Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent Beleidsregels boete-oplegging Participatiewet 2017

Geldend van 30-03-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent Beleidsregels boete-oplegging Participatiewet 2017

Het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland;

stelt vast dat het ingevolge artikel 18a van de Participatiewet en het Boetebesluit socialezekerheidswetten noodzakelijk is een aantal aspecten van het opleggen van een bestuurlijke boete vast te leggen;

en besluit de volgende beleidsregels vast te stellen:

Beleidsregels boete-oplegging Participatiewet 2017

Artikel 1 Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze richtlijn worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene wet bestuursrecht en het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Artikel 2 Waarschuwing

  • 1. Het dagelijks bestuur volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 18a lid 4 Participatiewet indien:

    • a.

      de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,–, of

    • b.

      de belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn (niet langer dan 60 dagen) de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven of een boete is opgelegd.

Artikel 3 Hoogte boete

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, artikel 17 lid 1 van de IOAW, artikel 17 lid 1 van de IOAZ of de verplichtingen bedoeld in artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het dagelijks bestuur een bestuurlijke boete op. Het dagelijks bestuur stemt de boete altijd af op de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval. Hier wordt invulling aan gegeven middels het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2. Er is géén sprake van een benadelingsbedrag indien Werkzaak gebruik maakt van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 58 lid 4 Participatiewet.

  • 3. Bij de hoogte van de boete houdt het dagelijks bestuur rekening met de mate van verwijtbaarheid, waarbij de matiging van de boete als volgt plaatsvindt;

    • a.

      100% van het benadelingsbedrag als er sprake is van opzet;

    • b.

      75% van het benadelingsbedrag als er geen sprake is van opzet, maar wel van grove schuld;

    • c.

      50% van het benadelingsbedrag als er geen sprake is van opzet en geen sprake van grove schuld;

    • d.

      25% van het benadelingsbedrag als wordt voldaan aan de criteria in artikel 2a van het Boetebesluit of indien er wegens andere reden sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 4. Er geldt een maximum grens voor de hoogte van de bestuurlijke boete op grond van artikel 18a lid 1 Participatiewet in samenhang met artikel 2 lid 7 Boetebesluit socialezekerheidswetten.

  • 5. De boete moet verder zodanig worden begrensd dat deze, rekening houdend met de draagkracht van de bijstandsgerechtigde, kan worden voldaan binnen:

    • a.

      24 maanden bij de mate van verwijtbaarheid genoemd onder lid 3 onder a;

    • b.

      18 maanden bij de mate van verwijtbaarheid genoemd onder lid 3 onder b;

    • c.

      12 maanden bij de mate van verwijtbaarheid genoemd onder lid 3 onder c;

    • d.

      6 maanden bij de mate van verwijtbaarheid genoemd onder lid 3 onder d.

      Voor de bepaling van de fictieve draagkracht bij personen met een inkomen op bijstandsniveau wordt 10% van de toepasselijke bijstandsnorm aangehouden als de voor beslag vatbare ruimte.

  • 6. Bij de bepaling van draagkracht uit vermogen is artikel 34 lid 2 van de Participatiewet niet van toepassing. 6. Het dagelijks bestuur ziet geheel af van het opleggen van een boete:

    • a.

      bij dringende redenen;

    • b.

      als de gedraging niet verwijtbaar is.

  • 7. Bij recidive zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Zienswijze belanghebbende

  • 1. De belanghebbende wordt verzocht schriftelijk zijn zienswijze te geven op het voornemen tot boeteoplegging.

  • 2. De belanghebbende kan een beroep kan doen op de draagkrachtjurisprudentie (11 januari jurisprudentie), maar daarvoor moet hij dan wel alle financiële stukken overleggen. Doet hij dit niet, dan wordt de draagkrachtverlaging als bedoeld in artikel 3 ,vijfde lid, niet meegenomen.

  • 3. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven of als de belanghebbende daartoe de wens te kennen geeft, wordt de belanghebbende uitgenodigd om mondeling zijn zienswijze te geven op een door het dagelijks bestuur te bepalen plaats en tijdstip.

Artikel 5 Overschrijden redelijke termijn

  • 1. Indien de wettelijke beslistermijn van 13 weken door Werkzaak Rivierenland wordt overschreden, wordt de boete gematigd met 10% per drie maanden overschrijding.

  • 2. De termijn van drie maanden vangt aan vanaf het einde van de wettelijke beslistermijn.

  • 3. Bovenstaande is niet van toepassing indien belanghebbende vertrokken is onbekend waarheen.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze richtlijn gaat in per 1 oktober 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Werkzaak op 25 september 2017.

De secretaris,

mevrouw E. Boer MBA

De voorzitter,

mevrouw C. van Rhee – Oud Ammerveld