Regeling vervallen per 09-01-2019

Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal Participatiewet Werkendam 2017

Geldend van 06-10-2017 t/m 08-01-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-09-2017

Intitulé

Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal Participatiewet Werkendam 2017

Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam,

Gelet op het feit dat in 2015 de Participatiewet van kracht werd en daarmee een aantal begrippen zijn aangepast;

Overwegende dat het gewenst is nadere regels vast te stellen met betrekking tot de herziening, terugvordering en verhaal van bijstand op grond van de Participatiewet;

Gelet op het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid Werkendam / Woudrichem van 25 november 2009;

Gelet op het bepaalde in hoofdstuk 6.4 en 6.5 van de Participatiewet;

B e s l u i t e n

Vast te stellen: de beleidsregel ‘herziening, terugvordering en verhaal Participatiewet Werkendam 2017’.

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze beleidsregel worden de volgende afkortingen en begrippen gehanteerd:

a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

b. Participatiewet norm: de op de gezinssituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in de paragraaf 3.2 en 3.3 van de Participatiewet, inclusief reservering vakantiegeld;

c. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, veelal de debiteur of de onderhoudsplichtige;

d. bijstandsgerechtigde: de persoon die bijstand heeft aangevraagd dan wel aan wie bijstand is toegekend op grond van de Participatiewet;

e. college: het college van burgemeester en wethouders van Werkendam;

f. ex-echtgenoot: de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner;

g. huwelijk: het huwelijk of geregistreerd partnerschap;

h. jong meerderjarige: persoon van 18 jaar of ouder maar jonger dan 21 jaar;

i. LBIO: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

j. niet verwijtbare vordering: vordering, die ontstaan is doordat in een bepaalde periode te veel bijstand is verstrekt, waarbij achteraf gezien deze bijstand niet verstrekt had moeten worden zonder dat van verwijtbaar handelen of nalatigheid van de belanghebbende zelf kan worden gesproken;

k. onderhoudsplichtige: degene die een financiële bijdrage in de kosten van het levensonderhoud aan de bijstandsgerechtigde dient te voldoen conform de bepalingen van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan wel bij rechterlijke uitspraak;

l. Rv: wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

m. Verhaal: vordering op een derde of de vordering in verband met een nalatenschap of in verband met een schenking;

n. verwijtbare vordering: vordering, die ontstaan is doordat ten onrechte bijstand is verstrekt als gevolg van verwijtbaar handelen of nalatigheid van de belanghebbende:

- bijstand die ten onrechte verstrekt is als gevolg van het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenverplichting ex art. 17 Participatiewet door de belanghebbende;

- bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht en die teruggevorderd wordt omdat de belanghebbende de verplichtingen verbonden aan de geldlening niet of niet behoorlijk is nagekomen;

- bijstand die op grond van art. 52 Participatiewet is verstrekt in de vorm van een voorschot en die teruggevorderd wordt omdat de belanghebbende na het verstrekken van het voorschot geen inlichtingen meer verstrekt om het definitieve recht op bijstand vast te stellen;

o. Pw: Participatiewet;

p. WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Hoofdstuk 2 Bevoegdheid tot herziening en terugvordering

Artikel 2 Herziening of intrekking

1. Het college herziet of trekt het besluit tot toekenning van bijstand in conform de bepalingen van artikel 54 lid 3 van de Participatiewet.

2. Het college gaat één maal per kalenderjaar niet tot herziening van de teveel verstrekte bijstand over indien:

 - de hoogte van de teveel verstrekte bijstand niet meer dan € 125,00 netto is; en

 - de herziening niet het gevolg is van verwijtbaar handelen van belanghebbende.

Artikel 3 Terugvordering

Het college vordert de kosten van bijstand terug conform de bepalingen van hoofdstuk 6.4 van de Participatiewet.

Artikel 4 Hoogte vordering

1. De teveel ontvangen bijstand wordt netto teruggevorderd, tenzij de loonbelasting,

premies volksverzekeringen en inhoudingen Zorgverzekeringswet niet verrekend

kunnen worden met de Belastingdienst en/of het Uitvoeringsinstituut

werknemersverzekeringen.

2. Indien belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het

ontstaan van de vordering wordt de bijstand netto teruggevorderd.

3. Indien het niet kunnen verrekenen van de loonbelasting, premies

volksverzekeringen en inhoudingen het gevolg is van nalatigheid van de afdeling

Sociale Zaken wordt de bijstand netto teruggevorderd.  

Hoofdstuk 3 Buiten invorderingstelling

Artikel 5 Opschorting betalingsverplichting en buiten invorderingstelling bij

schuldregelingen

1. Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de

totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of WSNP, wordt de

  aflossingsverplichting opgeschort.

2. Wanneer het minnelijke schuldsaneringstraject met goed gevolg is doorlopen of

het wettelijk schuldsaneringstraject ingevolge de WSNP met een schone lei is

afgehandeld besluit het college tot het buiten invordering stellen van de (restant)-

vordering.

Artikel 6 Buiten invorderingstelling van niet verwijtbare vorderingen

1. Het college gaat in het geval van niet verwijtbare vorderingen niet tot

terugvordering bijstand over indien de te veel verstrekte bijstand niet hoger is dan

€ 125,00 netto, maximaal één maal per kalenderjaar.

2. In geval de restantvordering van niet verwijtbare vorderingen niet hoger is dan

€ 125,00 nadat de termijn genoemd in de aanmaning is verstreken en aflossing

achterwege is gebleven, wordt deze buiten invordering gesteld.

3. Indien 75% van de oorspronkelijke hoofdsom is afgelost wordt op verzoek van

belanghebbende de restantvordering buiten invordering gesteld.

4. Indien gedurende 5 jaar nadat de termijn genoemd in de aanmaning is verstreken

en geen aflossing heeft plaatsgevonden wordt de restantvordering buiten

invordering gesteld.

5. Indien bij de beëindiging van de bijstandsverlening blijkt dat aan het einde van het

kalenderjaar voor belanghebbende aanspraak bestaat op de ouderenkorting of

werkgerelateerde heffingskortingen van de Belastingdienst, wordt afgezien van

terugvordering.

Artikel 7 Buiten invordering stelling van verwijtbare vorderingen

1. In geval van een verwijtbare vordering vindt in beginsel geen kwijtschelding plaats.

2. In geval de restantvordering niet hoger is dan € 125,00 en na aanmaning inning

niet mogelijk blijkt, besluit het college om tot buiteninvordering stelling over te

gaan.

3. Tot buiten invorderingstelling kan het college besluiten indien gedurende 5 jaar

nadat de termijn genoemd in de aanmaning is verstreken en geen aflossing heeft

 plaatsgevonden.

Artikel 8 Geen buiten invorderingstelling

1. Buiten invorderingstelling vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen die door

pand of hypotheek op een goed of goederen zeker zijn gesteld en voor zover zij op

deze goederen verhaald kunnen worden.

2. Buiten invorderingstelling vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen die

ontstaan zijn doordat bijstand is verstrekt en de belanghebbende naderhand met

betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te

nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet kan beschikken of  

waarin bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de

belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het

oog op die bestemming (artikel 58 lid 1 onder f van de Participatiewet).

Hoofdstuk 4 Terugvordering en invordering

Artikel 9 Terugvordering

1. Indien mogelijk dient de belanghebbende de vordering in één keer af te lossen.

2. Indien aflossing in één keer niet mogelijk is, vindt de aflossing van de vordering in  

maandelijkse termijnen plaats. Uitgangspunt voor de berekening van de hoogte

van de maandelijkse aflossing is een betaling van 10% van de toepasselijke

bijstandsnorm.

3. Op grond van bijzondere individuele omstandigheden kan de hoogte van het

maandelijks te betalen bedrag op verzoek van belanghebbende afwijkend van lid 1

 en lid 2 worden vastgesteld.

4. Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in de terugvorderingsbeschikking geldt

als opgelegde betalingsverplichting.

5. Voor zover een overeengekomen betalingsverplichting stipt en correct wordt

nagekomen, wordt het aflossingsbedrag niet meer gewijzigd, tenzij het college bij

de oplegging van de betalingsverplichting anders heeft bepaald.

6. De betalingstermijn als bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet

bestuursrecht, eindigt op de eerste dag van de tweede maand volgende op de

datum van het terugvorderingsbesluit waarbij de minimale betalingstermijn 6

weken bedraagt.

Artikel 10 Dwanginvordering

Het terugvorderingsbesluit wordt ten uitvoer gelegd door middel van:

a. verrekening met de uitkering ingevolge de Participatiewet op grond van artikel 60 lid 3 Participatiewet; of indien deze mogelijkheid ontbreekt;

b. incasso nadat een dwangbevelbesluit is genomen vindt plaats via beslag

overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2

Rv.

Artikel 11 Wettelijke rente en kosten

Er wordt geen wettelijke rente opgelegd echter als moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 10 sub b dan zullen de hiermee gepaard gaande kosten verhaald worden..

Hoofdstuk 5 Bevoegdheid tot verhaal

Artikel 12 Verhaal

1. Het college verhaalt de kosten van bijstand naar de regels aangegeven in

hoofdstuk 6.5 van de Participatiewet.

2. De kosten van bijstand kunnen in drie situaties worden verhaald: - op degene die

zijn onderhoudsplicht jegens (ex-) echtgenoot of minderjarig kind niet behoorlijk

nakomt (art. 62 en 62 b Participatiewet); - op degene aan wie de belanghebbende die bijstand ontvangt een schenking heeft gedaan, voor zover met de geschonken  middelen rekening zou zijn gehouden als de schenking niet zou hebben plaatsgevonden (artikel 62f onderdeel a Participatiewet); -op de nalatenschap van een

overleden bijstandsgerechtigde, voor zover er nog geen terugvordering heeft

plaatsgevonden voor het overlijden of als er bijstand is verleend in de vorm van

een geldlening of borgtocht (artikel 62f onderdeel b Participatiewet).

3. In afwijking van lid 1 en 2 ziet het college af van het nemen van verhaal, indien

verhaal moet worden ingesteld op de ouder of ouders van een jongmeerderjarige,

voor zover bijzondere bijstand is verstrekt.

Artikel 13 Verplichting van de bijstandsgerechtigde

1. Het college kan ingevolge artikel 55 Participatiewet de verplichting aan de

bijstandsgerechtigde opleggen dat hij of zij de benodigde stappen onderneemt om

de onderhoudsbijdrage conform de rechterlijke uitspraak met betrekking tot de

alimentatie, van de onderhoudsplichtige af te dwingen, zo nodig door inschakeling

van derden, zoals het LBIO of deurwaarder.

2. Indien incasso volgens lid 1 niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen

dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een

rechterlijke uitspraak over alimentatie ontbreekt, zal het college gebruik maken van

 zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b van de Participatiewet.

Artikel 14 Afzien van verhaal

In afwijking van artikel 12 wordt van het opleggen van een verhaalsbijdrage, zoals bedoeld in artikel 62g Participatiewet, afgezien indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 op jaarbasis.

Artikel 15 Verhaal en schuldregeling

1. Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de  

totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of wettelijk

schuldsaneringstraject ingevolge de WSNP, besluit het college gedurende de

bemiddeling tot opschorting van de verschuldigde verhaalsbedragen die op het

moment van het besluit opeisbaar zijn.

2. Wanneer het minnelijke schuldsaneringstraject met goed gevolg is doorlopen of

het wettelijk schuldsaneringstraject ingevolge de WSNP met een schone lei is

afgehandeld besluit het college tot het buiten invorderingstelling van de  

verschuldigde verhaalsbedragen die op dat moment opeisbaar zijn.

Artikel 16 Maatstaven verhaalsbedrag

Bij de maatstaven bedoeld in artikel 62a Participatiewet wordt door het college gebruik gemaakt van het Rapport alimentatienormen van de NVvR of Tremanormen volgens de zogenaamde netto methode.

Artikel 17 Geen splitsing verhaalsbedrag

Het verhaalsbedrag dat wordt verlangd ten behoeve van de (ex-) partner mede ten behoeve van minderjarige kinderen wordt gesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag.

Artikel 18 Ingangsdatum

1. De ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage vastgesteld ex

artikel 62 g Participatiewet wordt bepaald op de eerste dag van de tweede maand volgende

op de datum van het verhaalsbesluit, tenzij individuele omstandigheden tot een

andere redelijke ingangsdatum noodzaken.

2. De ingangsdatum van de betalingsverplichting verhaalsbijdrage ex artikel 62 b

Participatiewet is gelijk aan de ingangsdatum van het recht op bijstand dan wel de datum waarop de bijstandsgerechtigde recht heeft op de alimentatie conform de

rechterlijke alimentatie-uitspraak.

Artikel 19 Verhaal in rechte

Van verhaal in rechte conform de bepalingen van artikel 62h Participatiewet wordt afgezien, indien het te verhalen bedrag een bedrag van € 50,00 per maand of € 600,00 op jaarbasis niet te boven gaat.

Artikel 20 Executie verhaalsbijdrage

1. Indien de belanghebbende niet bereid is de vastgestelde verhaalsbijdrage voor levensonderhoud dan wel zijn achterstand te voldoen, wordt een beschikking met een executoriale titel ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van vereenvoudigd derdenbeslag.

3. Het maandelijks te betalen bedrag wordt vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag.

4. Op grond van bijzondere omstandigheden van de belanghebbende kan de betalingsverplichting tijdelijk lager worden vastgesteld.

5. Vorderingen met een gecompliceerde incasso of met een beslag op roerende of onroerende zaken worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 21 Wettelijke rente en kosten

Er wordt alleen overgegaan tot berekening van de wettelijke rente wanneer moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 20 lid 5.

Hoofdstuk 6 Periodieke herbeoordeling

Artikel 22 Periodieke herbeoordeling

1. Periodiek maakt het college indien daartoe aanleiding bestaat een nieuwe beoordeling naar de (gewijzigde) draagkracht van de onderhoudsplichtige.

2. De frequentie voor dit heronderzoek wordt bepaald aan de hand van het 'Heronderzoeksplan Participatiewet’.

3. Indien gewijzigde gegevens of omstandigheden leiden tot een verhoging of een verlaging van de bijstandsnorm wordt op basis van een herbeoordeling een gewijzigd verhaalsbedrag vastgesteld.

4. Van een verhoogd verhaalsbedrag wordt afgezien, indien de wijziging van de draagkracht van de onderhoudsplichtige niet meer bedraagt dan € 50,00 per maand of € 600,00 op jaarbasis.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal Participatiewet 2017 treedt in werking vanaf 1 september 2017.

De beleidsregel terugvordering WWB 2010, alsmede de beleidsregels verhaal van bijstand WWB 2010, worden per 1 september 2017 ingetrokken.

Artikel 24 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: ‘Beleidsregel herziening, terugvordering en Participatiewet Werkendam 2017’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Werkendam van 22 augustus 2017.

Het college van burgemeester en wethouders van Werkendam,

De secretaris, De burgemeester,

A.J.L.G. van Oudheusden Y.C.M.G. de Boer

Toelichting Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal Participatiewet 2017

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze beleidsregel dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de Participatiewet zelf staan is een definitie gegeven in deze beleidsregel.

Artikel 2 Herziening of intrekking

Uitgangspunt van het beleid van ons college is om gebruik te maken van de in de in artikel 54 lid 3 Participatiewet genoemde bevoegdheid. Een uitzondering hierop vormt het tweede lid.

Voor vaststelling van de periode van het kalenderjaar wordt uitgegaan van het kalenderjaar waarop de herziening betrekking heeft en niet van het jaar waarin het herzieningsbesluit genomen wordt.

Artikel 3 Terugvordering Uitgangspunt van het beleid van ons college is om gebruik te maken van de in hoofdstuk 6.4. van de Participatiewet genoemde bevoegdheid tot terugvorderen.

Artikel 4 Hoogte vordering

De te veel verstrekte uitkering wordt bruto (inclusief belasting en premies) teruggevorderd.

Alleen wanneer in hetzelfde jaar waarin teveel uitkering is verstrekt het bedrag terugbetaald wordt, kan netto worden terugbetaald. Een bruto terugbetaling kan bij de belastingaangifte als ‘negatief inkomen’ opgegeven worden, wat leidt tot een belastingteruggaaf.

In een aantal gevallen is het niet mogelijk om de teveel afgedragen belastingen en premies terug te vorderen. De Centrale Raad van Beroep (zie CRvB nr 05 / 2497 d.d. 28 november 2006) heeft bepaald dat de gemeente niet bruto maar netto moet terugvorderen, indien de belanghebbende: - niet te verwijten valt dat de vordering is ontstaan, en;

- niet te verwijten valt dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Of hieraan wordt voldaan hangt af van de hoogte van de vordering en het moment waarop het terugvorderingsbesluit is genomen (begin van het jaar, tegen het einde van het jaar, of later).

Artikel 5 Buiten invorderingstelling bij schuldregelingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 6 Buiten invorderingstelling van niet verwijtbare vorderingen

In die gevallen waar geen herzieningsbesluit aan de orde is en er dus sprake is van een zelfstandig terugvorderingsbesluit (artikel 58 lid 1 b t/m f), wordt één maal per kalenderjaar op basis van het eerste lid afgezien van terugvordering indien de hoogte van de vordering minder is dan € 125,00 netto. Deze bepaling is analoog aan artikel 2 lid 2 inzake herziening van de bijstand van bedragen lager dan € 125,00.

Voor vaststelling van de periode van het kalenderjaar wordt uitgegaan van het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft en niet van het jaar waarin het terugvorderingsbesluit genomen wordt.

De hoogte van de restantvordering zoals opgenomen in het tweede lid, bedraagt het openstaande saldo van alle nog openstaande vorderingen.

Om de betalingsbereidheid te stimuleren, belanghebbende een perspectief te bieden en/of uitvoeringslasten te verminderen wordt in het derde lid van dit artikel een kwijtscheldingsmogelijkheid geboden. Belanghebbende kan voor kwijtschelding in aanmerking komen wanneer 75% (plus de eventueel ontstane vertragingsrente) van de oorspronkelijke vordering is afgelost. Belanghebbende moet hier wel om verzoeken, wat betekent dat het college de belanghebbende actief over deze mogelijkheid dient te informeren.

Het overgaan tot buiten invorderingstelling op basis van lid 4 speelt onder andere bij belanghebbenden die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Vooraf dienen alle mogelijke en passende invorderingsmogelijkheden te zijn ingezet evenals de voorgeschreven acties in het kader van het periodieke heronderzoek (zie verder artikel 22 van deze beleidsregel). De termijn van 60 maanden gaat lopen op de 14e dag na verzending van de aanmaning.

Artikel 7 Buiten invorderingstelling van verwijtbare vorderingen

Verwijtbare vorderingen zijn vorderingen die ontstaan zijn door toedoen van belanghebbenden. Naast fraudevorderingen, die ontstaan doordat belanghebbende geen of onjuiste inlichtingen verstrekt waardoor er teveel bijstandsgelden worden verstrekt worden hier nog een tweetal vorderingen onder verstaan.

Ten eerste de vordering die ontstaat naar aanleiding van verstrekte leenbijstand of borgtocht. Indien de hieruit voortvloeiende verplichtingen verwijtbaar niet worden nagekomen wordt de bijstand teruggevorderd (art. 58 lid 1 onder b en c Participatiewet). Ten tweede de vordering die ontstaat (art. 58 lid 1 onder d Participatiewet) wanneer een belanghebbende zich meldt voor een uitkering en er een voorschot wordt verstrekt en de belanghebbende nadien geen inlichtingen meer verstrekt om het definitieve recht op bijstand vast te stellen waardoor het voorschot niet verrekend kan worden met bijstand.

In genoemde gevallen wordt er als gevolg van gedragingen van belanghebbende misbruik van overheidsgelden gemaakt. Dit mag nooit lonend zijn. Daarom is in dit artikel bepaald dat bij dit soort verwijtbare vorderingen niet tot buiten invorderinstelling wordt overgegaan.

In lid 2 is bepaald dat, ter vermindering van de uitvoeringslasten, tot buiten invordering stelling kan worden overgegaan indien er sprake is van een verwijtbare vordering niet hoger dan € 125,00 welke aanmaning oninbaar blijkt te zijn. Van oninbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn als de debiteur VOW of gedetineerd is.

Tenslotte is in lid 3 bepaald dat tot buiten invorderingstelling kan worden overgegaan wanneer, ondanks alle inspanningen, gedurende 5 jaar geen aflossing heeft plaatsgevonden.

Lid 3 is een analoge bepaling aan artikel 6 lid 4 van deze beleidsregel.

Anders dan in artikel 6 lid 4 van deze beleidsregel is in dit lid echter sprake van een ‘kan’ bepaling. Een fraudevordering kan hoog zijn en het financiële belang van de gemeente is vaak hoog. Om deze redenen en om draagvlak te blijven houden in de samenleving voor de verstrekking van de bijstand en de bestrijding van misbruik hiervan kan het college besluiten om langer dan 60 maanden te zoeken naar invorderingsmogelijkheden.

Artikel 8 Geen buiten invorderingstelling

Wanneer een belanghebbende de beschikking heeft over een eigen woning of woonboot zal de bijstand in veel gevallen de vorm hebben van een geldlening en worden verstrekt onder verband van hypotheek of pand. Bij verkoop of vererving van deze goederen zal het college gebruik maken van de mogelijkheden om de geldlening in te lossen en vindt geen buiten invorderingstelling plaats.

In die gevallen waarbij de vordering ontstaan is door toepassing van artikel 58, lid 1 onder f Participatiewet wordt ook geen kwijtschelding verleend. Voorbeelden hiervan zijn uitkeringen die zijn toegekend in afwachting van een beslissing op een verzoek om een andere uitkering (bijvoorbeeld WAO, WW of Wajong) of bij achteraf ontvangen middelen (bijvoorbeeld heffingkortingen of een erfenis).

Wanneer de later vrijkomende middelen tot uitbetaling komen kunnen deze immers op eenvoudige wijze verrekend worden met de verstrekte bijstand. Buiten invorderingstelling is dan niet gepast.

Artikel 9 Terugvordering

In dit artikel wordt de wijze van terugvordering van de bijstand geregeld. In het eerste lid van dit artikel is uitgewerkt op welke wijze de hoogte van de betalingsverplichting van de belanghebbende wordt vastgesteld.

Om tot een eenvoudige, heldere en efficiënte invordering van de bijstand te komen wordt het maandelijkse aflossingsbedrag waarmee op de vordering afgelost dient te worden vastgesteld op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De gedachte hierachter is dat iedereen minimaal kan beschikken over een inkomen gelijk aan de bijstand.

In het derde lid is geregeld dat in overleg met een belanghebbende het maandelijks terug te betalen bedrag afwijkend dat wil zeggen hoger of lager kan worden vastgesteld.

Artikel 10 Dwanginvordering

Op grond van artikel 60 lid 3 Participatiewet kan het college de ontstane vordering verrekenen met betalingen welke het college krachtens het recht op een uitkering nog aan belanghebbende schuldig is. Het nog niet uitbetaalde, voor belanghebbende gereserveerde, vakantiegeld kan dus worden aangewend als aflossing op een vordering die als gevolg van herziening/intrekking ontstaat bij beëindiging van de uitkering. Hiervoor is geen toestemming nodig van belanghebbende.

Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand). Verrekening gaat boven beslag door een derde op de uitkering.

Belanghebbende die geen uitkering van de gemeente Werkendam ontvangt, zal maandelijks een afgesproken bedrag aan het college moeten overmaken (betalingsverplichting). Bij weigering aan dit verzoek te voldoen, kan (vereenvoudigd) derdenbeslag worden gelegd op loon of uitkering. Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De hoogte van de beslagvrije voet wordt analoog aan artikel 475d & g Rv vastgesteld. De gemeente heeft een zelfstandige onderzoeksplicht met betrekking tot vaststelling van de hoogte van de beslagvrije voet. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bij ons bekende gegevens, zoals Suwinet Inkijk en GBA. De GBA-gegevens zijn leidend voor de vaststelling van de bijstandsnorm. De hoogte van het inkomen wordt geverifieerd bij de werkgever/uitkeringsinstantie.

Als derdenbeslag niet mogelijk is en belanghebbende ook geen inlichtingen verstrekt in zijn financiële/woonsituatie dan wordt de invordering overgedragen aan een deurwaarder. Bij een onbekende verblijfplaats is overdracht niet zinvol.

Indien er sprake is van beslag op een (on)roerend goed, zal in ieder geval gebruik moeten worden gemaakt van de diensten van de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 11 Wettelijke rente en kosten

De wettelijke rente wordt in rekening gebracht vanaf de 14e dag na (= termijn waarbinnen nog betaald kan worden) na verzending van de laatste/meest recente aanmaning. In de praktijk kan de situatie zich voordoen dat een belanghebbende na een aanmaning voldoet aan de betalingsverplichting. Na verloop van tijd voldoet hij wederom niet aan zijn aflossingsverplichting. Er start een nieuwe procedure van aanmaning. Indien dit uiteindelijk leidt tot beslag, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de laatst verzonden aanmaning.

Artikel 12 Verhaal

Verhaal van verleende bijstand is een gemeentelijke bevoegdheid en is mogelijk in drie situaties: wanneer er sprake is van een wettelijke onderhoudsplicht, op de nalatenschap van diegene die bijstand heeft ontvangen en op de persoon aan wie de persoon bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan. In bepaalde gevallen kan de minderjarige, die vermogend is of wordt, aangesproken worden op de onderhoudsverplichting ten opzichte van zijn ouder of ouders.

Uitgangspunt is om gebruik te maken van de in de Participatie genoemde mogelijkheid kosten van bijstand te verhalen. Een en ander past binnen de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente voor de bijstandsmiddelen. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregel.

In artikel 62 van de Participatiewet worden de verhaalsmogelijkheden beschreven t.a.v. de onderhoudsplicht van de (ex)echtgenoot en/of minderjarige kinderen.

Ten aanzien van de echtgenoten is niet van belang of een echtscheiding al dan niet heeft plaatsgevonden. Tijdens het huwelijk is altijd sprake van onderlinge onderhoudsplicht, dus ook gedurende de echtscheiding. Wanneer de echtscheiding heeft plaatsgevonden, d.w.z. de echtscheiding is ingeschreven in de Registers van de Burgerlijke Stand, dan wordt verder verhaald op grond van artikel 62 aanhef en onderdeel b.

Deze beide bepalingen zijn eveneens van toepassing op verhaal ten behoeve van minderjarige kinderen in het gezin van de bijstandsgerechtigde.

De te verhalen bijstand betreft hierbij uitsluitend de (bruto) algemene bijstand. Bijzondere bijstand en leenbijstand wordt dus niet op de onderhoudsplichtige verhaald. De duur van de onderhoudsplicht naar de ex-echtgenoot is wettelijk gelimiteerd tot 12 jaar vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de Registers van de Burgerlijke Stand. De limitering geldt voor echtscheidingen, die ná 1 juli 1994 zijn ingeschreven. In bijzondere, en vrij zeldzame gevallen kan de rechtbank, op verzoek deze duur verlengen. Oudere echtscheidingen zijn nog onderworpen aan het oude Burgerlijk Wetboek, waarbij de onderhoudsplicht niet is gelimiteerd. In dergelijke gevallen behoort de onderhoudsplichtige, in het algemeen 15 jaar na de echtscheiding, de rechtbank om beëindiging van zijn onderhoudsverplichtingen verzoeken.

Overigens geeft het Burgerlijk Wetboek nog een limitering aan, in gevallen waarbij het huwelijk korter dan 5 jaar heeft geduurd én er geen kinderen uit dit huwelijk zijn voortgekomen. In deze gevallen is de duur van de onderhoudsverplichtingen jegens de gewezen echtgenoot van rechtswege beperkt tot de duur van het huwelijk.

In veel gevallen wordt de alimentatie geregeld via een echtscheidingsconvenant. Een dergelijk convenant is een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 1:159 BW. Hierin komen de (ex-) echtgenoten een bedrag overeen, dat beide partijen redelijk vinden. De rechtbank neemt in het algemeen het convenant onverkort over, maar voert wel een marginale toetsing uit. De gemeente kan voorbijgaan aan het convenant of een afspraak betreffende alimentatie. Dit is bepaald in artikel 1:159a BW. Omdat de alimentatie niet op basis van een draagkrachtberekening is vastgesteld, moet worden onderzocht of deze alimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven (de Tremanormen).

Er moet dus een compleet verhaalsonderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek kan tot gevolg hebben, dat een verhaalsbijdrage in plaats van de alimentatie wordt verlangd.

Artikel 13 Verplichting van de bijstandgerechtigde

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om de bijstandsgerechtigde te verplichten zijn of haar medewerking te verlenen om de onderhoudsbijdrage van de onderhoudsplichtige af te dwingen. De onderhoudsverplichting wordt door ons college beschouwd als een voorliggende voorziening conform artikel 5 sub e van de Participatiewet, een voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken dan wel een beroep op kan doen.

Artikel 14 Afzien van verhaal

Het gaat hier om de verhaalsbijdrage die door ons college wordt opgelegd. Verhaalsbijdragen opgelegd bij rechterlijke uitspraak worden onverkort ingevorderd en niet verminderd.

Artikel 15 Verhaal en schuldregeling

Voor dit artikel geldt in het bijzonder, dat het hierbij gaat om verhaalsbijdragen, die op het moment van het besluit tot kwijtschelding opeisbaar zijn. Daarbij behoort er sprake te zijn van een schuldregeling. Tevens wordt expliciet gesproken van verhaalsbijdragen, en niet van onderhoudsbijdragen. Dit betekent, dat alleen die verhaalsbijdragen bij de regeling kunnen worden betrokken, waarvoor een executoriale titel voorhanden is, met andere woorden, bijdragen die al in rechte zijn vastgesteld op grond van artikel 62b Participatiewet.

Nadrukkelijk moet worden bedacht, dat de onderhoudsverplichting, dus de betalingsverplichting van in rechte gestelde onderhoudsbijdragen, ook na het besluit tot kwijtschelding blijft voortduren. Daarom is het van groot belang, dat daarmee rekening wordt gehouden bij een voortduring van de onderhoudsverplichting. Dit leidt ertoe, dat de schuldhulpverlener bij de draagkracht van de onderhoudsplichtige ten behoeve van zijn schuldregeling rekening moet houden met de lopende verplichting. Dit moet nadrukkelijk in de brief aan de onderhoudsplichtige of de schuldhulpverlener worden vermeld. De voorwaarde dat alleen de opeisbare bijdragen in de schuldregeling kunnen worden betrokken, impliceert dat bijdragen, die (nog) niet in rechte zijn vastgesteld, niet kunnen worden kwijtgescholden. Tegelijkertijd zijn deze niet (via een dwangmaatregel) invorderbaar.

In beginsel zal worden ingestemd met de aangeboden regeling. Het oorspronkelijke verhaalsbesluit blijft gehandhaafd, echter de opboeking (en invordering) zal achterwege blijven zolang de onderhoudsplichtige naar behoren meewerkt aan de schuldregeling.

Gedurende de schuldregeling zal periodiek in een heronderzoek worden nagegaan, of de onderhoudsplichtige nog naar behoren meewerkt. Mocht blijken dat dit niet (meer) het geval is, dan zal het verhaalsbesluit alsnog geëffectueerd worden, wat inhoudt dat de nog niet geboekte verhaalsbijdragen alsnog worden geboekt en bij de onderhoudsplichtige worden geïncasseerd. In individuele gevallen kan verhaal in rechte worden ingesteld. Na afloop van de schuldregeling zal een nieuw verhaalsonderzoek worden uitgevoerd, omdat immers dan de onderhoudsplichtige geacht wordt schuldenvrij te zijn.

Artikel 16 Maatstaven verhaalsbedrag

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Tremanormen, volgens het Rapport alimentatienormen van de NVvR (Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak). Deze normen

worden door de rechtbanken gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie en voorzien in zowel een zogenaamde netto- als een bruto berekening.

Ten behoeve van de efficiëntie wordt bij voorkeuruitsluitend gebruik gemaakt van de netto berekeningsmethode, ongeacht de hoogte van het bruto inkomen, waarbij wel rekening wordt gehouden met het fiscaal relevante voordeel van een eigen woning, omdat dit een aanzienlijke invloed heeft op de draagkracht.

Ten aanzien van zelfstandigen wordt uitgegaan van het netto inkomen, zoals dat kan worden afgeleid uit de netto winst volgens de jaarstukken, rekening houdend met belastingafdrachten en premies ziektekosten.

Artikel 17 Geen splitsing in het verhaalsbedrag

Wanneer zowel voor de (ex-)echtgenoot als voor de kinderen een verhaalsbijdrage moet worden opgelegd, dan dient de verhaalsbijdrage te worden vastgesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag. Er wordt geen splitsing gemaakt in een deel dat als partneralimentatie wordt aangemerkt, en een deel dat als kinderalimentatie dient. De bijstand, die aan een alleenstaande ouder wordt verstrekt, kan niet worden gesplitst in een deel dat ten behoeve van de verzorgende ouder komt, en een deel dat specifiek bedoeld is voor de kinderen. De bijstand is immers onsplitsbaar.

Wel wordt een overzicht opgenomen waaruit blijkt hoe de verschuldigde verhaalsbijdrage is vastgesteld. In dit overzicht wordt vermeld hoeveel kinder- en partneralimentatie de onderhoudsplichtige verschuldigd is. De onderhoudsplichtige kan de verschuldigde kinderalimentatie vervolgens opnemen in zijn belastingaangifte.

In gevallen, waarbij de onderhoudsplicht alleen betrekking heeft op minderjarige kinderen wordt de tabel ‘Eigen aandeel kosten van kinderen’ van de Tremanormen gehanteerd voor de vaststelling van de onderhoudsbijdrage, waarbij de behoefte van het kind wordt gerelateerd aan het (netto) gezinsinkomen van de onderhoudsplichtige, de leeftijd van het kind en het aantal kinderen binnen het gezin.

Artikel 18 Ingangsdatum

Aanpassingen zijn noodzakelijk door wijzigingen binnen de Participatiewet en de inwerking treding van de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht per 1 juli 2009. Dit artikel behoeft verder geen toelichting.

Artikel 19 Verhaal in rechte

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 20 Executie verhaalsbijdrage

In rechte vastgestelde verhaalsbijdragen zijn bevoorrecht op grond van artikel 62i Participatiewet. Tevens kan met een executoriale verhaalsbeschikking een vereenvoudigd executoriaal beslag worden gelegd. Dit geldt dus voor verhaalsvorderingen die door de rechter zijn vastgesteld, maar is ook voor verhaalsvorderingen ingevolge artikel 62 onder b (vereenvoudigd beslag). In gevallen waarbij de rechtbank al een alimentatieverplichting heeft vastgesteld, dan kan de invordering van de achterstallige alimentatie worden overgedragen aan het LBIO.

Artikel 21 Wettelijke rente

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 22 Periodieke herbeoordeling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 24 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.