Beleidsregels Wet taaleis gemeente Westerwolde 2020

Geldend van 23-01-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis gemeente Westerwolde 2020

Het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde,

gelet op artikel 7, 8a, 10 en 18b van de Participatiewet, artikel 34 t/m 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 10.1, 4.81 en 4.84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels Wet taaleis gemeente Westerwolde 2020

1. Inleiding

Sinds 1 januari 2016 is de taaleis als nieuwe verplichting opgenomen in de Participatiewet (artikel 18b Participatiewet). Dit artikel bevat een inspanningsverplichting voor bijstandsgerechtigden om de Nederlandse taal te beheersen, voor zover dit noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

1.1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • c.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

    • d.

      Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Participatiewet);

    • e.

      Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

    • f.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid;

    • g.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra;

    • h.

      Inburgering: de Wet inburgering.

1.2. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) ten minste 8 jaren in Nederland heeft gewoond, kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2. Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn. Voorbeelden staan in de toelichting.

  • 3. Een diploma inburgering of gelijkwaardig geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet. De betreffende documenten staan in de toelichting.

1.3. Taaltoets

Voor de taaltoets wordt gebruik gemaakt van de landelijk erkende TOA-toets, die wordt afgenomen door het ROC Noorderpoort.

1.4. Geen taaltoets

  • 1. Wanneer er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Zie hiervoor verder artikel 8.

  • 2. Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst.

  • 3. Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren de belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 4. Belanghebbenden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

  • 5. Uit zijn aard kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

1.5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Is de uitkomst van de toets dat de belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 1.

    Belanghebbende krijgt een gesprek waarin de uitslag van de toets wordt besproken. In gezamenlijkheid wordt een taaltraject als onderdeel van de re-integratie afgesproken.

  • 2.

    Wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taaltraject ondertekent hij hiervoor het plan van aanpak1. Dit is de bereidverklaring om te starten met het leertraject met als doel kennis van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende niet akkoord gaat met het taaltraject wordt de bijstand verlaagd op grond van artikel 18b van de Participatiewet.

  • 4.

    Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

1.6. Aanbod taaltraject

Belanghebbende stemt in gezamenlijkheid met het college een taaltraject af passend in het re-integratietraject dat is/wordt vastgelegd in het plan van perspectief.

1.7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject als onderdeel van re-integratie

In het plan van perspectief wordt het niveau van de Nederlandse taal van betrokkene vastgelegd en de instrumenten die in gezamenlijkheid zijn vastgesteld om de Nederlandse taalbeheersing te verbeteren. Indien mogelijk wordt hier een termijn aan gekoppeld. De taalafspraken in het plan van perspectief vormen de uitgangspunten voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.

Afhankelijk van het taalinstrument dat wordt ingezet dient het college de voortgang te monitoren. Indien er gebruik wordt gemaakt van instrumenten die voortkomen uit de Wet Educatie kan het college voortgangsrapportages opvragen bij het ROC Noorderpoort.

Op basis van de voortgangsrapportages wordt belanghebbende maximaal halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is, wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

1.8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • 2.

    Sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • 3.

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en door de educatie-instelling vastgesteld is dat door in de persoon gelegen factoren de belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • 4.

    Volledige ontheffing van de arbeidsplicht of een gedeeltelijke ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

1.9. Relatie met de Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

1.10. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende vóór de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij het ROC Noorderpoort, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in de Wet taaleis.

1.11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Betreffende de onderwerpen, die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

1.12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2020.

  • 2. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet taaleis gemeente Westerwolde 2020”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in haar vergadering van 18 december 2019

Burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde,

H. Scheper,

gemeentesecretaris

J.W. Velema,

burgemeester

2. Toelichting op de beleidsregels

2.1. Algemene toelichting

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • spreekvaardigheid;

  • luistervaardigheid;

  • gespreksvaardigheid;

  • schrijfvaardigheid;

  • leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken, is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

2.2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 1.2. Aantonen kennis Nederlandse taal

Belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

Lid 1

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste 8 jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dit duidelijk is vanuit basisregistratie. De Leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2

Belanghebbende toont met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen aan Nederlands onderwijs te hebben gevolgd. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft drie registers met erkende onderwijsinstellingen. Er is een register voor particulier voortgezet algemeen onderwijs (VAVO), een register voor beroepsopleidingen en een register voor opleidingen in het hoger onderwijs (HO). Voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zijn geen aparte registers.

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Lid 3

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

Artikel 1.3. Taaltoets

Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. In onze regio is dat het ROC Noorderpoort.

Artikel 1.4. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen, is er sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegenomen en meegewogen in het besluit, zoals analfabetisme en laaggeletterdheid.

Artikel 1.5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Dit artikel bevat een nadere uitwerking van de procedure die wordt gevolgd als uit de toets blijkt dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet.

Artikel 1.6. Aanbod taaltraject

Het aanbod voor diverse taaltrajecten is in samenwerking met het ROC Noorderpoort in het Regionaal Educatieplan vastgelegd.

Artikel 1.7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen het ROC Noorderpoort en de gemeente in het kader van het Regionaal Educatieplan.

Artikel 1.8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het proces van toepassing zijn, bijvoorbeeld bij het beoordelen van wel of geen taaltoets of gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid 1

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht. Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • a.

      belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en;

    • b.

      minimaal viermaal examen gedaan en niet geslaagd, of;

    • c.

      via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd;

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een arts en/of medische specialist.

Lid 2

Een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.

Lid 3

Belanghebbenden, die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij het ROC Noorderpoort een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Lid 4

Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 1.9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. Belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.

Artikel 1.10. Relatie met de Wet educatie

Belanghebbenden, die een taaltraject met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit taaltraject nog volgen op de ingangsdatum van de Wet taaleis, zijn actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

Artikel 1.11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 1.12. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen andere toelichting.


Noot
1

Conform artikel 44a Participatiewet, in de regio ook wel “Plan van Perspectief” genoemd.