Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelverordening IOAW/IOAZ West Maas en Waal

Geldend van 19-05-2011 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelverordening IOAW/IOAZ West Maas en Waal

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaand onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde nette grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • f.

    Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • g.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • i.

    Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • j.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ – schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4. Afstemming en duur van de maatregel

  • 1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

    • c.

      er 3 maanden zijn verstreken nadat het college de gedraging van belanghebbende heeft geconstateerd zonder dat het onderzoek is gestart als voorbereiding van het besluit betreffende de geconstateerde gedraging.

    • d.

      het college daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van het eerste lid, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 3. Tot het afzien van een maatregel zoals bedoeld in het eerste lid wordt niet besloten ingeval het verzuim of de verwijtbare gedraging plaatsvindt binnen een periode van twee jaren te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke mededeling als bedoeld in het tweede lid is gegeven.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd door een herzieningsbesluit ingeval de uitkering is beëindigd maar nog niet is uitbetaald. Is de uitkering uitbetaald, dan wordt aan belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan dat om die reden niet tot een maatregel wordt overgegaan.

  • 4. Indien de maatregel, waartoe is besloten, niet kan worden opgelegd door beëindiging van de uitkering, kan deze maatregel alleen alsnog worden opgelegd indien een hernieuwde aanvraag om IOAW/IOAZ wordt gedaan met een aanvangsdatum welke ligt voor het eind van de duur van de maatregel.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.

Artikel 9. Recidive

  • 1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in deze verordening verdubbeld.

  • 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel is opgelegd schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging waarbij op basis van deze verordening een maatregel volgt van 100% van de uitkeringsnorm wordt de duur van de maatregel als bedoeld in artikel 4 tweede lid verdubbeld.

  • 3. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van artikel 6.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlangen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het onvoldoende medewerken aan, het niet ondertekenen van of het niet aan het college verstrekken van het trajectplan.

    • b.

      Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of noodzakelijke medische behandeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling waaronder begrepen sociale activering.

    • b.

      Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid op directe wijze belemmeren;

    • b.

      gedragingen waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de belanghebbende de verplichtingen uit de wet in het geheel niet wil nakomen.

Artikel 11. De hoogte van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a. vijf procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b. tien procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c. twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

  • d. honderd procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 12. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20 IOAW respectievelijk 20 IOAZ, een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

  • a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

  • b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

    2.De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% van de uitkeringsnorm bij verlies van 40 uur arbeid per week. Dit maatregelpercentage wordt evenredig verminderd overeenkomend met het aantal arbeidsuren per week dat in de situatie is verloren.

Artikel 13. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20 IOAW, een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% van de uitkeringsnorm bij het niet verkrijgen van 40 uur arbeid per week. Dit maatregelpercentage wordt evenredig verminderd overeenkomend met het aantal arbeidsuren per week dat in de situatie niet is verkregen.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens

  • a. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

  • b. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

    • 1.

      Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

    • 2.

      Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij een benadelingbedrag tot € 3.000: 20% van de uitkeringsnorm;

  • b. bij een benadelingbedrag van € 3.000 tot € 10.000: 50% van de uitkeringsnorm;

  • c. bij een benadelingbedrag van € 10.000 of meer: 100% van de uitkeringsnorm.

    3.Van een maatregel wordt afgezien:

  • a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvraag heeft genomen;

  • b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van veertig procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende die zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3. In afwijking van artikel 4, derde lid bedaagt de maatregel 100% van de uitkeringsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking daarvan.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ West Maas en Waal.