Regeling vervallen per 01-01-2021

Handboek kabels en leidingen gemeente Werkendam

Geldend van 31-05-2013 t/m 31-12-2020

Intitulé

Handboek kabels en leidingen gemeente Werkendam

HANDBOEK KABELS EN LEIDINGEN Standaardbepalingen voor het opnemen van de sleufverharding, het graven, aanvullen en verdichten van sleuven en het leggen etc. van kabels en leidingen in gronden die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente Werkendam

Standaardbepalingen voor het opnemen van de sleufverharding, het graven, aanvullen en verdichten van sleuven en het leggen etc. van kabels en leidingen in gronden die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente Werkendam

1 Inleiding

Het Handboek Kabels en Leidingen, in het kortweg Handboek genoemd, wordt door de gemeente van toepassing verklaard in alle gevallen waarin de gemeente, al dan niet op grond van een geldende verordening, overeenkomst of regeling vergunning, instemmingbesluit of toestemming verleent voor werkzaamheden aan of ten behoeve van kabels en leidingen.

Doel van het handboek is:

  • -

    Het bevorderen van een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur;

  • -

    Het beperken van de overlast en het bevorderen van een veilige omgeving voor de burgers tijdens de werkzaamheden aan ondergrondse infrastructuur;

  • -

    Het voorkomen van schade aan private- en gemeentelijke eigendommen;

  • -

    Het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte.

Het bereiken en handhaven van deze doelstellingen wordt ondersteund door gedetailleerd uitgewerkte, uniforme voorbereiding- en uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van alle werken in het openbare gebied van de gemeente.

Hiertoe worden, in het verlengde van de overeenkomsten met de nutsbedrijven, nadere eisen gesteld aan de gegevens die moeten worden verstrekt bij aanvragen van een vergunning c.q. instemmingsbesluit. Ook worden nadere voorwaarden gesteld bij het voorbereiden en uitvoeren van werken in het beheergebied van de gemeente.

Het Handboek is van toepassing op alle leidingen, zowel buisleidingen als kabels.

Binnen de gemeentegrens van de gemeente Werkendam isde manager van Unit Ruimte gemandateerd om namens het college vergunning c.q. instemming te verlenen.

De vergunning/instemming verlening is het gemeentelijke instrument om zorg te dragen voor de veiligheid, de beperking van overlast, het voorkomen van schade en het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte.

Het verband tussen de wetten, verordeningen en Handboek kan als rangbepaling als volgt worden weergegeven:

  • 1.

    Wettelijke bepalingen zoals oa. de Telecommunicatiewet en de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten;

  • 2.

    Privaatrechtelijke overeenkomsten met oa de Nutsbedrijven;

  • 3.

    Lokale regelgeving zoals oa. de Algemeen Plaatselijke Verordening en de Algemene Voorwaarden Ondergrondse Infrastructuur AVOI;

  • 4.

    Handboek Kabels en Leidingen.

  • 2.

    Begrippenlijst

    2.1Rolverdeling

    In de praktijk kan er een rolverdeling bestaan tussen beheerder – vergunninghouder – opdrachtgever en grondroerder. Ook kan het zijn dat deze rollen door één en dezelfde partij worden vervuld. Voor de gemeente is echter alleen de vergunninghouder zowel financieel, operationeel als juridisch te allen tijde aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) opvolgen van de bepalingen in het handboek. Dit ongeacht hoe de relatie is tussen vergunninghouder enerzijds en een eventuele beheerder, opdrachtgever en grondroerder anderzijds. De gemeente behoudt zich het echter het recht voor om in dringende gevallen handhavingmaatregelen rechtstreeks met grondroerder af te handelen en de vergunninghouder pas later daarvan in kennis te stellen.

    2.2Partijen

    Gemeente:

    De gemeente als rechtspersoon.

    College:

    Het college van burgemeester en wethouders en/of de ambtenaren, die door mandaat bevoegd zijn namens het college op te treden.

    Gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator:

    Degene die uit hoofde van zijn functie en mandaat de gemeentelijke regie voert over de uitvoering door derden van kabel- en leidingwerken.

    Gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen:

    Degene die uit hoofde van zijn functie en mandaat het gemeentelijke toezicht houdt over de uitvoering door derden van kabel- en leidingwerken.

    Grondroerder:

    De natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de feitelijke (graaf)werkzaamheden worden verricht. Een derde partij kan namens de grondroerder het feitelijke werk uitvoeren in het realisatieproces, mits rechtsgeldig en voldoende door beheerder, opdrachtgever en vergunninghouder gemandateerd.

    Netbeheerder:

    Degene die als natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of een bedrijf dan wel als rechtspersoon een kabel- c.q. buisleidingen net beheert. In het kader van dit handboek is de beheerder ook degene die in het bezit is van alle benodigde wettelijke concessies, OPTA registraties en overige noodzakelijke documenten ten behoeve van het rechtsgeldig leggen, hebben, onderhouden en verwijderen van kabels en/of leidingen.

    Opdrachtgever:

    De natuurlijke of rechtspersoon, zijnde een netbeheerder, die opdracht geeft tot het uitvoeren van een werk waarbij graafwerkzaamheden worden verricht. Een derde partij kan als opdrachtgever optreden namens de netbeheerder in het realisatieproces, mits rechtsgeldig en voldoende door beheerder en vergunninghouder gemandateerd.

    Vergunningaanvrager:

    De natuurlijke of rechtspersoon die aan de gemeente vergunning, instemming of toestemming verzoekt voor het leggen, hebben, onderhouden, verwijderen etc. van kabels en leidingen in openbare gronden die door de gemeente beheerd worden. Een derde partij kan als aanvrager optreden namens de beheerder in het vergunning aanvraag proces, mits rechtsgeldig en voldoende door deze gemandateerd.

    Vergunninghouder:

    De natuurlijke of rechtspersoon aan wie de gemeente vergunning, instemming of toestemming heeft verleend voor het leggen, hebben, houden, onderhouden, verwijderen etc. van kabels en leidingen in leidingen in openbare gronden die door de gemeente beheerd worden.

    2.3Begripsbeschrijvingen

    Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur AVOI:

    Eenduidige gemeentelijke regeling die toeziet op de aanleg, instandhouding, wijziging en opruiming van kabels en leidingen als onderdeel van een net(werk) in openbare gronden die door de gemeente beheerd worden. De regeling geldt voor alle netbeheerders: nutsbedrijven, telecommunicatiebedrijven en private partijen. Voordat werkzaamheden door netbeheerders kunnen plaatsvinden, moet zij bij de gemeente een vergunning, instemmingbesluit of toestemming hebben verkregen. De procedure voor het aanvragen van een graafvergunning staat gedetailleerd omschreven in de AVOI.

    As built tekening/revisietekening:

    Een gewaarmerkte tekening die de gerealiseerde ligging aangeeft, welke leidingen gelegd zijn in X-, Y- en Z- coördinaten volgens het RD-stelsel alsmede hoeveel leidingen gelegd zijn in een sleuf(deel). De Z coördinaat zal alleen in die gevallen waar de kabels- en leidingen niet op de door de gemeente aangegeven profieldiepte zijn gelegd worden ingevuld.

    Boring/persing:

    Het met behulp van een sleufloze techniek maken van een holle ruimte in de grond zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen.

    Buisleiding:

    Buis voor het doorstromen van gassen of vloeistoffen, bestemd om hetzij een gas of een vloeistof te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgelost of verpulverd product. Een voorziening ten behoeve van het inblazen en omvatten van (glasvezel)kabel is geen buisleiding maar wordt gelijkgesteld aan een kabel.

    Beheerskosten:

    De vergoeding van de kosten die door- of namens de gemeente zijn gemaakt aangaande het toezicht op- en de controle van de uitvoering van het werk, de hiermee verband houdende verkeersmaatregelen en de naleving op de van gemeentewege gestelde voorwaarden.

    Calamiteit:

    Een incident in relatie tot de werkzaamheden c.q. beschadiging aan kabels en leidingen, met voor de omgeving mogelijke grote gevolgen. Deze gevolgen kunnen niet zelfstandig door de veroorzaker worden afgewikkeld en vereisen onmiddellijk de gecoördineerde inzet van gemeente, hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines om de risico’s en/of gevolgen te beperken.

    Definitief herstel:

    Het op een vakkundige manier terugbrengen van de verhardingsmaterialen in het oorspronkelijke verband.

    Degeneratievergoeding:

    De vergoeding aan de gemeente van de schade door vermindering van de kwaliteit en/of verkorting van der duurzaamheid van de verharding, veroorzaakt door de uitvoering van graafwerkzaamheden onder verhardingsconstructies.

    Gefundeerde open verharding:

    Verhardingsconstructie bestaande uit elementen of andere ongebonden materialen op een al dan niet hydraulische granulaatfundering of gebonden zandfundering.

    Gemeentegrond:

    Wegen, wateren, bouwgrond en natuurgebieden, inclusief fietspaden, voetpaden, trottoirs, bermen, plantsoenen en parken, die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente.

    Gesloten verharding:

    Verhardingsconstructie bestaande uit een bitumen, cement of kunststof gebonden materiaal.

    Graaflocatie:

    De locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht.

    Graafvergunning:

    Schriftelijke vergunning c.q. instemmingsbesluit namens- of door het College, voor de aanleg, het houden, het onderhoud, vervangen, verwijderen van één of meer kabels en leidingen, waaronder begrepen een netwerk van leidingen. In dit Handboek wordt met graafvergunning ook bedoeld een instemmingsbesluit.

    Graafwerkzaamheden:

    Het handmatig en/of mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond.

    Handholes:

    Afsluitbare ondergrondse holle behuizing voor het onderbrengen van voornamelijk telecommunicatie appendages of apparatuur met toegangsluik onder de verharding of op maaiveldniveau. Handholes moeten altijd toegankelijk blijven.

    Huisaansluiting:

    De verbinding tussen een distributieleiding of distributiepunt en de installaties in een perceel/pand, pompput, rioolgemaal of straatkast.

    Kadaster-sectie KLIC:

    Instantie de uitvoering geeft aan de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) en het voorkomen van graafschade als doelstelling heeft alsmede zorgdraagt voor de uitwisseling van kabel- en leidinggegevens.

    Leidingen:

    Kabels en leidingen met toebehoren.

    Leggen van kabels en leidingen:

    Het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van de hierbij behorende werkzaamheden.

    Ligginggegevens:

    Gegevens over de werkelijke plaats van een leiding, zoals deze op het moment van vaststelling visueel waarneembaar en controleerbaar zijn.

    Mantelbuis:

    Beschermbuis om een leiding. Een mantelbuis wordt niet gezien als een buisleiding/kabel m.u.v. een buis waarin een glasvezelkabel is/wordt ingeblazen.

    Montagegat c.q. lasgat:

    Sleuven met over het algemeen beperkte afmetingen, die worden gemaakt t.b.v. de toegang tot een handhole, het opgraven van een kabelrol tbv klantaansluitingen, het maken van aftakkingen, voor het herstellen van kabels c.q. leidingstoringen of voor inspectiedoeleinden.

    Net:

    Een of meer ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie.

    Normprofiel:

    Het door de gemeente vastgestelde en voor de vergunninghouder verplichte schema in de ligging van kabels en leidingen in de gemeentegrond. Binnen de gemeente kunnen meerdere normprofielgebieden voorkomen, derhalve altijd de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator om inlichtingen vragen.

    Opbreekverbod:

    Tijdelijke opschorting op last van de gemeente van de graafvergunning op grond van extreme weersomstandigheden. Hieronder in ieder geval inbegrepen wateroverlast, zware sneeuwval of ijzel en vorst. Grondslag voor de opschorting is de overlast voor de bewoners en/ of schade voor de gemeente door bijvoorbeeld breuk van vastgevroren bestratingmateriaal en/of niet goed te verdichten ondergrond dan wel het niet (meer) aaneengesloten kunnen afwerken van sleuven of verhardingen. Het instellen en het opheffen van het opbreekverbod geschiedt door de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator.

    Open verharding:

    Verhardingsconstructie bestaande uit elementen of andere ongebonden materialen al of niet op een puinfundering, waaraan geen bindmiddel is toegevoegd.

    Onderhoudskosten:

    De kosten welke zijn verbonden aan het onderhouden van de definitief herstelde verharding, bermen en groenvoorzieningen.

    Provisorisch herstel:

    Het terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een niet noodzakelijke vaktechnische wijze maar wel zodanig dat het functionele gebruik door het verkeer volledig is hersteld en geen gevaar ontstaat voor de weggebruiker.

    Spoedeisende werkzaamheden:

    Werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing van de voorziening of levering waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk is.

    Sleuf:

    De opening die ontstaat door het verwijderen van verharding en/of grond ten behoeve van het leggen van kabels en leidingen.

    Uitvoeringskosten:

    De genormeerde kosten verbonden aan het definitieve herstel van de verharding, bermen en groenvoorzieningen.

    Werkterrein:

    De stallingsplaats van haspel-, vracht-, directie-, materiaalwagens, enz.

    WION:

    De Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) verplicht de Vergunningaanvrager en grondroerder om, vóór het werk begint, de tekeningen van alle aanwezige ondergrondse infrastructuur te raadplegen. Dit doet de grondroerder door een graafmelding/raadpleging te doen bij het Kadaster-sectie KLIC.

    Tevens verplicht de WION leidingbeheerder en grondroerder om uiterlijk 20 werkdagen na het leggen van kabels en leidingen de ligginggegevens van deze leidingen digitaal beschikbaar te hebben voor raadpleging en bij het aantreffen van onbekende kabels en leidingen deze te melden bij het Kadaster-sectie KLIC. Woonerven:

    De in dit handboek te hanteren term woonerf heeft betrekking op een openbare weg met een inrichting en verkeersbesluit conform een erf in de zin van de RVV. Dit is gedaan met de bedoeling om verwarring met het begrip erf uit de Telecommunicatiewet en de Concessiewet te voorkomen.

    2.4Verwijzingen

    In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen, richtlijnen e.d. Hieronder is een beknopte omschrijving weergegeven welke deze betreffen.

    NEN

    Nederlands Normalisatie instituut.

    Het Nederlandse centrum van normalisatie helpt bedrijven en andere partijen om onderling heldere en toepasbare afspraken te maken. NEN draagt bij aan veiligheid, gezondheid, milieu en innovatie.

    Bedrijfsleven en andere partijen maken in normcommissies zelf afspraken over producten en werkwijzen. NEN bemiddelt in het afwegen van de verschillende belangen en zorgt voor neutrale procesbegeleiding. NEN biedt direct toegang tot Europese (NEN-EN) en mondiale normalisatieplatforms.

    NPR

    Nederlandse Praktijk Richtlijnen.

    De NPR geeft toelichting op en aanwijzingen voor het verantwoord gebruik van de NEN- en NEN-EN normen.

    C.R.O.W.

    CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze non-profitorganisatie ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dit gebeurt in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waaronder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.

    RAW

    De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag dé standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.

3 Vergunningen en toestemmingen voor (graaf)werkzaamheden

  • 3.1Voorbereidingstraject

    • 1.

      De procedure voor het aanvragen van een graafvergunning staat gedetailleerd omschreven in de Algemene Voorwaarden Ondergrondse Infrastructuur AVOI van de gemeente.

    • 2.

      Uitsluitend aanvragen en/of meldingen, die op de in dit handboek en/of de AVOI omschreven wijze zijn opgesteld en aan de gemeente zijn verzonden, kunnen door de gemeente in behandeling worden genomen.

    • 3.

      Bij het behandelen van de vergunningaanvraag toetst de gemeente of, naast de aangevraagde vergunning, nog andere gemeentelijke vergunningen en toestemmingen nodig zijn, zoals een omgevingsvergunning en/of aanlegvergunning (cultuur- of archeologische waarden, vervuilde grond etc) en maakt dit aan aanvrager kenbaar. Aanvrager dient vervolgens de aangegeven vergunningen en toestemmingen bij de gemeente aan te vragen. Om de doorlooptijd van het totale vergunningtraject te bekorten verdient het aanbeveling dat vergunningaanvrager vooraf inventariseert of er aanvullende vergunningen en toestemmingen nodig zijn en deze tijdig aanvraagt. Het werk mag pas starten zodra alle vereiste gemeentelijke vergunningen en toestemmingen zijn verleend.

    • 4.

      Vergunningaanvrager dient zelf te inventariseren welke vergunningen en instemmingen er van overige beheerders van openbare ruimte zoals onder andere het Waterschap/Hoogheemraadschap, Rijks- en provinciale Waterstaat, Gasunie etc. nodig zijn voor het betreffende werk en deze separaat en tijdig aan te vragen.

    • 5.

      Indien de werkzaamheden tbv kabels en leidingen, anders dan ten behoeve van de eigen klantaansluiting, gronden van particulieren kruisen is de vergunningaanvrager verplicht om voorafgaand aan de aanvraag bij de gemeente schriftelijk overeenstemming onder evt. een gebruiksvergoeding met betreffende grondeigenaar te bereiken en deze situaties bij de aanvraag kenbaar te maken.

    • 6.

      Vergunningaanvrager is tevens gehouden om kennis te nemen van de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente en tijdig alle in dat kader voor het werk benodigde vergunningen, ontheffingen etc. aan te vragen en te verkrijgen.

    • 7.

      Voor een solo te plaatsen handhole c.q. kabelinspectieput dient een volledige instemmingsaanvraag te worden ingediend, dit in verband met het beslag op ondergrondse ruimte van de voorziening waardoor een zorgvuldige toetsing en afstemming met overige gebruikers noodzakelijk is. Voor solo te plaatsen handholes op een bestaande buis of kabel dient daarom eveneens een volledige instemmingsaanvraag te worden ingediend. Ten behoeve van het verkrijgen van een aanlegvergunning c.q. instemming- of toestemmingsbesluit kan het noodzakelijk zijn om vooraf verkeersplannen in te dienen waarvoor door vergunningaanvrager zelf overleg en afstemming met onder andere politie, verzorging- en hulpdiensten, particuliere- en openbare vervoerders alsmede de gemeente moet worden gevoerd.

    • 8.

      Bij de vergunningaanvraag dient een algemeen tijdschema en een gedetailleerd werkplan te worden overlegd. Daarin dient rekening te worden gehouden met de werkzaamheden van derden. De vergunningaanvrager dient betreffende deze werkzaamheden van derden een coördinerende rol te vervullen.

    • 9.

      Vergunningaanvrager is gehouden om de uitvoeringsplanning van het werk zoveel mogelijk af te stemmen met de gemeentelijke Evenementenkalender, het meerjarige gemeentelijke onderhoudsprogramma Openbare Ruimte en de werkzaamheden in het kader van de in- en uitbreidingsplannen.

    • 10.

      Uitsluitend indien in opdracht of op initiatief van de gemeente werkzaamheden plaatsvinden heeft de gemeente de coördinerende rol t.a.v. afstemming, planning en samenhang van door derden uit te voeren werkzaamheden.

  • 3.2Algemene procedure aanvang en einde werkzaamheden

    • 1.

      Voordat werkzaamheden kunnen plaatsvinden, dient bij de gemeente op basis van de geldende verordening, overeenkomst of regeling een vergunning, instemmingbesluit of toestemming zijn verkregen. De procedure voor het aanvragen van een graafvergunning staat gedetailleerd omschreven in de Algemene Voorwaarden Ondergrondse Infrastructuur AVOI van de gemeente.

    • 2.

      Minimaal 4 werkdagen voorafgaand aan de start van de graafwerkzaamheden moet vergunninghouder of zijn rechtsgeldig gemandateerde grondroerder de aanvang van het graafwerk aan de gemeente melden. Dit moet worden gedaan door het telefonisch melden aan de toezichthouder die met telefoonnummer in de vergunningsbrief of het instemmingsbesluit is vermeld. Tevens moet een Meldingsformulier Aanvang Graafwerkzaamheden per mail naar de kabel- en leidingcoördinator worden gestuurd, zie bijlage 2. Het mailadres is op het meldingsformulier vermeld.

    • 3.

      Ook het einde van het werk dient direct gemeld te worden bij de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator. Dit moet worden gedaan door het het insturen van een Meldingsformulier Einde Graafwerkzaamheden per mail naar de kabel- en leidingcoördinator, zie bijlage 3. Het mailadres is op het meldingsformulier vermeld. Het opleveren van het straatwerk aan de gemeente is onderdeel van de vergunningvoorwaarden.

    • 4.

      De vergunninghouder wordt erop gewezen dat de navolgende werken door derden in elkaar kunnen grijpen:

      • a)

        (ver)leggen van kabels en leidingen;

      • b)

        rooien en/ of planten van bomen en beplantingen;

      • c)

        aanbrengen mantelbuizen;

      • d)

        bodem- en/ of grondwatersanering;

      • e)

        onderhoud riolering en huisaansluitingen;

      • f)

        onderhoud elementen- / gesloten verhardingen;

      • g)

        groenonderhoud;

      • h)

        onderhoud openbare verlichting;

      • i)

        Algemene kleine gemeentelijke onderhoudswerken.

  • 3.3Uitzonderingsprocedure Spoedeisend werk/Calamiteit

  • 1.

    Spoedeisende werkzaamheden, als bedoeld in de AVOI, ten gevolge van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net, waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk is, dient direct na signalering en, conform de wettelijke verplichting, altijd voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch bij de gemeente te worden gemeld. Tijdens kantoortijden via telefoonnummer 0183-507200, na kantoortijden en in het weekeind via telefoonnummer 06-22606066. Tevens moet het Meldingsformulier Aanvang Graafwerkzaamheden per mail naar de kabel- en leidingcoördinator worden gestuurd, zie bijlage 2. Het mailadres is op het meldingsformulier vermeld.

  • 2.

    Uitsluitend wanneer als gevolg van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net, de (verkeers-)veiligheid en/of de volksgezondheid in gevaar komt is er sprake van een opschaling van een spoedeisend werk tot calamiteit.

  • 3.

    Ook bij calamiteiten dienen de werkzaamheden altijd, voor aanvang van de werkzaamheden, conform de procedure in lid 1 te worden gemeld aan de gemeente. Uitgezonderd hierop zijn reeds gemelde spoedeisende werkzaamheden die worden opgeschaald tot calamiteit.

  • 4.

    Wanneer de calamiteit van dusdanige aard en/of omvang is dat hulpdiensten moeten worden ingeschakeld is de kabel- en/of leidingbeheerder hiervoor verantwoordelijk. Conform de procedure in lid 1 moet dit worden gemeld aan de gemeente.

  • 5.

    Indien het noodzakelijk is dat, voor de (verkeers-)veiligheid en/of bescherming van de volksgezondheid, direct afzettingen worden geplaatst en/of (een deel van) de weg(-en) wordt afgesloten zal de kabel- en leidingbeheerder of diens gemachtigde hiervoor zorg te dragen, in overleg met de dienstdoende piketmedewerker of gemeentelijke toezichthouder.

  • 3.4 Voorschriften en beperkingen bij de graafvergunning.

  • 1.

    Het college kan aan de graafvergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van:

  • ·

    de openbare orde en veiligheid;

  • ·

    het voorkomen of beperken van schade of overlast;

  • ·

    de bruikbaarheid van de openbare gronden;

  • ·

    het veilige en doelmatige gebruik van de openbare gronden;

  • ·

    de verkeersveiligheid;

  • ·

    het doelmatige beheer en onderhoud van de openbare gronden;

  • ·

    de bescherming van het uiterlijke aanzien van de omgeving;

  • ·

    de bescherming van groenvoorzieningen.

  • 2.

    Ter bescherming van de belangen als genoemd in lid 1 kan het college in ieder geval aan het instemmingbesluit/vergunning voorschriften en beperkingen verbinden over het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen alsmede het inpassen van zg weesleidingen en een borgstelling eisen voor de nakoming van verplichtingen die gesteld zijn bij de voorschriften en beperkingen aan de graafvergunning.

  • 3.

    De wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en medegebruik van voorzieningen dient te geschieden conform de bepalingen in dit handboek.

  • 3.5Tijdelijk opschorten van de graafvergunning.

  • 1.

    In geval van extreme weersomstandigheden (bijvoorbeeld (water)overlast door hevige/langdurige regenval, zware sneeuwval of ijzel, strenge vorst), waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast voor de bewoners en/ of schade voor de gemeente door bijvoorbeeld breuk van vastgevroren bestratingmateriaal en/of niet goed te verdichten ondergrond leidt, zal de gemeente overgaan tot het tijdelijk opschorten van een verleende vergunning of instemming (“Breekverbod”). De vergunninghouder en grondroerder zijn gehouden zich aan onderstaande richtlijnen te houden, ook al heeft de gemeente (nog) geen expliciete melding van een breekverbod gemaakt:

  • ·

    Op het weerstation KNMI in De Bilt gelden de volgende condities:

    • §

      om 07.00 uur een geregistreerde temperatuur van -4 ºC of lager;

    • §

      om 10.00 uur een geregistreerde temperatuur van -2 ºC of lager;

    • §

      om 07.00 uur een geregistreerde temperatuur tussen 1 ºC en -3 ºC en om 10.00 uur daaropvolgend een geregistreerde temperatuur van -1 ºC of lager.

  • 2.

    Alle kosten en gevolgen, voortvloeiend uit de opschorting, zijn voor de vergunninghouder. Indien grondroerder in gebreke blijft zal de gemeente op kosten van de vergunninghouder de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

  • 3.6Sancties bij het verrichten van werkzaamheden zonder graafvergunning.

  • 1.

    In het geval door de gemeente ter plaatse geconstateerd wordt dat een werk in uitvoering is zonder dat de voor dat werk vereiste graafvergunning is verleend en/of het werk is niet vooraf bij de gemeente gemeld en het werk valt niet onder de definitie spoedeisend werk/calamiteit, hanteert de gemeente de volgende procedure:

    • A.

      Grondroerder moet direct het opbreek-, graaf- en legwerk staken;

    • B.

      Grondroerder moet onverwijld de reeds aangebrachte voorzieningen, kabels en/of leidingen in de openbare grond verwijderen, ook indien daarvoor reeds gegraven en herstelde sleuf moet worden ontgraven;

    • C.

      Grondroerder moet de ondergrond, verharding en openbare ruimte weer in de oorspronkelijke staat terug brengen.

  • 2.

    Alle kosten en gevolgen, voortvloeiend uit de opschorting en eventuele herstelverplichtingen, zijn voor de vergunninghouder. Indien grondroerder in gebreke blijft zal de gemeente op kosten van de vergunninghouder de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

  • 3.

    In het geval door de gemeente achteraf geconstateerd wordt dat een werk is uitgevoerd zonder dat het voor dat werk vereiste instemming/- toestemmingsbesluit is verleend en het werk valt niet onder de definitie spoedeisend werk/calamiteit, hanteert de gemeente de volgende procedure:

    • A.

      Het opleggen van de verplichting aan betreffende leidingeigenaar/beheerder om onverwijld de aangebrachte voorzieningen, kabels en/of leidingen in de openbare grond te verwijderen, ook indien daarvoor reeds gegraven en herstelde sleuf moet worden ontgraven en dienstverlening moet worden beëindigd;

    • B.

      Het opleggen van de verplichting aan betreffende leidingeigenaar/beheerder om de ondergrond, verharding en openbare ruimte weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen

    • C.

      Indien leidingeigenaar/beheerder hierbij op eerste aanzegging in gebreke blijft zal de gemeente de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

  • 4.

    Alle kosten en gevolgen, voortvloeiend uit de verwijdering en de herstelverplichtingen, zijn voor de betreffende leidingeigenaar/beheerder.

3Indien grondroerder in gebreke blijft zal de gemeente op kosten van de vergunninghouder de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren.

4 Richtlijnen ten behoeve van de tracé engineering

4.1Bepalingen ten aanzien van de tracébepaling

4Bij de tracébepaling van leidingen zijn drie aspecten van belang:

  • §

    de horizontale ligging;

  • §

    de verticale ligging;

  • §

    de onderlinge afstand tussen de kabels en leidingen in de ondergrond.

4Het doel van deze liggingen is:

  • §

    een optimaal gebruik van de openbare ruimte;

  • §

    een ongestoorde exploitatie van leidingen;

  • §

    optimaliseren van de veiligheid.

    • 4.1.1Horizontale ligging

    • 1.

      In het trottoir, bij een standaard tracé breedte zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, worden de transport- en distributieleidingen volgens een vaste volgorde (dwarsprofielen) ingedeeld. In de bestaande bebouwing zijn de dwarsprofielen niet bekend bij de gemeente. Hier altijd door middel van proefsleuven het profiel ter plaatse vaststellen en bij de vergunningaanvraag voegen. In de nieuwbouw is het Werkendamse Synfraprofiel van kracht (zie bijlage 1).

    • 2.

      In bermen van wegen zonder trottoirs mogen binnen een strook van 1 m gerekend vanaf kant wegfundering geen kabels en leidingen worden aangebracht.

    • 3.

      Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden gevolgd. In bijzondere gevallen kan de gemeente een andere werkwijze voorschrijven.

    • 4.1.2Aanvullende eisen voor horizontale ligging

    • 1.

      Werkzaamheden aan- of bij groenvoorzieningen en bomen worden zoveel mogelijk vermeden. Is dit toch onvermijdelijk dat wordt eerst overleg met de Gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator gevoerd, ongeacht of er sprake is van een verlegging in een nieuw- of een bestaand tracé.

    • 2.

      Bij het passeren van bomen moeten een aantal, in dit handboek omschreven, voorzorgsmaatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende boom en later aan de te leggen kabel/leiding voorkomt. Hiermede moet bij het traceren terdege rekening gehouden te worden en waar mogelijk zullen bij voorkeur alternatieve routes worden gekozen.

    • 4.1.3Verticale ligging

    • 1.

      In de ondergrond, bij een standaard tracé breedte zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, worden de distributieleidingen en transportleidingen volgens een vaste diepte ingedeeld. Deze diepte verschilt per deelgebied en soms per straat.

    • 2.

      Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden gevolgd. In bijzondere gevallen of bestaande woonwijken kan de gemeente een andere indeling voorschrijven.

    • 3.

      Uitgangspunten bij verticale ligging:

      • §

        distributieleidingen liggen ondieper dan transportleidingen;

      • §

        vrijverval leidingen hebben voorrang boven drukleidingen.

    • 4.1.4Aanvullende eisen voor verticale ligging

    • 1.

      Bij boringen/persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 0,50 m, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om afwijkingen tijdens de uitvoering op te vangen.

      • §

        Bij het kruisen van sloten / open watergangen dient een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte van de bodem van de watergang te worden aangehouden.

      • §

        Indien de aanwezige bodem van de watergang lager ligt dan de ontwerpdiepte dient een gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem te worden aangehouden. Een en ander conform de eisen van het waterschap.

    • 4.1.5Kruising gesloten verhardingen

    • 1.

      Het opbreken van gesloten verhardingen is niet toegestaan mits in overleg met de gemeente aangetoond kan worden dat zulks niet te vermijden is.

    • 4.1.6Ligging nabij andere objecten

    • 1.

      Objecten die kunnen worden beïnvloed door de tracering en aanleg van leidingen dienen vooraf door de aanvrager te worden geïdentificeerd. Objecten kunnen onder meer zijn: bestaande wegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, tunnels, naastliggende leidingen, bomen en gebouwen.

    • 4.1.7Ketenprincipe

    • 1.

      In een tracé kunnen secties voorkomen waarvoor door derden toestemming en/of vergunning moet worden verleend. Deze secties kunnen onder meer zijn: kruisingen van rijks- en provinciale wegen, kruisingen van waterwegen of kruisingen van particuliere eigendommen.

    • 2.

      De gemeente zal pas overgaan tot behandeling van de vergunning/- instemmingaanvraag als deze compleet is, waaronder ook te verstaan dat door alle betreffende derde belanghebbenden schriftelijk toestemming en/of vergunning is verleend.

  • 4.2 Bepalingen ten aanzien van de engineering/werkvoorbereiding

  • 1.

    De vergunningaanvrager is verplicht om in zijn werkvoorbereiding te inventariseren welke kabel- en leidingbeheerders belangen hebben in het beoogde tracé, deze informeren over de voorgenomen werkzaamheden en gegevens over de aard en ligging van die belangen opvragen. In ieder geval zal er een vooroverleg melding moeten worden gedaan bij het Kadaster-sectie KLIC.

  • 2.

    De vergunningaanvrager dient zich te overtuigen van de plaats van alle reeds in het werk gelegen leidingen. Hiertoe dient in het beoogde tracé, minimaal iedere 25 meter in een doorgaand tracé en minimaal iedere 15 meter bij een verspringen tracé een proefsleuf te worden gegraven om zich van de aangegeven ligging van kabels en leidingen te overtuigen. De proefsleuven dienen zo danig te worden gesitueerd en uitgevoerd dat alle kabels en leidingen op 0,5 meter aan weerszijden van het hart van het beoogde tracé goed zichtbaar gemaakt worden. Hiertoe met name de diepte van hoofd- en dienstleidingen gas-, warmte- water, drainage en riolering in acht nemen

  • 3.

    De vergunninghouder is bij het maken van proefsleuven gehouden de AVOI- Handboek- en W.I.O.N. bepalingen stipt na te leven.

  • 4.

    Kabels en leidingen van de netbeheerder die door het vergunningplichtige werk blijvend buiten gebruik zijn gesteld dan wel kabels en leidingen die de afgelopen 10 jaar geen dienst hebben gedaan/niet in gebruik zijn genomen dienen te worden verwijderd. De gemeente zal besluiten hoe de netbeheerder dient te handelen, waarbij als uitgangspunt geldt dat de netbeheerder op zijn kosten deze verlaten kabels en leidingen moet verwijderen op een door de gemeente aan te geven tijdstip.

  • 5.

    Bij de aanleg van stadsverwarmingleidingen worden zonodig bestaande kruisende leidingen in diepte aangepast omdat in stadsverwarmingleidingen geen of zeer moeilijk zinkers kunnen worden toegepast en zij dus bij voorkeur op één diepteniveau moeten worden gelegd.

  • 6.

    Indien blijkt dat de zetting aan een gevel zodanig is dat verwacht kan worden dat de huisaansluiting dreigt te beschadigen of af te breken dan is de vergunningaanvrager verplicht hiernaar onderzoek te doen, zonodig maatregelen te nemen en deze in de vergunningaanvraag te specificeren.

  • 7.

    Indien leidingen onder een overbouwing worden gesitueerd, dan dient de hoogte van de overbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil minimaal 2,50 m te bedragen, in verband met de benodigde werkruimte voor mechanisch en ander materieel.

  • 8.

    Koppelbalken tbv funderingen mogen alleen worden gekruist als de afstand tussen de bovenkant van de koppelbalken en het maaiveld ten minste 2.00 m bedraagt en de te overbruggen ruimte tussen de koppelbalken is voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de leidingen een veilige ligging verkrijgen.

  • 9.

    Indien leidingen boven een onderbouwing worden gesitueerd, dan dient de diepte van de onderbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde maaiveld ten minste 2,00 m te bedragen, in verband met benodigde gronddekking voor leidingen.

  • 10.

    Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van de beheerder van de openbare ruimte. Deze tijdelijke voorzieningen, zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan alleen door de beheerder van de openbare ruimte besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.

  • 11.

    Bij het plannen van het tracé van kabels, leidingen en voorzieningen nabij bomen en in- of nabij groenvoorzieningen moeten de bepalingen uit hoofdstuk 9 van dit handboek strikt in acht worden genomen.

  • 12.

    Er worden geen obstakels boven leidingen geplaatst. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg met de betreffende leidingexploitant(en) onder voorwaarden en/of voorzieningen alsnog tot plaatsing boven leidingen worden overgegaan.

  • 13.

    Huisaansluitingen worden zo veel mogelijk haaks en horizontaal op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.

  • 14.

    Er kan sprake zijn van voorbereide huisaansluitingen, waarbij de voor de huisaansluiting bedoelde buis, kabel of leiding al op de volledig benodigde lengte vanaf de hoofdleiding tot aan de klantaansluiting in de openbare grond tijdelijk moet worden opgeborgen (voornamelijk bij CAI-, FTTH- en Datanetten). In die gevallen moet deze voorbereiding zo strak mogelijk opgerold en gebundeld, verticaal op de juiste diepte te worden weggezet evenwijdig tegen de erfgrens van het perceel waar de voorziening voor bedoeld is. Het hiervoor eventueel benodigde tracé of de straatoversteken dienen tegelijk met de aanleg van de hoofdsleuf te worden aangebracht.

  • 4.3 Situering handholes

  • 1.

    Voor aanleg van handholes c.q. ondergrondse lasmoffen, gelijktijdig met de aanleg van de bijbehorende leidingtracés, dient in de aanvraag iedere handhole c.q. ondergrondse lasmof specifiek genoemd te worden. De locatie van de handhole c.q. ondergrondse lasmof dient middels een detailschets apart aangegeven te zijn. De handhole c.q. ondergrondse lasmoffen worden in de te verlenen graafvergunning specifiek benoemd.

  • 2.

    Voor solo aanleg van handholes c.q. ondergrondse lasmoffen in bestaande tracés dient afzonderlijk instemming verkregen te worden. Dit verzoek dient eveneens voorzien te zijn van een detailschets van de geplande locatie.

  • 3.

    De aanvraag moet vergezeld gaan van documentatie van het type toe te passen handhole(s) c.q. ondergrondse lasmof(fen). Tevens moet zijn bijgevoegd een schets met topografie 1: 200 van de gewenste handhole locatie(s).

  • 4.

    Vergunningaanvrager moet een spitprofiel maken waaruit de ligging van alle aanwezige kabels en leidingen blijkt op de plaats waar de handhole c.q. ondergrondse lasmof is geprojecteerd. Dit ingetekende profiel, aangevuld met een (digitale) foto, dient bij gereedmelding van het werk aan de Gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator te worden overhandigd.

  • 5.

    Tijdens de uitvoering kan alsnog de instemming voor de aangevraagde locatie worden ingetrokken als blijkt dat plaatsing tot onoverkomelijke problemen voor de gemeente of derden leidt. De vergunninghouder zal in die gevallen samen met de coördinator Kabel en Leidingen een alternatief moeten zoeken.

  • 6.

    De exacte locatie van de handhole(s) c.q. ondergrondse lasmof moet te allen tijde in overleg met de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator worden vastgesteld.

  • 7.

    Nadat het gat ten behoeve van de handhole c.q. ondergrondse lasmof is ontgraven dient de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen in de gelegenheid te worden gesteld aanwezig te zijn bij de daadwerkelijke plaatsing van de handhole(s)

  • 8.

    De handhole c.q. ondergrondse lasmof dient op eerste aanzeggen van de gemeente voor rekening van de vergunninghouder te worden verplaatst of verwijderd ten behoeve van gemeentelijke werken conform artikel 5.7 van de Telecommunicatewet.

  • 9.

    De handhole(s) en/of de ingaande en uitgaande buizen mogen geen hinder veroorzaken voor de bereikbaarheid van kabels en leidingen en bijbehorende onderdelen van de infrastructuur van derden en de gemeente. De vergunninghouder is hiervoor te allen tijden verantwoordelijk.

  • 10.

    Handholes c.q. ondergrondse lasmoffen mogen niet in doorgaande tracés worden geplaatst.

  • 11.

    Afgaande en inkomende buizen en kabels moeten onder de eventueel aanwezige kabels en/of leidingen van derden worden gelegd. De in- en uitgaande buizen van de handhole dienen onderlangs het tracé uitgebogen te worden naar de handhole toe. Verweving van het kabel- c.q. buizenstelsel dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

  • 12.

    Handholes c.q. ondergrondse lasmoffen mogen niet geplaatst worden nabij (hoofd)rioleringen, (hoofd)leidingen en/of huis- en bedrijfsaansluitingen van de Nuts- / Telecombedrijven. Minimale afstand is 1,00 meter. Wanneer niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan, dient vergunningaanvrager zelf contact op te nemen met de betreffende eigenaar van de aansluiting teneinde van hem schriftelijke toestemming te verkrijgen voor een belemmering van zijn rechten. Deze toestemming is onderdeel van de vergunning- c.q. instemmingsaanvraag.

  • 13.

    De handholes waarvan, ter beoordeling van de gemeente, aangenomen kan worden dat deze bij normale bedrijfsvoering maximaal 2 x per jaar geopend gaan worden dienen zodanig aangebracht te worden dat het deksel van de handhole een minimale dekking heeft van 25 cm onder maaiveld. Verder dient de handhole ingebed en afgedekt te worden met straatzand conform de laatste versie van de Standaard RAW Bepalingen.

  • 14.

    De handholes waarvan, ter beoordeling van de gemeente, aangenomen kan worden dat deze bij normale bedrijfsvoering meer dan 2 x per jaar geopend gaan worden dienen voorzien te zijn van een zwart gecoate, geprofileerd stalen putdekselconstructie van de verkeersklasse D400 NEN-EN 124. De handhole dient zodanig aangebracht te worden dat het deksel van de handhole na zetting van het omringende straatwerk gelijk ligt met het peil van het omringende maaiveld (bovenkant elementenverharding. Verder dient de elementenverharding rond de handhole ingeknipt te worden in het bestaande verband.

  • 15.

    De maximale toegestane uitwendige breedte van de handhole is 70 centimeter. Indien deze niet toepasbaar is door ruimtegebrek een andere locatie bepalen of meerdere handholes van een kleiner formaat toepassen. Bij handholes van afwijkend formaat deze vooraf ter goedkeuring aan de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator voorleggen.

  • 16.

    Bij plaatsing in de rijweg of een onderdeel daarvan moet de handhole en het deksel van een dermate solide constructie (minimaal verkeersklasse 30) zijn dat alle soorten wegverkeer over de plaats van de handhole kunnen rijden of erop staan zonder dat daardoor verzakkingen ontstaan in de rijweg als gevolg van bezwijken of verzakken van de handhole

  • 17.

    De handhole(s) c.q. ondergrondse lasmof(fen) blijft eigendom van de vergunninghouder. De vergunninghouder draagt zorg voor het beheer van de handhole c.q. ondergrondse lasmof, waaronder het op eerste aanzegging van de coördinator op de juiste hoogte te stellen van de handhole.

  • 18.

    De vergunninghouder blijft te allen tijde aansprakelijk voor alle schade en gevolgschade die mogelijkerwijs ontstaat door de aanwezigheid van de handhole c.q. ondergrondse lasmof.

  • 19.

    De handholes c.q. ondergrondse lasmoffen mogen niet aangebracht worden in kabel- en leidingtracés, rijbanen, parkeerplaatsen, uitwegen, op kruisingen, ter plaatse van de aansluitlocatie van woningen en binnen een afstand van 3 meter vanaf bomen. De handholes c.q. ondergrondse lasmoffen dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen.

  • 4.4Aansluiting op riolering van bouwkundige behuizingen

  • 1.

    Voor het aansluiten van bouwkundige behuizingen op de riolering is een rioolaansluitvergunning noodzakelijk. Deze dient apart aangevraagd te worden.

  • 2.

    Rioolaansluitingen vanaf de perceelsgrens in openbare grond, voor gemengde afvoer, vuilwaterafvoer of regenwaterafvoer, worden uitgevoerd door de gemeente op kosten van vergunninghouder.

  • 3.

    Het afvoeren van hemelwater in de openbare ruimte is zonder uitdrukkelijke toestemming van gemeente vooraf niet toegestaan.

5 Voorwaarden en eisen ten aanzien van de uitvoering

  • 5.1Inventariseren bestaande ondergrondse infrastructuur

  • 1.

    De vergunninghouder dient zich te overtuigen van de plaats van alle reeds in het werk gelegen leidingen.

  • 2.

    Dit dient te geschieden door het tijdig op vragen van de leidinggegevens en overige voorwaarden bij het Kadaster-sectie KLIC c.q. bij de betreffende kabel en leidingbeheerders. Op het werk dient, naast een kopie van de vergunning en de gewaarmerkte vergunningtekening(en) tenminste één exemplaar van de in lid 1 bedoelde tekening(en) aanwezig te zijn.

  • 3.

    De vergunninghouder dient tevens, voorafgaand aan het ontgraven, minimaal iedere 25 meter in een doorgaand tracé en minimaal iedere 5 meter bij een verspringend tracé een proefsleuf te graven om zich van de aangegeven ligging van kabels en leidingen te overtuigen. De proefsleuven dienen zodanig te worden gesitueerd en uitgevoerd dat alle kabels en leidingen op 0,5 meter aan weerszijden van het hart van het beoogde tracé goed zichtbaar gemaakt worden. Hiertoe met name de diepte van hoofd- en dienstleidingen gas-, warmte- en water in acht nemen.

  • 4.

    Van de gemaakte proefsleuven en de maatvoeringen van de daarin aangetroffen kabels en leidingen houdt vergunninghouder een actuele registratie bij die op eerste aanzeggen van de gemeentelijke toezichthouder of coördinator kabels- en leidingen wordt overhandigd. Indien afwijkingen van het vigerende standaard profiel dan wel het door gemeente aangewezen tracé worden geconstateerd zal de gemeentelijke kabel- en leidingencoördinator in overleg met vergunninghouder een nieuw tracé aanwijzen.

  • 5.

    De vergunninghouder is bij het maken van proefsleuven gehouden de AVOI- Handboek- en W.I.O.N. bepalingen stipt na te leven.

  • 5.2Informatie en communicatie

  • 1.

    Namens de vergunninghouder dient er altijd één aan te spreken verantwoordelijke persoon op het werk aanwezig te zijn. Buiten werktijd moet deze persoon bereikbaar zijn in geval van calamiteiten. De naam, vaste- en mobiele telefoonnummer, mailadres van deze persoon moet bij alle betrokken partijen bekend zijn. Deze persoon heeft tot taak te controleren en te verifiëren dat de constructiewerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de gemaakte afspraken, en overeenkomstig het gestelde in de graafvergunning. Hij dient de door gemeentelijke en andere toezichthouders gevraagde informatie te verstrekken en de nodige medewerking te verlenen om hun werk mogelijk te maken.

  • 2.

    De voertaal op het werk is Nederlands, vergunninghouder dient ervoor zorg te dragen dat de sleutelfunctionarissen in zijn projectorganisatie c.q. van zijn grondroerder deze taal voldoende beheersen.

  • 3.

    Bij projecten zullen, ter beoordeling van de Vergunninghouder en/of Grondroerder, op regelmatige tijden bouwvergaderingen worden gehouden, waarbij in ieder geval de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator of de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen wordt uitgenodigd Van deze vergaderingen zal de vergunninghouder en/of grondroerder notulen opmaken en aan de gemeente toezenden.

  • 4.

    Bij werkzaamheden, waarbij de bereikbaarheid van belanghebbenden c.q. omwonenden tijdelijk wordt verminderd, alsmede bij grotere wegafzettingen, dient de Grondroerder namens de vergunninghouder minimaal één week voor aanvang van de werkzaamheden de belanghebbenden en omwonenden schriftelijk op de hoogte te stellen. De gemeente zal de wijze waarop dit moet gebeuren vaststellen, waarbij de gemeente de omvang en de gevolgen van het werk in haar beoordeling zal betrekken. De grondroerder zal van iedere schriftelijke aankondiging een afschrift naar de gemeente sturen.

  • 5.3Opnemen en herstel verharding

  • 1.

    Tenzij anders is overeengekomen, mag per dag geen grotere sleuflengte worden gemaakt, dan op die dag weer volledig kan worden dichtgemaakt. Zie voor gedetailleerde bepalingen hoofdstuk 6 van het handboek.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht de ondergrond en de verharding na afloop van de werkzaamheden direct weer terug te brengen in minimaal de hoedanigheid en kwaliteit zoals deze bestond voor het aanvangen van de werkzaamheden. In het geval van verhardingen niet ouder dan 5 jaar moet voorafgaand aan de instemming/vergunningaanvraag met de gemeente overlegd worden over de wijze waarop vergunningaanvrager de vereiste kwaliteit wil bereiken en een en ander duurzaam kan garanderen. In het geval dat de door de gemeente gewenste duurzame kwaliteit niet kan worden bereikt kan zij verzoeken om de kabels en leidingen via een ander tracé te leggen dan wel de verharding over de volle breedte opnieuw te leggen. De kosten van het herstel van de verharding komen voor rekening van de vergunninghouder.

  • 3.

    Asfalt- en overige gesloten verhardingen dienen door vergunninghouder tijdelijk te worden hersteld met door vergunninghouder voor diens rekening aan te leveren betonklinkers. Het definitief herstel wordt op kosten van de vergunninghouder uitgevoerd door de gemeente.

  • 4.

    Uitgezonderd op de bepaling in lid 2 en 3 zijn tevens de delen van (nieuwbouw)gebieden die nog niet aan de gemeente in beheer zijn overgedragen. Hier mag de controle en goedkeuring op de verdichting en de herbestrating uitsluitend worden uitgevoerd door de firma’s die op de betreffende locatie verantwoordelijk zijn voor het aanbrengen van de bestrating. De vergunninghouder is verplicht om deze bedrijven voor eigen rekening en risico in te schakelen voor de herbestratings- en daaraan gerelateerde werkzaamheden en dit ruim voorafgaand aan de start van de werkzaamheden met de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator en de betreffende projectleider van de gemeente af te stemmen en overeen te komen.

  • 5.4Door de gemeente ter beschikking te stellen bouwstoffen

  • 1.

    Uitsluitend en indien bij vooropname een verharding van een nog op te breken tracé een bovengemiddeld aantal (boven 5% van het totaal op te nemen elementen) gebroken of beschadigde elementen bevat zullen deze door de gemeente om niet beschikbaar worden gesteld op de gemeentewerf indien bij de gemeente voorradig. De gemeente kan ook vooraf besluiten om, in plaats van het leveren van vervangende elementen, de vergunninghouder deze te laten leveren en een marktconforme vergoeding voor het leveren aan vergunninghouder te betalen. Elementen die breken of beschadigen tijdens de werkzaamheden dienen door vergunninghouder voor eigen rekening te worden vervangen.

  • 2.

    Ontgraven grond die niet voor aanvulling geschikt is onder verhardingen moet voor rekening van de vergunninghouder worden afgevoerd en worden verwerkt c.q. worden gestort. Het dan te kort komend zand voor aanvulling wordt door de gemeente om niet beschikbaar gesteld in depot nabij het werk.

  • 3.

    In geval van groot werk kan de gemeente, na voorafgaand overleg met vergunninghouder, besluiten bouwstoffen op een, door vergunninghouder of diens grondroerder aan te wijzen terrein te laten afleveren. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor de opslag en voor de verantwoording naar de gemeente van de gebruikte hoeveelheden en zal na afloop van het werk het overgebleven materiaal op zijn kosten terugbrengen naar de gemeentewerf.

  • 5.5Maatregelen in het belang van het verkeer

  • 1.

    De werkzaamheden dienen naar genoegen van de gemeente in tijd en uitvoeringswijze zodanig te worden gepland dat de bereikbaarheid van woningen en bedrijven maximaal wordt gegarandeerd en dat het reguliere legen van huisvuilcontainers ongestoord doorgang kan vinden.

  • 2.

    In geval van doodlopende straten of woonerven dient vergunningaanvrager er zorg voor te dragen, middels tijdelijke verkeersmaatregelen en /of aan te brengen tijdelijke voorzieningen (bijvoorbeeld rijplatenbanen, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken etc.), dat de bereikbaarheid per (vracht)auto van aanliggende woningen en bedrijven tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zoveel mogelijk, en de bereikbaarheid voor hulpdiensten te allen tijde is gegarandeerd. Het aanbrengen, opruimen en weer in oorspronkelijke staat brengen van de openbare ruimte geschiedt door- en voor rekening van de vergunningaanvrager.

  • 3.

    Ter zake van het gestelde in lid 2 stelt vergunningaanvrager een gedetailleerde verkeers- werk- en tijdplanning op die onderdeel uitmaakt van de (deel) instemmings/vergunningsaanvraag. Gemeente kan verlangen dat separaat nog meer verkeersplanningen worden vervaardigd (zie ook 5.7).

  • 4.

    Ten behoeve van de verkeersvoorzieningen zijn de laatste versie van de Standaard RAW Bepalingen van toepassing en de daaraan verbonden CROW publicatie Handleiding veilig werken aan wegen 96b.

  • 5.

    Indien de gemeente het noodzakelijk acht, met name bij het afsluiten van belangrijke verkeerswegen, kan vergunninghouder worden verplicht zoveel mogelijk ´s nachts of in de avonduren de werkzaamheden uit te voeren. Dit zal indien vooraf bekend bij de graafvergunning schriftelijk worden medegedeeld.

  • 6.

    De noodzakelijke verkeersvoorzieningen ter plaatse van de uit te voeren werken dienen, op aanwijzing van de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen, door vergunninghouder te worden verzorgd. Deze kosten komen ten laste van de vergunninghouder. De voorzieningen en maatregelen dienen tenminste drie weken voor aanvang van de werkzaamheden door de grondroerder bij de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator worden ingediend, tenzij anders is overeengekomen.

  • 7.

    Als de door vergunninghouder uit te voeren werkzaamheden begeleid dienen te worden door tijdelijke verkeersregelinstallaties (VRI), dan dient de vergunninghouder conform lid 2 dit 3 weken van tevoren te melden bij de Gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator. Binnen 5 werkdagen na aanlevering zal door de gemeente het e.e.a. beoordeeld worden. Eventuele opmerkingen zullen door aannemer verwerkt moeten worden alvorens de tijdelijke VRI in gebruik te nemen. Incidenteel kan het voorkomen dat, voor een tijdelijke VRI in gebruik kan worden genomen, het noodzakelijk is dat de gemeente eerst een tijdelijk verkeersbesluit vaststelt.

  • 8.

    Verkeersvoorzieningen, die tijdelijk geen dienst doen, dienen door vergunninghouder terstond verwijderd c.q. afgedekt te worden tot het tijdstip dat deze weer nodig zijn. Het afvoeren c.q. afdekken van deze voorzieningen dient op een zodanig zorgvuldige wijze te geschieden dat er geen beschadigingen optreden.

  • 9.

    Indien de tijdelijke verkeersmaatregelen in een verharding aangebracht moeten worden dient het te verwijderen verhardingsmateriaal door vergunninghouder voor diens rekening te worden afgevoerd en opgeslagen tot het tijdstip dat deze weer nodig zijn. Het opnemen, transporteren en opslaan van deze materialen dient op een zodanig zorgvuldige wijze te geschieden dat er geen beschadigingen optreden.

  • 10.

    Vergunninghouder draagt zorg voor een regelmatige en voldoende controle op de instandhouding van verkeersborden, wegbebakening en –afzettingen, ook buiten de normale werktijden en dient zorg te dragen voor het spoedig mogelijk herstel van deze verkeersmaatregel. Dit geldt ook voor de door de gemeente geplaatste verkeersvoorzieningen. Eventuele aanwijzingen door de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen, met betrekking tot verkeersmaatregelen dienen terstond te worden opgevolgd.

  • 11.

    Ten behoeve van de werkzaamheden als bedoeld onder 7 verstrekt de aanvrager aan de Kabel- en Leidingcoördinator en gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen naam, adres en telefoonnummer aan één of meer werknemers belast met de uitvoering van deze werkzaamheden.

  • 12.

    De verkeersmaatregelen en voorzieningen mogen maximaal 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden, buiten functie (afgedraaid), worden aangebracht. Het in functie brengen (omdraaien) mag pas twee uur voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden gebeuren. Na afloop van de werkzaamheden moeten de verkeersvoorzieningen, direct zodra de situatie dit toelaat, weer buiten functie worden gesteld (afgedraaid). Indien de werkzaamheden worden onderbroken en de situatie laat dit toe dan moeten de verkeersvoorzieningen buiten functie worden gesteld gedurende het staken van de werkzaamheden. Twee uur voor de hernieuwde opstart van het werk moeten de verkeersvoorzieningen weer in functie worden gesteld.

  • 13.

    Tijdelijke bebording mag niet aangebracht worden aan bestaande verticale elementen.

  • 14.

    De aannemer of onderaannemer die de verkeersmaatregelen opzet en/of verwijderd dient in het bezit te zijn van een KOMO-procescertificaat op basis van de BRL-9101 conform de het KIWA Reglement voor Procescertificatie.

  • 15.

    De aannemer of onderaannemer die verkeersregelaar(s) levert moet in het bezit zijn van een geldig certificaat op basis van de vigerende wet- en regelgeving. De verkeersregelaars moeten daarnaast ook individueel gecertificeerd zijn.

  • 16.

    Vergunninghouder draagt zorg voor de bereikbaarheid van woningen, winkels, openbare gebouwen e.d. voor (mindervalide) voetgangers en (brom)fietsers. In overleg met de betrokkenen kan de gemeente aan de mate van bereikbaarheid nader inhoud geven.

  • 17.

    Vergunninghouder houdt het gemotoriseerde bestemmingsverkeer naar woningen, winkels, bedrijven, bouwwerken, landerijen enz. in overleg met de betrokkenen zoveel mogelijk in stand. Indien met de betrokkenen geen overeenstemming kan worden bereikt over de beperking van de bereikbaarheid, treedt de grondroerder tijdig, minimaal 3 weken vooraf, in overleg met de gemeente.

  • 18.

    De stallingsplaats van haspel-, vracht-, directie-, materiaalwagens enz. moet in overleg met de gemeente worden bepaald.

  • 19.

    Plaatsing van obstakels dient te voldoen aan CROW publicatie 130, “richtlijn voor het markeren van onverlichte obstakels” .

  • 5.6Maatregelen ten behoeve van de beperking van overlast

  • 1.

    Het is niet toegestaan om op zaterdagen, zondagen alsmede nationale feestdagen opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting- en/of bestratingwerkzaamheden uit hoofde van regulier werk in de openbare ruimte te verrichten. Indien hiervan moet worden afgeweken is dit in de graafvergunning expliciet aangegeven.

  • 2.

    Het is niet toegestaan om op werkdagen voor 07.00 uur en na 18.00 uur overlast veroorzakende werkzaamheden zoals opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en/of bestratingswerkzaamheden uit hoofde van regulier werk in de openbare ruimte te verrichten.

  • 3.

    Het is daarnaast niet toegestaan om op werkdagen voor 09.30 uur en na 15.30 uur opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en o/f bestratingswerkzaamheden uit hoofde van regulier werk op/ aan / nabij/langs de hoofdtoevoerwegen te verrichten.

  • 4.

    De dag voorafgaande aan een zaterdag of nationale feestdag moet om uiterlijk 12.00 het graven van geulen en het leggen/trekken van kabels etc. worden gestaakt en moet worden overgegaan tot het aanvullen en verdichten van geulen, het aanbrengen van de verhardingen en het opruimen van de werkomgeving. Om uiterlijk 16.30 uur moeten alle werkzaamheden gereed- en alle elementverhardingen hersteld en gesloten zijn.

  • 5.

    Bouwmaterialen dienen goed beveiligd te worden opgeslagen zodat derden daartoe geen toegang hebben.

  • 6.

    Voorafgaand aan het graven van hoofdgeulen dienen, indien op het werk van toepassing, de voorzieningen tbv de klantaansluitingen op/in/onder de eigen erven te worden aangebracht.

  • 7.

    Bij werkzaamheden waarbij de bereikbaarheid van belanghebbenden c.q. omwonenden tijdelijk wordt verminderd, alsmede bij grotere wegafzettingen, dient vergunninghouder uiterlijk drie weken van tevoren een verkeersplan op te stellen en door de gemeente te laten goedkeuren. In het plan dient aangegeven te worden op welke wijze de bereikbaarheid van panden, woonerven etc tijdens de werkzaamheden wordt gegarandeerd, welke omleidingroutes er worden uitgezet en welke voorzieningen hier tijdelijk voor worden getroffen/aangebracht. Minimaal twee weken voor aanvang van de werkzaamheden, de belanghebbenden en omwonenden schriftelijk en tevens door middel van informatieborden langs alle aanliggende wegen op de hoogte te stellen. De gemeente zal de wijze waarop dit dient te geschieden vaststellen, waarbij de gemeente de omvang en de gevolgen van het werk in haar beoordeling zal betrekken.

  • 8.

    Vergunninghouder dient alles te doen wat op grond van de meest actuele inzichten redelijkerwijs mogelijk is en verwacht mag worden om hinder als gevolg van b.v. lawaai, stank, modder e.d. veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten etc. tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Indien vergunninghouder bij hoge uitzondering door de gemeente wordt toegestaan ’s avonds c.q. ‘s nachts te werken is vergunninghouder verplicht in verband hiermee aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor de benodigde aanvullende vergunningen/ontheffingen.

  • 9.

    Vergunninghouder dient bij- en na het uitvoeren van werkzaamheden de begaanbare trottoir- en wegverhardingen vrij van verontreinigingen te houden.

  • 5.7Voorbereide huis/klantaansluitingen

  • 1.

    Er kan sprake zijn van voorbereide huisaansluitingen, waarbij de voor de huisaansluiting bedoelde buis, kabel of leiding al op de volledig benodigde lengte gemeten vanaf de hoofdleiding tot aan de klantaansluiting, in de openbare grond tijdelijk moet worden opgeborgen (voornamelijk bij CAI-, FTTH- en Datanetten). In die gevallen moet deze voorbereiding zo strak mogelijk opgerold en gebundeld, verticaal op de juiste diepte onder een beschermende voorziening te worden weggezet evenwijdig tegen de erfgrens van het perceel waar de voorziening voor bedoeld is. Het hiervoor eventueel benodigde tracé of straatoversteken dienen tegelijk met de aanleg van de hoofdsleuf te worden aangebracht.

6 Voorwaarden en eisen ten aanzien van het grondwerk

  • 6.1Operationele eisen civieltechnische werkzaamheden

  • 1.

    Er mag pas worden gestart met graafwerk als met de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden en eisen ten aanzien van de uitvoering (zie hoofdstuk 5).

  • 2.

    Vergunninghouder is verplicht om tijdens de uitvoering de bepalingen aangaande de WION strikt na te leven. Hieronder in het bijzonder te verstaan het binnen 20 werkdagen beschikbaar zijn bij het Kadaster van de in het werk gelegde kabels en leidingen.

  • 3.

    Voor het aanvullen van de sleuf of een pers- c.q. lasput moet(en) de kabel- en leidingbeheerder(s) van de vrijgegraven naastliggende en/of kruisende kabels en leidingen altijd in de gelegenheid worden gesteld om zijn / hun kabels en leiding(en) te inspecteren. Vergunninghouder is verplicht om de informatie en coördinatie terzake uit te voeren.

  • 4.

    Voor het inmeten van kabels en leidingen moet de sleuf tot de helft van de leiding worden aangevuld, opdat bij het verder aanvullen van de sleuf de leiding niet meer kan verschuiven.

  • 5.

    Vergunninghouder dient zelf het dagelijkse toezicht te houden op de uitvoering c.q. grondroerder. Het toezicht van de gemeente beperkt zich tot het controleren van het naleven van de bepalingen uit de vergunning, de APV, AVOI en het Handboek Kabels en Leidingen door de grondroerder.

  • 6.

    Tenzij vooraf schriftelijk anders is overeengekomen mag nimmer meer dan 40 meter straat of erf moeilijk bereikbaar zijn voor gemotoriseerde hulpdiensten zoals brandweer en/of ambulance. Indien een en ander niet mogelijk of niet praktisch is dienen in overleg en ter goedkeuring van betreffende hulpdiensten noodmaatregelen te worden getroffen zodat de hulpverlening gegarandeerd blijft.

  • 7.

    Tenzij anders is overeengekomen, mag per dag geen grotere sleuflengte worden gemaakt, dan op die dag kan worden gedicht en afgetrild. Volledig herstellen van bestrating dient binnen 24 klokuren na afloop van de werkzaamheden volledig en compleet te geschieden. Uitgezonderd hierop zijn de werkdagen voorafgegaan aan een zaterdag of nationale feestdag. Op deze dagen dient de bestrating nog diezelfde dag voor 16.30 uur volledig te zijn hersteld.

  • 8.

    Dwarssleuven in trottoir, fietspad en/of rijweg alsmede langssleuf ter hoogte van in/uitritten naar parkeergelegenheden op eigen erf, garageboxen, erven en terreinen van bedrijven dienen dezelfde dag te worden bestraat en afgewerkt. Indien een en ander niet mogelijk of niet praktisch is dienen noodmaatregelen te worden getroffen zodat de bereikbaarheid van genoemde objecten dezelfde dag weer gegarandeerd is.

  • 9.

    Na het afwerken van de bestrating mag geen puin, grond, zand en/of afval van de werkzaamheden op het werk meer voorkomen.

  • 10.

    Alle verharding dient tijdens weekenden en feestdagen gesloten te zijn. Er mag in weekenden en tijdens feestdagen geen puin en/of afval op het werk aanwezig zijn.

  • 11.

    Wanneer de bestratingwerkzaamheden meer dan 1 dag werk zijn achtergeraakt bij de leidinglegging, zal het graafwerk op eerste aanzegging van de gemeente worden gestopt en zal vergunninghouder zonodig na overleg op eigen kosten maatregelen moeten treffen om de achterstand direct in te lopen.

  • 12.

    De vergunninghouder hoeft geen betere kwaliteit te leveren dan aanwezig voordat de ontgraving werd uitgevoerd. Behoudens de normale degeneratie als gevolg van werken in bestaande verharding hoeft de gemeente echter geen verslechtering te accepteren. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij in gezamenlijke vooropname van het tracé met de gemeente nadere afspraken zijn gemaakt over het leveren van elementen door de gemeente.

  • 13.

    Alle materialen en elementen dienen in de oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden opgeleverd. De vergunninghouder dient bij beschadiging zelf te zorgen voor herstel en te zorgen voor vervangend materiaal. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij in gezamenlijke vooropname van het tracé met de gemeente nadere afspraken zijn gemaakt over het leveren van elementen door de gemeente.

  • 14.

    Al het te gebruiken (bestratings-)materiaal dient van dezelfde soort, vorm, afmeting, kleur en afwerking alsmede van minimaal dezelfde kwaliteit te zijn als het oorspronkelijk aanwezige materiaal en de door de gemeente gebruikelijk toe te passen materialen.

  • 6.2Meten en registreren verdichtingsgraad geroerde grond

  • 1.

    De vergunninghouder moet door middel van elektronisch vastgelegde verdichtingsmetingen aan gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen aan tonen dat de verdichtingsgraden zoals aangegeven in de in dit hoofdstuk genoemde normen zijn bereikt. Per meting moeten in ieder geval aan weerszijden van de grondroering twee referentiemetingen zijn genomen tot de diepte van de ontgraving en een doelmeting in de verdichte ontgraving in de as tussen de twee referentiemetingen.

  • 2.

    De toegepaste meetapparatuur en de gevolgde methodiek moeten bij de vergunningaanvraag met de gemeentelijke kabel en leidingcoördinator worden besproken en goedgekeurd.

  • 3.

    De verdichtingseisen gelden onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt. Het is dan aan de vergunninghouder om op zijn kosten maatregelen treffen om een correcte verdichting te bereiken.

  • 4.

    De vergunninghouder moet de verdichtingswaarden aan het begin en vervolgens iedere 50 meter strekkende sleuf alsmede bij ieder solo gemaakt las/koppelgat meten en vast leggen en deze gegevens op verzoek van de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen onmiddellijk overleggen. De vergunninghouder moet een registratiesysteem aan leggen en onderhouden waaruit op verzoek de locatie en waarden van de metingen zijn te verkrijgen voor de zowel de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator als de toezichthouder.

  • 5.

    De vergunninghouder levert het herstelde werk op aan de gemeente. De toezichthouder van de gemeente kan hierbij verlangen dat de vergunninghouder, voor eigen rekening en risico, ter plaatse in het bijzijn van de toezichthouder één of meerdere verdichtingsmeting(en) uitvoert. Indien de aanvulling c.q. verdichting niet aan de door de gemeente gehanteerde normen voldoet, wordt vergunninghouder in de gelegenheid gesteld dit binnen twee weken te herstellen. Na deze periode vindt wederom een controle door de gemeente plaats waarbij vergunninghouder verplicht kan worden om ter plaatse, op aanwijzing van de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen, wederom een aantal fysieke verdichtingsmetingen uit te voeren.

  • 6.

    Indien na deze termijn herstel uitblijft c.q. onvoldoende is uitgevoerd is de gemeente gerechtigd om de ontgraving op kosten van de vergunninghouder correct te laten verdichten.

  • 6.3Technische eisen grondwerkzaamheden

  • 1.

    Te ontgraven grond, zand, teelaarde enz. moet zoveel mogelijk gescheiden ontgraven, vervoerd, aangevuld of in depot gezet worden.

  • 2.

    De plaats van de tijdelijke opslag van uitgekomen sleufmateriaal dient vooraf in overleg met de gemeente te worden bepaald. Na beëindiging van het werk of bij de eerste aanzegging van de gemeente dienen deze materialen te zijn verwijderd.

  • 3.

    In het werk zal, afhankelijk van de omstandigheden en de grondgesteldheid, in overleg met de gemeente worden bepaald of de ontgraving plaats vindt in open ontgraving of d.m.v. afdamming.

  • 4.

    Het aanvullen van de sleuf door middel van inwateren c.q. plempen is niet toegestaan.

  • 5.

    Elementen verhardingen dienen handmatig te worden uitgebroken. De uitkomende materialen dienen in overleg met de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen te worden schoongemaakt en gesorteerd.

  • 6.

    De gegraven sleuf in elementenverharding dient over de volle breedte te worden aangevuld en verdicht conform de in dit hoofdstuk aangegeven bepalingen. Het uitgegraven materiaal moet, vrij van stenen en dergelijke, met zorg in de juiste volgorde worden ingebracht om de oorspronkelijke profielopbouw weer te herstellen.

  • 7.

    De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag mechanisch moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan laatste versie van de Standaard RAW Bepalingen.

  • 8.

    Onder de verharding moet het oorspronkelijke zandbed weer worden hersteld. Indien bij aanvullen de dikte van het zandbed minder is dan het oorspronkelijke moet de vergunninghouder voor haar rekening het te kort komende zand leveren en verwerken. De vergunninghouder moet tevens voor haar rekening de overtollige grond (gemengd zand en grond) laten afvoeren en verwerken c.q. laten storten. De stort- en verwerkingskosten zijn voor rekening van vergunninghouder.

  • 9.

    Na het verdichten tot de voorgeschreven specificaties moet de verharding weer worden hersteld. Alle terug aangebrachte elementen moeten onderling en ten opzichte van de ongeroerde elementen even hoog zijn aangebracht. Binnen het terug aangebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen Het straatwerk moet onder hetzelfde profiel en verband worden bestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was.

  • 10.

    Uitgevoerd straatwerk dient te zijn afgetrild en ingeveegd te zijn met schoon zand.

  • 11.

    De gegraven sleuf in puinfundering, gebonden fundering, berm of onverharde grond moet over de volle breedte worden aangevuld en verdicht conform de in dit hoofdstuk aangegeven bepalingen. Het uitgegraven materiaal moet, vrij van stenen en dergelijke, met zorg in de juiste volgorde worden ingebracht om de oorspronkelijke profielopbouw zoveel mogelijk te herstellen. Daar waar nodig aanvullen met schone teelaarde.

  • 12.

    De aanvulling van de sleuf in berm of onverharde grond dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag mechanisch moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan de laatste versie van de Standaard RAW Bepalingen.

  • 13.

    De aanvulling van de sleuf in berm of onverharde grond mag na verdichting niet hoger zijn dan het omringende maaiveld. Tevens mag geen belemmering voor de afwatering ontstaan.

  • 14.

    Alvorens een asfaltconstructie wordt verwijderd moeten de zijkanten tot de gewenste diepte op steenmaat worden ingezaagd en met behulp van een compressor worden verwijderd. De vrijgekomen materialen dienen te worden onderscheiden naar:

  • -

    teerhoudend;

  • -

    niet teerhoudend.

  • 15.

    Teerhoudende- en niet teerhoudende vrijgekomen materialen dienen voor rekening van vergunninghouder te worden vervoerd naar een gespecialiseerde verwerker. Het materiaal vervoeren per vrachtwagen of aanhanger, in- en uitwegen onder vermelding van de postcode van de locatie waar het materiaal vandaan komt. Er dient door de vergunninghouder zelf voor de benodigde afvalstroomnummers te worden gezorgd. De acceptatie/ en verwerkingskosten komen in alle gevallen voor rekening van vergunninghouder.

  • 16.

    Stortbonnen, vrachtbrieven en afvalstroomnummers etc. dienen direct te worden geretourneerd naar de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen.

  • 17.

    De ontstane sleuf in de asfaltverharding moet over de volle breedte worden opgevuld tot de onderkant van de asfaltverharding met dezelfde materialen en laagdikten als het omringende profiel en laagsgewijze worden verdicht. De ondergrond van de fundering dient na verdichting te voldoen aan de laatste versie van de Standaard RAW Bepalingen. De funderingslaag van de gefundeerde verharding dient hersteld en verdicht te zijn volgens de laatste versie van de Standaard RAW Bepalingen.

  • 18.

    Direct aansluitend moet de sleuf zoals bedoeld in lid 17 worden dichtgestraat in tenminste 70 mm straatzand met betonstenen BSS in halfsteensverband haaks op de rijrichting op een wijze die geen gevaar oplevert. De bovenzijde van de stenen moeten gelijk liggen met het ingezaagde asfalt. De stenen moeten vlak ten opzichte van elkaar worden gestraat. De betonstenen moeten door de vergunninghouder voor diens rekening worden geleverd.

  • 19.

    Het dichtstraten van een sleuf kan tot gevolg hebben dat verhardingen die om c.q. naast de sleuf liggen als gevolg van het gebruik door het verkeer verzakken en/of beschadigd worden. De schade die hieruit voor de gemeente voortvloeit, dient door vergunninghouder te worden hersteld.

  • 20.

    Oversteekbuizen, mantelbuizen en overige beschermingsmaatregelen dienen minimaal 0,75 meter aan weerszijden van het te kruisen vlak door te lopen.

7 Aansprakelijkheid, schade en verzekeringen

  • 7.1Aansprakelijkheid

  • 1.

    Ongeacht de vergunningverlening door de gemeente en/of goedkeuring door andere bevoegde instanties, is de vergunninghouder jegens de gemeente en/of derden aansprakelijk voor schade als gevolg van de uitvoering van het werk. In geval van schade aan derden zal de gemeente deze derden doorverwijzen naar vergunninghouder.

  • 2.

    De gemeente is niet aansprakelijk voor schade die netbeheerder en/of grondroerder of derden lijden, ingeval leidingen van verschillende bedrijven door afwijking van de door haar gegeven aanwijzingen en richtlijnen in lengterichting boven elkaar of te dicht naast elkaar zijn of worden gelegd en dit is te wijten aan het feit dat bij het leggen is afgeweken van de door of namens gemeente gegeven aanwijzingen en richtlijnen.

  • 3.

    De netbeheerder vrijwaart de gemeente tegen alle aanspraken van derden wegens schade, die het gevolg is van het (ver)leggen, verwijderen, repareren e.d. van leidingen in opdracht van de beheerder.

  • 4.

    De netbeheerder vrijwaart de gemeente tegen alle aanspraken van derden wegens schade, die het gevolg is van het (ver)leggen, verwijderen, repareren e.d. van leidingen in opdracht van de gemeente.

  • 5.

    De netbeheerder is aansprakelijk voor alle schade aan gemeente-eigendommen die het gevolg is van het (ver)leggen, verwijderen repareren e.d. van leidingen. Bij gecombineerde leidingaanleg zijn de deelhebbende bedrijven hoofdelijk aansprakelijk jegens de gemeente.

  • 6.

    Leidingen die zijn gelegd in afwijking van aanwijzingen, richtlijnen e.d. van de gemeente dienen op eerste aanzegging van de gemeente door en voor rekening van de betreffende netbeheerder te worden verlegd naar de door de gemeente aan te geven plaats c.q. hoogte.

  • 7.2Schade

  • 1.

    Vergunninghouder zal de redelijkerwijs mogelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden tengevolge van het werk schade lijden.

  • 2.

    Schade aan gemeentelijke of andere eigendommen dient te worden vermeden Mochten toch beschadigingen optreden dan dient vergunninghouder deze direct te melden aan de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen en aan de beheerder van het beschadigde eigendom. Hierna geeft vergunninghouder zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 24 uur nadat hem daarvan is gebleken, schriftelijk kennis aan de gemeente.

  • 3.

    Het herstel van de schade vindt plaats in overleg en voor rekening van de vergunninghouder. Uitgangspunt bij het herstel van de (voorziene) schade als gevolg van de werkzaamheden is dat de vergunninghouder de situatie in oorspronkelijke staat herstelt. Daarop zijn ook de vergunningvoorwaarden en deze uitvoeringsvoorschriften gericht.

  • 4.

    Omdat bij straatwerk al op voorhand bekend is dat er, ook bij goed herstel van de verharding, toch sprake is van een kwaliteitsachteruitgang is de vergunninghouder aan de gemeente een vergoeding verschuldigd De aard en hoogte van de vergoedingen zijn aangegeven in de AVOI en Legesverordening van de gemeente.

  • 5.

    Echter, niet alle schades die de gemeente als gevolg van leidingwerkzaamheden lijdt kunnen door de vastgestelde schadetarieven worden gedekt. Dit is het geval bij:

  • -

    Schade bij groenwerkzaamheden;

  • -

    Schade die ontstaat buiten de sleuf;

  • -

    "Verborgen gebreken".

  • 6.

    Schade aan groenwerkzaamheden is aan de orde in de volgende situaties:

  • -

    Werkzaamheden waarbij de overlevingskans van de aanwezige beplanting gering is en dus moet worden vervangen,

  • -

    Werkzaamheden waarbij dicht in de buurt van bomen moet worden gewerkt;

  • -

    Aantasting (ecologische) kwaliteit groeiplaats;

7In deze gevallen zullen al vóór het verstrekken van de vergunning specifieke afspraken worden vastgelegd Afhankelijk van de omvang van het werk kan in de voorwaarden "het 1e jaarsonderhoud groen" en "inboet beplanting na het 1e groeiseizoen" worden voorgeschreven. De schade aan bomen wordt vastgesteld op basis van de vigerende Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).

  • 7.

    In geval van schade of vervanging aan/van groenvoorzieningen zal de gemeente voor herstel c.q. vervanging zorg dragen De kosten hiervan worden doorbelast aan de vergunninghouder.

  • 8.

    Van schade welke ontstaat buiten de sleuf is sprake als ten gevolge van werkzaamheden schade ontstaat buiten de sleuf (aan materialen, lantaarnpalen, verkeerslichten, geparkeerde auto's, e.d.) Voorzover het gemeentelijke eigendommen, betreft zal de gemeente deze schade verhalen op vergunninghouder. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het wenselijk zijn dat er voorafgaand aan de werkzaamheden een, gezamenlijke, schouw en vastlegging plaatsvindt. Ontstane schades zullen zoveel mogelijk door de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen worden vastgelegd; in een schaderapport en op foto.

  • 9.

    Verborgen gebreken is de definitie voor buitenproportionele verzakking van opgeleverd en goedgekeurd hersteld straatwerk. In dergelijke gevallen zal de vergunninghouder in staat gesteld worden de verharding, opnieuw, te herstellen. Als norm voor "buitenproportioneel" wordt een verzakking aangehouden van meer dan 0,03 m, welke zich binnen één jaar na het eerste herstel voordoet, conform het CROW “Handboek visuele inspectie voor wegbeheerders”.

  • 7.3Verzekeringen

  • 1.

    Vergunninghouder dient een Construction All Risk verzekering af te sluiten, welke dekking biedt voor een bedrag van minimaal € 1.000.000,00 tegen:

    • -

      beschadiging, verlies of vernietiging van het werk, waaronder de voor het werk bestemde materialen;

    • -

      het risico van aansprakelijkheid voor schade aan goederen van derden, en de daaruit voortvloeiende gevolgschade, alsmede voor dood en/ of lichamelijk letsel van personen, veroorzaakt door de uitvoering van het werk.

  • 2.

    De dekking van de bouwverzekering loopt minstens vanaf de dag dat dit werk op het werkterrein een aanvang neemt tot het eind van de onderhoudsperiode.

  • 3.

    De gemeente hanteert een standaard onderhoudstermijn van 12 maanden na schriftelijke acceptatie van het werk door de gemeente.

  • 4.

    Onverminderd het in voorgaande artikelen van deze paragraaf bepaalde zullen vergunninghouder en haar mede- en onderaannemers voor eigen rekening zorg moeten dragen voor de verzekeringen tegen schade als gevolg van Wettelijke Aansprakelijkheid welke voortvloeit uit het gebruik van aannemersmateriaal bij de uitvoering van het werk.

  • 5.

    Objecten waarvoor een verzekeringsplicht krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) geldt, dienen overeenkomstig de voorschriften van de WAM, alsmede tegen het werkrisico verzekerd te zijn. Alleen door de in de vorige zin bedoelde verzekering gedekte motorrijtuigen mogen voor het werk worden gebruikt.

  • 6.

    Vergunninghouder dient, op aanzeggen van de gemeente, voor de aanvang van het werk de schriftelijke bewijsstukken waaruit de dekking en geldigheid van de voorgeschreven verzekeringen blijkt, aan de gemeente te overleggen.

  • 7.4Veiligheid

  • 1.

    Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. De op dit gebied van kracht zijnde voorschriften moeten op het werk beschikbaar zijn.

  • 2.

    Het personeel dat bij de werkzaamheden is betrokken moet zijn geïnstrueerd met betrekking tot de op de bouwplaats geldende V&G plan. Leidinggevend personeel van de uitvoerende partij en de vergunninghouder moeten erop toezien dat het gestelde in het plan stip worden nageleefd.

  • 3.

    De gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen controleert vanuit de publieke taakstelling van de gemeente of het werk veilig wordt uitgevoerd. Hij is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen af te dwingen.

  • 7.5Bereikbaarheid belendende gebouwen

  • 1.

    De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers dient te worden gewaarborgd, In dit verband dient rekening gehouden te worden met de toegankelijkheid voor hulpmiddelen zoals rollators en scootmobielen. In overleg met de betrokkenen en de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen moet de bereikbaarheid worden gegarandeerd.

  • 2.

    Indien de beperking van de bereikbaarheid tot gevolg heeft dat de hulpdiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels en bedrijven anders dan normaal moet worden geregeld moet vooraf overleg worden gevoerd met de belanghebbenden en de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen.

  • 3.

    Bij werkzaamheden op of in de nabijheid van eigendommen en installaties van derden moet vooraf overleg plaats vinden over eventueel te nemen specifieke veiligheidsvoorzorgsmaatregelen. Deze maatregelen moeten tevens worden verwerkt in het veiligheidsplan.

  • 7.6 Peilen en hoofdafmetingen

  • 1.

    In geval van aanleg van kabels en leidingen in een nieuwbouwsituatie waarbij (nog) geen woningen etc aanwezig zijn om als vaste punt voor maatvoering voor K&L tracering en revisie te dienen zal de gemeente op aanvraag en kosten van de vergunninghouder maatvoering uitvoeren en een aantal maten middels piketpaaltjes en/of krijtmarkeringen borgen. Dit geldt alleen voor gronden die eigendom zijn van de gemeente. Bij graafwerk in particulier eigendom zal grondroerder met betreffende grondeigenaar en/of projectontwikkelaar rechtstreeks afspraken moeten maken, de gemeente is hierin geen partij.

  • 2.

    De aanwijzing door de gemeente zal zich in voornoemd artikel genoemde situatie beperken tot het aangeven van hoofdassen en extra punten in bochten en dergelijke, zodat de bedrijven d.m.v. eenvoudig meetwerk in horizontale en in verticale zin zelfstandig de tracés in detail kunnen uitzetten. De gemeente treedt slechts toetsend c.q. controlerend op. Het tijdstip van aanwijzing dient door vergunninghouder tenminste 1 week vooraf aan de gemeente kenbaar gemaakt te worden.

  • 3.

    Het verklikken en het instandhouden van de peilen en hoofdafmetingen vallen onder de verantwoordelijkheid van vergunninghouder. De kosten voor het opnieuw aanbrengen c.q. aanwijzen van de door de vergunninghouder aangegeven punten komen voor rekening van vergunninghouder.

8 Voorwaarden en eisen ten aanzien van vervuilde grond

  • 8.1Voorschriften voor werken in verontreinigde grond

  • 1.

    Bij de afgifte van de graafvergunning(tekening) door de gemeente zal de vergunninghouder op de hoogte worden gebracht van de bij de gemeente bekende bodemkwaliteit en/of verdachte locaties. Vergunninghouder zal vervolgens zelf de maatregelen treffen die genomen moeten worden conform de CROW-publicatie 307 “Kabels en leidingen in verontreinigde bodem” en eventueel in het kader van de Wet bodembescherming. Om voorgaande te bepalen moet vergunninghouder de volgende gegevens aan leveren aan de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator:

    • -

      A: het betreffende tracé c.q. de locatie van de werkzaamheden;

    • -

      B: een inschatting van de hoeveelheid niet meer terug te brengen grond;

    • -

      C: een inschatting van de hoeveelheid grond die tijdelijk wordt uitgenomen;

    • -

      D: een inschatting van de hoeveelheid te ontrekken grondwater.

  • 2.

    Indien door vergunninghouder is aangegeven dat er géén grond vrijkomt en er komt tijdens de werkzaamheden wel grond vrij dan, dient het betreffende bedrijf met inachtneming van lid 5, contact op te nemen met de gemeente. De vrijgekomen grond moet dan door vergunninghouder worden afgevoerd naar een erkende en gecertificeerde verwerker. De kosten voor transport, acceptatie en verwerking zijn voor rekening van vergunninghouder.

  • 3.

    Indien door vergunninghouder is aangegeven dat er géén grondwater hoeft te worden onttrokken en dit moet tijdens de werkzaamheden wel gebeuren, dient vergunninghouder of grondroerder voorafgaande aan het onttrekken van het grondwater contact op te nemen met de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator, het waterschap en de provincie.

  • 4.

    Indien een netbeheerder een kabel c.q. leidingtracé wil laten lopen door een gebied waarvan vooraf is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is, dan vervalt elke aansprakelijkheid van de gemeente. De gemeente heeft in die situatie geen saneringsplicht, deze ligt bij de initiatiefnemer. Dit wil zeggen dat alle kosten voor rekening van de netbeheerder komen.

  • 5.

    Door de gemeente worden op eigen initiatief geen bodemonderzoeken verricht bij het aanleggen van kabels- en leidingen door nutsbedrijven. Wel neemt de gemeente ten behoeve van haar in- en uitbreidingsgebieden in haar overeenkomsten tot aan- en verkoop van de grond de zogenaamde ‘Milieuclausule’ op. Hierin staat dat er geen concentraties van stoffen in de bodem aangetroffen zijn, die het perceel ongeschikt maken voor de door de koper beoogde bestemming. Hieraan ten grondslag ligt dan wel een bodemonderzoek. De netbeheerder kan hieraan jegens de gemeente geen aanspraken ontlenen voor wat betreft de milieuhygiënische geschiktheid van de grond voor het leggen etc. van kabels e.d. Vergunninghouder kan de gemeente aanspreken als in de grond belemmeringen worden aangetroffen voor het leggen etc. van kabels e.d. en die belemmeringen blijken afkomstig te zijn van minder deugdelijke werkzaamheden bouwrijp maken door of in opdracht van de gemeente.

  • 6.

    Grond en/ of bouwstoffen die vrijkomen uit de sleuf zijn eigendom van de gemeente en zijn te onderscheiden naar:

8niet verontreinigd;

-De overtollige grond en/ of bouwstoffen dienen door- en op kosten van de vergunninghouder te worden afgevoerd. De bijkomende kosten, zoals acceptatie- en verwerkingskosten komen voor de rekening van vergunninghouder.

8verontreinigd;

  • -

    De vrijkomende grond en/ of bouwstoffen dienen door- en op kosten van de vergunninghouder te worden afgevoerd naar een erkend en gecertificeerd verwerker. Vergunninghouder houdt hiervan een conform de wettelijke normen opgestelde registratie en administratie bij. Kosten in verband met aantoonbare stagnatie in het door vergunninghouder uit te voeren werk komen niet voor rekening van de gemeente. De acceptatiekosten voor het storten c.q. verwerken van deze grond en/ of bouwstoffen alsmede de werkelijke onderzoekskosten komen eveneens voor rekening van vergunninghouder. Bij het werken in een ernstig geval van bodemverontreiniging (>25m3 grond) is de Provincie het bevoegde gezag en gelden de afwijkende of aanvullende voorschriften van de Provincie.

  • 7.

    Voor af te voeren grond dient de postcode van de locatie waar het materiaal vandaan komt te worden versterkt. Er dient door de vergunninghouder zelf voor de benodigde afvalstroomnummers te worden gezorgd. Stortbonnen, Vrachtbrieven en afvalstroomnummers etc. dienen direct te worden geretourneerd naar de gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen.

  • 8.

    Het werken in verontreinigde grond valt o.a. onder de Wet bodembescherming met name art. 27 en 28 en als zodanig dient vergunninghouder aan te tonen dat de vereiste procedures zijn doorlopen, alvorens tot afvoer wordt overgegaan. Hiertoe dient de correspondentie met de betrokken instanties c.q. bedrijven te worden overhandigd aan de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator.

  • 9.

    Grond (technisch) niet geschikt voor sleufaanvulling c.q. verdichting; dient door- en op kosten van vergunninghouder, op een milieuhygiënische verantwoorde wijze, te worden afgevoerd naar een erkend en gecertificeerd verwerker conform de procedure zoals aangegeven in 8.1.6.

  • 10.

    Indien na bodemonderzoek, welke in opdracht van de vergunninghouder is uitgevoerd, de situatie zich voordoet dat er sprake is van verontreinigde grond zoals bedoeld in de Wet Bodembescherming, dan zal vergunninghouder hiervan melding maken aan de gemeente. Vergunninghouder dient vervolgens de aanwijzingen/ instructies van de gemeente op te volgen.

  • 11.

    De vergunninghouder dient zich tijdens het werk te houden aan de regels opgenomen in het Besluit Bodemkwaliteit. Met betrekking tot het tijdelijke verplaatsen van grond wordt verwezen naar paragraaf 7.5 van de door de gemeente vastgestelde Bodembeheernota regio Brabant 2010-2020 (te raadplegen via de gemeentelijke website www.werkendam.nl).

  • 8.2Arbeidsomstandigheden bij werken in verontreinigde grond

  • 1.

    De kosten gemoeid met de uitvoering van het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandigheden komen voor rekening van vergunninghouder.

9Voorwaarden en eisen ten aanzien van groenvoorzieningen

  • 9.1Eisen en uitvoering groenvoorzieningen

  • 1.

    De gemeente besluit aan de hand van de melding van vergunninghouder of beplanting (bomen, planten, struiken, gras) mag worden verwijderd of gesnoeid en, zo ja, of vergunninghouder dit zelf mag uitvoeren en onder welke voorwaarden en volgens bijlage 4. Ingeval tijdelijk uitgenomen beplanting moet worden teruggebracht gelden in elk geval de hierna te noemen voorwaarden.

  • 2.

    In verband met de flora- en faunawet zijn rooi- en snoeiwerkzaamheden in de periode van 15 maart tot en met 15 juli niet toegestaan. Na onderzoek ter plaatse kan de gemeente besluiten om betreffende netbeheerder voor die locatie schriftelijk ontheffing onder voorwaarden te verlenen.

  • 3.

    Te handhaven struiken en vaste planten die in het kabel- of leidingtracé van een te graven sleuf voorkomen ruim uitsteken, gescheiden houden van te ontgraven grond en tegen uitdroging beschermen volgens de laatste versie van de Standaard RAW Bepalingen.

  • 4.

    De grond dient plantklaar opgeleverd te worden (juiste structuur, hoogteligging, puinvrij).

  • 5.

    De wijze van terugbrengen van ontgraven grond, het verdichten daarvan en het herstel van de structuur in bermen, gazons en groenvoorzieningen moet altijd, voorafgaand aan de werkzaamheden, in overleg met de gemeente worden vastgesteld. Vergunninghouder garandeert de met de gemeente overeengekomen kwaliteit gedurende 1 jaar na goedkeuring van het herstelde tracé door de gemeente.

  • 6.

    Indien de vergunninghouder wordt toegestaan zelf werkzaamheden aan groenvoorzieningen uit te voeren mag dit uitsluitend worden gedaan door medewerkers met erkenning van Vakbekwaam Hovenier dan wel een bedrijf met een Groenkeur -B en -G erkenning of gelijkwaardig, zulks ter beoordeling van de gemeente.

  • 7.

    Indien de vergunninghouder wordt toegestaan zelf werkzaamheden aan groenvoorzieningen uit te voeren geldt hiervoor een garantietermijn van 1 groeiseizoen met een minimumduur van 1 jaar.

  • 8.

    Het inrichten van een werkterrein binnen de wortelzone van een te handhaven boom is niet toegestaan.

  • 9.

    Het plaatsen van containers, toiletvoorzieningen, keten, materieel en materialen op gazons is niet toegestaan.

  • 9.2Bescherming bomen

  • 1.

    Bij het passeren van bomen moeten door vergunninghouder een aantal voorzorgsmaatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende boom voorkomt.

  • 2.

    Voor elke ten onrechte gerooide en/ of beschadigde boom zal aan vergunninghouder een boete per boom worden opgelegd, afhankelijk van de waarde van de betreffende boom, berekend volgens de vigerende Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).

  • 3.

    Bomen op de bomenlijst zijn bomen waar met extra zorg mee omgegaan dient te worden. Indien er sprake is van een of meerdere bomen van de bomenlijst zal dit door de gemeente aangegeven worden. De bomenlijst en het bomenstructuurplan liggen bij taakveld uitvoering en beheer, unit ruimte van de gemeente ter inzage.

  • 4.

    Het graven in de wortelzone (een strook rond de boom met een straal die gelijk is aan 20x de doorsnede van de stam op 0,50 meter hoogte boven de grond) van bomen mag uitsluitend plaatsvinden onder toezicht van de gemeente.

  • 5.

    Het graven binnen de kroonprojectie van waardevolle bomen (zie lid 3) is niet toegestaan.

  • 6.

    Indien voor nieuwe leidingen een tracé buiten de wortelzone niet mogelijk is, dient de wortelzone te worden gepasseerd door het boren van stalen mantelbuizen onder de wortelzone.

  • 7.

    Bij het tijdelijk verlagen van de grondwaterstand binnen de wortelzone van de te handhaven bomen vanaf eind maart tot eind november moet vergunninghouder zorg dragen voor het handhaven van het vochtgehalte van het wortelstelsel. Indien noodzakelijk de bomen water geven met zuurstofrijk oppervlaktewater.

  • 8.

    Wortels dikker dan 50 mm mogen niet door vergunninghouder worden verwijderd of beschadigd. Indien het noodzakelijk is dat wortels groter dan 50 mm moeten worden verwijderd gebeurt dit uitsluitend door de gemeente op kosten van de vergunninghouder.

  • 9.

    Wortels dunner dan 50 mm moeten haaks op de ontwikkelingsrichting worden doorgehakt of doorgezaagd. Het is niet toegestaan om deze wortels met een graafmachine door te trekken.

  • 10.

    Blootliggende wortels moeten door vergunninghouder altijd beschermd worden tegen schade door uitdroging, zonnebrand en vorst.

  • 11.

    Ontgravingen binnen de kroonprojectie van de te handhaven bomen dienen zo snel mogelijk te worden aangevuld. Wortels mogen niet langer dan 8 uur bloot liggen.

  • 9.3Herstel groenvoorzieningen

  • 1.

    Vergunninghouder hoeft geen betere kwaliteit te leveren dan aanwezig voor de ontgraving werd uitgevoerd. Behoudens de normale degeneratie ais gevolg van werken aan bestaand groen hoeft de gemeente daarentegen geen verslechtering te accepteren.

  • 2.

    In het proces van vergunningverlening kunnen aparte specifieke afspraken gemaakt worden over bijzondere omstandigheden, c q. afwijkende voorwaarden of werkzaamheden.

  • 3.

    Gras dient in gazons in dunne zoden, dikte 3 a 5 cm, te worden verwijderd door middel van een zodensnijder. De zoden met de begroeide kanten tegen elkaar opslaan, zo nodig vochtig houden en zo spoedig mogelijk weer aanbrengen. Na aanbrengen de zoden aandrukken, invegen met teelaarde, bemesten en zo nodig water geven, tenzij anders overeengekomen.

  • 4.

    Gras in bermen en overig landschappelijk gras dient gefreesd te worden. Na het aanvullen van de sleuven in overleg met de gemeente, indien nodig opnieuw gras van zoveel mogelijk overeenkomstige rassen inzaaien.

  • 5.

    Beplanting mag niet eerder worden opgenomen of verwijderd dan na instemming van de gemeente.

  • 6.

    Opgenomen beplanting kan alleen worden teruggeplant in het plantseizoen van oktober tot en met maart en dient te worden ingekuild en indien nodig ingewaterd. De opgenomen beplanting zal zo spoedig mogelijk weer worden teruggezet ter goedkeuring van de gemeente.

  • 7.

    Indien terugplanten niet mogelijk is wordt de beplanting door de vergunninghouder afgevoerd naar de stort. Stortkosten zijn voor rekening van de vergunninghouder.

  • 8.

    De beplanting zal op kosten van de vergunninghouder door de gemeente worden ingeboet in het komende plantseizoen met de oorspronkelijke soorten en maten.

10 Bijlage 1: Standaard dwarsprofiel (nieuwbouw)

11 Bijlage 2: Aanvang Graafwerkzaamheden

.

12Bijlage 3: Einde Graafwerkzaamheden