten van kinderopvang tot de noodzakelijke kosten.

 

 

Artikel 17 - Kosten rechtshulp en bewindvoering

 

  • 1.

    Voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp kan een tegemoetkoming bijzondere kos­ten verleend worden.

  • 2.

    Voor de legeskosten in verband met een verzoek voor afgifte van een verblijfsvergunning kan met inachtneming van artikel 11 van de wet een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend. Dit geldt eveneens voor legeskosten in verband met een verzoek voor verlenging van een verblijfsvergunning.

  • 3.

    Voor de verschuldigde eigen bijdrage in verband met het volgen van een inburgeringsvoorziening kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend, indien er sprake is van een samenloop van de kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.

  • 4.

    Voor de kosten van bewindvoering door een door de kantonrechter benoemde bewindvoerder, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend. Bij twijfel kan de gemeente een onderzoek instellen om te verifiëren of de met de bewindvoering betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en/of de kosten waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd ook daadwerkelijk zijn gemaakt.

 

 

Artikel 18 - Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

 

  • 1.

    Indien in de situatie van een alleenstaande ouder het laatste ten laste komend kind 18 jaar wordt en niet meer ten laste van de ouder komt, waardoor op de ouder het normbedrag voor een alleenstaande van toepassing is, wordt een toeslag verleend ter grootte van het verschil tussen

- het gezamenlijk inkomen van de alleenstaande en het betreffende kind,

en

- het normbedrag voor gehuwden/samenwoners als genoemd in de WWB.

  • 1.

    De toeslag wordt verleend indien en tot zolang het kind tot het huishouden van de ouder blijft behoren, doch maximaal voor 36 maanden, waarbij de toeslag na 18 maanden wordt gehal­veerd.

  • 2.

    Voor de bepaling van de inkomsten van het kind met een inkomen ingevolge de Wet Studie­financiering 2000, wordt het inkomen vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 33, tweede lid WWB.

Voor de bepaling van de inkomsten van het kind met een inkomen ingevolge de Wet Tege­moet­koming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten, wordt het inkomen vastgesteld overeen­kom­stig het gestelde in artikel 33, derde lid WWB.

Artikel 19 - Overbruggingsuitkering

 

  • 1.

    Aan de belanghebbende die op geen enkele wijze gedurende een korte periode zelf in zijn financiële probleem kan voorzien, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt in de vorm van een overbruggingstoeslag. Een dergelijke toeslag is slechts mogelijk nadat uit onderzoek is gebleken dat er geen inkomsten zijn en dat er geen (geldelijk) vermogen aanwe­zig is.

  • 2.

    Indien er sprake is van toekenning van een eerste periodieke uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, terwijl daaraan voorafgaand geen eigen inkomsten werden verworven en de belanghebbende de overbrugging op geen enkele wijze uit eigen middelen (inkomen en ver­mo­gen) kan opvangen, wordt de overbruggingstoeslag om niet verleend.

  • 3.

    De hoogte van de overbruggingstoeslag bedraagt maximaal de hoogte van de periodieke bij­stand over een periode van maximaal zes weken.

 

 

Artikel 19A - Kosten afvoer grof huisvuil

 

1. De kosten van afvoer van grof huisvuil worden tot een bedrag van € 60 per jaar aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor deze kosten kan tot dit bedrag een bijdrage verstrekt worden.

2. Bij het indienen van een verzoek om bijstand op grond van dit artikel, dient de betrokkene een bewijsstuk van de gemaakte kosten te overleggen.

Hoofdstuk III - Inkomen en draagkracht

 

Artikel 20 - Inkomen

 

 

  • 1.

    Bij de vaststelling van het netto inkomen wordt uitgegaan van de som van inkomsten als be­doeld in de WWB.

  • 2.

    a. bij een vast inkomen wordt uitgegaan van het inkomen per datum aanvraag.

b. bij een wisselend inkomen wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de achterliggende zes maanden. In uitzonderlijke gevallen (individualiseringsbeginsel) kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

  • 1.

    Voor de vaststelling van de draagkrachtruimte wordt het netto inkomen verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief eventuele toeslag en verlaging, exclusief vakantie­toe­slag en met:

  • 2.

    de subsidiabele woonlasten, voor zover deze meer bedragen dan het voor eigen rekening blijvende bedrag ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor de laagste inkomenscategorie;

  • 3.

    wettelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsver­band van de belanghebbende levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

  • 4.

    de eigen bijdrage AWBZ in verband met een tijdelijk verblijf in een inrichting wegens revalidatie;

  • 5.

    de verschuldigde aanslag plaatselijke belastingen, na aftrek van de toegekende bij­dra­ge in het kader van de kwijtscheldingsregeling, met uitzondering van de hondenbelasting;

  • 6.

    voor gebruikers van de maaltijdvoorziening: het bedrag van de niet-maximaal ont­van­gen korting op grond van de verordening ‘subsidieverlening gebruikers maaltijdvoor­ziening’;

  • 7.

    de niet ontvangen maximale tegemoetkoming op grond van de verordening ‘Activi­teitenfonds’ en de niet ontvangen tegemoetkoming in het kader van artikel 12, 12A, 12B, 12C van deze Richtlijnen.

4. Overeenkomstig artikel 35 lid 9 WWB is lid 3 van dit artikel niet van toepassing op een aanvraag in het kader van de categoriale bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag

5. Het inkomen van uitkeringsgerechtigden die langer dan een jaar een uitkering op grond van de WWB ontvingen, wordt gedurende een periode van een jaar na beëindiging van de perio­dieke WWB uitkering wegens werkaanvaarding voor de uitvoering van deze richtlijnen vastge­steld op de norm van de betreffende WWB uitkering.

6. Lid 5 is niet van toepassing voor verstrekkingen in het kader van artikel 12, 12A, 12B, 12C en artikel 14 van deze Richtlijnen.

 

 

Artikel 21 - Draagkrachtregels algemeen

 

  • 1.

    Bij de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten is de belanghebbende naar draagkracht een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Er is sprake van draagkrachtruimte voor zover het netto-inkomen, minus de in artikel 20 derde lid van deze richtlijnen genoemde componenten en de in het vierde lid genoemde beperkingen, van de belanghebbende de voor hem geldende bijstandsnorm, inclusief eventuele toeslag en verlaging, overschrijdt.

  • 3.

    Er is sprake van draagkracht indien het vermogen van belanghebbende boven het vrij te la­ten toegestane vermogen uitkomt zoals genoemd in artikel 34, derde lid WWB en artikel 22van deze Richtlijnen.

  • 4.

    De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 5.

    Indien de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanlei­ding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode worden vastgesteld.

 

 

Artikel 22 - Draagkracht uit vermogen

 

  • 1.

    De draagkracht uit vermogen wordt vastgesteld op 100% van het vermogen ingevolge artikel 34 eerste en tweede lid WWB waarmee de ver­mogensvrijstellingen als bedoeld in artikel 34 derde lid WWB wordt overschreden.

  • 2.

    Indien er sprake is van vermogen, gebonden in een door de belanghebbende of zijn/haar ge­zin bewoonde woning, dat uitkomt boven de vermogensgrenzen als genoemd in artikel 34 WWB, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, met inachtneming van het gestelde in artikel 3, derde lid, van deze richtlijnen.

  • 3.

    Het bepaalde in de Beleidsregel Waardevaststelling bezit van auto’s en motoren is van toepassing.

  • 4.

    Voor personen boven de pensioengerechtigde leeftijd geldt een extra vrijlating van maximaal

€ 5.000 per per­soon.

 

 

Artikel 23 - Draagkracht uit inkomen

 

  • 1.

    Voor de berekening van de verschuldigde draagkracht wordt het netto inkomen conform het gestelde in artikel 20 van deze richtlijnen als uitgangspunt genomen.

  • 2.

    De draagkracht wordt als volgt vastgesteld:

- 0% van de draagkrachtruimte, indien het netto inkomen minder bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde WWB norm;

- 35% van de resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt tussen 110% en 150% van de van toepassing zijnde WWB norm;

- 100% van der resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt boven 150% van de van toepassing zijnde WWB norm.

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt de draagkracht vastgesteld op 100% bo­ven de van toepassing zijnde WWB norm, indien de verstrekking van een tegemoetkoming bij­zondere kosten betrekking heeft op één of meer van de volgende kostensoorten:

  • 2.

    woonkosten;

  • 3.

    kosten van begrafenis of crematie van partner en/of kinderen;

  • 4.

    kosten in verband met een tijdelijke opname in een inrichting of detentie;

  • 5.

    de voldoening van de rente- en aflossingsverplichtingen van een GKB-lening.

 

 

Artikel 24 - Draagkrachtperiode

 

  • 1.

    Het draagkrachtjaar begint op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt inge­diend en eindigt één jaar later.

Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het vast­gestelde draagkrachtjaar; de vastgestelde draagkrachtruimte blijft gelden.

  • 1.

    Bij incidentele verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt de draagkracht over het gehele draagkrachtjaar in aanmerking genomen. De draagkracht wordt in een­maal verrekend.

  • 2.

    Bij periodieke verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten kan, in afwijking van het eerste lid, worden uitgegaan van een maandelijkse draagkrachtperiode als het gaat om:

  • 3.

    een tegemoetkoming bijzondere kosten voor woonkosten;

  • 4.

    een tegemoetkoming voor algemeen noodzakelijke kosten van jongeren, als genoemd in artikel 5 van deze richtlijnen;

  • 5.

    de garantietoeslag voormalige alleenstaande ouders.

4. Als op het moment van indienen van een aanvraag tegemoetkoming bijzondere kosten blijkt dat er vóór de aanvraagdatum noodzakelijke kosten zijn gemaakt, kan hiermee bij de vast­stelling van de draagkracht rekening worden gehouden. Dit kan gebeuren door de aanvang van het draagkrachtjaar te stellen op het moment waarop deze kosten zich voor het eerst hebben voorgedaan. Een verschuiving terug in de tijd is mogelijk voor een periode van maxi­maal twaalf maanden.

 

 

Artikel 25 - Aflossingsregels

 

De aflossing van de verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een geldle­ning wordt vastgesteld op een bedrag gelijk aan de draagkrachtruimte als bedoeld in artikel 20, derde lid en minimaal 5% van de van toepassing zijnde WWB norm. Bij de vaststelling van de van toepassing zijnde WWB norm is de Verordening toeslagen en verlagingen WWB  van toepassing.

2. De aflossing strekt zich maxi­maal uit over een periode van 36 maanden.

3. Indien gedurende 36 maanden volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in ver­band met een geldlening is voldaan, wordt het resterende bedrag van de geld­le­ning geacht om niet te zijn verstrekt.

4. Indien na 36 maanden niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, is het bepaalde in het tweede lid eerst van toepassing op het tijdstip waarop het achterstallige bedrag is afgelost.

 

HOOFDSTUK IV - Schuldhulpverlening

 

Artikel 26 - Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden

 

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden kan worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder g, en artikel 49 WWB.

  • 2.

    De Kredietbank West-Brabant wordt als voorliggende voorziening aangemerkt, indien en voor zover de kosten van rente en aflossing van een door deze bank te verstrekken krediet kunnen worden voldaan met de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 25 van deze richtlijnen.

  • 3.

    Indien en voor zover het krediet dat nodig is voor een noodzakelijke schuldsanering niet ver­strekt kan worden wegens het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit, kan bijstand verleend worden op grond van artikel 48, tweede lid van de WWB in de vorm van een geldlening, indien betrokkene aan de voorwaarden van dit artikel voldoet.

  • 4.

    De aflossing van de geldlening bedoeld in het derde lid vindt plaats met inachtneming van de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 25 van deze richtlijnen.

  • 5.

    De aflossing van de geldlening zoals genoemd in het derde lid wordt opgeschort tot het mo­ment waarop de lening bij de Kredietbank West-Brabant is afgelost, onder de voorwaarde dat de belanghebbende stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij de Kredietbank West-Brabant voldoet.

  • 6.

    Voor het oplossen van incidentele schuldproblemen tot € 500,- wordt geen persoonlijke lening bij de Kredietbank West-Brabant afgesloten, maar kan worden volstaan met leenbijstand.

 

 

Artikel 27 - Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden bij bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, waardoor woninguitzet­ting en/of afsluiting van nutsvoorzieningen dreigt, kan worden verleend in een bedrag om niet, indien:

- hierin niet op andere wijze of door een andere voorziening kan worden voorzien en

de financiële situatie van de belanghebbende bijstand in de vorm van een geldlening niet toelaat en

- de voorwaarde wordt verbonden om mee te werken aan een budgetteringsmaatregel.

  • 1.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, die is veroorzaakt door­dat men in de periode waarin de schuld is ontstaan niet beschikte over voldoende bestaans­middelen, wordt, tot het bedrag waarop recht op een periodieke WWB uitkering zou hebben bestaan in de periode waarin men onvoldoende bestaansmiddelen had, om niet verleend. De­ze tegemoetkoming wordt enkel verleend als en voor zover de noodzaak van de kosten nog is vast te stellen. Een tegemoetkoming in de meerkosten wordt verstrekt in de vorm van een geld­lening. De periode die hierbij in ogenschouw wordt genomen bedraagt maximaal twaalf maanden.

 

 

Artikel 28 - Preventie schuldhulpverlening

 

Bij aanvang van budgetbeheer kan tot een bedrag van maximaal € 250 eenmalig een

tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend voor het creëren van een noodzakelijk reserve

op de budgetrekening, teneinde te voorkomen dat er bij de start een schuld ontstaat op de

budgetrekening.

 

 

Artikel 29 - Bevordering saneerbaarheid

 

In het kader van een door de Kredietbank West-Brabant op te stellen schuldsanering kan eenmalig finale kwijting worden verleend voor bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt.

Bij het vaststellen van het percentage van finale kwijting wordt de gedragscode schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet (NVVK) gehanteerd.

 

 

HOOFDSTUK V - Aanvraagprocedure en uitvoering

Artikel 30 - Indienen van een aanvraag

 

  • 1.

    Een aanvraag in het kader van deze regeling wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. De aanvraag dient schriftelijk te gebeuren via het daarvoor bestemde aanvraagformulier.

  • 2.

    Voor verlening met terugwerkende kracht van een bijdrage aan nieuwe en bestaande cliënten kan twaalf maanden teruggegaan worden vanaf de datum aanvraag.

  • 3.

    Het gestelde in het tweede lid is niet van toepassing bij een aanvraag voor incidentele medische voorzieningen, waarbij de kosten meer bedragen dan € 500.

4. Binnen acht weken na de datum van indiening nemen burgemeester en wethouders een be­slissing op de aanvraag.

 

 

Artikel 31 - Bijzondere aanvraagprocedures

 

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen in een werkinstructie een lijst op van kostensoorten waar­voor een aangepaste aanvraagprocedure (declaratiesysteem) van toepassing is. Dit declaratiesysteem geldt uitsluitend voor een limitatief aantal genoemde kostensoorten. Uit­sluitend bijstandsgerechtigden komen voor deze aanvraagprocedure in aanmerking.

  • 2.

    Bijstandsgerechtigden kunnen voor kostensoorten, anders dan bedoeld in het eerste lid, een aanvraag indienen via een verkorte aanvraagprocedure. Deze procedure houdt in dat een verkort aanvraagformulier van toepassing is en dat slechts een beperkt aantal bewijsstukken overgelegd dient te worden. In een werkinstructie noemen burgemeester en wethouders an­dere categorieën uitkeringsgerechtigden die eveneens in aanmerking komen voor de verkorte procedure.

 

 

Artikel 32 - Drempelbijdrage

 

  • 1.

    Een aanvraag om een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt slechts in behandeling geno­men indien het bedrag van de noodzakelijke incidentele kosten waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd hoger is dan € 25.

  • 2.

    Indien het periodieke noodzakelijke kosten betreft wordt een aanvraag om een tegemoetko­ming bijzondere kosten slechts in behandeling genomen indien de periodieke kosten naar ver­wach­ting meer zullen bedragen dan € 25 per jaar.

 

 

Artikel 33 - Uitvoering

 

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze richtlijnen.

  • 2.

    Ter uitvoering van deze richtlijnen kunnen burgemeester en wethouders nadere werkinstruc­ties vaststellen. Deze worden vastgelegd in het Handboek Kluwer/Schulinck.

  • 3.

    In gevallen waarin deze richtlijnen en het in het tweede lid genoemde Handboek niet voorzien, kunnen burgemeester en wethouders de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze richtlijnen vaststellen, indien de bijzondere individuele omstandigheden van de belang­heb­ben­de daartoe aanleiding geven. Daarbij toetst het college de uitvoering aan de richtlijnen zoals deze staan vermeld in het Handboek Kluwer/Schulinck.

  • 4.

    Indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende daartoe aanleiding ge­ven, wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze richtlijnen ten gunste van de belanghebbende vastgesteld.

 

 

Artikel 34 - Slotbepalingen

 

  • 1.

    Deze richtlijnen kunnen worden aangehaald als ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Werkendam 2014’;

  • 2.

    Deze richtlijnen treden in werking per 1 augustus 2014;

  • 3.

    Met ingang van 1 augustus 2014 worden de ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Werkendam’, met als ingangsdatum 1 november 2013, ingetrokken.

 

Aldus vastgesteld op 15 juli 2014.

 

 

Burgemeester en wethouders van Werkendam,

de secretaris, de burgemeester,

 

 

drs. H.A. Koenen mw. drs. C.G.J. Breuer

 

 

 

Nota-toelichting

Artikelsgewijze toelichting bij ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Werkendam’.

 

 

Inleiding

Het college stelde in december 2002 de Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten vast, na deze voorgelegd te hebben aan de raadscommissie.

De invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 maakte het noodzakelijk deze richtlijnen aan te passen. Daar zijn verschillende redenen voor:

  • 1.

    De WWB staat het gemeenten niet langer toe categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan belanghebbenden jonger dan 65 jaar;

  • 2.

    De WWB maakt het noodzakelijk de richtlijnen op grond van wetstechnische aspecten aan te passen.

 

De Richtlijnen zijn na de invoering van de WWB in 2004 een aantal malen gewijzigd.

De meest recente wijziging betreft de aanpassing van artikel 13A, waarbij de bijdragen voor inrichtingskosten aan statushouders per 1 augustus 2014 worden verlaagd. Zie hiervoor het collegevoorstel van 2 juli 2014, besluitvorming 15 juli 2014.

 

 

HOOFDSTUK I - Algemene bepalingen

 

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Eerste lid

De bijzondere bijstand is afgeleid van de Wet werk en bijstand (WWB). In de richtlijnen wordt daarom herhaaldelijk verwezen naar de Wet werk en bijstand, afgekort met ‘de wet’.

Eén van de uitgangspunten in het beleid van de gemeente Werkendam is om het niet-ge­bruik van de inkomensondersteunende voorzieningen terug te dringen. Dat kan o.a. door eenvoudige aanvraagprocedures en helder taalgebruik. De benaming ‘bijzondere bijstand’ blijkt voor een aantal mensen een nogal negatieve klank te hebben. Om die reden wordt in plaats van de benaming bijzon­dere bijstand het wat meer neutraal klinkende ‘tegemoetkoming bijzondere kosten’ aangehouden. De bijzondere bijstand is bedoeld om een vergoeding te verstrekken als er bijzondere kosten worden ge­maakt. Daarom wordt gekozen voor de omschrijving ‘tegemoetkoming bijzondere kosten’.

 

Tweede lid

In de WWB wordt een groot aantal begrippen genoemd. Dezelfde begrippen zijn ook van toepassing op de ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten’.

 

Artikel 2 - Algemeen

Eerste lid

Dit artikel kadert de verhouding tussen algemene en bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt slechts verstrekt voor kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet. Naast de noodzakelijkheidstoets wordt ook de hoogte van het inkomen en het vermogen van de aanvrager in aanmerking genomen.

 

Tweede lid

Wellicht ten overvloede wordt hier aangegeven dat de verlening van een tegemoetkoming slechts plaatsvindt met inachtneming van het bepaalde in de WWB. Het lokale beleid ten aanzien van bij­zondere bijstand mag niet in strijd zijn met de wet.

 

Derde lid

Het afstemmingsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de Maatregelen- en handhavingsverordening WWB gemeente Werkendam, is eveneens van toepassing op deze richtlijnen.

 

Vierde lid

Een tegemoetkoming kan verstrekt worden voor incidentele- en periodieke kosten. Indien een tege­moetkoming voor periodieke kosten wordt verstrekt, wordt het bedrag van de verstrekking in de maand januari, indien noodzakelijk, verhoogd met het wettelijk indexeringspercentage.

 

 

Artikel 3 - Verstrekking om niet

Eerste en tweede lid

Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt in beginsel verstrekt als een gift, tenzij uitdrukkelijk in de richtlijnen is aangegeven dat de tegemoetkoming als lening wordt verstrekt. Daarnaast kan in bij­zondere omstandigheden afgeweken worden van het uitgangspunt de tegemoetkoming als gift te ver­strekken; in plaats daarvan wordt de tegemoetkoming als lening verstrekt. Er is over een dergelijke lening geen rente verschuldigd.

 

Derde lid

Bij de beoordeling van het recht op een tegemoetkoming bijzondere kosten vindt een vermogenstoets plaats zoals die in de WWB is weergegeven.

Indien de belanghebbende algemene bijstand ontvangt en indien reeds krediethypotheek is gevestigd, wordt de toe te kennen tegemoetkoming bijzondere kosten eveneens verstrekt als lening in de vorm van krediethypotheek.

Indien geen algemene bijstand wordt toegekend, doch uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kos­ten, wordt pas tot vestiging van krediethypotheek overgegaan als het toe te kennen bedrag binnen het draagkrachtjaar meer bedraagt dan vijf maal het bedrag van de norm van een alleenstaande van 21 jaar of ouder, in­clusief de maximale toeslag.

Deze bepaling is opgenomen omdat een belanghebbende het in de woning aanwezige vermogen niet zonder meer te gelde kan maken en er aan vestiging van krediethypotheek een aantal kosten is ver­bonden. Daarnaast speelt een rol dat het vermogen in de eigen woning vaak in de loop van een groot aantal jaren is opgebouwd. Het wordt niet redelijk geacht om de belanghebbende te verplichten dit te gelde te maken indien hij te maken krijgt met bijzondere noodzakelijke kosten die niet vanuit het inko­men bestreden kunnen worden.

Artikel 35, eerste lid van de WWB biedt in dit verband uitdrukkelijk de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om zelf te bepalen welk gedeelte van het vermogen in aanmerking wordt genomen. Bij de verlening van algemene bijstand heeft het college deze bevoegdheid niet.

 

 

HOOFSTUK II - Incidentele- en periodieke verstrekkingen

 

Artikel 4 - In aanmerking te nemen inkomen Eerste en tweede lid

In dit artikel wordt vermeld dat bij het toekennen van een tegemoetkoming bijzondere kosten rekening wordt gehouden met de hoogte van het inkomen en met de aanwezige draagkracht. In Hoofdstuk III wordt dit nader uitgewerkt.

 

 

Artikel 5 - Tegemoetkoming bijzondere kosten aan jongeren Eerste lid

De uitkering voor 18-, 19- en 20-jarigen (hierna te noemen: jongeren) is in de WWB apart genormeerd in artikel 20 lid 1 sub a en lid 2 sub a. Deze normen, die zijn afgeleid van het niveau van de Algemene Kinderbijslagwet, wor­den over het algemeen voldoende geacht ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In bepaalde gevallen kan het echter noodzakelijk zijn een extra tegemoetkoming te verle­nen. Dat is het geval wanneer de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere hoger zijn de van toe­passing zijnde bijstandsnorm.

 

Tweede lid

Hogere noodzakelijke bestaanskosten worden geacht aanwezig te zijn indien de jongere zelfstandig woont. Dit wil echter nog niet zeggen dat in dergelijke gevallen aan de betreffende jongere een aan­vullende tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. Eerst dient de jongere een beroep te doen op de ouder(s).

 

Derde lid

Slechts indien de jongere geen beroep kan doen op de ouders wordt een aanvullende tegemoetko­ming bijzondere kosten verstrekt. Er zijn twee situaties waarbij er van uit gegaan wordt dat geen be­roep op de ouders mogelijk is:

  • 1.

    de ouders hebben geen toereikende financiële middelen;

  • 2.

    de jongere kan zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde maken.

Indien de jongere verklaart dat de ouders onvoldoende middelen hebben om in zijn onderhoud te voor­­zien, dan wordt een onderzoek ingesteld naar de financiële draagkracht van de ouders. Indien blijkt dat er draagkracht aanwezig is, wordt deze in mindering gebracht op de aan de jongere toe te kennen tegemoetkoming bijzondere kosten.

 

Vierde lid

Hier worden de situaties genoemd waarbij er van uit gegaan wordt dat de jongere zijn onderhouds­recht redelijkerwijs niet te gelde kan maken.

Indien de ouders zijn overleden moet worden nagegaan in hoeverre de betreffende jongere recht heeft op een uitkering in het kader van de Algemene nabestaanden wet.

Indien er sprake is van een acute crisissituatie dient dit bevestigd te worden door een schriftelijke rap­por­tage van een hulpverleningsinstantie die bij de situatie betrokken is.

 

Vijfde en zesde lid

De hoogte van de aanvullende tegemoetkoming wordt hier genoemd.

 

Zevende en achtste lid

De verstrekte tegemoetkoming moet in beginsel worden verhaald op de wettelijke onderhoudsplich­ti­ge. Het kan echter voorkomen dat het instellen van verhaal tot een niet gewenste ontwrichting leidt van de gezinssituatie. In dat geval kan worden afgezien van het instellen van verhaal. Dit kan uitslui­tend indien dit wordt bevestigd door een schriftelijke rapportage van een hulpverleningsinstantie die bij de situatie is betrokken.

 

 

Artikel 6 - Jongeren in een pleeggezin

Eerste lid

Ten behoeve van jongeren die in een pleeggezin verblijven ontvangen de pleegouders normaliter een ‘pleeggezin vergoeding’ op basis van de Wet op de jeugdhulpverlening. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verhaalt de ouderlijke bijdrage op de ouders.

Indien er sprake is van een crisissituatie, waarbij het noodzakelijk is dat de jongere uit huis wordt ge­plaatst, maar waarbij nog geen vergoeding is toegekend, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt. Hiervoor is een schriftelijke indicatie van een hulpverlenende instelling vereist. In overleg met de pleegouders, de jongere en de hulpverlenende instelling wordt afgesproken op welke wijze de vergoeding betaalbaar wordt gesteld. De verstrekte tegemoetkoming wordt in beginsel ver­haald op de ouder(s).

 

Tweede lid

In de Wet op de jeugdhulpverlening worden de normbedragen genoemd die gelden voor jongeren in pleeggezinnen. Deze norm wordt ook aangehouden indien een tegemoetkoming op basis van dit artikel wordt verstrekt.

 

 

Artikel 7 - Woonkosten

Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor woonkosten wordt in dit kader ‘woonkostentoeslag’ ge­noemd.

Een woonkostentoeslag kan worden verstrekt in de kosten die verband houden met het bewonen van een woning, indien en voor zover deze kosten niet betaald kunnen worden uit het inkomen op het ni­veau van het sociaal minimum. Een woonkostentoeslag is zowel mogelijk voor een huurwoning (ver­huurder kan zijn een woningbouwcorporatie of een particuliere verhuurder) als voor een eigen woning.

 

Eerste lid

In het eerste lid is aangegeven wat onder het begrip woonkosten wordt verstaan. Bij een huurwoning betreft het de zogenaamde rekenhuur, zoals die ook van toepassing is in de Wet op de huurtoeslag.

Bij een eigen woning gaat het in hoofdzaak om de verschuldigde hypothecaire rente.

Het deel van de achteraf te ont­vangen belastingteruggaaf dat betrekking heeft op kosten waarvoor de woonkostentoeslag is verleend wordt van de belanghebbende teruggevorderd.

Naast de hypothecaire rente moet de eigenaar van een woning extra kosten maken ten opzichte van een huurder. Deze kosten zijn limitatief genoemd in dit artikel. Hierbij wordt uitgegaan van de daadwerkelijk te maken kosten. Alleen bij de post onderhoud eigenwoning moet uitgegaan worden van een forfaitair bedrag conform de richtlijnen van het Nibud.

 

Tweede lid

Bij het beoordelen van het recht op een woonkostentoeslag bij een huurwoning wordt de Wet op de huurtoeslag aangemerkt als een passende voorliggende voorziening.

Indien de belanghebbende verzuimd heeft om huurtoeslag aan te vragen, wordt beoordeeld in hoe­verre er sprake is van verwijtbaarheid. De maatregelen en handhavingsverordening is hierbij van toepassing.

 

Derde lid

Een woonkostentoeslag voor een huurwoning wordt als lening verstrekt, indien een beroep gedaan wordt op de “hardheidsclausule Wet op de huurtoeslag”. Indien het verzoek om toepassing van deze clausule door de belastingdienst wordt afgewezen, kan de verstrekte lening worden omgezet in een tegemoetkoming om niet.

 

Vierde lid

Als de kosten van de woning lager of gelijk zijn aan de van de toepassing zijnde maximale huurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag wordt de hoogte woonkostentoeslag vastgesteld op:

het bedrag als genoemd in de van toepassing zijnde tabel in de Wet op de huurtoeslag.

Als de kosten van de woning meer bedragen dan de van toepassing zijnde maximale huurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag wordt de hoogte van de woonkostentoeslag vastgesteld op:

1. het bedrag als genoemd in de van toepassing zijnde tabel in de Wet op de huurtoeslag en

2. het verschil tussen de maximale huurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag en de te maken woonkosten boven deze maximale huurprijs.

 

Vijfde lid

Woonkostentoeslag kan maximaal voor een periode van 12 maanden worden toegekend vanaf de datum van aanvraag. Als uitgangspunt geldt dat de periode waarvoor woonkostentoeslag verstrekt wordt, zo kort mogelijk moet zijn. De Wet op de huurtoeslag moet in feite sluitend zijn. In bepaalde gevallen blijkt echter dat die aansluiting er niet is. Dit betreft situaties waarbij men geen of onvoldoende huurtoeslag ontvangt omdat men niet aan de eisen van de van de Wet op de huurtoeslag voldoet of in een te dure woning woont. Omdat bij de toekenning van de woonkostentoeslag in bovenstaande situaties al duidelijk is dat na het verstrijken van de maximale termijn van 12 maanden nog steeds woonkostentoeslag noodzakelijk is, wordt in deze gevallen de verhuisverplichting opgelegd. Deze verhuisverplichting moet er toe leiden dat de betrokkenen in te toekomst wel volledige aansluiting vinden bij de Wet op de huurtoeslag.

De verhuisplicht wordt niet opgelegd aan bewoners van een eigen woning, zolang de woonkosten­toe­slag verstrekt wordt onder verband van krediethypotheek. Deze bepaling vloeit voort uit het feit dat de woonkostentoeslag in een dergelijke situatie de vorm heeft van een lening. Na verkoop van de woning wordt de verstrekte woonkostentoeslag terugbetaald.

 

Zesde en zevende lid

Woonkostentoeslag is maximaal voor de duur van 12 maanden mogelijk.

In lid zes en zeven is geregeld dat deze termijn slechts verlengd kan worden indien aantoonbaar blijkt dat het niet mogelijk was om woonruimte te vinden waardoor aansluiting bij de Wet op de huurtoeslag ontstaat.

 

Achtste lid

Woonkostentoeslag kan niet met terugwerkende kracht verstrekt worden. De woonkostentoeslag wordt immers gegeven omdat er vanuit wordt gegaan dat de belanghebbende de woonkosten niet zou kunnen voldoen zonder woonkostentoeslag.

Bovendien kan de verplichting als genoemd in lid 5 niet met terugwerkende kracht opgelegd worden.

Indien men een beroep op de Wet op de huurtoeslag heeft gedaan en dit beroep is afgewezen of draagt onvoldoende bij in de woonkosten, kan in afwijking van de hoofdregel wel met terugwerkende kracht een woonkostentoeslag verstrekt worden. Voorwaarde hierbij is dat men direct (binnen één week) na het ontvangen van de voorschotbeschikking huurtoeslag een aanvraag woonkostentoeslag indient. De datum van de aanvraag van de huurtoeslag kan dan als ingangsdatum van de woonkostentoeslag aangemerkt worden.

 

 Artikel 8 - Kosten van medische- en/of sociale voorzieningen Eerste lid

Dit artikel legt een nadrukkelijk verband met de artikelen 5 onder e, 15 en 14 onder e WWB, waarin de definitie en de afbake­ning van de voorliggende voorzieningen is geregeld. Als uitgangspunt geldt dat de WWB geen functie heeft wanneer binnen de voorliggende voorzieningen een bewuste beslissing is genomen over de noodza­kelijkheid van een voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie. Met name moet hierbij gedacht worden aan kosten van medische behandelingen en verrichtingen die gerekend kun­nen wor­den tot de ontwikkelingsgeneeskunde.

Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de verplichte zorgverzekering in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. De raad gaat er hierbij vanuit dat in de verplichte zorgverzekering een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van medische- en/of sociale voorzieningen waardoor bijstandsverlening voor die kosten waarvoor geen dan wel een ontoereikende vergoeding wordt versterkt niet aan de orde. Artikel 15, eerste lid van de wet staat de toekenning van een tegemoetkoming bijzondere kosten hiervoor in de weg.

 

Tweede lid

Een medisch advies kan worden opgevraagd bij de GGD of bij een andere medisch adviseur. Wan­neer de kosten van de voorziening waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd minder bedragen dan € 500 en indien de noodzaak van deze voorziening op voorhand reeds redelijkerwijze is vast te stellen, wordt geen medisch advies opgevraagd. Dit omdat de kosten van de te verstrekken

voor­ziening in een dergelijke situatie niet in verhouding staan tot de kosten van het medisch onderzoek. Dit geldt niet voor tandheelkundige kosten.

 

Derde lid

In een aantal gevallen verstrekt de zorgverzekeraar een gedeeltelijke vergoeding in de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen. In het eerste lid van dit artikel is uitgelegd waarom in beginsel geen tegemoetkoming in deze voor eigen rekening blijvende kosten kan worden verstrekt. Beleidsstandpunt in deze is echter dat er buitenwettelijk begunstigend beleid gevoerd moet worden.

Dit buitenwettelijk begunstigend beleid houdt het onderstaande in:

  • 1.

    Een belanghebbende heeft zich aanvullend verzekerd via de collectieve VGZ aanvullende verzekering of via een basispakket aanvullende verzekering van een andere zorgverzekeraar, en de zorgverzekering vergoedt een deel van de gemaakte kosten:

 

Vierde lid

Het kan gebeuren dat de belanghebbende geen vergoeding van de zorgverzekeraar ontvangt, omdat de maximale vergoeding voor het betreffende jaar al is ontvangen. In zo’n geval wordt geen nader onderzoek ingesteld en kunnen de kosten vergoed worden. Voorwaarde is dan wel dat betrokkene een aanvullende zorgverzekering en een aanvullende tandartsverzekering heeft afgesloten. Wanneer de gevraagde TBK meer is dan € 500, dient op grond van lid 2 van dit artikel een medisch advies worden opgevraagd.

 

Vijfde lid

Het kan voorkomen dat de aanvrager geen aanvullende zorgverzekering en geen aanvullende tandartsverzekering heeft. In dat geval komt de aanvrager niet in aanmerking voor vergoeding van de volledige kosten. Dat zou niet eerlijk zijn tegenover de personen die wel premie afdragen voor de aanvullende verzekeringen.

Degenen zonder aanvullende verzekeringen komen slechts voor een beperkte bijdrage in aanmerking. Deze bijdrage bestaat uit het bedrag dat verstrekt zou worden op basis van de gemeentelijke aanvullende collectieve verzekering VGZ, met daarop in mindering de niet betaalde jaarpremie voor de aanvullende collectieve verzekering. Dit is het verschil tussen de premie voor de VGZ basisverzekering en de daadwerkelijk verschuldigde premie voor het VGZ gemeentepakket aanvullende verzekering.

Met de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeente pakket aanvullende zorgverzekering wordt bedoeld: de premie voor dit pakket, minus de gemeentelijke bijdrage.

 

Zesde lid

Het komt ook voor dat de aanvrager wel een aanvullende verzekering wil afsluiten, maar dat hij wegens schuldproblemen niet wordt toegelaten tot een aanvullende zorgverzekering.

In dat geval kan afgeweken worden van de reguliere regels. Het komt er op neer dat in een dergelijke situatie voor de volledige kosten een TBK vergoeding verstrekt wordt. Daarop wordt de niet betaalde jaarpremie voor de collectieve verzekering in mindering gebracht.

Met de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeente pakket aanvullende zorgverzekering wordt bedoeld: de premie voor dit pakket, minus de gemeentelijke bijdrage.

 

Zevende lid

Dit lid gaat over de huishoudens die toegelaten kunnen worden tot de gemeentelijke collectieve zorgverzekering VGZ.

 

 

  • 1.

    Op grond van deze richtlijnen wordt een tegemoetkoming verstrekt tot 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

    Artikel 9 - Medische- en paramedische kosten

    Eerste lid

    Dit artikel noemt een aantal kostensoorten die in aanmerking komen voor verstrekking van een tege­moetkoming. Deze lijst is uitdrukkelijk niet limitatief. Ook andere, hier niet genoemde kostensoorten, kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

     

    Eerste lid sub b

    Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen, gehandicapten en chronisch zie­ken te bevorderen:

    • 1.

      de eigen bijdrage van dagopvang ouderen en gehandicapten;

    • 2.

      de eigen bijdrage gezinsverzorging;

    • 3.

      de kosten van een tijdelijke opname in een verzorgingstehuis.

     

    Het is van belang dat ouderen (personen boven 65 jaar), gehandicapten en chronisch zieken zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. In een aantal gevallen kunnen activiteiten en voorzieni­ngen bijdragen aan bevordering c.q. instandhouding van de zelfstandigheid. De kosten van dergelijke activiteiten en voorzieningen komen in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. De noodzaak van deze kosten hoeft vaak niet afzonderlijk vastgesteld te worden, daar dit reeds gedaan is bij de intake voor de betreffende voorziening.

    Overigens zijn de genoemde activiteiten en voorzieningen niet limitatief. Ook andere acti­vi­teiten en voorzieningen die bijdragen aan de zelfstandigheid en het welzijn van ouderen, gehandi­cap­ten en chronisch zieken kunnen worden gerekend tot de bijzondere noodzakelijke kosten.

     

    Tweede lid

    De kosten van een medische behandeling door huisarts of specialist en de kosten van opname en be­handeling in een ziekenhuis worden in beginsel vergoed via de ziektekostenverzekering. Een aanvul­ling via de richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten is hierbij in beginsel niet aan de orde.

    Indien een belanghebbende geen ziektekostenverzekering heeft en indien medische hulp absoluut nood­zakelijk is, kan op grond van individuele omstandigheden een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden. De kosten hiervan worden in beginsel verhaald op de belanghebbende.

    Een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft heeft op grond van de Koppelingswet geen recht op voorzieningen. De Koppelingswet maakt echter een drietal uitzonderingen, waaronder nood­zakelijke medische hulp. Hiertoe behoort ook preventieve medische hulp (inentingen e.d.).

    De kosten van noodzakelijke medische hulp komen in dergelijke situaties echter niet zondermeer in aan­merking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. Er moet sprake zijn van een acute nood­si­tuatie, waarbij het niet verlenen van een tegemoetkoming ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende. Daarnaast moet eerst onderzocht worden in hoeverre er een alternatief aan­wezig is voor de verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten.

     

     

    Artikel 10 - Kosten van verhuizing, alarmering, begrafenis en reiskosten

    Een aantal kosten dat voortvloeit uit bijzondere sociale- of financiële omstandigheden komt in aanmer­king voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. In dit artikel wordt expliciet genoemd:

    • 1.

      Kosten begrafenis of crematie.

    Deze kosten worden slechts vergoed voorzover de uitkering van de uitvaartverzekering en de nalatenschap niet toe­reikend zijn en voorzover de nabestaande(n) die wettelijk zorg moeten dragen voor de be­gra­fenis of crematie niet over voldoende financiële middelen beschikken.

    Tot de kosten van de begrafenis worden onder meer de kosten van begraven in een alge­meen graf gerekend. De kosten van een zogenaamd eigen graf worden niet geacht te be­ho­ren tot de noodzakelijke kosten. De kosten die voortvloeien uit het ruimen van graven behoren evenmin tot de noodzakelijke kosten.

    Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt alleen verleend voor kosten die in Nederland zijn gemaakt. Daaruit volgt dat voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buiten­land geen tegemoetkoming wordt verstrekt. Voor de reiskosten naar het buitenland evenmin.

    • 1.

      Een verhuizing kan noodzakelijk zijn op grond van medische- en/of sociale omstandigheden. Bij een verhuizing om medische omstandigheden zal in een aantal gevallen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangemerkt kunnen worden als voorliggende voorziening. Bij medische omstandigheden waarin de Wmo geen voorliggende voorziening is en bij een verhuizing om sociale omstandigheden is een indicatiestelling nodig van een hulp­ver­­lenende instelling dan wel van een medisch adviseur.

    Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat er verschil bestaat in verhuiskosten en inrich­tings­kosten. Slechts de kosten van verhuizing (transport e.d.) worden vergoed.

    Inrichtingskosten zijn niet als verhuiskosten als bedoeld in dit artikel aan te merken. Deze kos­ten kunnen mogelijk op grond van artikel 11worden vergoed in de vorm van een lening.

    • 1.

      De kosten van alarmering komen uitsluitend in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzon­dere kosten indien de aanleg van alarmering plaatsvindt op grond van een indicatie door het betreffende indicatie-orgaan.

    • 2.

      Als gevolg van een noodzakelijke verhuizing kunnen er dubbele woonkosten ontstaan, door­dat zowel voor de bestaande woning als voor de nieuwe woning woonkosten verschuldigd zijn. In dergelijke gevallen wordt maximaal één maand een tegemoetkoming verstrekt in de woonkosten van de nieuw te betrekken woning.

    e. Reiskosten die gemaakt worden in het kader van ziekenbezoek, bezoek aan kinderen die uit huis geplaatst zijn en bezoek aan familieleden in een penitentiaire inrichting komen in aanmer­king voor verstrekking van een tegemoetkoming. De kosten worden in beginsel vergoed op een bedrag van € 0,19 per km, ongeacht de wijze van vervoer. In een afzonderlijke beleidsregel worden de voorwaarden nader uitgewerkt. Artikel 10A - Reiskostenvergoeding re-integratieactiviteiten

    Reiskosten worden verstrekt aan mensen die ten behoeve van hun traject moeten reizen. Het kan gaan om verschillende re-integratieactiviteiten, zoals een werkstage, deelname aan activiteiten via een re-integratiebedrijf, vrijwilligerswerk etc. De hoogte en de voorwaarden rond het verstrekken van reiskosten regelt het college in afzonderlijke beleidsregels.Indien iemand vanwege sociale- of medische redenen niet met openbaar vervoer of eigen vervoer kan reizen, worden de kosten van de deeltaxi vergoed. Mensen die werken, inclusief werknemers met gesubsidieerd werk, kunnen voor hun reiskosten een beroep doen op de voorzieningen van hun werkgever.

    Voor vergoeding van reiskosten geldt niet de bepaling van art. 20 vijfde lid, dat het inkomen een jaar na werkaanvaarding nog wordt aangemerkt als zijnde het bijstandsinkomen. Deze afwijking van art. 20, vijfde lid, geldt met terugwerkende kracht tot 1 juli 2013.

    Artikel 10B - Overblijfkosten re-integratietraject

    Indien ouders een re-integratietraject volgen, is het soms mogelijk dat de ouder tussen de middag niet thuis is om het kind op te vangen. In die gevallen kan het kind op school overblijven. Daarvoor is de ouder een relatief geringe vergoeding verschuldigd. De bijdrage bedraagt normaliter tussen € 1 en € 2 per dag. Voor deze kosten kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden aan de ouders.

    De ingangsdatum van deze mogelijkheid tot vergoeding via de Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten is 1 juli 2013.

    Voor vergoeding van overblijfkosten geldt niet de bepaling van art. 20 vijfde lid, dat het inkomen een jaar na werkaanvaarding nog wordt aangemerkt als zijnde het bijstandsinkomen.

    Artikel 11 - Kosten van duurzame gebruiksgoederen   Eerste lid

    Artikel 51 WWB bepaalt dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiks­goederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.

    Tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren ook de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Iemand die beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum wordt dan ook geacht voor deze kosten te reserveren.

    Indien men niet in staat is geweest om voor deze kosten te reserveren kan via Loket Altena WIZ een persoonlijke lening worden aangevraagd bij de Kredietbank West-Brabant. Bij een der­gelijke aanvraag vindt geen beoordeling plaats naar de noodzaak en de aard van de aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen. De Kredietbank West-Brabant beoordeelt uitsluitend de financiële omstandigheden van de aanvrager en bekijkt in hoeverre de aanvrager over voldoende aflossingscapaciteit beschikt.

    Indien de belanghebbende niet in aanmerking komt voor een persoonlijke lening via de Kredietbank West-Brabant, bijvoor­beeld wegens het ontbreken van voldoende financiële middelen, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend. Deze tegemoetkoming wordt als renteloze lening verstrekt. De noodzaak dient in de rapportage te worden vastgelegd.

     

    Tweede lid

    Hier wordt aangegeven op welke aspecten ingegaan moet worden bij het vaststellen van de noodzaak om een tegemoetkoming te verstrekken voor duurzame gebruiksgoederen.

     

    Derde lid

    De vaste stelregel is dat een tegemoetkoming voor bijzondere kosten verstrekt wordt als lening. Er kunnen echter omstandigheden zijn dat een lening bij de Kredietbank West-Brabant niet mogelijk is, dat een lening op basis van deze richtlijnen evenmin mogelijk is wegens het ontbreken van aflossingsruimte en dat er niettemin toch een noodzaak is dat er geld beschikbaar komt voor de aanschaf of reparatie van duurzame ge­bruiksgoederen.

    In een dergelijke situatie kan van het vaste uitgangspunt worden afgeweken en kan een tegemoetko­ming in de vorm van een gift worden verstrekt.

    Er moet in dat geval echter sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die in de rapportage dui­delijk aangegeven dienen te worden.

     

    Vierde lid

    Op grond van artikel 12 kunnen belanghebbenden op grond van hun individuele om­stan­digheden in aanmerking komen voor een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en reparatie van duurzame gebruiksgoederen. Het bedrag dat via deze artikelen wordt toegekend dient in mindering te worden gebracht op het totaalbedrag van de noodzakelijke kosten zoals bedoeld in het eerste lid. Immers, de bedragen die via deze artikelen worden verstrekt zijn reeds bedoeld voor de aan­schaf van duurzame gebruiksgoederen. Het bedrag van de noodzaak wordt lager indien hiervoor reeds een bedrag wordt ontvangen.

     

    Vijfde lid

    In eerste instantie dient een belanghebbende bij de Kredietbank West-Brabant een aanvraag te doen voor een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Voor de Kredietbank West-Brabant is de mate van noodzakelijkheid niet van belang.

    Indien een lening bij de Kredietbank West-Brabant niet mogelijk is, kan de belanghebbende verzoeken om een renteloze lening op basis van de regeling tegemoetkoming bijzondere kosten. Een dergelijke lening is mogelijk op ba­sis van artikel 51 WWB. Een beoordeling van de noodzakelijkheid dient hierbij plaats te vinden.

    Het bedrag van de maandelijkse aflossing is geregeld in artikel 25 van deze richtlijnen. Hierin is ook bepaald dat na 36 maanden correct aflossen het restant van de lening wordt kwijtgescholden.

    Een toe te kennen lening voor duurzame gebruiksgoederen met een bedrag dat hoger is dan 36 maal het bedrag van de maandelijkse aflossing wordt in feite voor een gedeelte verstrekt als bijstand om niet. Dit benadrukt nog eens de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij toekenning van een lening voor duurzame gebruiksgoederen.

     

    Artikel 12 - Kosten duurzame gebruiksgoederen van langdurige minima

     

    Eerste lid

    Dit artikel stelt dat iemand die al langdurig op een minimum inkomen is aangewezen en behoort tot één van de ge­noemde groepen van personen, een tegemoetkoming kan ontvangen als bijdrage in de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Dit wordt echter niet vanzelfsprekend toegekend. De aan­vrager moet een afzonderlijke aanvraag indienen en aangeven waarvoor een vergoeding wordt ge­vraagd. Ook moet vastgesteld worden dat de aanschaf noodzakelijk is en dat men hiervoor niet heeft kunnen reserveren. Het is daardoor geen categoriale bijzondere bijstand. De genoemde periode van drie jaar heeft niet alleen betrekking op het inkomen, maar ook op de vermo­gens­positie.

     

    Tweede lid

    Degene die voldoet aan de criteria komt maximaal in aanmerking voor de genoemde bedragen. Wordt niet voor het maximale bedrag aan goederen aangeschaft, dan wordt maximaal het lager gevraagde bedrag toegekend.

     

    Derde lid

    Toekenningen zijn bedoeld voor de ‘echte langdurige minima’ Daarom gelden niet de vermogensvrij­stellingen zoals die in deze richtlijnen zijn opgenomen. De daar genoemde vrijlatingen zijn voor dit ar­tikel niet aan de orde. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing.

     

    Vierde lid

    Een aanvraag op grond van dit artikel wordt individueel beoordeeld. De individuele omstandigheden van de aanvrager worden getoetst. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • 1.

      Het feit dat men 3 jaar of langer een minimum­inkomen ontvangt en daarbij behoort tot een specifieke doelgroep als genoemd in het eerste lid, houdt in dat de betrokkene te maken heeft met individuele, bijzondere omstandigheden.

    • 2.

      De noodzaak voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen op grond van dit artikel wordt tot de bedragen als genoemd in het tweede lid individueel vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat de individuele omstandigheden van de aanvrager, die behoort tot een van de groepen als genoemd in het eerste lid, tot gevolg hebben dat de kosten tot de bedragen als genoemd in het tweede lid niet zondermeer voldaan kunnen worden uit de norm en de eventueel aanwezige draagkracht.

    • 3.

      De betrokkene moet de originele nota’s van de gevraagde tegemoetkoming overleggen.

    • 4.

      De consulent dient de noodzakelijkheid per individuele situatie vast te stellen.

     

    Op het aanvraagformulier dient de betrokkene aan te geven voor welke kosten een vergoeding wordt gevraagd. Ook dient op het aanvraagformulier te worden aangegeven tot welke bedragen er uitgaven zijn gedaan.

     

  • 2.

    Zesde lid

    Personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, vallen onder de categoriale bijzondere bijstand zoals genoemd in art. 35, derde lid van de WWB. Wanneer deze personen drie jaar een inkomen hebben tot 110% van de bijstandsnorm, wordt er van uitgegaan dat deze personen onvoldoende middelen hebben voor de aanschaf van de bedoelde duurzame gebruiksgoederen. Voor deze categorie kan een toekenning plaatsvinden, zonder dat de noodzaak en de gemaakte kosten worden vastgesteld.

    Artikel 12A - Kosten schoolgaande kinderen van langdurige minima van 23 jaar of ouder Eerste lid

    Dit artikel stelt dat ouders die al langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen een tegemoet­ko­ming kunnen ontvangen voor kosten die gemaakt worden ten behoeve van schoolgaande kinderen.

    Een voorbeeld van kosten waar deze groep mee te maken krijgt, is cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben. Te denken valt aan bij­voor­beeld de kosten van een rekenmachine, gymkleding, een ‘luizencape’, de huur van een school­kluisje, vervoer etc

    Een bijdrage wordt niet zonder meer toegekend. De belanghebbende moet hiertoe een afzonderlijke aan­vraag indienen en aangeven voor welke kosten een vergoeding wordt gevraagd. De vergoeding geldt voor een schoolgaand kind in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar. De genoemde periode van drie jaar heeft ook betrekking op de vermogenspositie van de aanvrager.

     

    Tweede lid

    Een vergoeding kan ook worden toegekend voor een kind dat de overstap maakt van de basisschool naar het voortgezet onderwijs.

     

    Derde lid

    Hier worden de bedragen genoemd die maximaal kunnen worden toegekend. Ten behoeve van een kind kan in één kalenderjaar niet zowel het bedrag van de overstapregeling worden ontvangen als het bedrag van de jaarlijkse bijdrage worden versterkt. Een lager bedrag wordt verstrekt als niet de maxi­maal genoemde bedragen zijn besteed.

     

    Vierde lid

    Toekenningen zijn bedoeld voor de ‘echte langdurige minima’. Daarom gelden niet de vermogensvrij­stellingen zoals opgenomen in deze richtlijnen. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing, omdat het inkomensbeleid bij de categoriale bijzondere bijstand is genormeerd op 110% van het wettelijk minimumloon. Correcties op het inkomen in verband met niet ontvangen / misgelopen bedragen van inkomensondersteunende maatregelen dan wel anderszins zijn niet toegestaan.

     

     

    Vijfde lid

    Een aanvraag op grond van dit artikel wordt individueel beoordeeld. De individuele omstandigheden van de aanvrager worden getoetst. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • 1.

      Geacht wordt dat de noodzakelijke kosten die gemaakt worden ten behoeve van schoolgaan­de kinderen niet volledig uit een minimum inkomen kunnen worden gereserveerd in die situa­ties dat men drie jaar of langer een minimuminkomen heeft ontvangen;

    • 2.

      De noodzaak voor de te maken kosten op grond van dit artikel wordt geacht aanwezig te zijn, indien de belanghebbende hiertoe een individuele aanvraag indient;

    • 3.

      De belanghebbende moet de originele bewijsstukken van de gemaakte kosten kunnen over­leg­­gen. Deze worden per steekproef gecontroleerd. In beginsel valt de steekproef samen met een periodiek heronderzoek.

     

     

     

     

    Artikel 12B - Kosten voor de aanschaf van computerapparatuur

     

    Eerste lid en tweede lid

    Dit artikel stelt dat iemand die al langdurig op een minimuminkomen is aangewezen, computerapparatuur kan ont­van­gen op gunstige voorwaarden. De computerapparatuur kan worden verstrekt als er een schoolgaand kind is in de leeftijd van 10 tot en met 17 jaar. Ook al zijn er meerdere kinderen in het gezin, slechts eenmaal per vijf jaar is het mogelijk aan het huishouden computerapparatuur krachtens dit artikel te verstrekken. De genoemde periode geldt niet alleen voor de vaststelling van het inkomen, maar ook voor de vaststelling van het vermogen.

     

    Derde lid

    Het maximale bedrag dat om niet beschikbaar wordt gesteld is € 500, indien de ouders een inkomen hebben tot maximaal 110% van de bijstandsnorm. Wordt duurdere computerapparatuur gekocht, dan kan voor het meerdere een lening verstrekt worden. Op grond van art. 51 WWB dient dit in beginsel een lening te zijn die via de Kredietbank wordt verstrekt. De Kredietbank West-Brabant verstrekt echter geen leningen die minder bedragen dan € 500. Om die reden kan tot maximaal € 500 leenbijstand verstrekt worden. Hierover is geen rente verschuldigd.

     

    Vierde lid

    De bijstandsgerechtigde met traject of plan van aanpak ‘arbeidstoeleiding’ of arbeidsactivering’ kan in bijzondere gevallen ook in aanmerking komen voor de pc regeling. Het betreft in dat geval geen categoriale bijzondere bijstand, maar individuele bijzondere bijstand.

    De pc kan verstrekt worden wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals genoemd in het vierde lid. Er bestaat niet zondermeer een recht op een verstrekking. De ‘kantelingsgedachte’ zoals we die kennen in de Wmo, moeten we bij dit soort aanvragen voor ogen houden. Dit houdt in dat eerst gekeken wordt of de betrokkene niet op een andere manier in zijn huishouden gebruik kan maken van een pc-voorziening.

    Sociale activering valt niet onder de mogelijkheid een pc te verstrekken.

    De betrokkene die op grond van dit lid onder de regeling valt, kan een bedrag ontvangen van maximaal € 500. Voor het restantbedrag van de computerapparatuur kan maximaal € 500 als leenbijstand verstrekt worden.

     

    Vijfde lid

    De vermogenscriteria van de WWB gelden in dit verband. De extra vermogensvrijlating op basis van deze richtlijnen is niet aan de orde.

     

    Zesde lid

    Onder computerapparatuur wordt uitsluitend verstaan: een personal computer, een laptop en een printer. De gecombineerde aanschaf van een personal computer of de combinatie van een laptop en printer is toegestaan tot maximaal de in het derde lid genoemde bedragen. Indien zowel een personal computer als een laptop aangeschaft worden, komt slechts één van beide apparaten voor vergoeding in aanmerking tot maximaal het bedrag als genoemd in het derde lid.

     

     Artikel 12C - Categoriale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

     

    Dit artikel regelt het verstrekken van een categoriale tegemoetkoming aan chronisch zieken en gehan­di­ca­pten.

     

    Artikel 13 - Reiskosten naar Internationale Schakelklas

    Algemeen

    Kinderen die met hun ouders als vluchteling Nederland binnenkomen, spreken veelal geen woord Nederlands. Wanneer het gaat om kinderen die gelet op hun leeftijd naar een reguliere basisschool kunnen, blijkt in de praktijk dat zij vrij snel de Nederlandse taal oppikken. Dit geldt in het algemeen voor kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar.

    Voor kinderen ouder dan 12 jaar is het meestal niet mogelijk om in te stromen in een reguliere basisschool. Het leeftijdsverschil is voor deze kinderen te groot. Deze kinderen zijn veelal analfabeet. Deze kinderen zijn aangewezen op de zogenaamde Internationale Schakelklas (ISK) van een ROC. In onze regio kennen we Internationale Schakelklassen in Waalwijk, Breda en Dordrecht. Tot op heden gaan de leerlingen uit de gemeenten Werkendam en Woudrichem naar Waalwijk.

     

    De verordening leerlingenvervoer biedt geen mogelijkheid om aan leerlingen van de ISK een reiskostenvergoeding te verstrekken. De verordening leerlingenvervoer geldt uitsluitend voor het speciaal onderwijs. De ISK wordt daar niet toe gerekend.

     

    Eerste lid

    De vergoeding wordt verstrekt op basis van de goedkoopste vorm van openbaar vervoer. Nagegaan

    dient te worden of dit een jaarkaart, maandkaart of weekkaart is.

     

    Tweede lid

    Indien mocht blijken dat de leerling op een of andere wijze recht kan doen gelden op een

    reiskostenvergoeding via een regeling studiefinanciering, wordt deze in mindering gebracht op het te

    verstrekken bedrag ingevolge lid 1.

     

    Derde lid

    In de praktijk zal het gaan om leerlingen in de leeftijdscategorie van 12 tot en met 17 jaar die de

    Internationale Schakelklas (ISK) bezoeken. De noodzaak van bezoek aan de school hoeft voor deze

    categorie leerlingen niet expliciet te worden vastgesteld. Het feit dat zij op deze school zitten, vormt al

    voldoende grondslag om te concluderen dat er een noodzaak is.

    Het is echter mogelijk dat ook oudere leerlingen de ISK bezoeken en een verzoek om

    reiskostenvergoeding indienen. In zulke gevallen dient de consulent inkomen/zorg gemotiveerd aan te

    geven wat de reden is van bezoek aan de ISK. Daarbij ligt het voor de hand dat de consulent onder

    meer de trajectbegeleider van Vluchtelingenwerk raadpleegt.

     

     

    Artikel 13A - Inrichtingskosten statushouders

    Eerste lid

    Een statushouder die niet eerder een zelfstandige woning bewoonde, komt in aanmerking voor een bedrag voor eerste woninginrichting. Dit bedrag wordt deels verstrekt via een lening bij de Kredietbank West-Brabant (KB) en wordt deels verstrekt als bijstand om niet. Indien mocht blijken dat toekenning via de Kredietbank niet mogelijk is, kan overwogen worden om leenbijstand beschikbaar te stellen.

     

    Tweede lid

    Per huishoudtype wordt een maximaal bedrag beschikbaar gesteld. De bedragen zoals vermeld in de lijst dienen jaarlijks geïndexeerd te worden. De indexering vindt ambtelijk plaats, op basis van het prijsinflatiecijfer woninginrichting van het CBS.

    Voor de berekening van de hoogte van de bedragen is niet aangesloten bij de begrippen ingevolge artikel 4 WWB, omdat het begrip echtpaar hier in stand dient te blijven. Een gezin dat bestaat uit alleen een echtpaar heeft minder inrichtingskosten dan een gezin dat bestaat uit een alleenstaande met een ten laste komend of meerderjarig kind.

     

    Derde lid

    Zoals in het eerste lid al aangegeven, bestaat het bedrag uit een lening en uit een bedrag aan bijstand om niet. Indien men geen gebruik wenst te maken van de lening is het verstrekken van de bijstand om niet, niet mogelijk.

    Artikel 51 WWB bepaalt dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiks­goederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren ook de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Iemand die beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum wordt dan ook geacht voor deze kosten te reserveren. Indien men niet in staat is geweest om voor deze kosten te reserveren kan via Loket Altena WIZ een persoonlijke lening worden aangevraagd bij de Kredietbank West-Brabant

     

    Om de armoedeval tegen te gaan en uitstroom te bevorderen is het niet wenselijk om het gehele bedrag als lening te verstrekken. Indien een vluchteling relatief korte tijd na de ingangsdatum van de uitkering gaat werken, zou hij anders nog lang geconfronteerd worden met de restant KB vordering, waardoor het netto besteedbaar inkomen op die manier rond bijstandsniveau zou blijven liggen.

    Bovendien is het in beginsel niet verantwoord is om iemand langer dan drie jaar op een be­steed­baar inkomen te zetten dat 5% onder het sociaal minimum ligt. Dit standpunt vloeit voort uit de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK).

     

    Vierde en vijfde lid

    De lening wordt afgesloten bij de Kredietbank West-Brabant.

    De hoogte van de af te sluiten bruto lening bedraagt 36 maal het aflossingsbedrag als genoemd in artikel 25, eerste lid. Aan de Kredietbank dient maandelijks het aflossingsbedrag betaald te worden.

    Omdat aan het afsluiten van deze lening kosten verbonden zijn en er gedurende de looptijd rente verschuldigd is, kan de afgesloten lening niet geheel aangewend worden voor de kosten verbonden aan de inrichting van de woning.

    Bij de KB moet derhalve geïnformeerd worden naar de hoogte van de kosten en de te betalen rente gedurende de looptijd. Deze kosten en de te betalen rente over de lening moeten in mindering gebracht worden op de bruto lening. Hierdoor wordt duidelijk welk bedrag daadwerkelijk besteed kan worden aan de inrichting van de woning. Dit is de netto lening.

     

    Deze netto lening moet in mindering gebracht worden op het van toepassing zijnde bedrag als genoemd in het tweede lid. Het bedrag dat resteert wordt verstrekt als bijstand om niet.

     

    Zesde lid

    De betrokkene heeft een grote mate van vrijheid bij de besteding van de lening. Het wordt in grote lijnen aan de betrokkene overgelaten op welke wijze hij het bedrag wil aanwenden. Ook zaken die niet strikt behoren tot de inboedel van de woning, zoals fietsen of kleding, mogen desgewenst aangeschaft worden van het te verstrekken krediet. Het is ook mogelijk om tweedehands goederen aan te schaffen. Ook spullen kopen vanuit een kringloopwinkel is toegestaan.

     

    Zevende lid

    De gemeente stelt geen strikte controle in naar de aangeschafte goederen. Wel kan de gemeente bij wijze van steekproef nagaan of het krediet en de bijstand om niet op de juiste wijze is aangewend. De betrokkene dient gezien voorgaande de facturen drie jaar te bewaren.

     

    Achtste lid

    Degene die een krediet en bijstand om niet heeft ontvangen in verband met de eerste inrichting van de woning, kan binnen drie jaar na de datum van verstrekking geen vergoeding ontvangen voor duurzame gebruiksgoederen. Het argument hiervoor luidt dat de betrokkene reeds de mogelijkheid had om het verstrekte inrichtingskrediet en de bijstand om niet aan te wenden voor het aanschaffen van duurzame gebruiksgoederen.

     

    Artikel 14 - Tegemoetkoming kinderopvang

     

    Kosten voor kinderopvang worden alleen vergoed zolang er geen beroep gedaan kan worden op

    andere wetten en regelingen en voorzover het noodzakelijk is in verband met de uitvoering van het

    reïntegratietraject.

    Door het college worden in een afzonderlijk besluit regels gesteld over de noodzakelijkheid, de doelgroep en de maximale duur en kosten van de kinderopvang.

    Artikel 15 - Preventie ten aanzien van gezondheid en gezinsomstandigheden

    Eerste lid

    Een goede gezondheid en een stabiele gezinssituatie is van belang voor zowel ouders als kinderen. Voor mensen met een laag inkomen kan het soms een drempel betekenen om deel te nemen aan voorlichtingsactiviteiten, cursussen, bijeenkomsten etc. die op deze punten gericht zijn.

    Vooral het Kruiswerk Mark en Maas kent een ruim cursusaanbod. Voorbeelden van cursussen die wor­den aangeboden: Opvoeden Zo, 1e hulp bij kinderongevallen, postnatale gymnastiek, 1e hulp bij senioren, beter slapen, anders leren denken e.d. De eigen bijdragen zijn relatief beperkt; het varieert van € 25,00 tot € 100,00. De aanmelding gebeurt in vrijwel alle gevallen via huisartsen, algemeen maatschappelijk werk en kruiszorg.

    De kosten van het lidmaatschap van de Kruisvereniging behoren eveneens tot de noodzakelijke kos­ten, daar het lidmaatschap zorgt voor een lagere eigen bijdrage aan cursussen.

    Naast bovengenoemde cursussen van het Kruiswerk worden in dit kader ook andere cursussen en trainingen als bijzonder noodzakelijke kosten aangemerkt. Hierbij kan o.a. gedacht aan trainingen om kinderen weerbaarder te maken (tegengaan van pesten op school).

    Artikel 16 - Kosten mantelzorg

    Eerste lid

    Mantelzorg is een nogal diffuus begrip. Het is niet altijd eenvoudig om aan te geven wat precies onder mantelzorg moet worden volstaan. De meest gangbare omschrijving van mantelzorg gaat uit van het verrichten van 5 uur extra zorg per week. Extra zorg duidt er op dat het moet gaan om activiteiten die niet tot de normale, alledaagse zorg wordt gerekend.

    De kosten van de mantelzorger die in aanmerking komen bestaan in beginsel uit reiskosten (incl. par­keerkosten), telefoonkosten en kosten van kinderopvang, maar ook bijkomende kosten (bijvoorbeeld de was van de patiënt die de manterzorger mee naar huis neemt). In situaties waarin niet duidelijk valt vast te stellen in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van mantelzorg kan een advies worden inge­won­nen bij de betreffende hulpverlener c.q. hulpverleningsinstantie. In de praktijk zal namelijk altijd de hulp­verlening bekend zijn met de omstandigheden van de persoon/het gezin aan wie de mantelzorg wordt verleend. Omstandigheden die daarbij in aanmerking kunnen worden genomen zijn: duur en in­tensiteit van de situatie, leeftijd, relatie tot de patiënt etc.

    In een uitvoeringsvoorschrift wordt dit onderwerp nader uitgewerkt.

    Tweede en derde lid

    Uit het eerste lid vloeit voort dat de kosten van cursussen en activiteiten die gericht zijn op ondersteu­ning van mantelzorgers eveneens tot de noodzakelijke kosten gerekend kunnen worden.

    Artikel 17 - Kosten rechtshulp en naturalisatie

    Eerste lid

    De belanghebbende die gebruik maakt van rechtsbijstand, is hiervoor een eigen bijdrage verschul­digd. Daarnaast kan het zijn dat hij bijkomende kosten moet betalen, zoals griffierecht en voorschotten (bureaukosten van advocaat).

    Voor de eigen bijdrage en de bijkomende kosten kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt. Voorwaarde is dat er sprake is van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand.

    De Raad voor Rechtsbijstand bepaalt aan de hand van een aantal criteria of de procedure en de juridi­sche bijstand nodig zijn. Dit oordeel is maatgevend voor de bepaling van de noodzaak in het kader van de richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten.

    Zonder toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand is een tegemoetkoming bijzondere kosten niet mo­gelijk.

    Wanneer aan een belanghebbende een toevoeging is verleend, is van belang of belanghebbende aanspraak maakt op verlaging van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage wordt verlaagd met € 51,- (januari 2012) wanneer een belanghebbende eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket alvorens een advocaat te raadplegen. In beginsel is hiervoor vereist dat het Juridisch Loket belanghebbende in persoon rechtshulp heeft verleend en dit heeft geleid tot een diagnosedocument. Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand voorziet overigens in uitzonderingen op het systeem dat eerst het Juridisch Loket moet worden geraadpleegd om de eigen bijdrage te verlagen.

    Tevens is het beleidsstandpunt van de gemeente dat een gerechtelijke voortzettingsprocedure waarbij wederom een toevoeging gevraagd wordt en een eigen bijdrage verschuldigd is, niet wordt aangemerkt als een nieuwe procedure en buiten de verplichting valt zich te melden bij het juridisch loket.

    Het Juridisch Loket wordt aangemerkt als een voorliggende voorziening.

    Indien hier geen gebruik van gemaakt is, kan er sprake zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan. Afstemming van de tegemoetkoming op grond van de maatregelen- en handhavingsverordening moet dan overwogen worden.

    Tweede lid

    Het beleidsstandpunt van de gemeente luidt dat aan vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven (op grond van artikel 1 van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, Ioaw, Ioaz jo. artikel 8,onder a tot en met e, of l van de Vreemdelingenwet 2000) de legeskosten vergoed worden. De gemeente staat op het standpunt dat het niet bevorderlijk is voor de integratie van de betrokkene indien hij reeds grote financiële kosten moet maken bij de start van zijn integratie in Nederland. Het is niet wenselijk dat de betrokkene in deze fase reeds een lening moet afsluiten.

    Artikel 11 WWB is van toepassing zodat er sprake moet zijn van een rechtmatig verblijf in Nederland alvorens een tegemoetkoming voor deze kosten kan worden toegekend.

    Derde lid

    Een inburgeringsplichtige in het kader van de Wet inburgering (Wi) krijgt in sommige gevallen een inburgeringsvoorziening aangeboden door de gemeente. In die gevallen is de betrokkene een eigen bijdrage verschuldigd. Deze bedraagt € 270. De eigen bijdrage wordt niet zondermeer aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten. Slechts indien er sprake is van een samenloop van kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden. Een voorbeeld van een dergelijke samenloop is een lening voor inrichtingskosten die eerder aan de inburgeringsplichtige verstrekt werd.

    Voordat tot verstrekking van een tegemoetkoming voor de eigen bijdrage wordt overgegaan moet eerst nagegaan worden in hoeverre via andere kanalen een vergoeding kan worden ontvangen. Bijvoorbeeld via een leerbon, zoals de provincie Noord-Brabant die kent.

    Vierde lid

    Onderbewindstelling houdt in dat de goederen van een persoon die niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, worden beheerd door een door de kantonrechter benoemde bewindvoerder. De kantonrechter stelt tevens de beloning van de bewindvoerder vast. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 9 november 2010, LJN: BO4439, 08/6936 WWB heeft de CRvB geoordeeld dat met de goedkeuring door de kantonrechter van de tarieven van de bewindvoerder de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld conform de wet. Gelet op de onderbewindstelling zijn de kosten van de beloning voor de bewindvoering noodzakelijk en vloeien deze voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van betrokkene.

    Hierbij dient opgemerkt te worden dat voor kosten van het salaris van een bewindvoerder in verband met de WSNP in beginsel geen tegemoetkoming kan worden verstrekt. Het salaris van de bewindvoerder dient uit de boedel betaald te worden. Als de rechtbank het salaris van de bewindvoerder hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden betaald, mag de bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris dat niet uit de boedel kan worden betaald niet bij belanghebbende in rekening brengen. Als de boedel geen ruimte biedt voor de betaling van het voorschot op het salaris, doen de kosten zich niet voor en zijn deze, indien deze zijn voldaan, zonder noodzaak betaald (zie CRvB 29-06-2010, nr. 07/4970 WWB, CRvB 29-06-2010, nr. 07/5153 WWB en CRvB 29-03-2011, nr. 10/2173 WWB). Ook wanneer de schuldsanering is beëindigd omdat belanghebbende zijn verplichtingen niet is nagekomen, doen de kosten zich niet voor (zie CRvB 21-06-2011, nrs. 10/572 WWB e.a.).

  • 3.

    Artikel 18 - Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

     

    Eerste lid

    De garantietoeslag wil garanderen, dat het inkomen van de alleenstaande ouder en het laatste kind dat uit de gezinsbijstand is gegaan, tezamen niet onder het niveau van de van toepassing zijnde bij­standsnorm voor gehuwden komt te liggen. Als dit het geval is wordt een toeslag voor het verschil toe­gekend. De garantietoeslag wordt in de vorm van een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt. Een wijziging van het inkomen van het kind leidt tot een aanpassing van de garantietoeslag.

    De wijze van berekenen wordt nader uitgewerkt in het Handboek Schulinck.

    De klant dient zelf een aanvraag in te dienen voor de garantietoeslag. Loket Altena zal betrokkenen die voor de garantietoeslag in aanmerking komen, attenderen op de mogelijkheid een aanvraag in te dienen.

    Tweede lid

    De toeslag gaat in op de datum dat de uitkering van de alleenstaande ouder wordt omgezet in een uitkering alleenstaande. Dat is het geval wanneer het laatste ten laste komend kind 18 jaar wordt.

      Derde lid

    Indien het kind een toelage ontvangt ingevolge de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000), geldt een genormeerd bedrag als inkomen. De manier waarop het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking moet worden genomen, is geregeld in artikel 33, tweede lid van de Wet.

    Komt het kind niet voor WSF 2000 in aanmerking, doch ontvangt het kind een toelage ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), dan kan worden uitgegaan van het WTOS-bedrag basistoelage, bedoeld in artikel 4.3 van deze wet.

     

     

    Artikel 19 - Overbruggingsuitkering

    Eerste lid

    Voor een overbruggingsuitkering komt de belanghebbende in aanmerking die tijdelijk met een finan­cieel probleem wordt geconfronteerd, doordat er gedurende een korte periode geen inkomsten zijn.

    Een overbrugging is in dat geval slechts aan de orde, als de belanghebbende op geen enkele wijze zelf in zijn financiële problemen kan voorzien. Hij moet zijn totale inkomen en vermogen hiertoe inzet­ten. Van een vrijlating van een bescheiden vermogen kan geen sprake zijn. Voordat een tegemoet­koming overbrugging wordt verleend, wordt aan de hand van de bankafschriften gecontroleerd of er geen dan wel onvoldoende middelen zijn.

    In beginsel wordt een dergelijke tegemoetkoming verleend in de vorm van een lening, met uitzonde­ring van de bepaling als genoemd in het tweede lid.

     

    Tweede lid

    Indien de belanghebbende voor de eerste keer een beroep moet doen op een periodieke uitkering WWB, en daaraan voorafgaand geen eigen inkomsten had, wordt de overbruggingstoeslag om niet verleend. Uiteraard dient daarbij eerst nagegaan te worden in hoeverre er eigen middelen en vermo­gensbestanddelen aanwezig zijn.

    De categorieën waarop dit lid betrekking heeft beperken zich tot:

    • 1.

      Belanghebbenden die te maken hebben met een verlating;

    • 2.

      Vluchtelingen die voorheen in de Centrale Opvang woonachtig waren van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en voor de eerste maal een uitkering WWB gaan ontvangen. Tot de Centrale Opvang behoren: Asielzoekerscentrum (AZC), Opvangcentrum (OC), Centrale Opvang Woning (COW) en Zelf Zorg Arrangement (ZZA).

     

    De overbruggingsuitkering aan een belanghebbende bij wie sprake is van verlating wordt altijd in de vorm van een lening verstrekt, indien er sprake is van een onverdeelde boedel.

     

    Derde lid

    De hoogte van de overbruggingsuitkering als bedoeld in het tweede lid bedraagt maximaal de van toepassing zijnde WWB norm over een periode van maximaal zes weken. Door deze periode aan te houden, wordt voorkomen dat betrokkene met een betalingsachterstand gaat starten.

     

     

    Artikel 19A - Kosten afvoer grof huisvuil

    Eerste en tweede lid

    Op grond van dit artikel kan een bijdrage van € 60,00 per jaar worden verleend voor de kosten van afvoer van grof huisvuil. Van de gemaakte kosten dient een bewijsstuk te worden overgelegd.

     

     

     

    HOOFDSTUK III - Inkomen en draagkracht

    Artikel 20 - Inkomen

    Eerste lid

    In artikel 31, tweede lid, WWB wordt een opsomming gegeven van de middelen die niet gerekend wor­den tot het inkomen. Het inkomensbegrip in deze richtlijnen sluit aan bij het gestelde in artikel 31 WWB.

     

    Tweede lid

    Het inkomen per datum aanvraag dient als uitgangspunt bij de vaststelling van het netto inkomen. In­dien het inkomen maandelijks wisselt wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de zes maan­den voorafgaande aan de datum van de aanvraag. In bijzondere omstandigheden kan van deze stelregel worden afgeweken en kan een langere periode worden aangehouden.

     

    Derde lid

    Toekenning van een tegemoetkoming bijzondere kosten is afhankelijk van de eigen draagkracht. Uit­gangspunt daarbij is dat er in elk geval geacht wordt geen draagkracht aanwezig te zijn indien het in­komen niet hoger is dan de van toepassing zijnde WWB norm.

    Indien het inkomen wel hoger is dan de van toepassing zijnde WWB norm, dient eerst de draagkracht­ruimte berekend te worden. Daartoe wordt het netto inkomen exclusief vakantietoeslag verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm, eveneens exclusief vakantietoeslag.

    Voorts wordt een aantal andere componenten op het inkomen in mindering gebracht. Deze worden in mindering gebracht om het effect van de armoedeval zoveel mogelijk tegen te gaan. De gedachte­gang daarbij is dat het inkomen slechts eenmaal ingezet kan worden voor betaling van verplichtingen en vaste lasten. Bij de berekening van de draagkrachtruimte dient daarom een correctie op het inko­men plaats te vinden door een aantal componenten in mindering te brengen. Het betreft:

    • 1.

      een gedeelte van de subsidiabele woonlasten, namelijk het deel dat meer bedraagt dan het voor eigen re­kening blijvende bedrag op basis van de berekening bij de Wet op de huurtoeslag voor de laagste inkomenscategorie;

    • 2.

      de verschuldigde alimentatie en onderhoudsbijdragen voor de partner van wie gescheiden wordt geleefd, voor de ex-partner en voor de kinderen tot 21 jaar; (hierbij wordt rekening ge­houden met de teruggaaf van de belastingdienst die op deze verschuldigde uitgaven betrek­king heeft);

    • 3.

      de eigen bijdrage AWBZ in verband met een tijdelijk verblijf in een inrichting wegens revalida­tie;

    • 4.

      de niet ontvangen bijdragen op basis van de vier inkomensondersteunende regelingen die tot het gemeentelijk minimabeleid behoren zijnde, de kwijtscheldingsregeling plaatselijke belastingen, de subsidieverlening gebruikers maaltijdvoorziening, het activiteitenfonds en artikel 12 tot en met 12C van deze beleidsregels.

     

    Vierde lid

    Het inkomensbeleid op de langdurigheidstoeslag en de categoriale bijzondere bijstand is genormeerd op 110% van het wettelijk minimum loon. Correctie op het inkomen in verband met niet ontvangen/misgelopen bedragen van inkomensondersteunende maatregelen dan wel anderszins zijn niet toegestaan.

     

    Vijfde lid

    Indien een uitkeringsgerechtigde gaat werken, ligt het nieuwe inkomen meestal niet al te veel boven de WWB norm. Het gevolg kan echter zijn dat betrokkene niet meer (volledig) in aanmerking komt voor de diverse inkomensondersteunende voorzieningen. Om te voorkomen dat iemand er na werk­aanvaarding financieel amper op vooruit gaat, geldt de bepaling dat het eerste jaar na werkaan­vaar­ding de bijstandsnorm wordt aangehouden als toetsinkomen. De gevolgen van de armoedeval worden hiermee verkleind.

    De periode van een jaar wordt aangehouden omdat de armoedeval voor veel mensen een tijdelijk pro­bleem is: na één à twee jaar volgt vaak een toename van het inkomen.

    Een eventuele vermogenstoename in het jaar na werkaanvaarding wordt eveneens buiten beschouwing gelaten.

     

    Zesde lid

    Op grond van artikel 35 lid 9 van de WWB is het vijfde lid niet van toepassing op de tegemoetkomingen in het kader van artikel 12, 12A, 12B en 12C. In aansluiting op de Wet Kinderopvang is lid vijf eveneens niet van toepassing op een tegemoetkoming in het kader van artikel 14.

     

    Artikel 21 - Draagkrachtregels algemeen

     

    Eerste tot en met derde lid

    Als de belanghebbende meer inkomen heeft dan de bijstandsnorm, wordt bij de verlening van de tege­moetkoming bijzondere kosten geheel of gedeeltelijk rekening gehouden met dit meerinkomen. Dit is de draagkrachtruimte. Een gedeelte van de draagkrachtruimte moet aangewend worden voor de beta­ling van de bijzondere kosten. Dit gedeelte, dat wordt vastgesteld conform de berekening in artikel 23 tweede lid, wordt de draagkracht genoemd.

    Eventueel vermogen, voor zover dit het vrij te laten bescheiden vermogen met inachtneming van het gestelde in artikel 22 van deze beleidsregels overschrijdt, wordt volledig als draagkracht aangemerkt.

     

    Vierde lid

    De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van één jaar. De eenmaal berekende draagkracht blijft gedurende het hele draagkrachtjaar gelden. Indien er duidelijk geen ruimte aan de orde is, kan het vast­stellen van het draagkrachtjaar soms achterwege blijven. Dit is het geval bij:

    • 1.

      verstrekkingen via de verkorte procedure;

    • 2.

      voor personen die een WWB uitkering ontvangen;

    • 3.

      incidentele verstrekkingen in de vorm van een lening, zoals een overbruggingsuitkering.

     

     

    Vijfde lid

    Bij een ingrijpende wijziging in de financiële omstandigheden van de belanghebbende kan de eenmaal vastgestelde draagkracht tijdens het draagkrachtjaar worden gewijzigd. Per geval wordt beoordeeld of een wijziging ingrijpend is of niet.

     

     

    Artikel 22 - Draagkracht uit vermogen

    Eerste lid

    Indien het vermogen hoger ligt dan de normbedragen zoals genoemd in de WWB, komt de belang­heb­bende niet in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. Eerst dient het overschrij­dende vermogen aangewend te worden. Slechts indien het totaalbedrag van de noodzakelijke kosten niet gedekt kan worden uit de vermogenoverschrijding, kan voor het restant een tegemoetkoming wor­den verleend.

     

    Tweede lid

    Krediethypotheek wordt niet gevestigd indien uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. Het wordt niet redelijk geacht om de voorwaarde van krediethypotheek op te leggen, aange­zien de kosten van krediethypotheekvestiging (taxatie, notariskosten, hypotheekkosten etc.) niet in ver­houding staan tot het bedrag van de kosten waarvoor gemiddeld een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. Zie ook de toelichting bij artikel drie, derde lid.

    Indien een woonkostentoeslag wordt verstrekt zijn de bepalingen rondom krediethypotheek wel van toe­passing.

     

    Derde lid

    De waarde van auto’s wordt aangemerkt als vermogen. Het bepaalde in de Beleidsregel Waarde­vaststelling bezit van auto’s en motoren is van toepassing. Wanneer er in een gezin sprake is van een tweede auto, wordt de waarde van deze tweede auto in beginsel volledig als vermogen aangemerkt. De vrijlating, zoals genoemd in de Beleidsregels Waardevaststelling bezit van auto’s en motoren, is in dat geval niet aan de orde.

     

    Vierde lid

    Voor belanghebbenden vanaf 65 jaar geldt een extra vrijlating per persoon van € 5.000. Deze vrijlating is bedoeld als reservering voor de kosten van begrafenis of crematie.

    Hieraan wordt niet de voorwaarde gekoppeld dat deze bedragen zijn gestort op een geblokkeerde bank- of girorekening en dat het tegoed niet mag worden opgenomen. In het verleden kenden de mee­­ste banken een dergelijke spaarvorm, maar de laatste jaren hebben nagenoeg alle banken deze spaarvorm afgeschaft.

    In de praktijk blijkt dat veel ouderen een bedrag op een spaarrekening hebben staan met de uit­druk­kelijke bedoeling om dit aan te wenden voor de kosten van begrafenis of crematie. In dat verband wordt het redelijk geacht om de algemene vermogensvrijstelling voor deze groep belanghebbenden hoger te stellen.

     

     

    Artikel 23 - Draagkracht uit inkomen

    Eerste lid

    Voor de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het netto inkomen, zoals bedoeld in artikel 20, derde lid. Dit inkomen, waarop een correctie plaatsvindt op grond van een aantal aftrekposten, wordt als uitgangspunt genomen.

    Het verschil tussen het netto inkomen en het WWB normbedrag, inclusief eventuele toeslagen en verlagingen op grond van de verordening Toeslagen en Verlagingen WWB, wordt de draagkrachtruimte ge­noemd.

     

    Tweede lid

    Van de draagkrachtruimte wordt een gedeelte aangemerkt als draagkracht. Met draagkracht wordt het bedrag bedoeld dat de belanghebbende zelf dient aan te wenden.

    De berekening van de draagkracht is als volgt:

    • 1.

      bij een inkomen tot 110% van het sociaal minimum is geen draagkracht aanwezig;

    • 2.

      35% van het meerinkomen tussen 110% en 150% van het sociaal minimum;

    • 3.

      100% van het meerinkomen boven 150% van het sociaal minimum.

    Voor de berekening van de draagkracht wordt een afzonderlijk draagkrachtberekeningsformulier ge­hanteerd. Dit is opgenomen in het Handboek Schulinck.

     

    Derde lid

    Niet in alle situaties is de draagkrachtberekening als genoemd in het tweede lid van toepassing. In een aantal gevallen wordt het, gelet op het karakter van de kosten, redelijk geacht dat de belangheb­bende het volledige meerinkomen aanwendt. Deze situaties worden hier limitatief genoemd.

     

    Artikel 24 - Draagkrachtperiode

     

    Eerste lid

    Het draagkrachtjaar wordt met ingang van de datum van de aanvraag vastgesteld voor de duur van één jaar. Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het vastgestelde draagkrachtjaar; de vastgestelde draagkracht blijft dus gelden.

    Alleen bij een ingrijpende wijziging (individueel te beoordelen) kan de eenmaal vastgestelde draag­kracht tijdens deze periode aangepast worden.

    Tweede lid

    Op het moment dat een incidentele aanvraag wordt ingediend wordt de totale draagkracht over het gehele jaar in aanmerking genomen. De draagkracht wordt in eenmaal verrekend.

    Derde lid

    Wanneer er sprake is van periodieke verstrekkingen is het niet altijd redelijk om de draagkracht op jaarbasis in aanmerking te nemen. Dat zou kunnen betekenen dat een belanghebbende de eerste maan­den geen tegemoetkoming ontvangt, waardoor het uiteindelijk besteedbaar inkomen op een laag niveau komt te liggen. Deze situatie kan zich voordoen bij:

    • 1.

      woonkosten;

    • 2.

      garantietoeslag voormalige alleenstaande ouders.

     

    Vierde lid

    In sommige gevallen kan het voorkomen dat een belanghebbende een aanvraag indient en dat uit het onderzoek blijkt dat er in de voorliggende periode kosten zijn gemaakt die ook onder de werkingssfeer van deze richtlijnen vallen. Uit een oogpunt van terugdringing van het niet-gebruik kunnen deze kos­ten meegenomen worden.

    In deze gevallen wordt de aanvang van het draagkrachtjaar vastgesteld op de datum dat de kosten zich hebben voorgedaan. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen en het vermogen waarover de belanghebbenden beschikten op het moment dat de kosten zich hebben voorgedaan.

    Hierdoor kan het dus gebeuren dat er voor één aanvraag twee draagkrachtjaren vastgesteld moeten worden.

     

     

    Artikel 25 - Aflossingsregels

     

    Indien een lening is verstrekt dient hierop afgelost te worden. Indien er geen draagkracht aanwezig is bedraagt het bedrag van de verschuldigde aflossing minimaal 5% van de van toepassing zijnde WWB norm per maand. Er zijn situaties denkbaar waarin de aflossingscapaciteit lager is dan 5%. Op basis van de VTLB berekeningsmethode van Recofa bedraagt de ondergrens 5% en wordt de aflossing ook in die situaties op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm vastgesteld.

    Indien er wel draagkracht aanwezig is dient naast de genoemde 5% van de WWB norm de draag­krach­t­ruimte volledig te worden aangewend voor de aflossing van de lening.

     

    Indien de verschuldigde aflossing om motiverende redenen hoger wordt vastgesteld dan het genoemde minimum van 5%, moet de beslagvrije voet als genoemd in het Wetboek Burgerlijke rechtsvordering (artikel 475d Rv) in acht worden genomen.

     

    Tweede en derde lid

    Nadat 36 maanden correct is afgelost wordt het eventueel aanwezige restantsaldo kwijtgescholden. Dit standpunt vloeit voort uit de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Uitgangspunt is dat het in beginsel niet verantwoord is om iemand langer dan drie jaar op een be­steed­baar inkomen te zetten dat 5% onder het sociaal minimum ligt.

     

    Vierde lid

    Indien de belanghebbende gedurende de termijn van 36 maanden niet volledig aan de aflossings­ver­plichting heeft voldaan, wordt het restant niet kwijtgescholden. Kwijtschelding als bedoeld in het twee­de lid is pas aan de orde als het achterstallige bedrag is afgelost.

     

     

     

    HOOFDSTUK IV - Schuldhulpverlening

     

    Artikel 26 - Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden

     

    Eerste lid

    Dit lid verwijst naar artikel 13, eerste lid, onder g WWB. Daar is bepaald dat schulden in het algemeen niet behoren tot de noodzakelijke kosten waarvoor een tegemoetkoming bijzondere kosten kan wor­den verleend. Slechts als er sprake is van een zeer dringende reden kan een tegemoetkoming in de vorm van een lening worden verstrekt. De Kredietbank West-Brabant wordt daarbij als voorliggende voorziening aange­merkt.

     

    Tweede lid

    De belanghebbende met schulden dient zich in eerste instantie te wenden tot het Meldpunt Schuld­hulpverlening Werkendam / Woudrichem (MSW). Het MSW neemt daarna contact op met de Kredietbank West-Brabant om de mogelijkheid van kredietverstrekking door de Kredietbank West-Brabant te laten onderzoeken.

     

    Derde lid

    Slechts indien na onderzoek blijkt dat kredietverstrekking niet mogelijk is en indien er sprake is van een dringende noodzaak om tot betaling van de schulden over te gaan, wordt een tegemoetkoming verstrekt op basis van deze richtlijnen. Een dergelijke tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een lening. Dit kan uitsluitend indien belanghebbende aan de voorwaarden ingevolge artikel 48 tweede lid voldoet.

     

     

    Vierde lid en vijfde lid

    De aflossing van een lening voor dringende schulden vindt in beginsel plaats op de wijze zoals aan­gegeven in artikel 25. In bepaalde gevallen kan het echter voorkomen dat de belanghebbende reeds een lening heeft lopen bij de Kredietbank West-Brabant, terwijl er een nieuwe lening in de vorm van een tegemoetkoming bijzondere kosten bijkomt wegens dringende schulden. In een dergelijke situatie, waarbij de Kredietbank West-Brabant het lopende krediet niet kan optrekken, kan een lening verstrekt worden met uitgestelde aflossing. De aflossing gaat in dat geval pas in op het moment dat het krediet is afgelost.

     

    Zesde lid

    Voor het oplossen van incidentele schuldproblemen tot € 500,- hoeft geen persoonlijke lening bij Kredietbank West-Brabant te wor­den afgesloten, maar kan worden volstaan met leenbijstand. Dit is sneller en eenvoudiger te reali­se­ren.

Artikel 27 - Tegemoetkoming in schulden bij bijzondere omstandigheden

Eerste lid

Schulden die kunnen uitmonden in ontruiming van de woning of tot afsluiting van de energie, kunnen tot grote problemen leiden. Doorgaans kan de Kredietbank West-Brabant in een dergelijke situatie een oplossing bieden. Als dat niet het geval is, is er in de regel sprake van een situatie waarin de belanghebbende over on­voldoende middelen beschikt om de lening terug te betalen. In zo’n geval kan, als de individuele om­standigheden daar aanleiding toe geven, een tegemoetkoming om niet worden verleend. Dit is slechts éénmaal mogelijk.

Aan deze vorm van verstrekking van een tegemoetkoming worden extra voorwaarden verbonden. In de praktijk zal het er op neerkomen dat het MSW in dergelijke gevallen adviseert om de voorwaarde van budgetbeheer op te leggen.

Tweede lid

Hoofdregel is dat schulden niet behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan. Deze regel wordt be­grensd door de veronderstelling dat iedere belanghebbende over voldoende inkomen beschikt om te kunnen voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten. De WWB voorziet immers in een bestaans­minimum en het maken van schulden is daarbij een eigen verantwoordelijkheid.

In individuele gevallen kan het echter voorkomen dat iemand een bepaalde periode niet heeft beschikt over voldoende bestaansmiddelen. Dat kan zijn omdat men een periode minder ontving dan het wette­lijk geldende minimum. Ook kan het voorkomen dat men te maken had met kosten, waarvoor, indien deze zouden zijn aangevraagd, een tegemoetkoming bijzondere kosten om niet zou zijn verleend.

In deze omstandigheden kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden in de vorm van een verstrekking om niet.

Hierbij moet echter worden opgemerkt dat eerst nagegaan moet worden in hoeverre aan de belang­heb­bende alsnog een uitkering algemene bijstand kan worden toegekend over de betreffende periode. Slechts indien vastgesteld is dat dit niet mogelijk is, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten ver­strekt worden.

De periode waarbij teruggegaan kan worden voor verstrekking van algemene bijstand dan wel een te­gemoetkoming bijzondere kosten, bedraagt maximaal 12 maanden.

Artikel 28 - Preventieve kosten schuldhulpverlening

 

Eerste lid

Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor schulden in preventieve zin kan worden verleend als er onvoldoende middelen aanwezig zijn en waarbij de kans groot is dat er in de toekomst nieuwe schul­den ontstaan. Deze mogelijkheid is direct verbonden aan ‘persoonlijk budgetbeheer’.

Het principe van budgetbeheer is dat op advies van het MSW iemands vermogen en inkomen komen wordt beheerd. Het algemeen maatschappelijk werk (AMW) draagt daarbij zorg voor de financiële begeleiding.

De beheerder verzorgt de periodieke betalingsverplichtingen en reserveert voor incidentele betalingsver­plichtingen; daarnaast ontvangt de cliënt een vast bedrag voor dagelijkse uitgaven.

Het doel van budgetbeheer is een nieuwe schuldsituatie te voorkomen. Randvoorwaarde daarbij is, dat er bij de start voldoende middelen zijn voor toekomstige betalingen, om zodoende ‘schoon’ te kunnen starten.

Een dergelijke tegemoetkoming wordt om niet verleend. De tegemoetkoming wordt altijd rechtstreeks aan de budgetbeheerder betaalbaar gesteld.

Artikel 29 - Bevordering saneerbaarheid

Een groot aantal schuldsituaties blijkt op dit moment nog niet saneerbaar, vanwege de omvang van de

schuldenlast. Moeilijkheid daarbij is dat diverse schuldeisers niet akkoord gaan met een aanbod van betaling ineens van de schuldenlast, tegen finale kwijting van het resterende deel. De gemeente, in haar hoedanigheid als uitvoerder van sociale voorzieningen en als instantie aan wie de belangheb­bende plaatselijke belastingen verschuldigd is, is ook zo’n schuldeiser. Hoewel sinds de inwerkingtre­ding van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) sneller een akkoord in het minnelijk traject wordt bereikt, blijft het probleem aanwezig.

De gemeente heeft de mogelijkheid om op verzoek van de belanghebbende af te zien van terugvorde­ring wegens het regelen of saneren van schulden.

In een aantal situaties kan het gewenst zijn deze mogelijkheid te hanteren, doch in de richtlijnen tege­moetkoming bijzondere kosten worden hier geen aanvullende bepalingen over opgenomen. Dit wordt per individuele situatie beoordeeld.

Om de saneerbaarheid te bevorderen kan op basis van deze richtlijnen uitsluitend finale kwijting ver­leend worden voor vorderingen van de gemeente die betrekking hebben op verstrekte tegemoetko­mingen bijzondere kosten (in het verleden verstrekte leenbijstanden).Voorwaarde om met een sane­ringsvoorstel akkoord te gaan is dat de gedragscode schuldsanering is gehanteerd.

HOOFDSTUK V - Aanvraagprocedure en uitvoering

Artikel 30 - Indienen van een aanvraag

 

Eerste lid

Een aanvraag op grond van deze richtlijnen wordt schriftelijk ingediend.

Tweede lid

Indien een nieuwe cliënt met terugwerkende kracht een aanvraag indient kunnen de kosten in aan­mer­king worden genomen tot 12 maanden terug. Onder een nieuwe cliënt wordt een belanghebbende verstaan die geen periodieke WWB uitkering ontvangt en die in de afgelopen 12 maanden geen aan­vraag in het kader van deze richtlijnen indiende.

Een bestaande cliënt is een belanghebbende met een periodieke WWB uitkering dan wel een belang­hebbende die in de afgelopen 12 maanden eerder een aanvraag in het kader van deze richtlijnen in­diende. Bij dergelijke aanvragers worden de kosten eveneens in aanmerking genomen tot 12 maan­den terug.

 

Derde lid

Op basis van de wet dient binnen maximaal acht weken na datum van indiening van de aanvraag een beslissing te worden genomen. Het streven is er echter op gericht om klantgericht te werken en de aan­vragen ruim voor de termijn van acht weken af te handelen, in het bijzonder voor aanvragen op ba­sis van artikel 31.

Artikel 31 - Bijzondere aanvraagprocedure

 

Eerste lid

Cliënten met een periodieke WWB uitkering kunnen via een verkorte aanvraagprocedure een tegemoetkoming bijzondere kosten aanvragen. Er wordt naar gestreefd om deze verkorte aanvraagprocedure in de toekomst om te zetten in een declaratiesysteem. De bedoeling hiervan is de aanvraag­pro­cedure te vereenvoudigen en efficiënter te maken. Dit geldt voor veel voorkomende kostensoorten, zoals bril, tandartskosten etc.

De toekomstige werkwijze houdt in dat uitsluitend het declaratieformulier met de nota en de eventuele terugont­vangst van de zorgverzekeraar wordt ingediend. De afhandeling kan administratief plaatsvinden; een gesprek met de cliënt en een nader onderzoek kan achterwege blijven. Voor deze werkwijze komen uitsluitend de genoemde cliënten in aanmerking.

Tweede lid

Bij een verkorte aanvraag hoeft slechts een beperkt aantal gegevens overgelegd te worden en is een vereenvoudigd aanvraagformulier van toepassing.

De verkorte aanvraagprocedure geldt voor degenen van wie bekend is dat ze een laag inkomen heb­ben en van wie het vermogen lager is dan de van toepassing zijnde vermogensnormen. Tot deze ca­tegorie behoren ook die personen die al eerder een aanvraag ingediend hebben en het draagkrachtjaar nog niet verstreken is.

Het streven is om aanvragen via de verkorte procedure binnen vier weken af te handelen in plaats van de wettelijke termijn van acht weken zoals genoemd in artikel 30, derde lid.

Artikel 32 - Drempelbijdrage

 

Eerste lid

Indien het bedrag van de noodzakelijke kosten lager is dan € 25,00 wordt geen aanvraag ingenomen. Aan de belanghebbende wordt in een dergelijk geval verzocht om een aantal kleine uitgavenposten bij elkaar te sparen en pas een aanvraag in te dienen op het moment dat het totaalbedrag meer is dan

€ 25,00.

Dit wordt gedaan om de behandeling van aanvragen niet te belastend te maken voor de uitvoering.

Tweede lid

Bij een aanvraag om periodieke kosten geldt de bepaling dat een aanvraag slechts in behandeling wordt genomen wanneer de kosten naar verwachting meer zullen bedragen dan € 25,00. Hierbij geldt hetzelfde argument als genoemd bij de toelichting in het eerste lid.

Artikel 33 - Uitvoering

 

Eerste lid

De richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten (bijzondere bijstand) zijn een uitvloeisel van de WWB. Deze wet wordt in het kader van medebewind uitgevoerd. Op grond hiervan is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering.

Tweede lid

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere werkinstructies en protocollen vaststellen. Het is van belang dat de belanghebbende zoveel mogelijk zelf de beleidsregels kan inzien. Door de richtlijnen vast te leggen in het Handboek Kluwer/Schulinck wordt hieraan gedeeltelijk tegemoet ge­komen.

 

Derde lid

Het terrein waarop deze richtlijnen betrekking hebben is erg breed. Het is voor gemeenten met de om­vang van Werkendam en Woudrichem niet mogelijk om een volledige beschrijving te maken van alle uit­voe­ringsrichtlijnen en werkinstructies die voortvloeien uit deze beleidsregels. De richtlijnen geven de kaders aan. De uitwerking is voor een deel geregeld in het Handboek Kluwer/Schulinck.

Vierde lid

Dit lid geeft het individualiseringsbeginsel weer. Dit begrip vloeit direct voort uit de WWB: het college heeft ten allen tijde de bevoegdheid om op grond van individuele omstandigheden ten gunste van de belanghebbende af te wijken van deze richtlijnen. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de argumenten om af te wijken duidelijk in de rapportage aangegeven worden.

Artikel 34 - Slotbepalingen

Dit artikel noemt de citeertitel en de datum van ingang.