Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels standplaatsenbeleid Werkendam 2015

Geldend van 18-09-2015 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels standplaatsenbeleid Werkendam 2015

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

aanvraag: een schriftelijk verzoek voor een standplaatsvergunning;

college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam;

locatie: een plaats op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel een andere – met enige beperking – voor publiek toegankelijke plaats, bestemd en/of ingericht voor het innemen van één of meer standplaatsen;

standplaats: een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, met uitzondering van een Koek en Zopie-standplaats gerelateerd aan het op natuurijs schaatsen;

tijdelijke standplaats: standplaats die incidenteel wordt ingenomen;

toezichthouder: persoon die, bij of krachtens wettelijk voorschrift, belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift

vaste standplaats: standplaats die met regelmaat voor een of meerdere dagdelen per week wordt ingenomen;

weg: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1.1 onder b van de APV.

Artikel 2. Bereik van de beleidsregels

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op het toewijzen en/of innemen van standplaatsen op de weekmarkt als bedoeld in de marktverordening.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op standplaatsen binnen evenementen.

 

Artikel 3. Maximumstelsel

  • 1.

    Het college kan een standplaatsvergunning voor bepaalde, nader aan te wijzen dag(en), tijd(en) per week, voor diverse locaties verlenen.

  • 2.

    Het college verleent slechts één standplaatsvergunning tegelijkertijd voor dezelfde locatie.

  • 3.

    Geen vaste vergunning wordt verleend voor het innemen van een standplaats in die kernen op de dagen dat aldaar de weekmarkt wordt gehouden.

 

 

Artikel 4. Gebruik gemeentegrond, stroomvoorziening

  • 1.

    Vergunninghouder van een vaste standplaats dient naast een standplaatsvergunning te beschikken over privaatrechtelijke toestemming om de grond van de gemeente ten behoeve van de standplaats te gebruiken.

  • 2.

    Voor het gebruik van gemeentegrond is vergunninghouder € 10,00 per dagdeel als vergoeding verschuldigd, tenzij de huurprijs bij inschrijving is bepaald.

  • 3.

    Indien gebruik wordt gemaakt van de gemeentelijke stroomvoorziening is vergunninghouder hiervoor een bedrag van € 2,00 per dagdeel verschuldigd.

 

Artikel 5. Natuurlijke personen

  • 1.

    Voor toewijzing van een vaste standplaats komt uitsluitend in aanmerking een natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt en een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college.

  • 2.

    Aan een persoon kunnen ten hoogste twee vaste standplaatsvergunningen worden verleend, maar maximaal één per kern.

  • 3.

    Aan een persoon kan slechts eenmaal per drie maanden een tijdelijke standplaatsvergunning van maximaal 8 dagen, al dan niet aaneengesloten,worden verleend. Deze periode wordt berekend vanaf de dag waarop de vergunning is verleend.

 

Artikel 6. Wijze van aanvragen

  • 1.

    Een standplaatsvergunning wordt schriftelijk, gedateerd en ondertekend aangevraagd.

  • 2.

    Een aanvraag dient in ieder geval de volgende gegevens te bevatten:

    • 1.

      naam, adres, postcode, woonplaats en telefoonnummer;

    • 2.

      omschrijving van de artikelen die worden aangeboden;

    • 3.

      de gewenste locatie van de standplaats;

    • 4.

      de gewenste tijd van het dagdeel;

    • 5.

      een kopie van een geldig legitimatiebewijs;

    • 6.

      indien van toepassing schriftelijke toestemming eigenaar locatie;

    • 7.

      bewijs van veiligheid van de te gebruiken apparaten;

    • 8.

      bewijs dat installaties voldoen aan de eisen gesteld in en krachtens Activiteitenbesluit;

    • 9.

      eventueel op de branche van toepassing zijnde bekwaamheids- en keuringseisen.

 

Artikel 7. Meerdere aanvragers voor één locatie

Indien er meerdere aanvragers zijn voor een locatie als bedoeld in artikel 8, dan kan een bieding plaatsvinden, onder nader te bepalen voorwaarden.

 

Artikel 8. Vergunning onder voorwaarden/weigeren

  • 1.

    Een vergunning kan worden geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 1:8 en 5:18 van de APV.

  • 2.

    Aan een vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

 

Artikel 9. Mobiliteit

De standplaats moet worden ingenomen met een verplaatsbaar middel die buiten de verkoopuren van de standplaats verwijderd wordt.

 

Artikel 10. Locaties voor vaste standplaatsen

Vaste standplaatsen worden uitsluitend toegewezen op de volgende locaties, met het daarbij aangegeven maximum aantal standplaatshouders verdeeld over het maximaal aantal dagdelen per week:

 

Werkendam:

locatie: parkeerterrein nabij sporthal De Crosser

aantal standplaatshouders per week: twee(2)

 

Sleeuwijk:

locatie: parkeerterrein bij De Nieuwe Es

aantal standplaatshouders per week: één (1)

 

Nieuwendijk

locatie: Sporthal de Iris

aantal standplaatshouders per week: één (1)

Dussen:

locatie: Vrijheidsplein

aantal standplaatshouders per week: één (1)

 

Hank:

locatie: Kerkstraat, tussen Jachtsloot en Hoefken

aantal standplaatshouders per week: één (1)

 

Artikel 11. Maximale afmetingen

  • 1.

    De maximale afmeting van de verkoopwagen, waarmee de standplaats wordt ingenomen, bedraagt 8 meter frontbreedte en 5 meter diepte.

  • 2.

    Aanvrager kan een verzoek indienen bij het college om van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel af te wijken. Het college kan aan eventuele medewerking voorwaarden verbinden.

 

Artikel 12. Locaties voor tijdelijke standplaatsen

Tijdelijke standplaatsen dienen in beginsel te worden ingenomen op een locatie als genoemd onder artikel 8, tenzij gemotiveerd verzocht wordt om een andere locatie. De gevraagde locaties worden per aanvraag beoordeeld op basis van beschikbaarheid, geschiktheid, verkeersveiligheid en openbare orde.

 

Artikel 13. Standplaatsen op niet-openbare grond

Voor de verkoop van seizoensgebonden producten, kan op niet-openbare grond een standplaats worden ingenomen. Deze standplaatsen worden per aanvraag beoordeeld op basis van geschiktheid, verkeersveiligheid en openbare orde. Bij het verlenen van een vergunning voor het innemen van een standplaats op niet-openbare grond kan het college afwijken van deze regeling.

 

Artikel 14. Tijdelijke wijziging situering standplaats

  • 1.

    Indien onvoorziene of bijzondere omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan het college – na overleg met de vergunninghouder(s) – wijziging aanbrengen in de situering van de standplaatsen en elders in de gemeente een tijdelijke andere locatie aanwijzen.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen, kan de vergunninghouder door of namens het college gelast worden, onmiddellijk de standplaats te ontruimen, zonder dat vergunninghouder aanspraak kan maken op enige vorm van schadevergoeding.

 

Artikel 15. Dagen en tijden

  • 1.

    Standplaatsenvergunningen worden verleend voor een dagdeel van maximaal 5 uren, voor maandag tot en met zaterdag tussen 07.00 tot uiterlijk 19.00 uur.

  • 2.

    Vaste vergunningen worden sinds 1 januari 2014 afgegeven voor de duur van maximaal vijf jaar.

 

Artikel 16. Het aanzien, de hygiëne en de reiniging van de standplaats

1. Vergunninghouder mag geen gebruik maken van voorzieningen tot versterking van geluid.

2. Vergunninghouder mag maximaal twee statafels bij de standplaats plaatsen. Vergunning-houder mag geen terras inrichten, noch andere objecten bij de standplaats plaatsen.

3. Vergunninghouder is verplicht om de standplaats en de directe omgeving van de standplaats schoon te houden, zulks ter beoordeling van het college. Daarom dient de vergunninghouder er voor te zorgen dat er voldoende afvalbakken bij de standplaats aanwezig zijn.

4. Vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat de standplaats en de directe omgeving van de standplaats, meteen na het beëindigen van de activiteiten, schoon wordt gemaakt en alle afval wordt meegenomen.

5. Indien vergunninghouder handelt in strijd met artikel 15.3 en 15.4 dan heeft het college het recht om op kosten van de vergunninghouder de schoonmaakwerkzaamheden te laten uitvoeren.

6. Vergunninghouder dient de door de gemeente gemaakte kosten binnen dertig dagen na ontvangst van de rekening te betalen.

 

Artikel 17. Persoonlijk innemen standplaats

  • 1.

    De standplaats moet door de vergunninghouder persoonlijk worden ingenomen.

  • 2.

    De vergunninghouder mag zich laten bijstaan door derden.

 

Artikel 18. Kennisgeving bij niet innemen standplaats wegens ziekte

  • 1.

    Vergunninghouder die wegens ziekte zijn standplaats niet in kan nemen, stelt de gemeente daarvan schriftelijk in kennis.

  • 2.

    Bij plotselinge verhindering moet het college mondeling of telefonisch worden ingelicht, gevolgd door een schriftelijke bevestiging van deze melding.

 

Artikel 19. Ontheffing persoonlijk innemen standplaats

In bijzondere gevallen, waaronder begrepen (langdurige) ziekte of afwezigheid wegens vakantie, kan na het schriftelijk indienen van een verzoek daartoe aan de vergunninghouder door of namens het college voor een bepaalde periode ontheffing worden verleend van het bepaalde in artikel 16.1.

 

Artikel 20. Vervallen recht op vaste standplaats

Het recht op een vaste standplaats vervalt:

  • 1.

    op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

  • 2.

    zodra de periode waarvoor zij werd verleend, is verstreken zonder dat drie maanden voor het aflopen een nieuwe aanvraag wordt ingediend;

  • 3.

    bij overlijden van de standplaatshouder, tenzij het college overschrijving toestaat, zoals bedoeld in artikel 19;

  • 4.

    in geval van ziekte, waardoor langer dan drie maanden geen standplaats wordt ingenomen.

 

Artikel 21. Gronden voor intrekking van de standplaatsvergunning

  • 1.

    De verleende standplaatsvergunning kan worden ingetrokken:

    • 1.

      als gebleken is dat een ander dan de vergunninghouder de standplaats in gebruik heeft genomen zonder dat daarvoor ontheffing is verleend;

    • 2.

      als een vergunninghouder gedurende 3 achtereenvolgende dagen of gedurende 5 dagen binnen een tijdvak van 13 weken geen gebruik heeft gemaakt van de standplaats zonder een naar het oordeel van het college geldige reden;

    • 3.

      bij herhaaldelijk overtreden van de vergunningsvoorschriften of deze beleidsregels;

    • 4.

      als verschuldigde vergoedingen niet tijdig zijn voldaan;

    • 5.

      als de vergunninghouder zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

    • 6.

      indien ter verkrijging van de vergunning onjuiste, dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt.

  • 2.

    Indien het college het voornemen heeft om de standplaatsvergunning in te trekken, gaat zij hiertoe niet over dan nadat de vergunninghouder in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord.

  • 3.

    Het college kan, indien zij onverwijld optreden noodzakelijk acht, de vergunninghouder in afwachting van de besluitvorming het recht ontzeggen om de standplaats gedurende een periode van maximaal vier weken daadwerkelijk te gebruiken.

 

Artikel 22. Rechtsopvolging

  • 1.

    Bij overlijden van de houder van een standplaatsvergunning, wordt de vergunning overgeschreven op de overblijvende echtgeno(o)t(e), dan wel duurzaam samenwonende partner, of een kind dat bij voortduring zijn ouder op diens standplaats heeft bijgestaan, mits een schriftelijk verzoek daartoe binnen vier weken na het overlijden wordt ingediend.

  • 2.

    De standplaatsvergunning kan analoog aan het in lid 1 bepaalde ook overgeschreven worden bij blijvende arbeidsongeschiktheid of pensioen van de vergunninghouder, mits daartoe een schriftelijk verzoek wordt gedaan binnen vier weken na het bekend worden van de blijvende arbeidsongeschiktheid, dan wel vier weken voor aanvang van het pensioen.

 

Artikel 23. Verkoop e.d. van verkoopwagen

Wanneer een standplaatshouder zijn verkoopwagen, kraam etc. verkoopt, verhuurt of in gebruik geeft, verschaft dat de koper, huurder of gebruiker geen recht op toekenning van de standplaats.

 

Artikel 24. Handhaving

Uitgangspunt is dat de overtreding onmiddellijk beëindigd moet worden. Met handhaving is belast de daartoe door de gemeente aangewezen toezichthouder.

 

Artikel 25. Overgangsbepaling locatie AH Werkendam

  • 1.

    De standplaatsvergunning die verleend is voor het innemen van een standplaats nabij de Albert Heijn te Werkendam en waarvoor deze beleidsregels geen mogelijkheid meer biedt, is nog eenmalig aan de bestaande standplaatshouder verstrekt voor de duur van vijf jaren, tenzij deze vergunninghouder eerder verzoekt om intrekking van diens vergunning.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 22 is voor deze locatie niet van toepassing.

  • 3.

    Na beëindiging en/of intrekking van de vergunning komt deze locatie te vervallen.

 

Artikel 26. Overgangsbepaling locatie De Nieuwe Es

  • 1.

    De bestaande standplaatshouders in Sleeuwijk, behouden hun rechten op het innemen van een standplaats in Sleeuwijk. Pas na beëindiging en/of intrekking van (één van) deze vergunningen treedt het maximum aantal als bedoeld in artikel 10 in werking.

  • 2.

    Artikel 22 is voor deze locatie niet van toepassing.

 

Artikel 27. Slotbepaling

In de gevallen waarin deze beleidsregels niet of onvoldoende voorzien, beslist het college.

 

Artikel 28. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit kan aangehaald worden als “Beleidsregels standplaatsenbeleid Werkendam 2015”

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op 18 september 2015.

 

Artikel 29. Intrekken oude beleidsregels

De “Beleidsregels standplaatsenbeleid Werkendam 2014” zijn ingetrokken op de dag van het in werking treden van deze beleidsregels.

 

Deze beleidsregel is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Werkendam op 8 september 2015.

 

burgemeester en wethouders van Werkendam,

de secretaris, de  burgemeester,

 

 

 

 

A.J.L.G. van Oudheusden mw. S. Haasjes – van den Berg

TOELICHTING BELEIDSREGELS STANDPLAATSENBELEID GEMEENTE WERKENDAM

 

Algemene toelichting

Artikel 5.18 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats een standplaats in te nemen teneinde goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden. Ook een rechthebbende op een perceel is het verboden om zonder vergunning van het college toe te staan dat een standplaats op zijn perceel wordt ingenomen. Overdekte passages in winkelcentra vallen ook onder dit verbod. Wanneer in winkelcentra kraampjes uitgestald worden, kan dit alleen wanneer het college de bijbehorende standplaatsvergunning heeft verleend.

Artikel 5.18 van APV bepaalt dat een standplaatsvergunning geweigerd kan worden:

  • 1.

    in het belang van de openbare orde

  • 2.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast (openbare veiligheid)

  • 3.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

  • 4.

    in het belang van bescherming van het milieu

  • 5.

    vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan

 

In deze beleidsregels worden keuzes gemaakt ten aanzien van de locaties waar standplaatsvergunningen voor kunnen worden verleend. Bij het bepalen van de locaties zijn het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast en de verkeersvrijheid en –veiligheid van doorslaggevende betekenis geweest. De standplaats dient het straatbeeld ook niet teveel te verstoren. Alleen voor de aangewezen locaties kunnen vaste standplaatsvergunningen afgegeven worden. De locaties zijn aangegeven op een bij deze beleidsregels behorende plattegrond.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 maakt onderscheid tussen vaste - en tijdelijke standplaatsen. Een vaste standplaats is een standplaats voor de duur van vijf jaren voor een vast dagdeel per week. Een vergunning voor een tijdelijke standplaats kan slechts incidenteel verleend worden.

 

Niet als standplaats wordt aangemerkt het innemen van een Koek-en-Zopie stand indien er op de lokale wateren geschaatst wordt en ten behoeve van de bezoekers daarvan een hapje en een drankje wordt verkocht. Uiteraard laat dit onverlet dat mogelijk andere vergunningen (bijv. ontheffing Drank- en Horecawet) hiervoor wel vereist kunnen zijn.

 

Artikel 2 definieert wanneer de beleidsregels niet van toepassing zijn. In ieder geval zijn de beleidsregels niet van toepassing op standplaatsen op de weekmarkt. In dat geval is de marktverordening van toepassing. Ook zijn de beleidsregels niet van toepassing op standplaatsen bij evenementen. Standplaatsen bij evenementen worden gereguleerd via de verleende evenementenvergunning.

 

Artikel 3 geeft het college de mogelijkheid om bij het verlenen van de vergunning een afweging te maken over het aantal dagdelen en de tijden waarvoor de vergunning verleend wordt. Per locatie kan maximaal één vergunning voor dezelfde dag en tijd verleend worden. Als er sprake is van een weekmarkt in de betreffende kern, zal er geen vaste standplaatsvergunning voor die dag verleend worden. Het is in het belang van de openbare orde en het voorkomen van verkapte marktvorming om niet meer vergunningen per locatie af te geven.

 

Artikel 4 regelt de bijkomende zaken voor het innemen van een standplaats, zoals de privaatrechtelijke huurovereenkomst met de gemeente en de verschuldigde vergoeding voor het gebruik van de grond en/of de stroom.

 

Artikel 5 bepaalt wie voor een standplaatsvergunning in aanmerking kan komen. Door te bepalen dat aan een persoon slechts twee standplaatsvergunningen en slechts eenmaal in de drie maanden een tijdelijke standplaats toegekend kan worden, wordt voorkomen dat één persoon alle standplaatsen inneemt.

 

Artikel 6 bepaalt dat de aanvraag schriftelijk ingediend moet worden en welke informatie de aanvraag minimaal dient te bevatten.

 

Artikel 7 geeft aan dat er een openbare biedingsprocedure kan plaatsvinden indien er voor één locatie meerdere geïnteresseerden zijn. De voorwaarden waaronder zo’n procedure plaatsvindt worden voorafgaand aan de inschrijving bepaald.

 

Artikel 8 geeft aan op grond waarvan een vergunning kan worden geweigerd en dat er voorwaarden aan de vergunning kunnen worden verbonden. 

 

Artikel 9 bepaalt dat standplaatsen moeten worden ingenomen met een verplaatsbaar voertuig. Het is dus niet mogelijk om voor een kiosk of ander permanent gebouw een standplaatsvergunning aan te vragen.

 

Artikel 10 wijzen de locaties aan waarvoor standplaatsvergunningen aangevraagd kunnen worden. Het is niet mogelijk om voor andere locaties een vaste standplaatsvergunning aan te vragen. Bij het aanwijzen van de locaties is een afweging gemaakt met betrekking tot een aanvaardbare omvang van mogelijk te verwachten overlast voor omwonenden, voetgangers en ander verkeer. Daarbij is ondermeer gekeken naar de verkeersaantrekkende werking van standplaatsen, lawaai, geuroverlast (bijv. bak- en braadlucht, vislucht) en het in beslag nemen van parkeerruimte. Ook de afstand tot woningen is meegewogen. Tenslotte is rekening gehouden met de toegankelijkheid voor hulpverleningsdiensten, kabels/leidingen, rioolputten en ongewenste groepsvorming bij de standplaatsen (bijv. groepen jongeren bij snackwagens). Standplaatsen mogen nooit verkeersgevaarlijke situaties opleveren doordat zij bijvoorbeeld het zicht op naderend verkeer ontnemen.

 

Artikel 11 geeft aan wat de maximale toegestane afmetingen van de verkoopwagen, waarmee de standplaats wordt ingenomen, zijn. Het college kan hier op verzoek van afwijken.

 

Artikel 12 geeft aan dat voor het innemen van een tijdelijke standplaats, in eerste instantie gebruik moet worden gemaakt van één van de locaties genoemd in artikel 10. Indien een andere locatie meer gewenst is, kan dit gemotiveerd worden aangevraagd.

 

Artikel 13 geeft aan dat in beginsel alleen voor de verkoop van seizoensgebonden producten, (zoals bijvoorbeeld seizoensfruit en oliebollen) op niet openbare grond een standplaatsvergunning zal worden verleend, waarbij in de vergunningverlening zo veel mogelijk gestreefd wordt naar maatwerk en daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde in de beleidsregels ten aanzien van standplaatsen in de openbare ruimte.

 

Artikel 14 bepaalt dat het college in geval van onvoorziene omstandigheden van tijdelijke aard (zoals wegwerkzaamheden, calamiteiten, onderhouds- en nieuwbouwactiviteiten) een andere locatie kan aanwijzen. Indien de standplaats met spoed benodigd is, dient de standplaats onmiddellijk te worden ontruimd, zonder dat er recht ontstaat op een vervangende locatie, c.q. schadevergoeding, hoe ook genaamd.

 

Artikel 15 bepaalt voor welke dagen en binnen welke tijdspanne vergunningen afgegeven kunnen worden. Standplaatsvergunning worden in principe per dagdeel van 5 uren afgegeven, waarbij de aanvrager zelf in de aanvraag kan aangeven binnen welk tijdvak hij daarvan gebruik wil maken.

 

Artikel 16 ziet op het schoonhouden van de standplaats en de wijze waarop deze wordt achtergelaten. Indien er schoonmaakwerkzaamheden door de gemeente moeten worden verricht, dan worden de kosten die hiermee gemoeid zijn verhaald op de vergunninghouder. Tevens wordt hierin aangegeven dat er behalve 2 statafels en voldoende afvalbakken niets anders bij de standplaats mag worden geplaatst.

 

Artikel 17 bepaalt dat de standplaatsvergunning persoonsgebonden is, hetgeen inhoudt dat de vergunning in principe niet overdraagbaar is. De vergunninghouder is verplicht om zelf de standplaats in te nemen. De vergunninghouder mag wel derden inschakelen die hem bij de verkoop behulpzaam zijn.

 

Artikel 18 bepaalt wat de vergunninghouder moet doen wanneer hij door ziekte niet in staat is om persoonlijk de standplaats in te nemen.

 

Artikel 19 bepaalt dat de vergunninghouder in bijzondere omstandigheden ontheffing kan vragen van het persoonlijk innemen van de standplaats. In geval van vakantie of een voorzienbare ziekteperiode zal de ontheffing slechts voor die periode verleend worden.

 

Artikel 20 bepaalt wanneer het recht op een vaste standplaats vervalt.

 

Artikel 21 bepaalt wanneer een verleende standplaatsvergunning kan worden ingetrokken. Dit is met name het geval als de vergunninghouder zich niet houdt aan het bepaalde in deze beleidsregels en alle overige vergunningvoorwaarden. Vooruitlopend op de intrekking kan het college de vergunninghouder maximaal vier weken het recht ontzeggen om de standplaats daadwerkelijk te gebruiken. In die periode dient hoor en wederhoor plaats te vinden, voordat definitief over de intrekking besloten wordt.

 

Artikel 22 bepaalt dat het college kan besluiten om een standplaatsvergunning in specifiek benoemde omstandigheden en na een schriftelijk verzoek daartoe over te schrijven op een partner of kind die de vergunninghouder heeft bijgestaan op de standplaats.

 

Artikel 23 bepaalt dat aan de verkoop van de verkoopwagen/kraam geen enkel recht tot overdracht van de standplaatsvergunning kan worden ontleend.

 

Artikel 24 regelt een goede naleving van de standplaatsvergunningen. Toezicht hierop wordt uitgevoerd door een toezichthouder van de gemeente. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft de toezichthouder bevoegdheden gekregen die nodig zijn voor de uitvoering van zijn taak.

 

Artikel 25 bepaalt dat de tot nog toe vergunde locatie voor de Albert Heijn in Werkendam nog in 2014 nog eenmalig voor de duur van vijf jaren is verleend. Als de huidige ondernemer er mee stopt, dan wordt voor die locatie geen nieuwe vergunning verleend. Ook na afloop van de termijn van 5 jaren eindigt de standplaats aldaar.

 

Artikel 26 bepaalt dat de huidige vergunninghouders in Sleeuwijk beiden in de gelegenheid blijven om hun standplaats in te nemen in Sleeuwijk. Pas wanneer zij zelf aangeven geen gebruik meer te willen nemen van hun vergunning, of de vergunning wordt ingetrokken, geldt voor de kern Sleeuwijk dat er nog maar 1 standplaatsvergunning wordt verleend.

 

Artikel 27 bepaalt dat het college kan beslissen in gevallen waarin de beleidsregels niet of onvoldoende voorzien.

 

Artikel 28 bepaalt de aanduiding van de beleidsregels en wanneer de beleidsregels in werking treden.

 

Artikel 29 bepaalt wanneer de oude beleidsregels hun werking hebben verloren.