Regeling vervallen per 01-03-2012

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009, eerste wijziging

Geldend van 01-03-2012 t/m 29-02-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009, eerste wijziging

Onderwerp : Wijziging Verordening voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Westervoort 2009, eerste wijziging

De raad van de gemeente Westervoort;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 februari 2011;

gelet op artikel 5 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de WMO-Raad van 23 maart 2011,

besluit vast te stellen de eerste wijziging van:

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet:Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

  • b.

    Compensatiebeginsel:de verplichting van het college van burgemeester en wethouders om voor personen metaantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen, zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie. Het college doet dit door het verwijzen naar algemene voorzieningen of het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de Wmo. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, alsmede met de capaciteit van de belanghebbende om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

  • c.

    Persoon met beperkingen: Een persoon die ten gevolge van ziekte of functiebeperking, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij:- het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden;- het normale gebruik van de woning;- het verplaatsen in en om de woning;- het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;- het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • d.

    Beperkingen:moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten.

  • e.

    Mantelzorger:een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.

  • f.

    Zelfredzaamheid:het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

  • g.

    Maatschappelijke participatie:normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten:- het voeren van een huishouden;- het normale gebruik van de woning;- het zich in en om de woning verplaatsen;- het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;- het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

  • h.

    Algemene voorziening:een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling (geen medische indicatie) en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. De gemeente kan verwijzen naar algemene voorzieningen.

  • i.

    Individuele voorziening:een voorziening, die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt. Als er gesproken wordt over “voorziening”, dan wordt een individuele voorziening bedoeld.

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten:een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die betaald moet worden bij de verstrekking van:- een voorziening in natura welke in eigendom wordt verstrekt en/of- een persoonsgebonden budget en waarop de regels van het landelijke Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van Bestuur) van toepassing zijn.

  • k.

    Voorziening in natura:een voorziening die wordt verstrekt:- in eigendom, of - in bruikleen, of- in huur, of- in de vorm van persoonlijke dienstverlening.

  • l.

    Persoonsgebonden budget:een geldbedrag waarmee de belanghebbende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort van toepassing zijn.

  • m.

    Financiële tegemoetkoming:een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die kan worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende.

  • n.

    Algemeen gebruikelijk:naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruik- dan wel bestedingspatroon van een belanghebbende behorend.

  • o.

    Meerkosten:kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

  • p.

    Huisgenoot:iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, tenzij sprake is van een commerciële relatie.

  • q.

    Leefeenheid:een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel bestaande uit een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwden worden hierbij ook verstaan ongehuwd samenwonenden en anderevolwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen.

  • r.

    Gebruikelijke zorg:gebruikelijke zorg betreft de normale, dagelijkse zorg, die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden , omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert.

  • s.

    Respijtzorgrespijtzorg is de tijdelijke vervanging van de gebruikelijke zorg die geleverd wordt aan de belanghebbende, indien degene die in de leefeenheid langdurig gebruikelijke zorg levert, overbelast is dan wel dreigt te geraken, waardoor de gebruikelijke zorg tijdelijk niet meer geleverd kan worden.

  • t.

    Budgethouder:een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekenden die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is. In overleg met en na goedkeuring van de gemeente kan het budgethouderschap overgedragen worden aan iemand anders dan belanghebbende.

  • u.

    Hoofdverblijf:de woonruimte waar belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie staat of zal staan ingeschreven.

  • v.

    Belanghebbende:een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet en artikel 1 onder c van deze verordening.

Artikel 2 Beperking bij het compensatiebeginsel

  • 1. Een individuele Wmo voorziening wordt pas dan toegekend zodra blijkt dat een aanwezige algemene voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert en/of de algemene voorziening niet in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is voor de belanghebbende.

  • 2. Een individuele voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen op het gebied van:- het voeren van het huishouden,- het normale gebruik van de woning,- het verplaatsen in en om de woning,- het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel,- het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is; bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden, evenals bij respijtzorg die tijdelijk geleverd wordt indien degene die langdurig de gebruikelijke zorg levert, overbelast is of dreigt te geraken.b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;c. deze in overwegende mate op het individu is gericht waarbij rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening. Géén voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een belanghebbende algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Westervoort;

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan, of niet meer adequaat is ter compensatie van de beperkingen, als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen;

    • g.

      voor zover bij of krachtens enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • h.

      Indien geen medische noodzaak aanwezig is.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situatie de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Westervoort van toepassing.

Artikel 5 financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt door het college vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Westervoort van toepassing.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. De wijze waarop het persoonsgebonden budget ter beschikking wordt gesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort.

  • 5. Het college gaat na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6. Op basis van de bovengenoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7 Eigen bijdrage

  • 1 Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de belanghebbende een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen bij de volgende aanvragen:

    • a.

      hulp bij het huishouden

    • b.

      woonvoorzieningen

    • c.

      het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 2 Het college legt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort de omvang van deze eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden;

  • c.

    een financiële vergoeding voor het inhuren van een huishoudelijke hulp, die valt onder artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964 (alfahulp).

Artikel 9 Recht op hulp bij het huishouden.

Een belanghebbende kan voor de in artikel 8 onder a,b of c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, of

  • b.

    bij problemen het uitvoeren of het wegvallen van de mantelzorg het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een belanghebbende niét in aanmerking voor hulp bij het huishouden, indien en voor zover andere personen binnen de leefeenheid, waar belanghebbende deel van uitmaakt, geacht (kunnen) worden huishoudelijk werk te verrichten. Huisgenoten met een commerciële relatie blijven hierbij buiten beschouwing.

  • 2. In afwijking van artikel 10 lid 1 kan belanghebbende tijdelijk in aanmerking komen voor huishoudelijke hulp in de vorm van respijtzorg, indien degene die langdurig gebruikelijke zorg levert, overbelast is of dreigt te geraken.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp in het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen en woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 13 bedoelde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Artikel 15 Recht op individuele woonvoorzieningen .

  • a. Een belanghebbende kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder andere in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of functiebeperking inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren;

  • b. Een belanghebbende kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is, bijvoorbeeld wegens sociale aspecten, of niet de goedkoopst adequate voorziening is;

  • c. Een belanghebbende kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 16 Primaat van de losse woonunit.

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die het eigendom is van een verhuurder, die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of functiebeperking behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 17 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en

  • b.

    het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • c.

    de gehandicapte aan wie korter dan 7 jaar na het moment van vestrekking een woonvoorziening bij of krachtens de Wmo of Wvg is verstrekt.

Artikel 18 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening word getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de AWBZ-instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

Artikel 19 Beperkingen

De aanvraag voor een woonruimtevoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of functiebeperking geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen; verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • f.

    verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg en er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • g.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 20 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woningonverwijld naar het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21 Vormen van vervoervoorziening

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoer;

  • b.

    een vervoervoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoervoorziening.

Artikel 22 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een belanghebbende kan voor de in artikel 21 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Een belanghebbende kan voor de in artikel 21 onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 21 onder a. onmogelijk maken dan wel;

    • b.

      een collectief systeem als bedoeld in artikel 21 onder a. niet aanwezig is.

Artikel 23 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen

  • a.

    wordt het bezit van een personenauto als algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • b.

    wordt men geacht zelf in de vervoersbehoefte te kunnen voorzien.

Artikel 24 Gebruik van openbaar vervoer

Wanneer een belanghebbende gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar begeleiding om medische redenen noodzakelijk is, kan een tegemoetkoming in de kosten van de begeleider worden verstrekt.

Artikel 25 Omvang in gebied en in kilometers.

  • a. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • b. In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon-of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de belanghebbende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen;

  • c. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met maximaal een omvang per jaar van 1500 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsingen in en rond de woning

Artikel 26 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura, inclusief een sportrolstoel ;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 27 Recht op een rolstoelvoorziening.

  • 1. Een belanghebbende kan voor de in artikel 26, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, dagelijks zittendverplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden;

  • 2. Een belanghebbende kan voor de in artikel 26, onder c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking, inclusief chronisch psychische of psychosociale problemen, sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken;

  • 3. Niet noodzakelijke (individuele) aanpassingen, zoals accessoires, komen voor rekening van de belanghebbende.

Artikel 28 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 27, onder b komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 29 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 30 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dien te worden ingediend bij een nader door het college in te richten loket, waar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 31 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      Het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort te boven zal gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een belanghebbende is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classifiation of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Tevens wordt in de beschikking vermeld:

    • a.

      de juridische grondslag van de beschikking (lees: de relevante wetsartikelen uit de Algemene wet bestuursrecht, Wet maatschappelijke ondersteuning en Verordening Wmo gemeente Westervoort) en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures;

    • b.

      bij afwijzende beschikking: de gronden waarop besloten is tot afwijzing van de beschikking;

    • c.

      indien sprake is van een individuele voorziening: of sprake is van een eigen bijdrage of eigen aandeel en de hoogte van deze eigen bijdrage of dit eigen aandeel;

    • d.

      de op de beschikking toepasselijke voorwaarden en regels.

Artikel 32 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de belanghebbende.

Artikel 33 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht van voorziening.

Artikel 34 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlenging van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlenging heeft plaatsgevonden.

Artikel 35 Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan een basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 36 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 37 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkeling van de prijsindex volgens het Central Bureau voor de Statistiek.

Artikel 38 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. De eerste evaluatie na inwerkingtreding van de verordening zal binnen 2 jaar plaatsvinden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe elke 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 39 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang 1 april 2009.

Artikel 40 Inwerkingtredingbepaling

Bij inwerkingtreding van deze verordening, wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Westervoort 2007 ingetrokken.

Artikel 41 Overgangsbepaling

  • 1. Besluiten van het college die zijn genomen krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Westervoort 2007 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een voorziening is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop de Verordening maatschappelijke ondersteuningGemeente Westervoort 2007 toegepast.

Artikel 42 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering vande raad voornoemd d.d. 30 mei 2011,
de griffier,                                                        de voorzitter,
ing. J.A.M.G. van Bodegom                        mr. J.J.G.M. Geukers
 

Toelichting 1

Toelichting op de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Westervoort 2009.Inleiding.De verordening Wet maatschappelijke ondersteuning geeft een invulling aan de in de Wet maatschappelijke ondersteuning gegeven opdracht om regels te stellen bij verordening. Uitgangspunt in de Wmo is dat de gemeente verplicht is degene met beperkingen te compenseren bij het voeren van een huishouden, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en mensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. In deze verordening wordt hier uitvoering aan gegeven.Algemene toelichting.De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel”. Bij de behandeling van een Wmo aanvraag wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie waar iemand zich in bevindt. Bij de afhandeling is dus niet de gevraagde voorziening leidend maar de (on)mogelijkheden van iemand. Dit betekent dat zowel de gemeente als de belanghebbende een verantwoordelijkheid hebben. De gemeente heeft de verplichting om individuele voorzieningen te verstrekken in situaties waaruit blijkt dat dit nodig is. De belanghebbende heeft haar eigen verantwoordelijkheid in het helpen oplossen of mogelijk maken van een oplossing voor de ondervonden problemen.De spelregels die de gemeente heeft opgesteld zijn neergelegd als juridische bepalingen in de verordening en financieel besluit Wmo. Daarnaast vindt een nadere uitwerking van beleidsregels plaats, van diverse onderwerpen waar bij de beoordeling van de aanvraag rekening mee moet worden gehouden.Eén van de belangrijkste (nieuwe) juridische bepalingen is de mogelijkheid tot het verstrekken van een algemene voorziening.Een algemene voorziening is géén voorziening die de gemeente kan verstrekken maar de gemeente mag hier wel naar verwijzen als soort voorliggende voorziening. Een algemene voorziening, zoals aangegeven in artikel 1 onder h, is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling (geen medische indicatie) en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. Hierbij kan gedacht worden aan personenalarmering, maaltijdvoorziening, boodschappendienst, tuinklussers maar ook (nader te ontwikkelen) scootmobielpools of rolstoelpools. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen veelal organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen ter zake. Het zal dan in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden, al dan niet op wijkniveau. Deze algemene voorzieningen zullen met een minimum aan procedures, zonder of slechts met een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen kunnen worden aangeboden.Artikel 2 lid 1 regelt dat er pas een individuele voorziening kan worden verstrekt zodra blijkt dat een (aanwezige) algemene voorziening niet of niet voldoende een oplossing kan bieden. Dit is de invulling van het standpunt van de Wmo om eerst te kijken of de verantwoordelijke maatschappij of de eigen omgeving een oplossing kan bieden via een algemene voorziening. Is dit niet het geval dan biedt de gemeente een vangnet door het verstrekken van individuele voorzieningen. Van belang hierbij is dat er sprake moet zijn van een reële en directe beschikbaarheid, die door de Wmo-consulenten zal moeten worden getoetst. Overigens is het uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze algemene voorzieningen om daarmee de mogelijkheid van de belanghebbende tot het kiezen voor een PGB in te perken. Het afhandelingproces van een zorgvraag zal worden verwerkt in een schematische weergave per soort voorziening.De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.Artikelsgewijze toelichting.Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Artikel 1. BegripsbepalingenAd a. Wet.Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.Ad b. Compensatiebeginsel.Het compensatiebeginsel betreft de verplichting van de gemeente tot het verstrekken van voorzieningen, zonder dat belanghebbenden voorzieningen kunnen afdwingen. Hier gaat het om het zoeken naar oplossingen indien een belanghebbende belemmeringen ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het creëren van een oplossing om deze beperkingen op te heffen, gaat primair over de benadering van de belanghebbende en diens omgeving. De te verstrekken voorziening is hierbij het resultaat en niet het uitgangspunt. Zo zal ook een vrijwilliger met beperkingen gecompenseerd kunnen worden zodat deze persoon het vrijwilligers werk kan uitoefenen. De belanghebbende heeft hierbij ook een eigen verantwoordelijkheid.Ad c. Persoon met beperkingenDe begripsomschrijving hiervan komt voort uit de oude begripshantering “persoon met beperkingen” en is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of funktiebeperking” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing. Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).Ad d. Beperkingen.De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities andImpairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Bij de behandeling van aanvragen wordt niet alleen gekeken naar de ondervonden (en aangegeven) beperkingen van iemand maar ook naar diens mogelijkheden.Ad. e. MantelzorgerDe begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).Ad f. Zelfredzaamheid.Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.Ad g. Maatschappelijke participatieOok deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichtingop het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heefttoegevoegd. Uitgangspunt is om mensen op een zo normaal mogelijke manier te latendeelnemen aan de maatschappij.Ad h. Algemene voorzieningHet gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en in beginsel geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Voorwaarde is wel dat deze voorziening voor iemand toegankelijk, direct beschikbaar en bruikbaar is. Op verzoek zal er aan de belanghebbende wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.Ad i. Individuele voorzieningAlgemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de belanghebbende. In door het college vast te stellen beleidsregels zullenafwegingscriteria gegeven worden; verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.Ad j. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kostenDe bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoewillen overgaan.Ad k. Voorziening in naturaNaturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.Ad l. Persoonsgebonden budgetPersoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de belanghebbende onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort.Ad m. Financiële tegemoetkomingEen financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.Ad n. Algemeen gebruikelijkEvenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:-die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;-die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;-die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel. die voor een persoon zonder een beperking of probleem in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon kan worden gerekendHet begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder s.Ad o. MeerkostenHet begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de belanghebbende vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de belanghebbende niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.Ad p. Huisgenoot.Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’. Hieraan wordt toegevoegd dat, indien er sprake is van een commerciële relatie, er niet gesproken kan worden van een huisgenoot.Ad q. LeefeenheidDeze begripsomschrijving volgt uit het Protocol Gebruikelijke zorg (zie toelichting ad q.) en is noodzakelijk omdat dit een in dit protocol gehanteerde term is die een specifieke betekenis heeft afwijkend van begrippen als gezin of gezamenlijke huishouding.Ad r. Gebruikelijke zorgGebruikelijke zorg wordt hierbij extra als begripsbepaling toegevoegd, mede ter verduidelijking van de hierna volgende begripsbepaling respijtzorg. Hier is vaak verwarring over. De gebruikelijke zorg en respijtzorg wordt duidelijk verwoord in het protocol Gebruikelijke zorg van het CIZ. Gebruikelijke zorg betreft de normale dagelijkse zorg, die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat zeals leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en daarom ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Als er in een huishouden geen huisgenoten, partners, ouders of inwonende kinderen aanwezig zijn en de belanghebbende is alleenstaande, is er ook geen sprake van gebruikelijke zorg en kan de belanghebbende een beroep doen op ofwel algemene voorzieningen ofwel professionele zorg.Ad s. RespijtzorgDeze bepaling is extra opgenomen. Deze zorg wordt uitsluitend toegekend aan de belanghebbende, indien degene die in die leefeenheid langdurig de gebruikelijke zorg levert, overbelast is of dreigt te geraken. In zo’n situatie kan tijdelijk de gebruikelijke zorg in de vorm van respijtzorg, dat wil zeggen een tijdelijke overname van de zorg, worden toegekend. Hierdoor kan degene die normaal de gebruikelijke zorg levert, weer even op adem komen. Deze vorm van zorg is altijd tijdelijk.Ad t. BudgethouderDe invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen. Alleen in overleg met en na goedkeuring van de gemeente kan dit budgethouderschap worden overgedragen aan een andere persoon dan de belanghebbende.Ad u. HoofdverblijfEen omschrijving van dit begrip is van belang omdat in beginsel alleen woonvoorzieningen worden verstrekt die betrekking hebben op het hoofdverblijf van belanghebbende. De zinsnede "of zal staan ingeschreven" is opgenomen voor situaties waarin een belanghebbende naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en tebetrekken woning ingediend moet worden bij de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers het best overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopst adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de belanghebbende vertrekt, heeft hier geen inzicht in.Ad v. BelanghebbendeVanwege een betere leesbaarheid van de verordening en toelichting wordt de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet aangeduid als “belanghebbende”.Artikel 2. Beperkingen bij het compensatiebeginselArtikel 2. lid 1.Dit artikel regelt het proces bij een zorgvraag om allereerst naar de mogelijkheid van een gemene voorziening te kijken. Deze voorziening is bedoeld voor mensen die geen complexe zorgvraag hebben. De voorziening moet een adequate oplossing bieden voor iemand die beperkingen ondervindt. De voorziening moet in alle redelijkheid toegankelijk en direct beschikbaar zijn. Dit zal in overleg met de Wmo-consulent worden getoetst en besproken.Is de algemene voorziening geen goede oplossing of niet beschikbaar, staat de weg open naar een individuele voorziening.Ad 2. lid 2 a.Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurendenoodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Belanghebbende kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname, bij een ontregeld huishouden of bij respijtzorg. Bij respijtzorg is juist sprake van tijdelijke vervanging van de gebruikelijke zorg.Ad 2. lid 2 b .Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de belanghebbende als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.Ad 2. lid 2 c.Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.Artikel 2. lid 3.Ad a.Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die isopgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Zo wordt het beschikken over een douche als algemeen gebruikelijk gezien. Wanneer er een bad in de woning aanwezig is en de belanghebbende wenst deze op grond van diens beperkingen te verwijderen, zodat er een douche geplaatst kan worden, is vanwege bovengenoemd uitgangspunt een Wmo-voorziening in beginsel niet mogelijk. Op het moment dat men weet dat op grond van leeftijd of ziekte de beperkingen langzamerhand toenemen, zal men daar al rekening mee moeten houden en voor dergelijke kosten moeten kunnen reserveren. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan afgeweken worden. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de belanghebbende een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de belanghebbende kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.Ad b.In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de belanghebbende niet woonachtig is.Ad c.Uitgangspunt is het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Ook hetgeen onder artikel 2 lid 3 a als voorbeeld aangegeven staat (voorbeeld van een douche), wat als algemeen gebruikelijk beschouwd wordt, is hierbij van toepassing.Ook in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.Ad d.In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder d. genoemde bepaling bedoeld.Ad e. en f.In artikel 2 lid 2, onder e. en f. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder e. wordt gedoeld op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in dezesituatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een belanghebbende hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de belanghebbende tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de belanghebbende reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de belanghebbende snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de belanghebbende voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.Onder f. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de belanghebbende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de belanghebbende geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, moet bekeken worden of hetmogelijk is deze derde door de belanghebbende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.Ad g.Dit spreekt voor zich. Als er een aanspraak bestaat op enige andere wettelijke voorziening, geldt deze als voorliggende voorziening en kan geen aanspraak worden gemaakt op een Wmo-voorziening.Ad h.Dit spreekt voor zich. Bij het ontbreken van een medische noodzaak kan er geen aanspraak bestaan op een voorziening in het kader van de Wmo.Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen. Artikel 3. Keuzevrijheid.De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort uitgewerkt.Artikel 4. Voorziening in naturaHet doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de belanghebbende. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk iskan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.Artikel 6. Persoonsgebonden budget.Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten van de voorziening.Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort, dat door het college moet worden vastgesteld. Lid 1, onder c. geeft aan dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort en de beleidsregels. Verder is onder d. bepaald dat er, om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, een overeenkomst wordt getekend omtrent de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.Lid 4 van artikel 6 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en wordt belanghebbende minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.Lid 5 en 6. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of belanghebbenden hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoalsopgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluit maatschappelijkeondersteuning gemeente Westervoort worden opgenomen.Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden. Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat eenpersoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht. Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulpbij het huishouden’ geïntroduceerd. Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.Voorheen werd een algemene voorziening in de verordening nog als een vorm van huishoudelijke hulp beschouwd. Deze vorm van voorzieningen moet een adequate oplossing bieden voor degene die beperkingen ondervindt. Deze algemene voorzieningen bij hulp bij het huishouden worden niet meer in de verordening opgenomen als voorzieningen, die verstrekt worden door de gemeente, maar deze worden als voorliggende voorzieningen beschouwd. Bij deze voorzieningen moet worden gedacht aan de vrijwillige thuiszorg, boodschappenservice, een klussendienst, waar de belanghebbende een beroep op kan doen. Dit wordt in beleidsregels verder uitgewerkt. Bij een aanvraag zal de Wmo-consulent ook onderzoek doen naar de daadwerkelijke beschikbaarheid van dergelijke voorzieningen. Ook dit wordt verder uitgewerkt in beleidsregels. Als deze algemene voorzieningen niet beschikbaar of niet adequaat zijn, wordt gekeken naar de verstrekking van een individuele voorziening.Onder a. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij hetgeen onder algemene voorzieningen is aangegeven. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.Onder b. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de belanghebbende zelf hulp inhuren.Onder c. het opnemen van een financiële vergoeding voor het inhuren van huishoudelijkehulp die valt onder artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964 (de alfahulp). Dit artikel wordt vooruitlopend op de komende wetswijziging die op zijn vroegst 1 oktober 2009 van kracht wordt, al genoemd. Het betreft een constructie om alsnog alfahulp aan te bieden aan degene die dat wenst. Daarbij wordt eveneens opgenomen de geïnformeerde toestemming,waarbij de burger op begrijpelijke wijze wordt geïnformeerd over de gevolgen van zijn keuze voor alfahulp. Tevens wordt een overlegbepaling opgenomen, waarbij de winnende aanbieders na gunning met verliezende aanbieders in overleg treden voor eventuele overname van personeel.Artikel 9. Recht op hulp bij het huishouden.In artikel 9 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van hulp bij het huishouden. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of funktiebeperking of chronisch psychische of psychosociale problemen. Verder komt in aanmerking de leefeenheid waar mantelzorgers geen zorg meer willen of kunnen leveren. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden wordt gezien als een algemene voorliggende voorziening, welke buiten de werking van deze verordening valt. De gemeente kan hiernaar verwijzen, maar verstrekt deze vorm van hulp niet zelf. In eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.Als een algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort.Artikel 10. Gebruikelijke zorg.Lid 1.Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak ophulp bij het huishouden. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.Lid 2.In afwijking van artikel 10 lid 1 kan aan de belanghebbende binnen de leefeenheid toch huishoudelijke hulp worden toegekend, wanneer degene die de gebruikelijke zorg langdurig levert overbelast is dan wel dreigt te geraken. Deze zorg wordt respijtzorg genoemd.Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. Daarvoor zijn 2 mogelijkheden ; ofwel indeling in klassen, waarbij elke klasse is gekoppeld aan een minimaal en maximaal aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. In het jaar 2007 en 2008 is hiermee gewerkt. Het voordeel van deze klasse-indeling zou zijn dat bij minimale wijzigingen niet steeds opnieuw een indicatie en besluitvorming hoeft plaats te vinden. In de praktijk komt dit eigenlijk niet of nauwelijks voor. Als er sprake is van een wijziging, is deze vaak zodanig dat men in een andere klasse terechtkomt en er dus toch opnieuw besluitvorming plaats moet vinden. Daarbij is het voor de belanghebbende vaak niet duidelijk waarom deze niet altijd het maximum aan uren kan ontvangen. Daarom wordt er nu voor gekozen – ook in regionaal verband – om het aantal toe te kennen zorguren vast te stellen op concrete tijdseenheden.Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op de eerste optie, genoemd in artikel 11. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 37.Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen. Artikel 13. Woonvoorzieningen.De woonvoorziening kan worden verstrekt in drie hoofdvormen:Ad a. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;Ad b. het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;Ad c. de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.Artikel 14. Soorten woonvoorzieningen.Ad a.Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning . Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentievan de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etc. zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.Ad b en c.Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.Ad d.Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die ten gevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.Artikel 15. Recht op individuele woonvoorzieningen.Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit geldt onder de Wmo nog steeds zo. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid om eerst de verhuizing als adequate voorziening te beschouwen - welke voorheen als primaat in de verordening werd neergelegd, is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante (bijvoorbeeld sociale) aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het bij voorrang toepassen van de verhuizing in een concreet geval.Artikel 16. Primaat van de losse woonunit.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,00 onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor dehuisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.Artikel 17. Uitsluitingen.Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreffen die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. De gehandicapte aan wie korter dan 7 jaar na het moment van vestrekking een woonvoorziening bij of krachtens de Wmo of Wvg is verstrekt.Artikel 18. Hoofdverblijf.In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 19, onder b. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 18. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten. Daarin wordt in financiële zin geenmaximaal bedrag gehanteerd, maar wordt er uitgegaan van het begrip goedkoopst adequaat.Artikel 19. Beperkingen.Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 19.Ad a.Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling isde zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.Ad. b.Als een belanghebbende verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan eenverhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 18, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.Ad c.Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.Ad d. en e.Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.Ad f.Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.Ad g.Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop.De verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde antispeculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Artikel 21. Vormen van te verstrekken voorzieningen.Ad a.Een vervoersvoorziening gericht op collectief vervoer is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld.Ad b.Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten. Hierna vindt een opsomming plaats aan welke soort voorzieningen gedacht kan worden. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.Ad c.Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort uitgewerkt.De in artikel 21 genoemde voorzieningen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit: een vervoerpas voor een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer; een - al dan niet aangepaste – gesloten buitenwagen;een scootmobiel; een ander verplaatsingsmiddel, niet zijnde een auto; een aanpassing van een eigen auto; gebruik van (rolstoel)taxi; gebruik van eigen auto of vervoer door derden; bovenregionaal vervoer; medisch noodzakelijke begeleiding van een belanghebbende tijdens vervoer. Dit is geen limitatieve opsomming, maar geeft aan welke mogelijkheden er zijn bij vervoersvoorzieningen.Artikel 22. Het recht op een vervoersvoorziening.Lid 1De aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen zijn bepalend voor de vraag of, en zo ja, in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800- metergrens). Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.Lid 2Artikel 22 lid 2 geeft aan dat voorzieningen gericht op collectief vervoer voorgaan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b. en c. van artikel 21. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

  • a.

    indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening of;

  • b.

    indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 23. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.Artikel 24. Gebruik van openbaar vervoer.Als een belanghebbende wel in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, maar deze vanwege medische redenen niet zonder begeleider kan reizen, kan voor de kosten van de begeleider een tegemoetkoming worden verstrekt.Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 26, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven. Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1500-2000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden. De gemeente Westervoort kent een bovengrens van 1500 km.Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning. Artikel 26. Vormen van rolstoelvoorzieningen.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen inen rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.In de vorige verordening stond aangegeven bij artikel 27 dat is gekozen voor de mogelijkheid een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze algemene voorziening is nu uit deze verordening gehaald, omdat het geen individuele voorziening betreft, die door de gemeente verstrekt wordt. Wel zal deze algemene voorziening nader worden uitgewerkt en wordt van belanghebbende verwacht zoveel mogelijk gebruik van deze voorziening te maken indien het gaat om slechts incidenteel gebruik van een rolstoel. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Als het niet mogelijk is van een dergelijke voorziening gebruik te maken doordat er geen algemene voorziening voorhanden is of wegens aantoonbare beperkingen wegens ziekte of funktiebeperking, inclusief chronisch psychische of psychosociale problemen, kan men in aanmerking komen voor een individuele verstrekking zoals genoemd onder a, b of c.In dit artikel 26 lid a en b is geregeld dat een belanghebbende voor een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels. In artikel 26 lid c is geregeld dat een sportrolstoel verstrekt wordt als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. De specifieke hulpmiddelen om een sport te kunnen beoefenen worden vergoed. Reguliere gebruiksartikelen niet”. Toegevoegd is lid c.: accessoires, die niet als noodzakelijk worden beschouwd, komen voor rekening van de belanghebbende. Dit spreekt voor zich.Artikel 28. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZfunctie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZfuncties kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten. Artikel 29. Gebruik aanvraagformulier.In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn ofhaar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.Artikel 30. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld. Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde éénloketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket,waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden. Het loket WWZ is inmiddels sinds 1 april 2007 gestart.Artikel 31. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de belanghebbende op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bijde betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s. Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 31 lid 1 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICFclassificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.Lid 5 vertaalt de opdracht van artikel 25 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.Artikel 32. Samenhangende afstemming.In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 32 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid.. In dit artikel is een specifieke onderzoeksverplichting aan het college opgelegd.Artikel 33. Wijzigingen in de situatie.Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.Artikel 34. Intrekking van een voorzieningDuidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.Artikel 35. TerugvorderingDe wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,00 en dus eenprocedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager ingebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 35 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.Artikel 36. Hardheidsclausule.Artikel 36 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.Artikel 37. Indexering.Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Westervoort, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur zoals op 22 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden bepaalt in artikel 4.5. lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling.Artikel 38. Evaluatie.Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.Artikelen 39, 40, 41 en 42. Inwerkingtreding, inwerkingtredingsbepaling, overgangsbepaling en citeertitel.Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.Bijlage 1. Nadere toelichting hoofdstuk 4 WoonvoorzieningenBij de vaststelling juni 2006 van de Verordening voorzieningen Gehandicapten 2006 is artikel 2.3 sub 5 geschrapt. Dit artikel luidde als volgt: “Het college verleent geen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien de gehandicapte verhuist op een moment dat op basis van leeftijd, gezins- of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk zou zijn, m.a.w. wanneer men voor het eerst zelfstandig gaat wonen, dan wel naar een senioren- of aanleunwoning verhuist, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft. In de WMO-verordening komt dit artikel – in strekking - weer terug:Artikel 15 sub a geeft aan dat het college een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten kan verstrekken.Artikel 16 lid 1 geeft aan dat een persoon voor bovenstaande vergoeding in aanmerking kan worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of funktiebeperking het normale gebruik van de woning belemmeren.Artikel 20 sub d de woonvoorziening wordt geweigerd, indien deze wordt aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien wat dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake was van een onverwacht optredende noodzaak. In de toelichting op de verordening wordt voorts aangegeven: “Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.” Nadere motivering van het opnemen van dit artikel Het doel van de Wmo is onder meer “stimuleren dat mensen die dat niet kunnen, meer dan nu het geval is, zelf oplossingen bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen. De regering stelt daarom een aantal historische vanzelfsprekendheden in zorg en ondersteuning ter discussie en doet een groter beroep op de eigen draagkracht.” 1 De overheid biedt hulp, daar waar hulp nodig is. Belangrijk daarbij is het criterium of een voorziening al dan niet algemeen gebruikelijk is. Een verhuizing die samenhangt met de leeftijd ( bijvoorbeeld: men verlaat het ouderlijk huis om zelfstandig te gaan wonen of men verhuist vanwege het ouder worden naar een seniorenwoning) wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Ook in de jurisprudentie wordt dit uitgangspunt onderschreven. “Verhuizen op de leeftijd van betrokken naar een kleinere, meer comfortabele, eventueel meer op de leeftijd afgestemde woning is gebruikelijk voor personen van gevorderde leeftijd”.2 Wel zal op grond van artikel 20 sub d van de verordening bezien moeten worden ‘of er geen sprake was van een onverwacht optredende noodzaak’. Het beroep op eigen draagkracht is een belangrijk kenmerk van de Wmo. Maar waar die draagkracht niet aanwezig is, biedt de gemeente hulp. Waar ouderen rond moeten komen van een minimuminkomen kan bij een verhuizing een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand.Verdere uitwerking van inzet bijzondere bijstand bij verhuis en herinrichtingskostenVerhuis en herinrichtingskostenIndien artikel 20 lid d wordt opgenomen in de Verordening WMO gemeente Westervoort dan is het mogelijk om met het beleid in het kader van de bijzondere bijstand hierop in te spelen. Artikel 20 lid d zegt dat indien de woonvoorziening aangevraagd wordt op het moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn er geen sprake is van een onverwachte optredende noodzaak.1 MvT, pag. 72 Rb. Haarlem, 13-03-2003, 021106PraktijkDit artikel zal met name van belang zijn voor ouderen die verhuizen naar een seniorenwoning en/of aanleunwoning. Als dit artikel niet in de verordening wordt opgenomen zou dit betekenen dat in ieder geval bijna alle ouderen die naar een aanleunwoning verhuizen (en ook veel ouderen naar seniorenwoningen) in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuis en herinrichtingskosten daar hier altijd een medische noodzaak aan ten grondslag ligt en verhuizen al snel goedkoper is dan aanpassen. Uit de praktijk blijkt dat deze mensen vaak veel vermogen hebben opgebouwd (bijvoorbeeld door de verkoop van de woning) en zelf de verhuizing kunnen bekostigen. Er is echter ook een groep die niet de financiële middelen hiervoor beschikbaar heeft.Bijzondere bijstandVoor deze laatste groep kan er een mogelijkheid worden gecreëerd bij de bijzondere bijstand. Op het moment dat er sprake is van een verhuizing naar een woning en de verhuizing was te voorzien dan kan deze persoon zich melden bij het WWZ loket. Bij het loket kan een geïntegreerde aanvraag worden ingediend voor Bijzondere Bijstand en Individuele voorzieningen. Door de koppeling van deze twee aanvragen in één, kan een consulent in één gesprek bepalen of er sprake is van een onverwachte situatie en verhuizen goedkoper is dan aanpassen en de WMO dus van toepassing is. Indien de WMO niet van toepassing is kan direct gekeken worden naar de mogelijkheid voor bijzondere bijstand en wordt er dus naar inkomen en vermogen gekeken conform de richtlijnen bijzondere bijstand. Omdat de bijzondere bijstand voor deze hele doelgroep mogelijk wordt gemaakt is er geen sprake van leeftijdsdiscriminatie.Voorliggende voorzieningOm tegemoet te komen aan het argument van leeftijdsdiscriminatie kan het in het gemeentelijk beleid van de WWB/bijzondere bijstand worden opgenomen dat deze personen niet verwezen hoeven te worden naar de stadsbank om een lening af te sluiten. Dit wordt thans ook toegepast voor mensen die een periodieke uitkering (WWB) voor levensonderhoud hebben. Het beleid met betrekking tot de Bijzondere Bijstand zou dan als volgt uitgebreid kunnen worden: Indien men geen vermogen en/of onvoldoende inkomen heeft (waarbij het draagkrachtprincipe wordt toegepast), en er is sprake van een medisch noodzakelijke situatie waarbij verhuizen goedkoper is dan aanpassen om dan bijzondere bijstand om niet te verstrekken zijnde een tegemoetkoming in de verhuis en herinrichtingskosten