Regeling vervallen per 31-12-2011

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-10-2009 t/m 30-12-2011

Intitulé

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschrevenhebben dezelfde betekenis als beschreven in hoofdstuk 1 van de Wet investeren in jongeren(WIJ) en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    woonlasten:1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopendehuurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op dehuurtoeslag;2. ontbreken van woonlasten: van het ontbreken van woonlasten is sprake als mendaadwerkelijk geen woonlasten is verschuldigd aan derden. Men woont dan b.v. in eenkraakpand.3. woonlasten voldaan door derden: hiervan is sprake als er woonlasten voldaan moetenworden maar men voldoet deze woonlasten niet zelf. Deze woonlasten worden voldaandoor derden b.v. de onderhoudsplichtige of de ouders.4. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekendesom van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigdehypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalenzakelijke lasten per maand, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de kostenvan opstalverzekering, de rioolrechten, het eigenaars aandeel van de waterschapslasten.Het belastingvoordeel in verband met de te betalen hypotheekrente wordt in minderinggebracht.

  • c.

    alleenwonende alleenstaande: de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woninggeen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • d.

    medebewoner: de alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden in wiens woning ookeen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • e.

    thuisinwonend kind: de medebewoner, die evenals de huurder of de eigenaar van eenwoning in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die het kind is van de huurder of deeigenaar dan wel van diens echtgeno(o)t(e);

  • f.

    schoolverlater: zoals beschreven in artikel 33 van de wet.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2 Categorieën

  • 1 Voor jongeren aan wie het recht op een inkomensvoorziening op grond van deze wetkan worden verleend, geldt een categorie-aanduiding.

  • 2 De categorieën worden aangeduid als:o alleenstaandeo alleenstaande oudero medebewonero gehuwdenDe verordening heeft alleen betrekking op de in lid 2 genoemde jongeren, voor zover zij 21jaar of ouder zijn tot de leeftijd van 27 jaar.Een toeslag of verlaging volgens deze verordening kan alleen worden gegeven als er rechtbestaat op een inkomensvoorziening op grond van deze wet.De bepalingen in hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening laten de toepassing van artikel 40,eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de norm van de inkomensvoorziening

Artikel 3 Alleenwonende alleenstaande

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, in wiens woning geen ander zijnhoofdverblijf heeft, wordt de norm van de inkomensvoorziening verhoogd met een toeslag,die is bepaald op het in artikel 30 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag, zijnde20% van het wettelijk minimumloon.

Artikel 4 De medebewoner

Voor de medebewoner wordt de norm van de inkomensvoorziening verhoogd met een toeslagvan 10% van het netto-minimumloon.

Artikel 5 De medebewoner met woonlasten van ten minste 18% van het nettominumloon

Voor de medebewoner, die aantoonbare woonlasten heeft die ten minste 18% van het nettominimumloon per maand bedragen, wordt in afwijking van artikel 4 de norm van deinkomensvoorziening verhoogd met een toeslag 20% van het netto minimumloon.

Artikel 6 Thuisinwonend kind

Voor het thuisinwonend kind wordt de norm van de inkomensvoorziening overeenkomstigartikel 4 van deze verordening verhoogd met een toeslag van 10% van het nettominimumloon.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de norm van de inkomensvoorziening of

Artikel 7 Schoolverlaters

Voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die aangemerkt wordt als eenschoolverlater wordt de norm van de inkomensvoorziening, verhoogd met de eventueel toe tekennen toeslag, zoals vastgesteld in hoofdstuk 3 van deze verordening, verlaagd. Deverlaging bedraagt 15% van het netto minimumloon en vindt bij voorrang plaats op detoegekende toeslag.

Artikel 8 Woonsituatie

Voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die een woningbewoont/bewonen waarvoor zij geen woonlasten betaalt/betalen of waarvoor de woonlastenworden voldaan door een derde, wordt de bijstandsnorm, verhoogd met de eventueel toe tekennen toeslag, verlaagd. De verlaging bedraagt 10% van het netto minimumloon.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 9 Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 10 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van debepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden vanoverwegende aard leidt.

Artikel 11 Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordening

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van debepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden vanoverwegende aard leidt.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Toeslagen en Verlagingen Wetinvesteren in jongeren".

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering vande raad voornoemd d.d. 21 september 2009,de griffier, de voorzitter,ing. J.A.M.G. van Bodegom mr. J.J.G.M. Geukers

Toelichting 1 Artikelgewijze toelichting:

Artikel 1   BegripsomschrijvingArtikel 1 lid 1Er is voor gekozen om begrippen, die al omschreven zijn in hoofdstuk 1 van de wet of in deAwb, niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in het geval vanwijziging van betreffende definities in de wet of de Awb ook deze verordening moet wordengewijzigd.Artikel 1 lid 2Definities die niet in hoofdstuk 1 van de wet worden genoemd zoals b.v. het begripwoonlasten, alleenwonende alleenstaande, medebewoner, thuisinwonend kind, schoolverlaterzijn in lid 2 van de begripsomschrijving opgenomen. Hieronder volgt nog een naderetoelichting over het begrip schoolverlater.SchoolverlaterIn artikel 1 lid 2 onder g. wordt verwezen naar artikel 33 van de wet. Het al dan niet behorentot deze categorie is bepalend voor de hoogte van de norm van de inkomensvoorziening.In artikel 33 van de wet is bepaald dat de jongere die recent de deelname heeft beëindigdaan onderwijs of beroepsonderwijs, de norm of de toeslag, gedurende zes maanden na hettijdstip van die beëindiging lager vaststellen indien voor het onderwijs of de beroepsopleidingaanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of opeen tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit onderwijs kan zowel inNederland als in het buitenland zijn gevolgd.In de verordening Toeslagen en Verlagingen Wet Werk en Bijstand 2009 wordt als de recentebeëindiging van deelname aan het onderwijs aangemerkt als de beëindiging van dit onderwijsof die beroepsopleiding nog geen half jaar geleden heeft plaatsgevonden. De periode vangtaan op de eerste dag van de maand volgend op de beëindiging van het onderwijs. Voordegenen die het onderwijs met studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten volgden, isdat de maand na beëindiging van het recht op studiefinanciering of tegemoetkomingstudiekosten. Ook voor deze verordening wordt voorgesteld deze wijze, van het bepalen ofiemand als schoolverlater dient te worden aangemerkt, te volgen.Met de hierboven bedoelde groep worden degenen gelijkgesteld die onderwijs of eenberoepsopleiding hebben gevolgd waarvoor - anders dan bij de hoofdgroep het geval is - geenrecht bestond op Nederlandse studiefinanciering of Nederlandse tegemoetkomingstudiekosten, maar die overigens wel met zo'n studie of opleiding vergelijkbaar is.Met de term "onderwijs of beroepsopleiding van overeenkomstige aard" is aangegeven dat hetin het buitenland gevolgde onderwijs qua karakter overeen moet komen met het onderwijswaarbij aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten kan bestaan. Dithoudt in dat het een in het betreffende land erkende vorm van onderwijs betreft. Voorts dienthet onderwijs voor ten minste 19 lesuren per week te zijn gevolgd.Net zoals personen die tot de hoofdgroep behoren, dienen ook zij die onder deze bepalingvallen aan te tonen of, en zo ja wanneer, recentelijk gevolgd onderwijs is beëindigd. Indien debeëindiging van het onderwijs niet afdoende door de betrokkene kan worden aangetoond, zalde gemeente uitgaan van de dag waarop dat onderwijs aantoonbaar niet meer gevolgd kanzijn. Over het algemeen zal dat de dag van vestiging of terugkeer in Nederland zijn.Hoofdstuk 2 CategorieënArtikel 2 CategorieënArtikel 35, lid 1 van de wet schrijft voor dat in de verordening wordt vastgesteld voor welkecategorieën de norm van de inkomensvoorziening wordt verlaagd of verhoogd.De verordening is alleen van toepassing op personen van 21 jaar tot 27 jaar (artikel 24 vande wet). In de genoemde wet is geen bepaling opgenomen zoals in de WWB dat er voor eeneventuele aanvulling voor jongeren van 18 tot 21 jaar op de norm van deinkomensvoorziening een beroep mogelijk is op de bijzondere bijstand. Dit is wel opgenomenin artikel 12 van de Wet Werk en bijstand. Op grond van de bijzondere bijstand kan natuurlijkaltijd op individuele gronden gekeken worden of voor een jongere in de leeftijdscategorie 18tot 21 jaar, die zelfstandig woont, een aanvulling op de inkomensnorm, verhoogd met detoeslag, nodig is.Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnormArtikel 3 Alleenwonende alleenstaandeArtikel 30 lid 1 van de wet schrijft voor dat de alleenwonende alleenstaande (ouder) rechtheeft op een toeslag als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van de kosten meteen ander. In lid 2 van genoemd artikel is de maximale toeslag bepaald, dit bedrag is gelijkaan 20% van het minimumloon. In artikel 35, lid 2 van de wet staat vermeld dat je dezeverhoging mee moet nemen in de verordening.Artikel 4 De medebewonerOp grond van artikel 32 van de wet kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 26, 27en 28 van de wet, of de toeslag zoals bedoeld in artikel 30 van de wet lager vaststellen voorzover de jongere lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin denorm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het nietaanhouden van een woning. In ons toeslagenbeleid is het uitgangspunt, dat de medebewonerhogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet alsgevolg van het niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De medebewonerheeft hoe dan ook extra kosten ten opzichte van diegenen die een gezamenlijke huishoudingvormen maar anderszins niet dusdanige kosten heeft die vergelijkbaar zijn met die van eenalleenwonende alleenstaande. Op grond hiervan wordt de toeslag voor een medebewonergesteld op 10% van het netto-minimumloon.Artikel 5 De medebewoner met woonlasten van ten minste 18% van het nettominimumloon per maandIn afwijking van artikel 4 bedraagt voor de medebewoner die woonlasten heeft van ten minste18% van het netto-minimumloon per maand, de toeslag 20% in plaats van 10%. In dezesituatie heeft de medebewoner dusdanig hogere algemeen noodzakelijke kosten van hetbestaan dan waarin de norm van de uitkeringsvoorziening voorziet, dat de maximale toeslagvan 20% van het netto-minimumloon verstrekt wordt.Wat onder woonlasten moet worden verstaan is omschreven in artikel 1 lid 2 onder d.Bij de bepaling van de woonlasten bij kamerhuur wordt volgens de geldende richtlijnen 15% van dete betalen kamerhuur gezien als vaste lasten voor water, elektriciteit en verwarming. Deze 15%wordt op de kamerhuur in mindering gebracht en het resterende bedrag is voor woonlasten.Van het bedrag dat een kostganger per maand betaalt voor kost en inwoning wordt 50% gezien alswoonlasten.Bij het bepalen van het recht op toeslag wordt in beginsel uitgegaan van de feitelijke kosten.Klanten dienen deze kosten aan te tonen aan de hand van betalingsbewijzen op naam.Indien de klant niet kan aantonen dat zijn woonlasten meer bedragen dan 18% van hetminimumloon per maand, dan is artikel 4 van toepassing.Artikel 6 Thuisinwonend kindHet gaat hier om jongeren die inwonend zijn bij hun ouder(s), waarbij de ouder(s) de huurderof de eigenaar van de woning is/zijn. Indien het kind de huurder of eigenaar van de woningis, en de ouders zijn inwonend bij hun kind dan kan het kind niet aangemerkt worden als eenthuisinwonend kind.Op grond van artikel 6 wordt voor het thuisinwonend kind de norm van deinkomensvoorziening overeenkomstig artikel 4 verhoogd met 10% van het nettominimumloon.Voor het thuisinwonend kind is artikel 5 niet van toepassing.Kinderen die inwonen bij ouders worden geacht hierdoor dusdanige financiële schaalvoordelente genieten dat het gerechtvaardigd is om de toeslag hierop af te stemmen. Deschaalvoordelen hebben betrekking op het kunnen delen van de woonlasten. Op grondhiervan wordt aan een thuisinwonend kind een toeslag verstrekt van 10%.Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of detoeslagArtikel 7 SchoolverlatersDegene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grondwaarvan er recht bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet op deStudiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming in het kader van de Wettegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, ontvangt een lagere uitkering. De redenhiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk hetonderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanigvergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten inbeginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode wasgegarandeerd. Bij de vaststelling van de verlaging wordt echter wel rekening gehouden methet feit dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan stijgen op grond van eenwijziging van het uitgavenpatroon, in verband met activiteiten in het kader vanarbeidsmarktinschakeling (aanschaf extra kleding en dergelijke).Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de studiefinanciering zitvoor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkeringbedraagt dezeverlaging, afgerond, 25% van het netto minimumloon. Daar de kosten van het bestaanstijgen, onder meer als gevolg van de activiteiten die betrokkene dient te verrichten in hetkader van arbeidsinschakeling (sollicitaties, aanschaf kleding en dergelijke), wordt deverlaging vastgesteld op 15% van het netto minimumloon.In artikel 33 van de wet is de tijdsduur van de verlaging bepaald op zes maanden na hettijdstip van de beëindiging van het onderwijs of beroepsopleiding. Indien tussentijds debijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed opde termijn van zes maanden.Voor de schoolverlater die in het buitenland een opleiding gaat volgen, geldt in beginselhetzelfde.De verlaging wordt bij voorrang in mindering gebracht op de toe te kennen toeslag.Artikel 8 WoonsituatieHet begrip woonsituatie wordt in de wet niet verder uitgewerkt dan dat het moet gaan om hethebben van lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van dewoonsituatie. In de toelichting op de wet wordt gesteld dat verlaging mogelijk is als dewoonsituatie leidt tot lagere bestaanskosten. Dit kan het geval zijn als de huur b.v. betaaldwordt door de onderhoudsplichtigen b.v. de ouders. Er is dan sprake van een financieelvoordeel. In dit geval zal de vastgestelde inkomensvoorziening (norm verhoogd met detoeslag) verlaagd worden met 10% van het netto-minimumloon.Hoofdstuk 5 SlotbepalingenArtikel 9 UitvoeringArtikel 7 van de wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het college vanburgemeester en wethouders.Artikel 10 Afwijken van bepalingen hardheidsclausuleArtikel 10 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbendekunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het gebruik maken van dehardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. In verbandmet precedentwerking moet in een bepaalde situatie duidelijk worden aangegeven waaromvan de verordening wordt afgeweken. Artikel 11 Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordeningGezien het beslag dat de toeslagen leggen op het gemeentelijk budget zal er regelmatiggeëvalueerd worden. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt deverordening aangepast.Artikel 12 CiteertitelIn dit artikel is de citeertitel van de verordening opgenomen.Artikel 13 InwerkingtredingIn dit artikel is de inwerkingtreding van deze verordening opgenomen.