Regeling vervallen per 01-01-2013

Debiteurenplan Sociale Zaken Westland

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Debiteurenplan Sociale Zaken Westland

Burgemeester en wethouders van Westland;

gelet op het bepaalde in:

- de Wet werk en bijstand (Wwb), artikelen 58 t/m 62;

- de Invoeringswet Wet werk en bijstand, artikel 13;

- de Handhavingsverordening Wwb en Wij, artikelen 5 t/m 8;

- de Wet investering jongeren;

- het Handhavingsplan Westland 2005;

- het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

;

Besluit:

vast te stellen het Debiteurenplan Sociale Zaken Westland onder gelijktijdige intrekking van het in 2006 vastgestelde Debiteurenplan Sociale Zaken

I. Inleiding

In dit Debiteurenplan zijn de beleidsregels van de Gemeente Westland inzake terugvordering en verhaal nader uitgewerkt. Ze zijn gebaseerd op

- De Wet werk en bijstand (Wwb), artikelen 58 t/m 62;

- De Invoeringswet Wet werk en bijstand, artikel 13;

- De Handhavingsverordening Wwb en Wij, artikelen 5 t/m 8;

- De Wet investering jongeren;

- Het Handhavingsplan Westland 2005;

- Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Het debiteurenplan verfijnt de hoofdlijnen van de verordening en de beleidsvoornemens uit het Handhavingsplan ten behoeve van het operationele niveau (uitvoering).

Het uitgangspunt van het gemeentelijke beleid is de eigen verantwoordelijkheid van de klant om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat houdt in dat in het handhavingsbeleid ook rekening wordt gehouden met het betoonde besef van verantwoordelijkheid en met een eventueel tekortschietend besef daarvan (= sanctionering op grond van de Afstemmingsverordening).

Hoofdlijn en beleidsuitgangspunten zijn duidelijk: De gemeente hanteert een strak handhavingsbeleid als de keerzijde van een klantgerichte lokale sociale dienstverlening. De nadruk ligt op doelmatigheid (= uitstroom naar werk). Burgers in noodgedwongen afhankelijke omstandigheden moeten goed en snel worden geholpen zo lang dat nodig is.

De gemeente voert zowel ten aanzien van haar "Wwb-klanten met uitstroompotentie" als ten aanzien van de klanten, die definitief of zeer langdurig op de (minimale) Wwb-uitkering zijn aangewezen, een transparant maar strak handhavingsbeleid. Op nalatigheid zal normaliter een maatregel volgen (= verlaging van de uitkering), teveel of ten onrechte verstrekte bijstand zal worden teruggevorderd en waar dat mogelijk is zal strikt worden verhaald. Slechts op grond van benoemde, te objectiveren bijzondere omstandigheden zal van terugvordering en/of verhaal worden afgezien.

Bijzondere bijstandverlening, schuldhulpverlening, schuldsanering en armoedebestrijding gaan niet zelden hand in hand. Het debiteurenbeleid van de gemeente kan handvatten bieden voor een integrale benadering. Het is niet wenselijk dat klanten (te) langdurig afhankelijk zijn van een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet of net iets daarboven. Gebruik maken van de gemeentelijke beleidsruimten kan de klant de zekerheid geven dat hij na een bepaalde tijd geen schulden meer zal hebben. Zo'n betalingsregeling kan bij de uitstroom uit de uitkering als een soort inventieve worden gezien. Met het beleid sluit de gemeente overigens aan bij de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De intentie van die wet is waar mogelijk te bezien of een klant met een schone lei kan beginnen, rekening houdend met de ontstaansoorzaak van de vordering en de mogelijkheden die de wet biedt.

De wettelijke regels zullen altijd moeten worden geïnterpreteerd vanuit de omstandigheden van de persoon en diens gezin. Dit individualiseringsbeginsel gaat onverminderd op voor terugvordering en verhaal. Van wets- en beleidsregels kan worden afgeweken, mits gemotiveerd als blijkt dat strikte terugvordering "in die ene situatie van die ene debiteur" zal leiden tot een situatie die in het Burgerlijk Wetboek wordt omschreven als "onredelijk" en "onbillijk". In de termen van de Wwb is er dan sprake van een "dringende situatie".

II. Beleidsregels

  • Aanvullend aan verordening en plan volgen hieronder enkele aanvullende beleidsregels, richtinggevende gedragslijnen bij het terugvorderen en verhalen.

  • 1. Een voorwaarde voor volledig invorderen is dat het voor de debiteur duidelijk is hoe de vordering is ontstaan. Er moet volledig inzicht worden verschaft in de reden van terugvordering/verhaal en in de berekening ervan. Ook moet de debiteur optimaal worden   geïnformeerd over mutaties in de vordering, zoals bijgeschreven rente en brutering

  • 2. Als de debiteur een aantoonbare maximale inspanning verricht om de vordering te betalen,

    wil de gemeente dat in principe belonen. In het bijzonder in het geval het een debiteur betreft

    met een inkomen op bijstandsniveau en er op korte termijn geen substantiële wijziging in

    inkomen en/of vermogen te verwachten is, kan na een periode van 36 maanden optimaal

    aflossen het restant van de vordering worden kwijtgeschonlde

  • 3. In gevallen van schuldsanering (WSNP) zal de gemeente ook de vordering van de afdeling Sociale Zaken inbrengen. Alle vorderingen die binnen de schuldsaneringtermijn (van 3 jaar) niet kunnen worden afgelost zullen worden kwijtgescholden.

     

    Toelichting:

    De WSNP is bedoeld als ultieme maatregel om van een bepaalde schuldenproblematiek afe

    komen. Na een termijn van 3 jaar maximaal en daadwerkelijk aflossen, moet de debiteur een

    reële kans op een normaal (financieel) leven worden geboden. Hetzelfde geldt voor het beleidsuitgangspun2t

  • 4. In het geval van een verwijtbare vordering (fraude) is de gemeente in principe niet bereid tot

    versoepeling van de invordering. In die gevallen zal worden ingevorderd met alle middelen die

    hiervoor beschikbaar zijn. Het termijnbedrag zal gedurende de gehele periode worden berekend

    tot op het niveau van de beslagvrije voet. Als 5 jaar volledig aan de afbetalingsverplichting is

    voldaan, kan worden onderzocht of tot kwijtschelding van het restant van de vordering kan

    worden verleden

    Toelichting:

    Ook in het geval de vordering is ontstaan als gevolg van frauduleus handelen, kan het gewenst

    zijn om een eventuele restantschuld - na een periode van maximaal aflossen - kwijt te

    schelden, de beslagvrije voet te verruimen of de aflossing van het restant op te schenort

  • 5. Bij de invulling van haar terugvorderingsbeleid hanteert de gemeente Westland de volgende

    uitgangspunten:

    • a.

      a. de gemeente zal gelet op de verplichting tot terugvordering moeten trachten de vorderi

    binnen een redelijke termijn te incasseren;

    • b.

      b. voor de debiteur moet het aantrekkelijk zijn mee te werken aan een minnelijke regeling,

    zodat de gemeente niet anders dan tot "invordering in der minne" hoeft over te gaan;

    • c.

      c de hoogte en wijze van aflossing zijn gebaseerd op een analyse van de financiële en sociale

    omstandigheden van deteur debi

  • 6. De geldleningen verstrekt op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen(Bbz)

    worden overeenkomstig in het besluit gestelde regelgeving teruggevorderd.

III. Nadere uitwerking beleidsregels

  • 1. Het totale bedrag van de vordering wordt ingevorderd. In het geval er sprake is van een vordering die lager is dan € 100,00 netto, kan in bepaalde gevallen van invordering worden afgezien. De behandelend casemanager moet dat in het rapport motiveren. De reden van de uitzondering moet in de beschikking aan de klant tot uitdrukking komen. Daarin moet tevens worden vermeld dat alsnog zal worden teruggevorderd als er binnen 12 maanden meerdere verwijtbare vorderingen ontstaan en het totaalbedrag van die vorderingen tezamen hoger is dan € 100,00. (Artikel 5, lid 1 van de Handhavingsverordening).

  • 2. De bijstand wordt bruto teruggevorderd als de loonheffing reeds door de gemeente is afgedragen. De belanghebbende kan ze terugvragen bij de fiscus door middel van het invullen van een T-formulier, waarop het terugbetaalde bedrag als negatief inkomen kan worden aangegeven. Netto terugvordering is alleen mogelijk als de terug te vorderen bijstand in hetzelfde jaar wordt terugbetaald als waarin hij feitelijk is uitbetaald. IOAW en IOAZ zijn bruto-uitkeringen en worden dus altijd bruto teruggevorderd (artikel 58, lid 4 Wwb en artt. 25 Ioaw en Ioaz).

  • 3. Bij niet tijdige betaling wordt het terug te vorderen bedrag verhoogd met de wettelijke rente en de op de vordering betrekking hebbende kosten (artikel 58, lid 4 Wwb). Met dit laatste wordt bedoeld: de kosten die voortvloeien uit additionele werkzaamheden om tot invordering te komen bij niet tijdige betaling o.a. de kosten voor aanmaning, dwangbevel en deurwaarderskosten.

  • 4. De aflossingsbedragen bij vorderingen, ontstaan door een andere reden dan het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, worden vastgesteld volgens de actueel geldende bijstandsnormen. Bij wijzigingen van het minimumloon en de daaraan gekoppelde bijstandsnorm worden de aflossingsbedragen opnieuw vastgesteld. De aflossingsruimte is gelijk aan 6% van de bijstandsnorm + toeslag inclusief vakantietoeslag.

  • 5. De aflossingsruimte bij vorderingen, ontstaan door fraude, wordt bepaald door de volledige beslagruimte zoals die is vastgelegd in de Wet op de Burgerlijke Rechtsvordering (te weten 10% van de bijstandsnorm + toeslag inclusief vakantietoeslag).

  • 6. Als het inkomen van een debiteur hoger is dan de bijstandsnorm dan rekent de gemeente

    • a.

      50% van die overschrijding bij een vordering die is ontstaan op een andere grond dan fraude;

    • b.

      70% van die overschrijding bij een vordering die is ontstaan vanwege fraude.

      Bovenstaande percentages komen boven op het reeds toegepaste percentage van respectievelijke 6% en 10% aflossing.

  • 7. Bij het vaststellen van de aflossingsbedragen voor debiteuren van wie de uitkering wordt beëindigd, blijft nader onderzoek naar de financiële ruimte achterwege onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de maandelijkse aflossing bedraagt tenminste het maximale bedrag van de aflossingsruimte voor de persoon of het gezin geldende bijstandsnorm + toeslag inclusief vakantietoeslag;

    • b.

      b. de (schriftelijk vastgelegde) betalingsregeling wordt strikt nagekomen;\

    • c.

      bij het niet nakomen van de afspraken vervalt de betalingsregeling en zal direct worden overgegaan tot beslaglegging.

  • 8. Vorderingen op grond van de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand zijn preferent. Bij de invordering heeft dat tot gevolg dat de aanwezige betalingsruimte voor concurrente vorderingen wordt ingenomen.

  • 9. Van preferentie kan tijdelijk worden afgezien als daardoor onevenredig nadeel voor de belanghebbende ontstaat, doordat hij niet in staat is gemaakte betalingsafspraken na te komen in het kader van bijvoorbeeld een huur- of energieschuld.

  • 10. De preferentie van de vordering blijft bestaan als een huur- of energieschuld ontstaat na de ingang van de betalingsverplichting op grond van de Wwb.

  • 11. De debiteur, die gedurende 36 maanden de vastgestelde aflossingsruimte heeft besteed aan een (niet fraude) vordering, wordt op verzoek of ambtshalve kwijtschelding verleend. Als gedurende 36 maanden is afgelost aan verschillende schuldeisers, dan kan kwijtschelding worden verleend zodra een bedrag betaald is, gelijk aan 36 maal de maandelijks vastgestelde aflossingsruimte is betaald. Uitgangspunt is dat de debiteur zich gedurende het incassotraject aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

  • 12. De debiteur, die een bedrag heeft voldaan dat gelijk is aan 60 termijnen maal de maximale aflossingsruimte of 50% van de oorspronkelijke vordering (= hoofdsom) ineens betaalt, kan - op diens verzoek - in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) kwijtschelding van het nog te betalen restant. Hierbij geldt de restrictie dat bij fraudevorderingen het netto bedrag van de afkoop tegen 50% gelijk moet zijn aan tenminste het bedrag dat in 60 termijnen zou kunnen worden afgelost. Als de vordering via incassomaatregelen is geïnd, kan de gemeente beslissen de maximale aflossingstermijn van 60 maanden te verlengen met 36 maanden. Deze verlenging staat los van de op de incasso betrekking hebbende kosten. Die worden eveneens in rekening gebracht en komen niet voor afkoop in aanimerking.

  • 13. De gemeente is niet bereid tot medewerking aan een schuldenregeling cq afkoop als de

    vordering is ontstaan na recidive (in het geval de debiteur voor een tweede of daarop volgende keer de inlichtingenplicht schendt waardoor weer een vordering ontstaat.

  • 14. Een geldlening wordt alleen als dusdanig vastgesteld als

    a. er een reden is om de bijstand als geldlening te verlenen;

    b. er een afbetaling is vastgesteld.

    Ook het voor een bepaalde periode afzien van invordering geldt in dit verband als afbetaling, mits na afloop van die periode de invordering start.

  • 15. Een vordering, die is ingesteld op grond van middelen die achteraf worden ontvangen, dient in haar geheel en in één termijn te worden terugbetaald. Als de terugbetaling, om welke reden dan ook, niet plaatsvindt omdat de belanghebbende zelf de gelden ontvangt, moet de vordering door de belanghebbende geheel worden terugbetaald. Afkoop of gedeeltelijke kwijtschelding van zo'n vordering is niet mogelijk.

  • 16. Als de debiteur niet vrijwillig meewerkt aan de terugbetaling van de vordering, wordt verrekening toegepast of beslag gelegd.

  • 17. Als een akkoord is bereikt tussen alle schuldeisers over een minnelijke schikking kan een gelegd beslag worden opgeheven. Lukt het de schuldeisers niet tot een minnelijke regeling te komen dan blijven de invorderingsmaatregelen van kracht.

  • 18. Correspondentie over een vordering mag de terugbetaling niet vertragen. Bij de invordering staan alle invorderingsmaatregelen, genoemd in het Wetboek op de Burgerlijke Rechtsvordering, open.

  • 19. De gemeente is gehouden elk verzoek om herziening te beoordelen. De beslissing wordt schriftelijk aan de debiteur medegedeeld in de vorm van een beschikking. Daar tegen staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Het verzoek tot herziening dient uit te gaan van de debiteur. De gemeente heeft de plicht belanghebbende over deze mogelijkheid te informeren.

  • 20. Als het niet mogelijk is een debiteur te traceren, dan wordt elk jaar bij een heronderzoek een poging ondernomen dat alsnog te doen. Na 5 jaar vergeefse pogingen kan de vordering buiten invordering worden gesteld.

  • 21. Vorderingen die na vijf jaar verjaard zijn worden buiten invordering gesteld. Worden hierna nog betalingen ontvangen op die vordering, dan zullen ze aan belanghebbende worden teruggestort, tenzij er nog een andere vordering open staat ten laste waarvan de betaling kan worden geboekt.

  • 22. Voor debiteuren geldt dat een heronderzoek plaatsvindt na:

    • a.

      12 maanden;

    • b.

      het doorlopen van de maximale aflossingstermijn (36 of 60 maanden).

  • 23. Een hogere onderzoeksfrequentie is mogelijk en kan plaatsvinden in de volgende gevallen:

    • a.

      op verzoek van de debiteur (wijziging aflossingsregeling);

    • b.

      als er aanwijzingen zijn dat de financiële ruimte van de debiteur is toegenomen;

    • c.

      als het betalingsgedrag van de debiteur hier aanleiding toe geeft;

    • d.

      op eigen initiatief van het team Sociale Zaken als hiervoor anderszins aanleiding is.

  • 24. Verhaals(her)onderzoeken vinden eens in de 12 maanden plaats.

  • 25. Na het beëindigen van een Wwb uitkering op grond van het bereiken van de 65 jarige leeftijd wordt de door de klant later ontvangen ouderenkorting niet teruggevorderd.

  • 26. Heffingskortingen die na het rechtmatig beëindigen van een Wwb uitkering worden ontvangen worden niet van de klant teruggevorderd.

IV. Toelichting

Draagkracht

De aflossingsbedragen worden vastgesteld volgens de actueel geldende bijstandsnormen. Bij wijzigingen van het minimumloon en de daaraan gekoppelde bijstandsnormen worden deze bedragen opnieuw vastgesteld. De nieuwe bedragen gelden voor alle aflossingen. De aflossingsruimte is gelijk aan 6% van de bijstandsnorm + toeslag inclusief vakantietoeslag.

Als de vordering is ontstaan door het niet, niet geheel of onjuist verstrekken van inlichtingen (ook wel fraude genoemd), dan bedraagt de aflossing in alle gevallen de volledige voor loonbeslag vatbare ruimte. De aflossingsruimte bij "fraude"vorderingen wordt bepaald door de volledige beslagruimte zoals aangegeven in de Wet op de Burgerlijke Rechtsvordering (= 10% van de bijstandsnorm + toeslag inclusief vakantietoeslag).

In een aantal situaties zal de debiteur een inkomen verwerven boven bijstandsniveau. Het is dan niet redelijk om het gehele bedrag boven de bijstandsnorm te bestemmen als aflossingscapaciteit.

Dit in afwijking van het beslagrecht die dat wél mogelijk maakt.

De gemeente heeft er baat bij eventuele belemmerende factoren bij de uitstroom naar betaald werk (= kerntaak) te verzachten/elimineren. De gemeente wil echter ook het verschil tussen een fraudevordering en een niet-fraudevordering tot uitdrukking brengen in duur en aflossingspercentage. Als het inkomen van de debiteur hoger is dan de bijstandsnorm rekent de gemeente als extra aflossingscapaciteit:

  • 1.

    50% van die overschrijding bij een niet-fraudevordering;

  • 2.

    70% van die overschrijding bij een fraudevordering.

Deze 50% en 70% gelden ook als de debiteur een aantal kosten moet maken waardoor het netto inkomen lager wordt. Het percentage moet dus worden gezien als het deel van de beschikbare ruimte tussen inkomen en bijstandsnorm + noodzakelijke uitgaven.

Aflossingsverplichting

Bij het vaststellen van de aflossingsbedragen voor debiteuren van wie de uitkering wordt beëindigd, blijft nader onderzoek naar de financiële draagkracht achterwege onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de maandelijkse aflossing bedraagt tenminste het maximale bedrag in de voor de betrokken persoon of het gezin geldende bijstandsnorm + toeslag inclusief vakantietoeslag;

  • 2.

    de (schriftelijk vastgelegde) betalingsregeling wordt strikt nagekomen;

  • 3.

    bij het niet nakomen van de afspraken vervalt de betalingsregeling

Als er bijzondere kosten zijn dan kunnen die de draagkracht verminderen. Hetzelfde geldt voor de afbetalingsverplichting aan andere, preferente schulden. Voor de berekening van de volledige draagkracht zal de debiteur dus een volledige opgave van inkomsten en uitgaven moeten aanleveren. Hoe completer de debiteur zijn gegevens aanlevert, hoe nauwkeuriger het bedrag van de draagkracht kan worden vastgesteld. Met oa de volgende kosten kan rekening worden gehouden:

  • -

    gederfde huurtoeslag;

  • -

    te betalen gemeentelijke heffing waar iemand met een bijstandsuitkering kwijtschelding voor kan krijgen;

  • -

    periodieke meerkosten van een ziektekostenverzekering. Hieronder wordt verstaan de basispremie verhoogd met de gemeentelijke bijdrage in de kosten van aanvullende verzekering minus de zorgtoeslag;

  • -

    periodieke reiskosten ivm werk (voor zover de werkgever ze niet vergoedt) op basis van openbaar vervoer, tenzij de werknemer de werkplek niet per openbaar vervoer kan bereiken;

  • -

    kosten in verband met schulden ten aanzien van eerste levensbehoeften als wonen, energie en ziektekostenverzekering, mits de genoemde 50% of 70% van de berekende aflossingscapaciteit wordt aangewend voor aflossing op de terugvordering;

  • -

    kosten ivm studerende kinderen voor wie op grond van het inkomen geen recht op studiekosten-vergoeding bestaat.

Preferentie

Vorderingen op grond van de Abw en de Wwb zijn preferent, het gaat immers om het terugbetalen van gemeenschapsgeld. Bij de invordering heeft dat tot gevolg dat de aanwezige betalingsruimte voor concurrente vorderingen wordt ingenomen. De preferentie is vastgelegd in artikel 60, lid 5, Wwb.

In de Algemene wet bestuursrecht (AWB, artikel 3:4, lid 2)) is bepaald, dat de uitvoering van een besluit voor de belanghebbende geen onevenredig nadeel met zich mag meebrengen. Deze regel, toegepast op de invordering, heeft als consequentie dat

- van een onevenredig nadeel sprake is als door de invordering van een bijstandschuld de

debiteur gemaakte betalingsafspraken ter voorkoming van een ontruiming van de door hem

bewoonde woning of van het afsluiten van de energietoevoer niet meer kan nakomen.

Van preferentie kan tijdelijk worden afgezien als er sprake is van gemaakte betalingsafspraken in het kader van een huur- of energieschuld. Het moet dan wel gaan om betalingsverplichtingen die reeds bestonden op het moment van ontstaan van de verplichting op grond van de Abw/Wwb. Het is niet de bedoeling dat schulden die ontstaan vanwege een afbetalingsverplichting leiden tot een lagere of uitgestelde betaling aan de gemeente.

De preferentie van de gemeentelijke vordering blijft overeind als een huur- of energieschuld ontstaat na de aanvang van de betalingsverplichting op grond van de Wwb. Als in zo'n situatie ontruiming of afsluiting dreigt, zal moeten worden beoordeeld of er aanleiding bestaat om voor die schuld bijzondere bijstand te verlenen.

Dringende redenen

Artikel 5, lid 4 van de Handhavingverordening Wwb en Wij geeft aan dat het college nader vaststelt in welke situaties er sprake kan zijn van dringende redenen (om af te zien van invordering).

Het moet steeds gaan om een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Leidt terugvordering zeer waarschijnlijk tot voor de belanghebbende onacceptabele materiële of immateriële gevolgen, dan is geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van bijstand aan de orde.

Er kan ook sprake zijn van dringende redenen als de gemeente (mede) blaam treft. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (met name het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheids-beginsel en het vertrouwensbeginsel) zijn voor de gemeente uitgangspunten voor een individuele beoordeling van de situatie. Het enkele feit dat de uitkeringsgerechtigde zelf geen rol heeft gespeeld in de foutieve toekenning (of betaling), is geen reden hem dat onterechte voordeel te laten behouden. In dit soort situaties zal er steeds een individuele beoordeling moeten plaatsvinden.

Kwijtschelding na een aantal betaalde termijnen

De gemeente heeft de vrijheid in te stemmen met een verzoek om schuldenregeling of kwijtschelding. Over wenselijkheid en toepassing moet nader beleid worden geformuleerd.

De algemene regel is dat (gedeeltelijke) kwijtschelding van een vordering mogelijk is als 60 maandtermijnen volledig zijn betaald;

Hierbij geldt de restrictie dat bij fraudevorderingen het netto bedrag van de afkoop tegen 50% gelijk moet zijn aan tenminste het bedrag dat maximaal in 60 termijnen zou kunnen worden afgelost. Het gaat er dus niet om dat iemand 60 maanden heeft voldaan, maar dat er sprake is van 60 maanden aflossing van de maximale ruimte. Het gevolg is dat de termijn van 60 maanden langer wordt als het maximale aflossingsbedrag in die tijd is verlaagd wegens andere, dringende schulden/aflossingsverplichtingen.

Overigens is het de bedoeling dat "kleinere" fraudevorderingen volledig worden afgelost! Hier kan niet de 50%-afkoopregeling gelden, maar moet een bedrag, dat gelijk is aan 60 termijnen van maximale aflossing, worden terugbetaald. Een voorbeeld: Bij een vordering van € 1.500 kan niet tegen € 750 (50%) worden afgekocht, maar moet volledig worden terugbetaald. Immers, de toepassing van de afkoopregeling zou in die gevallen in strijd zijn met het uitgangspunt dat de Wwb-vordering preferent is en in eerste aanleg geheel moet worden terugbetaald.

De gemeente werkt niet mee aan schuldregeling cq afkoop als de vordering is ontstaan door recidive. Het is niet de bedoeling dat iemand die aflost op een vordering, die financiële verplichting probeert op te lossen door niet de juiste informatie te verstrekken. De vordering die binnen drie jaar voortkomt uit een tweede of volgende poging komt niet voor (gedeeltelijke) kwijtschelding in aanmerking. Recidive is: het verstrekken van onjuiste of onvoldoende inlichtingen nadat deze persoon eerder op soortgelijk gedrag is aangesproken en dat dmv een beschikking is bevestigd.

De wet biedt de mogelijkheid om de termijn van 60 maanden te bekorten tot 36 maanden als iemand die hele tijd heeft geleefd van 90% van de bijstandsnorm en de vordering niet door fraude is veroorzaakt. Als gedurende een periode van 36 maanden is afgelost aan verschillende schuldeisers, dan kan kwijtschelding worden verleend zodra is betaald een bedrag gelijk aan 36 maanden maal de gehele beslagruimte of als minimaal 50% van de vordering in één termijn is betaald. De debiteur moet gedurende het aflossingstraject aan zijn terugbetalingsverplichting hebben voldaan.

Wordt de vordering dmv incassomaatregelen geïnd, dan kan de gemeente beslissen de maximale aflossingstermijn van 60 maanden te verlengen met 36 maanden. Deze verlenging staat los van de op de incasso betrekking hebbende kosten, die eveneens in rekening worden gebracht en die niet voor afkoop in aanmerking komen.

Geldleningen

Leenbijstand (bijzondere bijstand) en Bbz-kredieten vallen niet onder de terugvorderings-bepalingen, zolang de debiteur zich houdt aan de afgesproken aflossingsverplichtingen (zoals opgenomen in de akte van geldlening en/of de toekenningsbeschikking). Voldoet de cliënt aan zijn betalingsverplichtingen van de leenbijstand, zoals opgenomen in de administratie van team sociale zaken, dan kan deze ook ambtshalve of op verzoek voor kwijtschelding in aanmerking komen als de bepaalde termijn van 36 maanden aflossing is verstreken.

Pas wanneer de klant drie maanden verzuimt te betalen wordt de lening teruggevorderd.

In bepaalde situaties verleent de gemeente bijstand als geldlening, omdat de klant verwacht bepaalde gelden te gaan ontvangen. Zoals in het geval van de klant die bijstand vraagt terwijl de boedelscheiding nog loopt. Uit de opbrengst van de woning moet de verleende bijstand in één keer worden terug betaald (uiteraard als de opbrengst uit de boedelscheiding dat toelaat).

Dat geldt ook bij verrekening van uitkeringen. Als met terugwerkende kracht een andere uitkering wordt toegekend, dan vindt eveneens terugbetaling plaats tussen de gemeente en de betreffende instelling. Dergelijke vorderingen worden ingesteld op grond van artikel 58, lid 1, sub f van de Wwb.

De gemeente heeft het recht om, daar waar ze dat nodig acht, zich te voorzien van zekerheden. Zo kan ze conservatoir beslag leggen op een woning om er zeker van te zijn dat de opbrengst ook daadwerkelijk aan haar toekomt. Een vordering die is ingesteld op middelen die achteraf worden ontvangen, moet in z'n geheel in één termijn worden terugbetaald. Als om welke reden dan ook niet wordt terugbetaald omdat betrokkene de gelden zelf heeft ontvangen, dan moet de vordering door belanghebbende geheel worden terugbetaald. Afkoop of gedeeltelijke kwijtschelding zijn dan niet aan de orde.

Leggen en opheffen van beslagen

De vordering is vastgesteld als de debiteur geen bezwaar aantekent of als zijn bezwaar ongegrond is verklaard en er tegen dit besluit geen beroep is ingesteld bij de sector bestuursrecht van de rechtbank (rechtens onaantastbaar is geworden). Hierbij wordt opgemerkt dat bezwaar geen schorsende werking heeft op het vaststellen van een vordering.

Na vaststelling heeft de gemeente alle recht haar vordering te innen. De debiteur wordt twee keer gemaand om aan zijn verplichtingen te voldoen. Als de debiteur dan niet vrijwillig meewerkt aan het terugbetalen van de vordering, wordt verrekend of beslag gelegd ter inning van de vordering. Dit is gebaseerd op artikel 60, lid 3 en 4 van de Wwb. Een eenmaal opgelegd beslag wordt pas weer opgeheven als de vordering is voldaan. Een andere mogelijkheid is de beslaglegging door een preferente debiteur met een hogere rangorde (zoals de Belastingdienst).

Is er sprake van schuldsanering dan wordt een gemeentelijk beslag pas opgeheven als alle schuldeisers zich bereid hebben verklaard mee te werken aan een minnelijke regeling. Het "alvast opheffen van het beslag" in afwachting van een regeling is niet mogelijk.

Komt een minnelijke schikking niet tot stand, dan wordt een gelegd beslag niet opgeheven voordat de rechter daar opdracht toe geeft. Als een akkoord is bereikt tussen alle schuldeisers over een minnelijke schikking, dan kan een gelegd beslag worden opgeheven. Lukt dat de schuldeisers niet, dan blijven de invorderingsmaatregelen van kracht.

Het komt voor dat degene die moet terugbetalen merkbaar tracht de zaak te vertragen, bijvoorbeeld door het steeds maar verzenden van brieven en dergelijke. Dit moet zo effectief mogelijk worden tegengegaan, met name door het strak vasthouden aan het feit dat betrokkene één maal de kans wordt geboden alle informatie aan te leveren. Voldoet hij daar niet aan dan volgt direct gedwongen invordering. Correspondentie over een vordering mag de terugbetaling niet vertragen. Bij de invordering staan alle vorderingsmaatregelen, genoemd in het Wetboek op de Burgerlijke Rechtsvordering, ope.n

Herzien opgelegde betalingsverplichting(en)

Als eenmaal het bedrag van de maandelijkse terugbetaling is vastgesteld, kan de debiteur om een lager bedrag verzoeken. De gemeente moet ieder verzoek om herziening serieus in (her-) overweging nemen. De beslissing wordt de debiteur meegedeeld in de vorm van een beschikking. Daartegen staat, zoals tegen elke beschikking, bezwaar open. De beschikking zal moeten voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daaraan stelt. Het initiatief tot reactie of bezwaar moet altijd uitgaan van de debiteur. De gemeente zal de debiteur steeds goed moeten voorlichten.

Spoorloos/Afzien van terugvordering

Als een debiteur spoorloos is, zal eens per jaar worden geprobeerd zijn adres te achterhalen. Als de persoon na 5 jaar nog steeds niet te traceren is, kan de vordering buiten invordering worden gesteld, ook in het geval van fraudevorderingen.

Het komt voor dat, nadat alle juridische procedures doorlopen zijn (kantonrechter, rechtbank, deurwaarder), incasso niet mogelijk blijkt. De debiteur is onvindbaar. Het heeft in die gevallen weinig zin om deze zaken in het klantenbestand te houden. Na 5 jaar kunnen dit soort zaken worden afgerond met een rapportage, waarin een finaal overzicht van alle stappen die zijn ondernomen en een voorstel tot verder afzien van invordering. Dat geldt ook voor fraudevorderingen, zij het dat in die gevallen objectief moet zijn aan te geven dat er echt alles aan is gedaan om in te vorderen, er geen mogelijkheden (meer) zijn en de debiteur daarom het bestand onnodig vervuilt. Het algemene rechtsgevoel zorgt ervoor dat de gemeente de morele plicht heeft er alles aan te doen om door fraude verkregen gemeenschapsgelden terug te vorderen.

De termijn van 5 jaar kan worden verlengd als duidelijk is dat de vordering op een korte termijn wel inbaar wordt omdat de debiteur door het verkrijgen van een uitkering wel traceerbaar wordt. Bijvoorbeeld: De debiteur wordt 65 jaar en gaat een AOW uitkering ontvangen.

Heffingskortingen.

In verband met wijziging in de persoonlijke levensomstandigheden wordt een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand beëindigd. In bepaalde situatie kan een klant met terugwerkende kracht bij de Belastingdienst recht kan doen gelden op een heffingskorting.

Bijvoorbeeld: Combinatiekorting en Ouderenkorting. Met het beëindigen van de Wwb uitkering wordt de relatie met de klant afgesloten. Over de periode waarover uitkering is verstrekt zijn alle ontvangen heffingskortingen en inkomsten volgens de geldende regels in mindering gebracht. Daarmee wordt voldaan aan de Wwb regelgeving. De klant mag na het ontvangen van een beëindigingbeschikking, als er verder geen vorderingen meer op de klant aanwezig zijn, ervan uit gaan dat zijn bemoeienis met het team Sociale Zaken is afgesloten. Om de klant deze nog achteraf lastig te gaan vallen met administratieve zaken en eventueel een mogelijke vordering is dan ook niet gewenst. Temeer omdat het in de regel om kleine vorderingen zal gaan. Deze worden daarom niet ingevorderd.

V. VERHAAL

Zolang de aangekondigde nieuwe (ingrijpend veranderde) verhaalswetgeving er niet is, kan de gemeente blijven verhalen op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Zulks is geregeld in artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.

VERHAALSGRONDEN

1. Verhaal in verband met een wettelijke onderhoudsplicht

Op grond van artikel 62 Wwb is verhaal mogelijk op grond van de onderhoudsplicht. Het betreft personen die hun onderhoudsplicht niet of niet behoorlijk nakomen:

  • -

    bij het ontbreken van het gezinsverband tegenover zijn echtgeno(o)te of minderjarig kind. Er is sprake van gescheiden leven zodder dat er sprake is van een echtscheiding;

  • -

    het minderjarige kind tegenover zijn ouders (welke situatie nauwelijks voorkomt);

  • -

    na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na echtscheiding van tafel en bed. Voor de gemeente staat ook verhaal open als partijen de alimentatie in een nihil- of nihilplusbeding qua hoogte en duur in onderling overleg (convenant) beperkt of begrensd hebben;

  • -

    tegenover zijn/haar meerderjarig kind van 18 tot 21 jaar waaraan bijzondere bijstand is verleend. (art. 62 onder c Wwb)

2. Het ontbreken van een rechterlijke uitspraak

In het geval van het ontbreken van een rechterlijke uitspraak voor levensonderhoud (alimentatie) heeft de gemeente zelfstandig de mogelijkheid om een onderhoudsbijdrage op te leggen. Hierbij dienen dezelfde criteria naar burgerlijk recht, die de rechtbank zou hanteren bij het opleggen van alimentatie, in acht te worden genomen.

  • a.

    De draagkracht van de onderhoudsplichtige

    Het gaat om een onderzoek naar de financiële situatie van de onderhoudsplichtige. De draagkracht moet worden vastgesteld aan de hand van de Tremanormen.

  • b.

    De behoeftigheid van de onderhouds-(uitkerings)gerechtigde

    Verhaal op de onderhoudsplichtige is niet mogelijk als deze kan aantonen dat bijstand is verleend terwijl de uitkeringsontvangende (deels) zelf in het onderhoud zou kunnen voorzien. De gemeente zal dan aannemelijk moeten kunnen maken dat

    • -

      de arbeidsverplichtingen zijn opgelegd;

    • -

      er controle is op de naleving hiervan;

    • -

      er bij ontheffing van de arbeidsverplichting hiervoor een gegronde reden aanwezig was.

      Ook moet worden beoordeeld of de behoefte aan een uitkering het gevolg is van de echtscheiding, het causale verband aanwezig is. Is hiervan geen sprake dan kan geen onderhoudsbijdrage tbv de ex-echtgenote worden opgelegd.

  • c.

    Andere criteria

    • -

      De financiële afhankelijkheid van de onderhoudsgerechtigde tijdens het huwelijk;

    • -

      de duur van het huwelijk;

    • -

      de aanwezigheid van kinderen die uit die relatie zijn geboren.

3. Bestaande rechterlijke uitspraak (artikel 62 b Wwb)

Als er sprake is van een rechterlijke uitspraak die de onderhoudsplichtige niet naleeft, dan wordt van de klant gevraagd daarop formele actie te ondernemen (met eventueel een cessie aan de gemeente). Slechts in het geval er sprake is van een dringende reden zal de gemeente in overeenstemming met de rechterlijke uitspraak verhalen. De gemeente kan dan door middel van een verhaalsbeschikking, die een executoriale titel heeft, tot invordering overgaan.

Als de alimentatie-uitspraak is achterhaald, wordt als gevolg van een verhaalsbesluit ogv artikel 96 Abw in feite een onjuist verhaalsbedrag vastgesteld. De onderhoudsplichtige zal zelf het initiatief moeten nemen om ogv artikel 1:401 BW bij de alimentatierechter een herzieningsverzoek in te dienen. In afwachting van de rechterlijke uitspraak kan de gemeente voorlopig genoegen nemen met het berekende, lagere alimentatiebedrag.

4. Wijziging van een bestaande rechterlijke uitspraak (artikel 62 e Wwb en 401 BW)

De gemeente kan om wijziging van een bestaande rechterlijke uitspraak vragen omdat:

  • a.

    de uitspraak door een wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet;

  • b.

    de uitspraak vanaf het begin niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan: er is bijvoorbeeld uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.

5. Verhaal in verband met schenking (artikel 62 f Wwb)

Bijstand wordt verhaald op degene aan wie de bijstandontvangende een schenking heeft gedaan. Geen verhaal wordt ingesteld als de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van de bijstandsverlening redelijkerwijs niet kon voorzien. Verhaal dient zich te beperken tot de middelen waarmee rekening zou zijn gehouden als er geen schenking zou zijn gedaan.

6. Verhaal op nalatenschap (artikel 62 f Wwb)

Bijstand wordt verhaald op de nalatenschap voor zover vóór het overlijden nog geen volledige terugvordering heeft plaatsgevonden (artikel 58 en 59 Wwb). Verhaal op de nalatenschap kan dan in de volgende situaties:

  • -

    niet nakomen van verplichtingen;

  • -

    tekort schietend besef van verantwoordelijkheid;

  • -

    onverschuldigde betaling, teveel of ten onrechte verleende bijstand;

  • -

    latere ontvangst van middelen over dezelfde periode als de bijstandsverlening of met dezelfde bestemming;

  • -

    geldlening of borgtocht, inclusief voorschotten.

7. Afzien van het recht tot verhaal

De gemeente kan geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal op derden als daarvoor, gelet op de omstandigheden, dringende redenen aanwezig zijn. Het gaat dan om uitzonderlijke situaties van meestal relationele en/of zwaarwegende psychische problemen bij onderhoudsgerechtigde en/of -plichtige!

Is de onderhoudsgerechtigde opgenomen in een "Blijf-van-m'n-lijf-huis" dan wordt ter bescherming van de persoon en de kinderen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Er kan op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besloten worden gedeeltelijk van verhaal van bijstand (voor zover op dat moment opeisbaar) af te zien als

  • -

    redelijkerwijs is te voorzien dat betrokkene niet langer in staat is tot betaling van zijn schulden ;

  • -

    dit nodig is voor de totstandkoming van een schuldregeling.

INVORDERING/PROCEDURES/TERMIJNEN

1. Verhaal op nalatenschap en schenking

Bij verhaal op een nalatenschap en een schenking moet de bijstand in één termijn worden terugbetaald.

2. Verhaal op de onderhoudsplichtige

2a. De selectie van onderhoudsplichtigen

Geen rechterlijke uitspraak

De casemanager signaleert een mogelijke onderhoudsplicht. De gemeente moet snel handelen om te voorkomen dat ze haar rechten op verhaal over een verstreken bijstandsperiode verspeelt. De onderhoudsplichtige moet zo snel mogelijk worden benaderd. De casemanager besteedt altijd aandacht aan de onderhoudsplicht en gaat na wat er in de echtscheidingsprocedure al wordt of is ondernomen. Mogelijk kunnen er aanwijzingen zijn om vanwege dringende redenen van verhaal af te zien. Als na onderzoek van de bijstandsaanvraag blijkt dat er recht op bijstand bestaat en er een onderhoudsplichtige is, geeft de casemanager de gegevens door aan de casemanager terugvordering en verhaal (direct werkproces aanmaken).

Wel rechterlijke uitspraak

De casemanager terugvordering en verhaal kan de uitspraak van de rechter toetsen aan de wettelijke maatstaven als de gegevens (actuele financiële gegevens onderhoudsplichtige) aanwezig zijn of opgevraagd kunnen worden bij de klant of zijn advocaat. Ook kan het van belang zijn het alimentatievonnis bij de rechtbank op te vragen. Dan kan worden nagegaan in hoeverre de rechter rekening heeft kunnen houden met alle omstandigheden. Zijn de gegevens niet snel beschikbaar of is de situatie gewijzigd, dan zal de onderhoudsplichtige worden aangeschreven.

2b. Het aanschrijven van onderhoudsplichtigen

De casemanager terugvordering en verhaal schrijft binnen een week de onderhoudsplichtige aan. In deze brief wordt meegedeeld, dat besloten is om het volledig te verhalen en hem de mogelijkheid geboden zijn financiële gegevens aan te leveren om de onderhoudsplicht definitief te kunnen vaststellen. Hiervoor wordt een vragenformulier verstrekt aan de hand waarvan de draagkracht kan worden vastgesteld. In de uitnodigingsbrief is in ieder geval vermeld dat de onderhoudsplichtige verplicht is tot informatie ogv artikel 17 lid 1 Wwb.

De onderhoudsplichtige heeft twee weken de tijd die informatie aan te leveren. Als de onderhoudsplichtige hieraan niet voldoet, ontvangt hij binnen een week een brief waarin hem wordt meegedeeld het verzuim binnen 2 weken te herstellen.

In de laatste brief wordt de onderhoudsplichtige meegedeeld dat - bij het in gebreke blijven - de gemeente zal overgaan tot verhaal van de volledige (bruto)uitkering. Binnen een maand na de ontvangst van de gegevens (ook als de gegevens niet of onvolledig zijn ontvangen) moet de gemeente een besluit nemen over de hoogte van de onderhoudsbijdrage.

2c. Het vaststellen van de onderhoudsbijdrage

Geen rechterlijke uitspraak:

Voor het vaststellen van de onderhoudsbijdrage wordt gebruik gemaakt van de Tremanormen. Als de onderhoudsplichtige geen medewerking heeft verleend dan wordt de onderhoudsbijdrage vastgesteld op het maximale verhaalsbedrag, gelijk aan de verstrekte bruto-uitkering aan de uitkeringsgerechtigde. In de regel blijkt dit een goed pressiemiddel. Als de onderhoudsplichtige onvoldoende gegevens overlegt, wordt alleen rekening gehouden met de gegevens voor zover die bekend en geverifieerd zijn.

Wel rechterlijke uitspraak:

Als er een rechterlijke uitspraak is dan wordt aan de hand van de Trema-normen en de motivering van de rechtbank bepaald of de uitspraak aan de wettelijke maatstaven voldoet. Als dat zo is, legt de gemeente geen aanvullende onderhoudsbijdrage op. Zolang de onderhoudsplichtige de alimentatie voldoet komt de gemeente verder niet in actie. Wordt de rechterlijke uitspraak niet nageleefd, dan moet de gemeente in overeenstemming met die uitspraak verhalen. De gemeente kan dan door middel van een verhaalsbeschikking (die een executoriale titel heeft) tot invordering overgaan (artikel 62 b Wwb).

Hoogte van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van minderjarige kinderen

Als maximale onderhoudsbijdrage geldt het verschil de "norm alleenstaande" en de "norm alleenstaande ouder".

2d. De ingangsdatum

In principe moet de ingangsdatum zo dicht mogelijk bij de ingangsdatum van de bijstands-verlening liggen. Dit is in de praktijk echter niet haalbaar. De bijdrage gaat daarom in op de eerste dag van de maand volgend op de eerste aanschrijving.

2e. Het verhaalsbesluit

Een verhaalsbesluit is een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, Awb. Het college van B&W hebben dientengevolge een motiveringsplicht (artikelen 3:46 en 3:47, lid 1, Awb). In het verhaalsbesluit moet duidelijk worden aangegeven op welke gronden het college van B&W tot verhaal overgaan. In dat verband moet altijd worden vermeld:

  • -

    het verhaalsrecht van de gemeente;

  • -

    dat er sprake is van onderhoudsplicht die niet of niet behoorlijk wordt nagekomen;

  • -

    de behoefte van de bijstandsgerechtigde aan levensonderhoud;

  • -

    de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Als de gemeente verhaalt in afwijking van een rechterlijke uitspraak inzake levensonderhoud moet in het verhaalsbesluit tot uitdrukking komen dat

  • -

    er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor de vastgestelde alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet;

  • -

    de alimentatie van begin af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan omdat bij de vaststelling ervan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan;

  • -

    de alimentatie berust op een onderlinge overeenkomst tussen partijen en daardoor niet aan de wettelijke maatstaven voldoet.

In het verhaalsbesluit moeten de wettelijke bepalingen waarop dat besluit berust worden vermeld (artikel 3:47, lid 2, Awb). Ook moeten worden aangegeven: het bedrag van de betaling en de termijn waarbinnen die betaling wordt verlangd. Artikel 62 g Wwb noemt in dit verband geen termijn. In de praktijk wordt dikwijls - analoog aan artikel 62 b Wwb - een betalingstermijn van 30 dagen na bekendmaking van het besluit aangehouden.

3. Invordering

Als de onderhoudsplichtige na ontvangst van de verhaalsbeschikking niet tot betaling overgaat, moet de gemeente de navolgende procedure hanteren.

3a. Verhaal in rechte

Na het verstrijken van de eerste maand waarin is geconstateerd dat de onderhoudsplichtige in gebreke blijft, wordt hij tweemaal aangemaand. Blijft hij ook na de aanmaningen in gebreke, dan zal de gemeente nog diezelfde maand een besluit nemen om een verhaalsprocedure bij de rechtbank aanhangig maken.

Na toewijzing van de vordering door de rechtbank wordt de onderhoudsplichtige gemaand de verschuldigde bijdrage te voldoen. Dat gebeurt onder overlegging van een kopie van de rechterlijke uitspraak. In de aanmaning wordt er tevens op gewezen dat beslag zal worden gelegd als niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan. Vaak is er ook sprake van een betalings-achterstand, omdat de rechter de vordering van de gemeente met terugwerkende kracht heeft toegekend. De achterstand wordt dan in door de rechter te bepalen aantal termijnen ingevorderd. De hoogte van de dan overeen te komen periodieke aflossing beoordeelt de rechter op strikt individuele gronden.

Als de onderhoudsplichtige na deze aanmaning nog niet vrijwillig voldoet aan zijn betalingsverplichting zal een deurwaarder worden ingeschakeld voor (executoriaal) derdenbeslag. Voor de invordering van achterstallige kinderalimentatie wordt het Landelijk Bureau Inning Ouderbijdragen (LBIO) ingeschakeld.

3b. Er is al een rechterlijke uitspraak

Als er al een rechterlijke uitspraak met betrekking tot levensonderhoud aanwezig is, die voldoet aan de eisen (grens onderhoudsplicht) dan kan de gemeente door middel van een verhaals-beschikking op grond van artikel 62 Wwb tot invordering overgaan. De procedure is:

  • -

    per verhaalsbeschikking wordt het besluit tot verhaal met daarin de aanmaning om binnen 30 dagen na verzending het verschuldigde bedrag te voldoen meegedeeld;

  • -

    de onderhoudsplichtige kan binnen de betalingstermijn van 30 dagen door middel van een verzoekschrift in verzet komen bij de rechtbank. Gaat een onderhoudsplichtige in verzet dan wordt de invordering opgeschort;

  • -

    wordt aan de aanmaning geen gevolg gegeven en is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot verzet, dan is de gemeente met uitsluiting van degene die bijstand ontvangt bevoegd om tot invordering over te gaan. In eerste instantie zal de uitkeringsgerechtigde zélf deze actie starten;

  • -

    de verhaalsbeschikking heeft een executoriale titel. Via executoriaal beslag kan tot invordering worden overgegaan.

3c. Invordering in het buitenland

Als de onderhoudsplichtige niet de Nederlandse nationaliteit heeft, is er bij onwil in de praktijk geen enkele mogelijkheid om tot invordering over te gaan. Heeft de in het buitenland verblijvende onderhoudsplichtige de Nederlandse nationaliteit, dan is de invordering eveneens problematisch. In dat geval kan de gemeente de invordering van de kinderalimentatie overdragen aan het LBIO.

VI. DEBITEURENBEHEER/HERONDERZOEKEN

Het debiteurenonderzoeksplan

Het college is vrij in het vaststellen van de wijze en termijnen van heronderzoek. Het onder-zoeksplan is als bijlage aan deze nota toegevoegd.

Wijze van administratieve verwerking 

De administratie van het team Sociale Zaken is verantwoordelijk voor een juiste invoering in het geautomatiseerde systeem van alle vorderingen, die volgen op terugvorderings- en verhaalsbeslissingen

Wijze van signaleren

Na de implementatie is de administratie in staat om na afloop van de maand alle interne en externe ontvangsten te boeken en te verwerken. Zodoende kan vóór het einde van de maand volgend op de maand van de betaling een overzicht worden verstrekt van debiteuren die hun verplichting niet zijn nagekomen. Voor alle vorderingen geldt de volgende betalingsregeling:

  • 1.

    Per beschikking wordt de klant geïnformeerd over de hoogte van de vordering, het bedrag van de aflossing en de termijn waarbinnen hij aan de verplichting voldaan moet hebben: 30 dagen (nieuwe of herziene vorderingen).

  • 2.

    Als de betaling niet op tijd is ontvangen volgt een eerste aanmaning. Daarin wordt de klant erop gewezen dat hij binnen twee weken moet betalen en dat de vordering met de kosten van de aanmaning wordt verhoogd.

  • 3.

    Volgt binnen deze termijn geen betaling, dan wordt het openstaande bedrag ingevorderd bij dwangbevel. Daarinwordt de klant erop gewezen dat hij binnen twee weken moet betalen, dat hij ook de kosten van aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de wettelijke rente moet betalen.

  • 4.

    Wordt deze termijn overschreden dan wordt de vordering zo spoedig mogelijk ter hand van een deurwaarder gesteld.

De wijze van tijdig en adequaat signaleren van de nalatigheid moet goed in het systeem zijn gewaarborgd. De casemanager terugvordering en verhaal moet vervolgens direct actie ondernemen en het proces (met name inhoudelijk) bewaken.

Inrichting Interne Controle

In het Interne Controleplan van de gemeente Westland is verankerd dat de interne controleur periodiek onderzoek (steekproefsgewijs) instelt naar de kwaliteit van de uitvoering van het debiteurenbeleid. De resultaten op de verschillende onderdelen worden per kwartaal in een controlerapport samengevat tbv management, bestuur en accountant.

Ondertekening

vast te stellen het Debiteurenplan Sociale Zaken Westland onder gelijktijdige intrekking van het in 2006 vastgestelde Debiteurenplan Sociale Zaken
Burgemeester en wethouders van Westland,
De secretaris – M. van Beek
De burgemeester – J. van der Tak

Bijlage: Het debiteurenonderzoeksplan

De debiteuren(her)onderzoeken zijn arbeidsintensief omdat telkens de financiële omstandigheden moeten worden beoordeeld en geverifieerd. Met name is het dikwijls moeilijk financiële gegevens te verkrijgen van een debiteur die geen uitkering (meer) ontvangt van de gemeente. Geregeld zal de actuele woonplaats nagetrokken moeten worden. Vervolgens zal de debiteur dmv bewijs-stukken inzage moeten geven in zijn inkomsten, uitgaven en eventuele bijzondere lasten (schulden en aflossingsverplichtingen). Daarna moet beoordeeld worden welk bedrag de debiteur maandelijks kan aflossen of als onderhoudsbijdrage kan betalen.

 

Veel debiteuren, met name onderhoudsplichtigen, vinden het vaak bezwaarlijk om steeds opnieuw hun financiële gegevens te moeten overleggen. Vanuit de redenering "dat er toch een betalings-regeling is" wordt het belang van een periodiek heronderzoek niet ingezien. Aan de andere kant is het van belang dat de gemeente op de hoogte blijft van de actuele financiële draagkracht van de debiteur.

De gemeente zou in bepaalde gevallen kunnen volstaan (vormvrij) met een lagere frequentie van heronderzoeken (bijvoorbeeld eens per 3 jaar). De gemeente opteert niet voor een differentiatie in de heronderzoekfrequenties, maar voor schriftelijk uitvragen van debiteuren die, na beoordeling door de casemanager TV, vervolgens aanleiding geeft tot

- een snelle, laagdrempelige afdoening (= continueren)

of tot

- een nader onderzoek bij gewijzigde omstandigheden.

De heronderzoekfrequentie is 12 maanden en loopt daarmee in de pas met de heronderzoeken in het kader van de Wwb en Ioaw/z. Ze geldt voor de volgende situaties:

- terugvorderingen die binnen 5 jaar terugbetaald (kunnen) zijn;

- terugvorderingen die niet binnen 5 jaar terugbetaald kunnen worden;

- bijstandverlening onder verband van krediethypotheek of andere zekerheidstelling;

- verhaal op derden.