Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2013

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2013

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2013

De raad van de gemeente Westland;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 augustus 2012;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en op artikel 147 van de Gemeentewet;

overwegende dat

het noodzakelijk is bij verordening regels vast te stellen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen kunnen worden gecompenseerd in de vorm van doorverwijzing naar een algemene Wmo-voorziening, een collectieve Wmo-voorziening of voor een individuele Wmo-voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2013

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen (op alfabetische volgorde)

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijk: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, gewoon te koop is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    algemene Wmo-voorziening: een algemene voorziening, die in beginsel voor iedereen toegankelijk is, maar waarbij een aanbieder eigen toegangscriteria kan stellen;

  • c.

    gereserveerd;

  • d.

    beleidsregels Wmo: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Westland, op basis waarvan het beleid van de algemene Wmo, collectieve Wmo en individuele Wmo-voorzieningen concreet worden ingevuld. Deze beleidsregels worden vastgesteld door het college;

  • e.

    beperkingen: functionele onmogelijkheden die een persoon met beperkingen ondervindt;

  • f.

    besluit Wmo: het Besluit financiële tegemoetkomingen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland bevat een nadere uitwerking van de verordening. Dit besluit wordt jaarlijks vastgesteld door het college;

  • g.

    bouwkundige aanpassing: een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de beperking van de bewoner;

  • h.

    budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • i.

    collectieve Wmo-voorziening: een voorziening die individueel wordt toegekend maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • j.

    compensatieplicht: de algemene verplichting aan de gemeenteraad om personen met aantoonbare beperkingen of chronisch psychische problemen of psychosociale problemen door het treffen van algemene Wmo-, collectieve Wmo- of individuele Wmo-voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • k.

    eigen bijdrage: een door het CAK ten behoeve van het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de toekenning van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit Wmo van toepassing zijn;

  • l.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die kan worden afgestemd op het verzamelinkomen als bedoeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb.2006,450) van de aanvrager en van zijn echtgeno(o)t(e)/partner;

  • m.

    gebruikelijke zorg: de normale zorg die partners of ouders, inwonende kinderen en huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • n.

    goedkoopst compenserende oplossing: de algemene Wmo-, collectieve Wmo- of individuele Wmo-voorziening die naar objectieve maatstaven gemeten, van de geschikte oplossingen de meest goedkope, maar wel compenserende oplossing biedt voor de beperkingen, die de persoon met beperkingen ondervindt;

  • o.

    het gesprek: het (eerste) contact na een melding waarbij met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd;

  • p.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar een persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien een persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven;

  • q.

    huisgenoot: iedereen met wie men duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    hulp bij het huishouden: werkzaamheden bij de persoon met beperkingen thuis, waarmee deze in staat wordt geacht een huishouden te voeren;

  • s.

    individuele Wmo-voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden op voorwaarde dat een algemene Wmo- of een collectieve Wmo-voorziening geen compenserende oplossing biedt;

  • t.

    leefeenheid: een eenheid bestaande uit alle huisgenoten die duurzaam met elkaar een huishouden voeren;

  • u.

    maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig lokaalverplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • v.

    meldformulier: een registratie van een persoonlijk of telefonisch contact tussen het gemeentelijk Wmo-loket en een burger met het doel om een beknopte inventarisatie van het probleem in beeld te brengen. Aan de hand van het Meldformulier wordt bepaald of er een gesprek plaatsvindt;

  • w.

    particuliere hulp: een hulp, die hulp bij het huishouden verleent aan een persoon met beperkingen;

  • x.

    persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen, aantoonbare belemmeringen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van:

    • i.

      het voeren van het huishouden;

    • ii.

      bij het normale gebruik van de woning;

    • iii.

      bij het verplaatsen in en om de woning;

    • iv.

      bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • y.

    persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en de Beleidsregels Wmo en het Besluit Wmo te stellen regels van toepassing zijn;

  • z.

    roerende woonvoorziening: een losse woonvoorziening, niet aard- en nagelvast met de woning verbonden, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking;

  • aa.

    rolstoelvoorziening: een hulpmiddel waarmee een persoon met beperkingen in staat wordt geacht zich te verplaatsen in en om de woning;

  • bb.

    vervoersvoorziening: een voorziening waarmee een persoon met beperkingen zich lokaal kan verplaatsen;

  • cc.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt toegekend;

  • dd.

    woonvoorziening: een voorziening al dan niet aard- of nagelvast in een woning, waarmee een persoon met beperkingen kan wonen in een geschikt huis;

  • ee.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning, verder te noemen Wmo;

  • ff.

    zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIEPLICHT

Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht gemeente

Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de wet wordt iedere persoon met beperkingen door het college gefaciliteerd om in alle redelijkheid te komen tot het behalen van de volgende resultaten:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    hebben van contacten en deelname aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten;

  • j.

    gereserveerd.

Artikel 2.2 Individueel maatwerk

Het college gaat in het gesprek met de persoon met beperkingen die het niet alleen redt en gaat samen met die persoon na of er aanspraak bestaat op ondersteuning en zo ja, in welke mate en in welke vorm. Het gaat daarbij niet primair om individuele Wmo-voorzieningen, maar vooral of algemene Wmo-voorzieningen en collectieve Wmo-voorzieningen een passende compensatie bieden.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager van de voorzieningen alsmede de financiële capaciteit van de aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien. Omdat elke situatie anders is levert de gemeente zonodig maatwerk, echter binnen de gestelde kaders.

Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht

  • 1. Het college biedt ondersteuning in de vorm van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2. Bij het bepalen van de aanspraak op maatschappelijke ondersteuning wordt uitgegaan van wat redelijkerwijs van de persoon met beperkingen of in diens omgeving mag worden gevergd.

  • 3. Het college kan meerkosten ten opzichte van de geïndiceerde voorziening toestaan, op voorwaarde dat de persoon met beperkingen deze kosten zelf draagt. Indien de voorziening in bruikleen is verstrekt, blijft de gehele voorziening eigendom van de gemeente, ongeacht de meerkosten.

  • 4. Indien het Rijk besloten heeft om bepaalde functies of voorzieningen te laten vervallen en geen overheveling heeft plaats gevonden naar de Wmo, valt de desbetreffende voorziening buiten de gemeentelijke compensatieplicht.

  • 5. De algemene Wmo-voorzieningen, collectieve Wmo-voorzieningen en individuele Wmo-voorzieningen die op basis van deze verordening kunnen worden geadviseerd of toegekend zijn beperkt tot ingezetenen van de gemeente Westland, die zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie dan wel zullen staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres in de gemeente Westland hebben indien een persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven, dan wel in het geheel niet in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG VOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Gebruik Meldformulier

  • 1. Het college legt aan de hand van een persoonlijke of een telefonische melding de probleemsituatie van de persoon met beperkingen in het meldformulier vast.

  • 2. De melding kan per meldformulier digitaal worden gedaan door de persoon met beperkingen of diens gemachtigde.

Artikel 3.2 Procedure “het Gesprek”

  • 1. Met de persoon met beperkingen - met één of meerdere ondersteuningsvragen - wordt namens het college een gesprek gevoerd over de ondervonden participatiebeperkingen, waarbij ook mogelijke oplossingen in beeld worden gebracht.

  • 2. Bij het zoeken naar individuele oplossingen wordt naar vermogen een beroep gedaan op de zelfredzaamheid, de eigen mogelijkheden en eigen netwerken van de persoon met beperkingen.

  • 3. Algemeen en voor specifieke doelgroepen toegankelijke Wmo-voorzieningen zijn voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen.

  • 4. De procedure "het Gesprek" kan verplicht zijn voor burgers die een aanvraag in het kader van de Wmo hebben ingediend.

Artikel 3.3 Gebruik aanvraagformulier en legitimatieplicht

  • 1. Een aanvraag voor een Wmo-voorziening moet worden ingediend in de vorm van een door of namens het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. De belanghebbende dient zich te legitimeren.

Artikel 3.4 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

  • 1. De aanvraag voor voorzieningen inzake de wet kan bij het gemeentelijke Wmo-loket worden ingediend;

  • 2. De aanvraag voor voorzieningen inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kan rechtstreeks bij het Zorgkantoor/Zorgverzekeraar/Centrum Indicatiestelling Zorg worden ingediend.

Artikel 3.5 Inlichtingen, (her)onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of te onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt waar nodig integraalmedisch advies bij individuele aanvragen als:

    • a.

      het gaat om een aanvraag voor een persoon die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een aanvraag betreft van een persoon waarvan bekend is of verwacht wordt dat deze samenloopt met een aanvraag voor AWBZ-zorg of AWBZ-voorzieningen;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat om overige redenen gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen en de door het college noodzakelijk geachte medewerking te verlenen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de integrale advisering zoals genoemd in het tweede lid maakt de medisch adviseur gebruik van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie. Tevens worden de te bereiken resultaten benoemd waar de compenserende voorzieningen toe moeten leiden.

Artikel 3.6 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie bij of krachtens deze verordening een voorziening is toegekend of die een aanvraag voor een voorziening ingediend heeft waarop nog niet beslist is, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op deze voorziening.

Artikel 3.7 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen bij of op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden voortvloeiend uit de wet of gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig afwijken en/of onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget niet is aangewend voor de bekostiging van het doel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.8 Terugvordering en verrekening

  • 1. In het geval een besluit tot toekenning van een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In het geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3. In het geval dat verrekening mogelijk is, zal dit in de eerstvolgende periode(n) plaatsvinden.

Artikel 3.9 Heronderzoeken

Het college kan periodiek een heronderzoek ten aanzien van de rechtmatigheid van de toegekende voorzieningen verrichten.

Artikel 3.10 Gereserveerd

HOOFDSTUK 4 VORM VAN ALGEMENE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen

Alleen als een algemene Wmo-voorziening niet of slechts gedeeltelijk toereikend is voor de ondersteuningsvraag van de persoon met beperkingen, wordt beoordeeld of de persoon met beperkingen in aanmerking kan komen voor een individuele Wmo-voorziening.

HOOFDSTUK 5 VORM VAN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Keuzevrijheid

  • 1. Er zijn drie vormen van individuele voorzieningen:

    • a.

      Een voorziening in natura;

    • b.

      Een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget;

    • c.

      Een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten.

  • 2. Het college stelt aan de hand van de in de Beleidsregels Wmo geformuleerde criteria vast in welke situaties in principe aanwezige keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden.

  • 3. Geen keuzevrijheid bestaat er in ieder geval ten aanzien van de volgende voorzieningen, die als een financiële tegemoetkoming in de kosten worden verstrekt:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening;

    • c.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of huurderving;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten voor het bezoekbaar maken van een woning zoals bedoeld in artikel 8.7 lid 1 genoemde voorziening;

    • e.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een individuele (rolstoel)taxi

    • f.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)personenbus

    • g.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten voor de aanschaf van een sportrolstoel.

Artikel 5.2 Voorziening in natura

  • 1. Als een voorziening in natura in bruikleen wordt verstrekt, is de bruikleenovereenkomst met de gemeente Westland van toepassing. In het geval van verstrekking van hulp bij het huishouden is de uitvoeringsovereenkomst met de leverancier van toepassing.

  • 2. Bij toekenning van een voorziening in natura worden de voorwaarden zoals genoemd in de Beleidsregels Wmo en het Besluit Wmo in de beschikking opgenomen.

Artikel 5.3 Persoonsgebonden budget

  • 1. Bij de toekenning van een persoonsgebonden budget worden de van toepassing zijnde voorwaarden zoals genoemd in het Besluit Wmo en de Beleidsregels Wmo in de beschikking opgenomen.

  • 2. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

Artikel 5.4 Geen keuzevrijheid bij een financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij toekenning van een financiële tegemoetkoming worden de voorwaarden zoals genoemd in de Beleidsregels Wmo en het Besluit Wmo in de beschikking opgenomen.

  • 2. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de te verwerven voorziening dient te voldoen.

Artikel 5.5 Eigen bijdrage

  • 1. De maximale eigen bijdrage is verschuldigd voor de volgende soorten voorzieningen:

    • a.

      hulp bij het huishouden;

    • b.

      gereserveerd;

    • c.

      roerende woonvoorzieningen;

    • d.

      bouwkundige woonvoorzieningen;

    • e.

      vervoersvoorzieningen (niet zijnde collectief vervoer).

  • 2. Het college legt jaarlijks met in achtneming van het bepaalde in het besluit van het Rijk de hoogte van de inkomensgrenzen ten behoeve van de eigen bijdrage vast in het Besluit Wmo.

Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Bij uitzondering op het bepaalde in het eerste lid aanhef en onder a kan hulp bij het huishouden ook voor de korte duur worden toegekend.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend voor zover:

    • a.

      de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • c.

      de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      er bij de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens enige hieraan voorafgaande verordening op het gebied van voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan dan wel onvoldoende tegen de gevolgen van brand of diefstal of andere schade is verzekerd als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

HOOFDSTUK 6 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Algemene voorziening voorliggend

Er bestaat geen aanspraak op hulp bij het huishouden als individuele voorziening indien er voor zover bedoeld in hoofdstuk 4, artikel 4.1 een algemene voorziening beschikbaar is, die voldoende compenserend is.

Artikel 6.2 Vormen van hulp bij het huishouden

Vormen van hulp bij het huishouden zijn:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    hulp bij het huishouden in de vorm van een vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget voor een particuliere hulp of een professionele zorgaanbieder.

Artikel 6.3 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 6.2 komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, tenzij er sprake is van (dreigende) overbelasting bij de huisgenoten die de gebruikelijke zorg leveren.

Artikel 6.4 Primaat van algemene hulp bij hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.2, aanhef en onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht bij:

    • a.

      problemen bij het niet beschikbaar zijn van mantelzorg, of

    • b.

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.2 onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:

    • a.

      de in artikel 6.2 onder a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt, of

    • b.

      de in artikel 6.2 onder a genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 6.5 Omvang van hulp bij het huishouden

  • 1. De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.

  • 2. De maximale geldigheidsduur van een indicatie voor hulp bij het huishouden bedraagt vijf jaar.

  • 3. De niet-ingezette uren tijdens de afwezigheid van de persoon met beperkingen, die hulp bij het huishouden ontvangt, kunnen niet na afloop van de afwezigheid, alsnog worden ingezet.

  • 4. De hulp bij het huishouden kan worden opgeschort bij een afwezigheid van minimaal dertig dagen. Bij een afwezigheid van langer dan zestig dagen kan de indicatie voor huishoudelijke verzorging worden beëindigd.

  • 5. Bij wijziging van de gezinssituatie van de persoon met beperkingen wordt de hulp bij het huishouden gedurende maximaal dertig dagen voortgezet in het geval dat iemand in het huishouden achterblijft en waarschijnlijk hulp behoeft. Binnen de dertig dagen wordt beoordeeld of de achterblijvende huisgenoot een zelfstandige aanspraak op hulp bij het huishouden kan maken.

  • 6. Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit Wmo.

Artikel 6.6 Weigeringsgronden ten behoeve van hulp bij het huishouden

Het college weigert hulp bij het huishouden, voor zover:

  • a.

    de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau of de . omvang van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters vakantiewoningen, kamerverhuur en tweede woningen.

HOOFDSTUK 7 GERESERVEERD

HOOFDSTUK 8 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 8.1 Algemene voorziening voorliggend

Er bestaat geen aanspraak op een individuele woonvoorziening indien er voor zover bedoeld in artikel 4.1 een algemene voorziening beschikbaar is, die voldoende compenserend is.

Artikel 8.2 Vormen van woonvoorzieningen

Vormen van woonvoorzieningen zijn:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 8.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

Vormen van individuele woonvoorzieningen zijn:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige woonvoorziening;

  • c.

    een niet-bouwkundige woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    een losse woonunit;

  • f.

    een roerende woonvoorziening;

  • g.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening;

  • h.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of huurderving.

Artikel 8.4 Primaat van verhuizing

  • 1. Een persoon met beperkingen wordt het primaat van verhuizen opgelegd in het geval dat een aanpassing aan de huidige woning noodzakelijk maakt en verhuizing naar een andere woning als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2. In het geval dat het primaat van verhuizing is opgelegd en er verhuisd wordt naar een goedkoper te compenseren woonruimte kan men in aanmerking komen voor een in artikel 8.3, onder a, vermelde voorziening.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking worden gebracht voor de in artikel 8.3, onder b tot en met h, vermelde voorziening als de in het tweede lid van dit artikel vermelde voorziening niet binnen redelijke termijn te realiseren is.

Artikel 8.5 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan een woning of een aanzienlijke verbouwing van een woning noodzakelijk is, is het primaat gelegen bij een losse woonunit, tenzij dit voor de persoon met beperkingen niet de goedkoopst compenserende voorziening is of daartegen objectiveerde bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 8.6 Compensatie in de vorm van een individuele woonvoorziening

  • 1. Een persoon die behoort tot de doelgroep van deze verordening en die beperkingen ondervindt die het normale gebruik van de woning belemmeren, kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 8.3, onder a in aanmerking worden gebracht.

  • 2. Een persoon die behoort tot de doelgroep van deze verordening kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 8.3, onder b, c en e in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende oplossing is.

  • 3. Een persoon die behoort tot de doelgroep van deze verordening kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 8.3, onder d in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen, kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen, en indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is.

  • 4. Een persoon die behoort tot de doelgroep van deze verordening en die beperkingen ondervindt, die het normale gebruik van de woning belemmeren, kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 8.3, onder f tot en met h in aanmerking worden gebracht.

Artikel 8.7 Hoofdverblijf

  • 1. In afwijking van het gestelde in het vijfde lid van artikel 2.3 van deze verordening kan een woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte in de gemeente Westland indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling of een daarmee vergelijkbare instelling en deze een structurele en essentiële relatie heeft met de bewoner van de bezoekbaar te maken woonruimte.

  • 2. Ook aan een ouder/verzorger van een persoon met een beperking of aan degene met wie de persoon met beperkingen een structurele en essentiële relatie mee bestaat, kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van het aanpassen van één woonruimte in de gemeente Westland (bezoekbaar maken) worden verstrekt indien deze minderjarige bij één van zijn ouders zijn hoofdverblijf heeft en bij de ander regelmatig (minimaal één keer per maand) op bezoek gaat.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het eerste en tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit Wmo vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 8.8 Weigeringsgronden ten behoeve van woonvoorzieningen

Het college beslist afwijzend op een aanvraag voor een woonvoorziening, indien:

  • a.

    deze betrekking heeft op het treffen van voorzieningen aan en of in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen alsmede ook AWBZ-instellingen voor wat voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • b.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, ten behoeve van het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of de deelname aan het maatschappelijk verkeer, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig is, uitgezonderd in het geval dat er sprake was van een verandering van de leefsituatie;

  • c.

    de persoon met beperkingen niet verhuist naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college daarvoor tevoren schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • d.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, het verbreden van toegangsdeuren en een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 8.9 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van vijftien jaar na gereedmelding van de voorziening:

  • a.

    deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en

  • b.

    de kosten van de verstrekte woonvoorziening, volgens het in het Besluit Wmo vastgelegde afschrijvingsschema, aan het college terug te betalen.

HOOFDSTUK 9 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 9.1 Algemene voorziening voorliggend

Er bestaat geen aanspraak op een individuele vervoersvoorziening indien er voor zover bedoeld in artikel 4.1 een algemene voorziening beschikbaar is, die voldoende compenserend is.

Artikel 9.2 Vormen van vervoersvoorzieningen

Vormen van vervoersvoorzieningen zijn:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

    • i

      een collectief vervoerspas;

    • ii

      een scootmobiel;

    • iii

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • iv

      een ander verplaatsingsmiddel;

  • c.

    een vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, niet zijnde de bij onderdeel b. onder i genoemde voorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • i

      gebruik van een individuele (rolstoel)taxi;

    • ii

      gebruik van een eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)personenbus;

    • iii

      aanpassing van een eigen (rolstoel) auto of (rolstoel)personenbus.

Artikel 9.3 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 9.2, aanhef en onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    voor het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer, het gebruik van een algemene voorziening als bedoeld in artikel 9.2, aanhef en onder a, onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een algemene voorziening als bedoeld in artikel 9.2, aanhef en onder a, in de gemeente Westland niet aanwezig is;

  • c.

    een algemene voorziening niet voldoende compenserend is voor het vervoer op de korte afstand en in aanvulling op het collectief systeem als bedoeld in artikel 9.2, aanhef en onder b, een individuele voorziening noodzakelijk is.

Artikel 9.4 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verlenen vervoersvoorziening als vermeld in artikel 9.2, aanhef en onder b, onderdeel i wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. Het vervoersgebied van het collectief vervoer beslaat maximaal vijf openbaar vervoerszones, waaronder een instapzone, en wordt gerekend vanaf het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen.

  • 3. Op het tarief voor het toe te kennen aantal zones voor het collectief vervoer wordt een korting met het openbaar vervoertarief toegepast.

  • 4. Een openbaar vervoerzone zoals bedoeld in het tweede lid bedraagt in de gemeente Westland vier kilometer.

  • 5. De te verstrekken vervoersvoorziening als vermeld in artikel 9.2, aanhef en onder b,c en d zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met minimaal een omvang per jaar van 1.500 kilometer mogelijk maken.

  • 6. In het geval een vervoersvoorziening bestaat uit een collectief vervoersvoorziening in combinatie met een voorziening voor de korte en/of middellange afstand wordt er een korting van 50 procent op van de in het derde lid van dit artikel genoemde omvang toegepast.

HOOFDSTUK 10 ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 10.1 Algemene voorziening voorliggend

Er bestaat geen aanspraak op een individuele rolstoelvoorziening indien er voor zover bedoeld in artikel 4.1 een algemene voorziening beschikbaar is, die voldoende compenserend is.

Artikel 10.2 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Vormen van rolstoelvoorzieningen zijn:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening.

Artikel 10.3 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 10.2, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht om het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk te maken;

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 10.2, onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht om het behouden en het bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk te maken en de voorziening als bedoeld in het eerste lid onvoldoende compenseert.

Artikel 10.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 10.3, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoelvoorziening in aanmerking als hij geen recht heeft op een rolstoelvoorziening, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 11 SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 11.1 Algemene voorziening voorliggend

Er bestaat geen aanspraak op een individuele sportvoorziening indien er voor zover bedoeld in artikel 4.1 een algemene voorziening beschikbaar is, die voldoende compenserend is.

Artikel 11.2 Vormen van sportvoorzieningen

  • 1. Vormen van sportvoorzieningen zijn:

    een algemene voorziening waaronder een algemene sportvoorziening;

  • 2. een financiële tegemoetkoming in de kosten voor de aanschaf van een sportrolstoel.

Artikel 11.3 Weigeringsgronden ten behoeve van sportvoorzieningen

  • 1. De aanvraag voor een voorziening wordt geweigerd als de persoon met beperkingen voor zijn sociale contacten niet alleen is aangewezen op de gevraagde voorziening en de sport daarmee niet kan worden aangemerkt als een activiteit die valt onder artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de wet;

  • 2. Topsportvoorzieningen komen niet voor compensatie in aanmerking.

Artikel 11.4 Duur van de sportvoorziening

  • 1. Een voorziening als genoemd in artikel 11.1, sub a en b, wordt slechts eenmaal per drie jaar toegekend.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid kan de gebruiksduur van de voorziening worden aangepast naar zes jaar met ophoging naar rato van de financiële tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 12 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheid of onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12.2 Delegatie aan college

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit Wmo geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 12.3 Overgangsrecht

Degene die op 31 december 2012 aanspraak heeft op de in artikel 9.2, lid d, sub i en sub ii van deze verordening genoemde voorziening behoudt deze voorziening tot en met 30 juni 2013 ondanks het feit dat op basis van de thans geldende regelgeving wellicht anders moet worden beslist en ontvangt op zijn vroegst met ingang van 1 juli 2013 op basis van de dan van toepassing zijnde regelgeving de voor die persoon goedkoopst compenserende oplossing.

Artikel 12.3 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2013.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 3. Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Westland
in zijn vergadering van 2 oktober 2012
griffier voorzitter
N.Broekema J. van der Tak

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2013.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen (op alfabetische volgorde)

Ad a a lgemeen gebruikelijk

Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is het niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de Verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • ­

    die voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon wordt gerekend;

  • ­

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • ­

    die niet speciaal voor personen met beperkingen bedoeld zijn;

  • ­

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in Beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug.

Ad b algemene Wmo-voorziening

Algemene Wmo- voorzieningen hebben in het kader van deze Verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene Wmo- voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden toegekend. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

In de regel gaat het om eenvoudige of veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene Wmo-voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

Voorbeelden van reeds bestaande of nog te ontwikkelen algemene voorzieningen:

-openbaar vervoer, scootmobiel(rolstoel) pools, klussendiensten, welzijnsvoorzieningen en vrijwilligersdiensten.

De procedure betreft een beperkte toegangsbeoordeling. Een algemene Wmo-voorziening kent géén formele beslissing (beschikking).

Ad c gereserveerd

Ad d beleidsregels Wmo

Geen nadere toelichting.

Ad e beperkingen

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” De functionele beperkingen kunnen van verschillende aard zijn namelijk lichamelijk, chronisch psychisch of psychosociaal.

Ad f besluit Wmo

Geen nadere toelichting.

Ad g bouwkundige aanpassing

Een aanpassing, die aard en nagelvast aan de woning verbonden is.

Bij een niet-bouwkundige woonvoorziening kan gedacht worden aan bijvoorbeeld woningsanering in verband met Chronic Obstructive Pulmonary Disease = chronische obstructieve longziekte, verder te noemen als COPD.

Ad h budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het persoonsgebonden budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad i collectieve Wmo-voorziening

Geen nadere toelichting.

Ad j compensatieplicht

In artikel 4, lid 1 van de wet is de compensatieplicht opgenomen. Een begripsomschrijving van dit artikel is niet in genoemd wetsartikel opgenomen. Daarom is de begripsomschrijving in de Verordening opgenomen. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel en de nadereuitwerking van de VNG. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s. (30 131 nr. 65), evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Ad k eigen bijdrage

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het verzamelinkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AmvB). In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen/eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

Ad l financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat bedoeld is om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Er kan daarbij rekening worden gehouden met het verzamelinkomen van de aanvrager en zijn echtgeno(o)t(e)/partner. Het verzamelinkomen is nader geregeld in artikel 4.2, lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb 2006, 450), artikel 21, lid c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Het Centraal Administratiekantoor (CAK) is op grond van artikel 16 van de Wet maatschappelijke ondersteuning bevoegd om namens het gemeentebestuur de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen en te innen en houdt daarmee rekening met genoemd verzamelinkomen.

Uit de Beleidsregels Wmo en/of het Besluit Wmo zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor zover mogelijk blijken.

Ad m gebruikelijke zorg

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

Ad n goedkoopst compenserende oplossing

De goedkoopst compenserende oplossing is een term, die overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bij het toekennen van voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en wordt als uitgangspunt gehanteerd (CRvB 28-10-2009 LJN: BK3321).

Ad o het g esprek

Bij het gesprek wordt aan integrale vraagverheldering gedaan. Doel is om de ondersteuningsvraag te formuleren en de onderliggende vragen achter de vraag duidelijk te krijgen. Samen met de belanghebbende wordt een overzicht gemaakt van zijn stoornissen, zijn ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende participatieproblemen. In het gesprek wordt met belanghebbende mogelijkheden in kaart gebracht om zelf (een) oplossing(en) te vinden voor de ondersteuningshulpvra(a)g(en). Het proces van het gesprek kan verplichtend zijn.

Ad p h oofdverblijf

Bij hoofdverblijf gaat het om de vraag welke gemeente dient te compenseren. Dat is in beginsel die gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft, of bij gebrek aan een hoofdverblijf, de gemeente waar de aanvrager daadwerkelijk verblijft. Het college zal dit na onderzoek moeten beoordelen aan de hand van feitelijke omstandigheden.

Ad q huisgenoot

Geen nadere toelichting.

Ad r hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan bestaan uit verschillende activiteiten, die allemaal gericht zijn op het resultaat een schoon en leefbaar huis. Naast schoonmaakactiviteiten kan ook het voeren van de regie op het huishouden onder deze begripsbepaling vallen. De activiteiten, die onder hulp bij het huishouden vallen zijn beschreven in het bijlage I bij de Beleidsregels Wmo: Protocol Hulp bij het huishouden.

Ad s individuele Wmo-voorziening

Geen nadere toelichting.

Ad t leefeenheid

Geen nadere toelichting.

Ad u m aatschappelijke participatie

Ook deze begripsomschrijving is ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s. (30 131 nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad v meldformulier

Geen nadere toelichting.

Ad w particuliere hulp

Geen nadere toelichting.

Ad x persoon met beperkingen

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd.

Ad y persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder de door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze binnen het doel waar het budget voor wordt verstrekt. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit Wmo en in de Beleidsregels Wmo.

Ad z roerende woonvoorziening

Geen nadere toelichting.

Ad aa rolstoelvoorziening

Geen nadere toelichting.

Ad bb vervoersvoorziening

Geen nadere toelichting.

Ad cc voorziening in natura

Dit zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad dd woonvoorziening

Geen nadere toelichting.

Ad ee w et

Geen nadere toelichting.

Ad ff zelfredzaamheid

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s. (30 131 nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan dat iemand zelf in staat is – ongeacht er sprake is van lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financieel vermogen – om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk maken.

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIEPLICHT

Artikel 2.1 Reikwijdte compensatieplicht

In de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn in artikel 4 de domeinen genoemd waarin de gemeente een compensatieplicht heeft. Deze domeinen zijn respectievelijk:

  • a.

    een huishouden voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Per domein is aangegeven wat het resultaat zoals genoemd in artikel 2.1 van de Verordening moet zijn, dat bereikt moet worden. Voor het resultaat “het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren” worden hiermee minderjarige kinderen bedoeld. In de beleidsregels Wmo zijn alle resultaten nader uitgewerkt.

Artikel 2.2 Individueel maatwerk

De meerwaarde van maatwerk is dat bij het behalen van het resultaat niet een limitatieve voorzieningenlijst leidend is, maar dat gezocht wordt naar een oplossing op maat. De oplossingen komen veel dichter bij de wensen van de burger en de eigen mogelijkheden worden langer benut.

Een burger doet zelf wat mogelijk is en de ondersteuning is gericht op zelfstandigheid voor zover dat redelijkerwijs van de gemeente verwacht kan worden. Het is in het belang van de burger dat de financiële middelen ingezet worden ten behoeve van die zaken die anders niet bekostigd kunnen worden. Deze houding past in de filosofie van de Wmo en betekent dat gemeente en burger niet uit het oog mogen verliezen dat het gaat om vormen van compensatie die redelijkerwijs verstrekt kan worden. En de gehele situatie overziend wordt gezocht naar de oplossing die aangemerkt kan worden als goedkoopst compenserenden past binnen de gestelde kaders. De gestelde kaders zijn onder andere de Wet maatschappelijke ondersteuning, deze Verordening, de Beleidsregels Wmo, het Besluit Wmo, de Algemene wet bestuursrecht, jurisprudentie en overige relevante geschreven en ongeschreven regelgeving.

Artikel 2.3 Begrenzingen compensatieplicht

  • 1.

    Geen nadere toelichting.

  • 2.

    Hieronder wordt verstaan hetgeen in alle redelijkheid van de persoon met beperkingen zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten mag worden gevraagd.

  • 3.

    In het geval dat een persoon met beperkingen een duurdere voorziening wenst, dan is dit toegestaan mits hij zelf de meerkosten draagt en de gekozen oplossing een passende compensatie biedt. In het geval de voorziening – ongeacht of er sprake is van meerkosten - in bruikleen wordt verstrekt, dan blijft de gehele voorziening eigendom van de gemeente.

Als voorbeeld wordt een duurdere scootmobiel met een hogere snelheid/grotere actieradius genoemd.

In het geval een scootmobiel met een lagere snelheid/kleinere actieradius voor de persoon met beperkingen de goedkoopst compenserende voorziening is, dan kan de gemeente toestaan dat deze persoon een duurdere variant kiest en deze ook voor wat de meerkosten zelf betaalt. De gemeente blijft in dat geval eigenaar van de gehele (ondeelbare) voorziening. Deze bepaling wordt ook in de beschikking opgenomen.

Daarnaast moet er onderscheid gemaakt worden in meerkosten voor wat betreft:

  • a.

    Meerkosten ten opzichte van de goedkoopst compenserende oplossing bij aanschaf;

  • b.

    Meerkosten ten opzichte van de goedkoopst compenserende oplossing voor het onderhoud.

In beide gevallen zullen deze meerkosten voor rekening komen van de persoon met beperkingen.

In het geval een eigen bijdrage van toepassing is, dan worden deze gebaseerd op de goedkoopst compenserende oplossing. De meerkosten zijn hierin niet betrokken.

  • 4.

    Dit geldt voor voorzieningen die niet meer in het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zitten en waarbij ook de gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor de ontstane leemte. Er heeft geen overheveling van taken en/of functies plaatsgevonden.

  • 5.

    Geen nadere toelichting.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG VOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Gebruik Meldformulier

Het Meldformulier hoeft niet ondertekend te worden en geldt niet als aanvraag. Op basis van dit Meldformulier kan het gesprek volgen.

Formeel is het college het bevoegde orgaan dat zorg draagt voor de uitvoering van deze verordening en waarbij een melding wordt gedaan. In de praktijk is het frontoffice – het gemeentelijke Wmo-loket – de plek waarbij de melding wordt gedaan.

Artikel 3.2 Procedure “Het Gesprek”

Indien aan de orde vindt het gesprek in de thuissituatie plaats, waarbij gekeken wordt naar de beperkingen en de gevolgen daarvan voor belanghebbende, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemene Wmo, algemeen gebruikelijke, collectieve Wmo, (wettelijk) voorliggende en individuele Wmo-voorzieningen.

Artikel 3.3 Gebruik aanvraagformulier en legitimatieplicht

In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de voorziening die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd.

De aanvrager dient zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs.

Artikel 3.4 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In artikel 5, lid 2, aanhef en onder a. van de wet is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement Miltenburg (30 131 nr. 65), waarbij is vermeld dat lid 2, aanhef en onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen en zorg.

Artikel 3.5 Inlichtingen, (her)onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Bij twijfel of vermeende afwijzing wordt waar nodig advies gevraagd.

Lid 2 en lid 3: geen toelichting.

Lid 4 geeft aan dat voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk gebruik gemaakt wordt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie). Dit is een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdatbij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Lid 5: geen toelichting.

Artikel 3.6 Wijzigingen in de situatie

Wijzigingen in de situatie dienen gemeld te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 3.7 Intrekking van een voorziening

Aan de toekenning van de voorziening zijn voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden worden in de beschikking kenbaar gemaakt. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende individuele voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening

Artikel 3.8 Terugvordering en verrekening

Op basis van jurisprudentie en de bepalingen zoals genoemd in het Algemene wet bestuursrecht en Burgerlijk Wetboek is terugvordering mogelijk.

Lid 3 van dit artikel maakt mogelijk dat verrekening bij terugvordering mogelijk kan zijn met een betaling over een eerstvolgende periode.

Artikel 3.9 Heronderzoeken

Geen nadere toelichting.

Artikel 3.10 Gereserveerd

HOOFDSTUK 4 VORM VAN ALGEMENE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Voorliggend aan individuele Wmo-voorzieningen

Algemene Wmo-voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Zij zijn gericht op het ondersteunen van maatschappelijke participatie enerzijds en ten behoeve van zelfredzaamheid.

HOOFDSTUK 5 VORM VAN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Keuzevrijheid

Er zijn drie vormen van individuele voorzieningen:

  • d.

    Een voorziening in natura;

  • e.

    Een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • f.

    Een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders.

Lid 3

Ten aanzien van een aantal specifieke voorzieningen is keuzevrijheid niet toegestaan.

  • ­

    Bij een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten gaat het om een bijdrage in de kosten als maatregel om naar een reeds aangepaste woning te verhuizen of te verhuizen naar een goedkoper aan te passen woning te bevorderen. Op basis van de rechtsvoorganger van de Wmo – de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) – bestond deze vorm als enige verstrekking vorm al en is inmiddels algemeen aanvaard.

  • -

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening. Afhankelijk van de aard van de voorziening kan er sprake zijn van een kostendekkende tegemoetkoming.

  • ­

    In het geval dat iemand tijdelijk andere huisvesting behoeft of dat een reeds aangepaste woonruimte voor een bepaalde tijd leeg staat, kan er een financiële tegemoetkoming in de kosten van huur of huurderving worden verstrekt. Dit hoeft geen kostendekkende tegemoetkoming te zijn; de kosten van huur en huurderving worden afgezet tegen hetgeen in de sociale woningbouw als maatschappelijke aanvaardbare huurnorm wordt beschouwd.

  • -

    Ten tijde van de Wvg bestond al de mogelijkheid van het bezoekbaar maken van de ouderlijke woning. Hierbij was sprake van een financiële tegemoetkoming in de kosten voor het bereikbaar maken van de woonkamer en het toilet. Met de overgang van de Wvg naar de Wmo heeft de wetgever niet willen beogen dat de reikwijdte van de Wvg met de Wmo zou worden verruimd tot een volledige compensatie van het bezoekbaar maken van de ouderlijke woning.

Hetzelfde geldt onder de in lid 3 onder e, f en g genoemde voorzieningen.

Artikel 5.2 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie toe waarin het college eigenaar in bijna alle gevallen blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft.

Het kan zijn dat bijvoorbeeld een goedkope po-/douchestoel wordt toegekend, deze in eigendom van de aanvrager wordt gegeven, aangezien in dergelijke gevallen hergebruik ongewenst of enkel tegen dusdanige hoge kosten realiseerbaar is, dat dit niet opweegt tegen het nieuw aanschaffen van een dergelijke voorziening. Het in eigendom verstrekken van een voorziening is altijd een bevoegdheid van het college en is geen automatisch gevolg van de soort voorziening.

Artikel 5.3 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget is een budget dat moet worden besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. De hoogte van het budget wordt bepaald aan de hand van een Programma van eisen en is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening.

In het geval meerdere voorzieningen, ongeacht de verstrekkingsvorm, worden toegekend om een goedkoopst compenserende oplossing te creëren, spreekt men van een arrangement (een samenstelling) van voorzieningen.

Artikel 5.4 Geen keuzevrijheid bij een financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming is een bijdrage in de kosten van de voorziening, dat moet worden besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn

Artikel 5.5 Eigen bijdragen

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen.

Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit Wmo wordt vastgelegd.

De gemeenteraad stelt vast, dat voor bijna alle individuele voorzieningen, zoals genoemd in dit artikel de maximale eigen bijdrage is verschuldigd. Geen eigen bijdrage wordt opgelegd voor een sportrolstoel. Dit sportrolstoel wordt onder de categorie rolstoelvoorzieningen gerangschikt, waarvoor het op grond van de wet niet is toegestaan om eigen bijdragen te vragen voor dit soort voorzieningen.

Artikel 5.6 Beperkingen van de aanspraak

Artikel 5.6, lid 1 “Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:”

Ad a langdurig noodzakelijk

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze Verordening in aanmerking komt.

Ad b goedkoopst compenserend

Voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope oplossing te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. De voorziening die de aanvrager als compenserend beschouwt, zal moeten meewegen in de beoordeling van het compenserend zijn van de voorziening. Uiteindelijk spelen de kosten van een voorziening een rol bij de beoordeling van het al dan niet compenserend zijn van een voorziening.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het is mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Dit geldt ook voor de meerkosten voor instandhouding als gevolg van de duurdere voorziening. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c individueel gericht

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 5.6 lid 2 korte duur

Geen nadere toelichting.

Artikel 5.6. lid 3 “Geen voorziening wordt toegekend:”

Ad a. algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Met een “persoon als aanvrager” wordt bedoeld: een persoon zonder beperkingen die in een vergelijkbare situatie verkeert, bijvoorbeeld wat betreft leeftijd, inkomen en waarbij het aannemelijk is te achten dat deze persoon ook de beschikking zou hebben gehad indien hij geen beperkingen zou hebben gehad. Deze voorzieningenhoeven niet te worden gecompenseerd. Er zijn uitzonderingen mogelijk, namelijk:

-indien door een plotseling optredende beperking zaken moeten vervangen die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die plotseling optredende beperking immers ook niet gebeuren.

Ad b aard van de in de woning gebruikte materialen

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Ad c uitrustingsniveau voor sociale woningbouw

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad d geen aantoonbare meerkosten

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder d. genoemde bepaling bedoeld.

Ad e en f moment van indienen van de aanvraag en het verloren gaan van voorzieningen

In artikel 5.6 lid 3, onder e en f geeft de Verordening een tweetal gronden voor weigering aan.

Onder e wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt.

Vermeld moet worden dat deze hoofdregel in individuele gevallen onder toepassing van artikel 2.2 enigszins genuanceerd kan worden toegepast. Dat kan met name indien en voor zover ondanks de vroegtijdige aanschaf van de voorziening, de noodzaak, de adequaatheid en de passendheid van de voorziening, en de gemaakte kosten, achteraf nog zonder voorbehoud objectief te beoordelen zijn, en de reeds aangeschafte voorziening inderdaad de goedkoopst compenserende voorziening blijkt te zijn.  In een dergelijke situatie kunnen reeds aangeschafte voorzieningen alsnog verleend worden.

Onder f wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een tegemoetkoming of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze Verordening worden gedaan.

HOOFDSTUK 6 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Algemene voorziening voorliggend

Geen toelichting.

Artikel 6.2 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze Verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 6 van deze Verordening gaat het om de vorm van de te verstrekken voorzieningen met betrekking tot het huishouden, in hoofdstuk 8 om “woonvoorzieningen”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt de algemene voorziening genoemd; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare huishoudelijke hulp vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

Onder b. wordt de hulp bij het huishouden in natura genoemd. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c wordt het persoonsgebonden budget als vorm bedoeld. Met een persoonsgebonden budget kan een particuliere hulp of een professionele zorgaanbieder door de persoon met beperkingen worden betaald om voor hem de taken met betrekking tot het huishouden uit te voeren.

Artikel 6.3 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de door het college vast te stellen Beleidsregels Wmo wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden verzorging.

Artikel 6.4 Primaat van de algemene hulp bij hulp bij het huishouden.

In artikel 6.4, lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene Wmo-voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel mogelijk.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze Verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende compenserend is of niet aanwezig is, komt de individuele Wmo-voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde.

Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele Wmo-voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoonsgebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in de Beleidsregels Wmo.

Artikel 6.5 Omvang van hulp bij het huishouden

Lid 1 en 2:

Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. De omvang van de hulp bij het huishouden wordt in uren en minuten vastgesteld, waarvoor de zorgaanbieder of in het geval van een persoonsgebonden budget de particuliere hulp ondersteuning biedt.

Lid 3

Geen toelichting.

In lid 4 van dit artikel is bepaald dat wanneer iemand elders tijdelijk (minimaal dertig dagen) op een ander adres binnen of buiten de gemeente Westland verblijft dan waar hij zijn hoofdverblijf heeft, zal zijn voorziening zoals de hulp bij het huishouden dan wel het persoonsgebonden budget worden opgeschort tot het moment dat hij terugkeert naar zijn hoofdverblijf. Bij een afwezigheid langer dan zestig dagen kan de voorziening worden beëindigd.

In het geval sprake is van bijvoorbeeld overwintering waarbij degene die hulp bij het huishouden ontvangt, gedurende langere tijd buiten de gemeente Westland verblijft kan de hulp bij het huishouden tijdelijk worden opgeschort. Dit is ter beoordeling aan het college.

Lid 5

In lid 5 is bepaald dat bij wijziging van de gezinssituatie van de persoon met beperkingen de hulp bij het huishouden maximaal dertig dagen kan worden voortgezet in het geval dat iemand in het huishouden achterblijft en waarschijnlijk hulp behoeft. Zo kan in het geval van overlijden voorkomen worden dat de achterblijvende partner van hulp verstoken blijft, terwijl ook deze persoon dusdanige beperkingen heeft dat compensatie aan de orde is. Door een termijn van dertig dagen te stellen is het voor de gemeente mogelijk een zorgvuldige afweging te maken of compensatie nodig is.

Lid 6 van dit artikel spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 12.2 van deze verordening en houdt verband met prijsindexering.

Artikel 6.6 Weigeringsgronden ten behoeve van hulp bij het huishouden

A

Dit artikel bepaalt dat hulp bij het huishouden nimmer het uitrustingsniveau of de omvang van de voorzieningen te boven gaat. Indien de persoon met beperkingen in een grotere woning verblijft, dan betekent het niet dat alle aanwezige woonruimten ook onderdeel zijn van de te compenserende voorziening. Het schoonmaken van bijvoorbeeld een binnenzwembad behoort niet tot één van de activiteiten bij de hulp bij het huishouden. De gemeente heeft slechts een compensatieplicht zover dit niet te boven gaat aan hetgeen in het maatschappelijke verkeer als gebruikelijk wordt aanvaard.

B

Dit artikel bepaalt dat hulp bij het huishouden nimmer wordt verstrekt in het geval dat de aanvraag betrekking heeft op de in dit artikel genoemde (woon)ruimten, aangezien hier geen sprake is van zelfstandige woonruimte.

HOOFDSTUK 7 GERESERVEERD

HOOFDSTUK 8 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 8.1 Algemene voorziening voorliggend

Geen toelichting.

Artikel 8.2 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a. de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- toegekend, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

Ad d. de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening, ongeacht of de financiële tegemoetkoming bestemd is voor de aanvrager of voor woningeigenaar.

Artikel 8.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten is alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast et cetera. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c een bouwkundige en een niet-bouwkundige woonvoorziening

Een bouwkundige woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering in verband met COPD. verstaan worden.

Ad d en e een uitraasruimte en een losse woonunit

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die ten gevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw verhuurd kunnen worden voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven door middel van deze bepaling.

Ad f een roerende woonvoorziening

Onder deze categorie voorzieningen worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchendie niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften.

Ad g een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening

Een financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud en reparatie van een woonvoorziening is bedoeld voor de instandhouding van een voorziening, die op een eerder moment door de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning of de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten is verstrekt.

Ad h een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of huurderving

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verstrekt aan de persoon met beperkingen indien de huidige woning of de nieuw te betrekken woning moet worden aangepast en de persoon met beperkingen in verband met zijn beperkingen elders dient te verblijven.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving wordt door de gemeente aan de woningeigenaar verstrekt met als doel om de woning beschikbaar te houden voor mensen met een beperking.

Artikel 8.4 Primaat van verhuizing

In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de meest/goedkoopst compenserende voorziening. In het geval dat het primaat van verhuizen wordt opgelegd, is duidelijk dat de in de Beleidsregels Wmo genoemde sociale en financiële factoren een verhuizing niet in de weg staan.

Lid 3

Wat onder een redelijke termijn wordt verstaan, is nader uitgewerkt in de Beleidsregels Wmo.

Artikel 8.5 Primaat van de losse woonunit

Geen nadere toelichting.

Artikel 8.6 Compensatie in de vorm een individuele woonvoorziening

Geen nadere toelichting.

Artikel 8.7 Hoofdverblijf

  • 1.

    Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. “Bezoekbaar maken” wordt gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële faciliteiten daarbij. Er moet sprake zijn van een structurele en essentiële relatie tussen de persoon met beperkingen en de bewoner van de bezoekbaar te maken woonruimte.

  • 2.

    Lid 2 is met name bedoeld voor die situaties waar beide ouders geen deel (meer) uitmaken van dezelfde leefeenheid.

  • 3.

    Geen nadere toelichting.

  • 4.

    Geen nadere toelichting.

  • 5.

    Geen nadere toelichting.

Artikel 8.8 Weigeringsgronden ten behoeve van woonvoorzieningen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 8.8.

Ad a

Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad. b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 8.7., lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand.

Ad c

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen gecompenseerd. Er zijn uitzonderingen gemaakt voor de in de Verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden gecompenseerd dan er in de Verordening is genoemd.

Ad d

Onder d wordt met name gedoeld op financiële tegemoetkomingen in de verhuiskosten; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Artikel 8.9 Terugbetaling bij verkoop

Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de kosten, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet.

Bij de terugbetaling zijn de kosten van de verstrekte woonvoorziening maatgevend en zal die op basis van een afschrijvingsschema zoals opgenomen in het Besluit Wmo worden bepaald.

HOOFDSTUK 9 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 9.1 Algemene voorziening voorliggend

Geen toelichting.

Artikel 9.2 Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad a een algemene voorziening

Een algemene voorziening zoals het openbaar vervoer.

Ad b een vervoersvoorziening in natura

Het collectief vervoer oftewel de Regiotaxi wordt individueel toegekend in de vorm van een collectief vervoerspas.

Naast deze collectieve vervoersvoorzieningen bestaan er individuele voorzieningen zoals genoemd in onderdeel b, sub ii tot en met iv.

Individuele Wmo-voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de Beleidsregels Wmo wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Ad c een vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit Wmo uitgewerkt. De waarde van een collectief vervoerspas wordt nimmer als persoonsgebonden budget verstrekt.

Ad d een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer

Ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer kan als een voorziening ter compensatie worden aangemerkt.

Artikel 9.3 Het primaat van het collectief vervoer

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt.

Artikel 9.4 Omvang in gebied en in kilometers

Ad 1

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, aanhef en onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuningniet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 9.4, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale compensatieplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Ad 3

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 kilometer en maximaal 2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie is hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

HOOFDSTUK 10 ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 10.1 Algemene voorziening voorliggend

Geen toelichting.

Artikel 10.2 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Bij artikel 10.2 aanhef en onder a wordt de mogelijkheid gecreëerd om gebruik te maken van een rolstoelvoorziening uit een rolstoelpool(depot). Deze vorm van een algemene voorziening kan geboden worden als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik.

Artikel 10.3 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere criteria worden vastgelegd in de Beleidsregels Wmo.

Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen passende oplossing.

Artikel 10.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 11 SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 11.1 Algemene voorziening voorliggend

Geen toelichting.

Artikel 11.2 Vormen van sportvoorzieningen

Bij artikel 11.2 is de mogelijkheid geboden om sportvoorzieningen te verstrekken als algemene sportvoorziening of een individuele voorziening.

Onder a. kan aan een algemene sportvoorziening worden gedacht die bijvoorbeeld in een sportcomplex voor algemeen gebruik aanwezig zijn zoals een zwembadlift voor mensen met een beperking.

Onder b. wordt een financiële tegemoetkoming bedoeld voor de aanschaf van een individuele sportrolstoel. Uit de wetsgeschiedenis van de Wmo en diens rechtsvoorganger Wvg blijkt geen compensatieplicht voor sportvoorzieningen anders dan de sportrolstoel. De sportrolstoel moet net als een gewone rolstoel beschouwd worden als het hulpmiddel ter vervanging van iemands benen.

Artikel 11.3 Weigeringsgronden ten behoeve van sportvoorzieningen

Indien de persoon met beperkingen ook andere sporten beoefend, waarvoor geen sportvoorziening nodig is, is compensatie niet aan de orde.

Naar zijn aard is de sportvoorziening bedoeld om het resultaat het sociale aspect: “anderen te ontmoeten” te bewerkstelligen.

Topsportvoorzieningen komen daarom niet voor compensatie in aanmerking.

Artikel 11.4 Duur van de sportvoorziening

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming tegen de gebruiksduur uit te ruilen waardoor de persoon met beperkingen ook in staat wordt geacht ook omvangrijke (duurdere) voorzieningen voor de sportbeoefening aan te schaffen.

HOOFDSTUK 12 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1 Hardheidsclausule

Artikel 12.1 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit in het nadeel zijn van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de Verordening wordt afgeweken.

Artikel 12.2 Delegatie aan college

In artikel 4.5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450) wordt een relatie gelegd met de prijsindex voor de gezinsconsumptie. In 2003 is de begripsbepaling ten aanzien van genoemd indexcijfer aangepast (Stb. 2003, 380) In genoemd besluit wordt gesproken over de consumentenprijsindex alle huishoudens.

Artikel 12.3 Overgangsrecht

Dit artikel bepaalt het overgangsrecht voor met name vervoersvoorzieningen, specifiek individuele tegemoetkomingen in de kosten van het vervoer.

Aan degene die op 31 december 2012 aanspraak heeft op een dergelijke voorziening zal – in de periode na vaststelling van deze verordening en voor de datum van het in werking treden, een informatiebrief ontvangen over de veranderingen voor de periode vanaf 1 januari 2013. In het eerste half jaar van 2013 zal elke gerechtigde op basis van een onderzoek een besluit ontvangen wat in het individuele geval als goedkoopst compenserende oplossing moet worden aangemerkt.

Artikel 12.4 Citeertitel en inwerkingtreding

Geen nadere toelichting.