Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening gemeente Westland 2013ev

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening gemeente Westland 2013ev

De raad van de gemeente Westland;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 april 2013, betreffende de vaststelling van de Afstemmingsverordening gemeente Westland 2013ev;

Gelet op het bepaalde in:

  • 1.

    Artikel 147 van de Gemeentewet;

  • 2.

    artikel 8, eerste lid, onderdeel b en h, artikel 9a, twaalfde lid, artikel 18, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

  • 3.

    artikel 35, eerste lid, onderdeel b en d, artikel 38, twaalfde lid en artikel 20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; en

  • 4.

    artikel 35, eerste lid, onderdeel b en d, artikel 38, twaalfde lid en artikel 20 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Overwegende:

  • 1.

     dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen bij verordening te regelen;

  • 2.

     dat met de invoering per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving rekening dient te worden gehouden met een wettelijke boeteregeling bij het schenden van de inlichtingenverplichting;

 

Besluit:

 

Vast te stellen de Afstemmingsverordening gemeente Westland 2013ev

Leeswijzer Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013ev

De aanpassing van de verordening vloeit voort uit de invoering van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid”, verder te noemen “Fraudewet” per 1 januari 2013.

De kern van de wijzigingen voor de WWB, IOAW en IOAZ is gelegen in het feit dat de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete is terug ingevoerd bij schending van de inlichtingenplicht door een belanghebbende.

Het gevolg voor de afstemmingsverordening behelst het verwijderen van de mogelijkheid tot het opleggen van een afstemming in de vorm van een verlaging van de uitkering bij schending van de inlichtingenplicht. Het opleggen van de bestuurlijke boete en de hoogte daarvan vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor de verrekening van de bestuurlijke boete WWB bij recidive is een aparte verordening opgesteld.

De overige wijzigingen betreffen het herstellen van foutieve artikelverwijzingen en een aanpassing van de termijn in artikel 5, lid 1 van drie naar één jaar. Ook in artikel 15 lid 1 is deze termijn teruggebracht van drie naar één jaar uit billijkheidsoverwegingen. Daarnaast is in artikel 15, lid twee toegevoegd dat wanneer iemand een voorliggende voorziening heeft verspeeld door de verrekening van een bestuurlijke boete (bijvoorbeeld in de WW) er een verlaging van de uitkering wordt toegepast van 100% gedurende één maand.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

ARTIKEL 1. GEBRUIKTE AFKORTINGEN

In deze verordening worden de volgende afkortingen gebruikt:

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand, inclusief het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004;

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

ARTIKEL 2. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      benadelingsbedrag: De uitkering of bijzondere bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      bijzondere bijstand: bijzondere bijstand in de zin van artikel 5, onder d van de WWB;

    • d.

      raad: de gemeenteraad;

    • e.

      uitkering: bijstandsnorm in de zin van artikel 5, onder c van de WWB danwel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ;

    • f.

      belanghebbende: degene die recht heeft op een uitkering of bijzondere bijstand;

    • g.

      verlaging: het verlagen van de uitkering of van de bijzondere bijstand;

    • h.

      wet: de WWB, IOAW of IOAZ en waar nodig afzonderlijk vermeld;

    • i.

      zeer ernstig misdragen jegens het college: het op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de wet, dat dezen zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beiden, bedreigd voelen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet.

  • 2. De begripsbepalingen uit de WWB, IOAW, IOAZ en de Awb zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

HOOFDSTUK 2. HET OPLEGGEN VAN EEN VERLAGING

ARTIKEL 3. VERLAGING

  • 1. Het college verlaagt de uitkering met inachtneming van de bepalingen uit deze verordening.

  • 2. Het college stemt de verlaging af op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3. De verlaging kan niet meer bedragen dan het bedrag aan uitkering of bijzondere bijstand waarop de belanghebbende recht zou hebben indien er geen grond aanwezig was voor het toepassen van een verlaging.

ARTIKEL 4. BEREKENINGSGRONDSLAG

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, indien:

    • a.

      aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging de belanghebbende, in relatie tot zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

ARTIKEL 5. AFZIEN VAN HET OPLEGGEN VAN EEN VERLAGING

  • 1. Het college legt geen verlaging op, indien de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging wegens dringende redenen, doet het de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling.

ARTIKEL 6. HOREN VAN DE BELANGHEBBENDE

  • 1. Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het horen van de belanghebbende redelijkerwijs niet noodzakelijk is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

ARTIKEL 7. INGANGSDATUM EN TIJDVAK

  • 1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende bekend gemaakt is. Hierbij gaat het college uit van de voor die maand geldende uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de verlaging toepassen vanaf de ingangsdatum van het recht op uitkering indien de verlaging voortvloeit uit een gedraging voorafgaand aan de uitkeringsperiode of bijzondere bijstand.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de verlaging toepassen vanaf de datum van opschorting indien het college daartoe een besluit heeft genomen.

  • 4. Indien de verlaging niet kan worden toegepast wegens beëindiging van het recht op uitkering, kan alsnog een besluit tot verlaging van de uitkering worden genomen als binnen één jaar vanaf de beëindigingsdatum wederom een uitkering wordt toegekend aan de belanghebbende.

  • 5. De bepaling in het vorige lid is tevens van toepassing als de betreffende verlaging nog niet volledig ten uitvoer is gelegd.

  • 6. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd.

ARTIKEL 8. HET BESLUIT TOT HET OPLEGGEN VAN EEN VERLAGING

  • 1. Het besluit tot het opleggen van een verlaging bevat in ieder geval:

    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging; en

    • c.

      het percentage danwel het bedrag waarmee de uitkering of de bijzondere bijstand wordt verlaagd.

  • 2. Indien van toepassing bevat het besluit tevens de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

ARTIKEL 9. RECIDIVE

  • 1. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als genoemd in deze verordening.

  • 2. De duur van de verlaging wordt verdrievoudigd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit als bedoeld in het eerste lid, wederom schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als genoemd in deze verordening.

  • 3. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit als bedoeld in het eerste lid, zich voor de vierde maal schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als genoemd in deze verordening, kan het college de hoogte en de duur van de verlaging nader bepalen. Hierbij neemt het college het bepaald in artikel 3, tweede lid van deze verordening in acht.

  • 4. Een besluit om af te zien van het toepassen van een verlaging wegens een dringende reden, wordt gelijkgesteld met een besluit waarmee een verlaging is toegepast.

ARTIKEL 10. SAMENLOOP

  • 1. Indien één gedraging leidt tot meerdere gronden om over te gaan tot verlaging van de uitkering, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.

  • 2. Indien er tegelijkertijd sprake is van meerdere gedragingen die tot een verlaging kunnen leiden, kan het college de verlaging vaststellen door cumulatie van de geïndiceerde verlagingen.

HOOFDSTUK 3. ARBEIDSINSCHAKELING

ARTIKEL 11. INDELING IN CATEGORIEËN

  • Gedragingen met betrekking tot arbeidsinschakeling die leiden tot een verlaging, worden onderscheiden in de volgende vier categorieën:

  • 1. Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2. Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden totarbeidsinschakeling;

    • c.

      het niet voldoen aan de verplichting om zich - op advies van een arts - te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • d.

      het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

  • 3. Derde categorie:

    • a.

      het niet dan wel onvoldoende nakomen van de verplichting(en) zoals opgenomen in een zorgtraject;

    • b.

      het niet voldoende nakomen van de inspanningsverplichting tijdens de zoektermijn art 43, vierde lid van de WWB;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering;

    • d.

      gedragingen die een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, belemmeren;

    • e.

      de gedraging die ertoe leidt dat de ontheffing tot arbeidsinschakeling voor de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 9a van de WWB door het college wordt ingetrokken.

    • f.

      het indienen van een aanvraag om bijstand voordat de termijn als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de WWB is verstreken;

    • g.

      het niet binnen de daartoe door het college gestelde termijn “voor gezien” tekenen en retourneren van het plan van aanpak, waaronder tevens het plan als bedoeld in artikel 44a van de WWB.

  • 4. Vierde categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, waardoor de belanghebbende concrete kansen op werk of concreet uitzicht op werk heeft verspeeld;

    • b.

      gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren, als de belanghebbende door de betreffende gedraging concrete kansen op werk of concreet uitzicht op werk heeft verspeeld;

    • c.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel van werk als zelfstandige;

    • d.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

ARTIKEL 12. HOOGTE EN DUUR VAN DE VERLAGING

Onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid van deze verordening, bedraagt de verlaging:

  • a.

    10% van de uitkering gedurende één maand bij een gedraging van de eerste categorie;

  • b.

    25% van de uitkering gedurende één maand bij een gedraging van de tweede categorie;

  • c.

    50% van de uitkering gedurende één maand bij een gedraging van de derde categorie;

  • d.

    100% van de uitkering gedurende één maand bij een gedraging van de vierde categorie.

ARTIKEL 13. NE BIS IN IDEM

Het college legt geen verlaging op zo lang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie. Het opleggen van een verlaging blijft achterwege indien terzake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE GEDRAGINGEN

ARTIKEL 14. ZEER ERNSTIGE MISDRAGING JEGENS HET COLLEGE

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens het college, legt het college een verlaging op van 50% van de uitkering gedurende één maand.

  • 2. Indien de gedraging als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op het verstrekken van bijzondere bijstand, verlaagt het college deze bijstand met 50%.

ARTIKEL 15. TEKORTSCHIETEND BESEF VAN VERANTWOORDELIJKHEID VOORAFGAAND AAN UITKERING

  • 1. Indien een belanghebbende in de periode van maximaal één jaar voorafgaande aan de aanvraag om een uitkering een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond en mede als gevolg van deze gedraging een beroep op bijstand wordt gedaan wordt bij de volgende gedragingen een verlaging van 100% van de uitkering gedurende één maand opgelegd:

    • a.

      de belanghebbende heeft door eigen schuld of toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid of werk als zelfstandige behouden;

    • b.

      de belanghebbende heeft door eigen schuld of toedoen geen recht (meer) op een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de WWB;

    • c.

      de belanghebbende heeft door eigen schuld of toedoen inkomsten verloren.

  • 2. Indien een belanghebbende voorafgaand aan de bijstandsperiode een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond door onverantwoorde besteding van middelen, stemt het college de verlaging af op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3. Indien een voorliggende voorziening wegens verrekening van een bestuurlijke boete in verband met herhaalde schending van de inlichtingenplicht niet tot uitbetaling komt, wordt dit als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aangemerkt. De bijstand wordt dan gedurende één maand met 100% verlaagd.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, wordt de verlaging als bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 25% van de uitkering gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 50% van de uitkering gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-: 100% van de uitkering gedurende één maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 6.000,- tot € 8.000,-: 100% van de uitkering gedurende twee maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag vanaf € 8.000,-: 100% van de uitkering gedurende twee maanden plus één maand voor elke € 2.000,- waarmee het benadelingsbedrag boven € 8.000,- uitstijgt.

  • 5. Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid, laat onverlet de mogelijkheid om onder toepassing van artikel 48, tweede lid, onderdeel b van de WWB, het na aftrek van de verlaging resterende recht op bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken tot aan de dag waarop zonder het betoonde tekortschietende besef pas recht op bijstand zou zijn ontstaan.

ARTIKEL 16. TEKORTSCHIETEND BESEF VAN VERANTWOORDELIJKHEID TIJDENS UITKERING

  • 1. Indien een belanghebbende tijdens de bijstandsperiode tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, verlaagt het college bij uitkering gedurende één maand met 100% in de volgende gevallen:

    • a.

      de belanghebbende heeft door eigen schuld of toedoen geen recht (meer) op een voorliggende voorziening;

    • b.

      de belanghebbende heeft door eigen schuld of toedoen inkomsten verloren.

  • 2. Indien een belanghebbende tijdens de bijstandsperiode een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond door onverantwoorde besteding van middelen, stemt het college de verlaging af op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, wordt de verlaging als bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld (verlaging vijfde categorie):

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de uitkering gedurende één maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 25% van de uitkering gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 50% van de uitkering gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-: 100% van de uitkering gedurende één maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 6.000,- tot € 8.000,-: 100% van de uitkering gedurende twee maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag vanaf € 8.000,-: 100% van de uitkering gedurende twee maanden plus één maand voor elke € 2.000,- waarmee het benadelingsbedrag boven € 8.000,- uitstijgt.

  • 4. Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid, laat onverlet de mogelijkheid om onder toepassing van artikel 48, tweede lid, onderdeel b van de WWB het na aftrek van de verlaging resterende recht op uitkering in de vorm van een geldlening te verstrekken tot aan de dag waarop zonder het betoonde tekortschietende besef pas recht op uitkering zou zijn ontstaan.

ARTIKEL 17. NOODZAKELIJKE BETALINGEN

Indien een belanghebbende niet meewerkt aan de opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 57 van de WWB tot het in zijn naam verrichten van noodzakelijke betalingen uit de algemene bijstandsuitkering voor levensonderhoud, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, een verlaging opgelegd van 10% van de uitkering gedurende één maand.

ARTIKEL 18. NIET NAKOMEN VAN OPGELEGDE VERPLICHTINGEN INGEVOLGE ARTIKEL 55 VAN DE WWB

Indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de WWB nakomt, verlaagt het college de uitkering, onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, met 25% gedurende één maand.

HOOFDSTUK 6. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

ARTIKEL 19. OVERGANGSBEPALING

Op gedragingen die plaatsvonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, is de op het moment van de gedraging geldende verordening van toepassing, tenzij de huidige verordening leidt tot een minder zware verlaging.

ARTIKEL 20. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2012.

ARTIKEL 21. CITEERTITEL

Deze verordening kan aangehaald worden als: Afstemmingsverordening gemeente Westland 2013ev.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 28 mei 2013,
De griffier, de voorzitter,
N.Broekema J. van der Tak