Regeling vervallen per 24-12-2019

Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2015

Geldend van 07-02-2015 t/m 23-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2015

De raad van de gemeente Westland;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders betreffende de vaststelling van de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet 2015;

Gelet op het bepaalde in:

  • -

    artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet.

Overwegende:

  • -

    dat het noodzakelijk is de wijze waarop personen die tot de doelgroep van van loonkostensubsiedie behoort vast te leggen;

  • -

    dat het noodzakelijk de vaststelling van de loonwaarde bij verordening te regelen.

Besluit:

Vast te stellen de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2015.

Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

  • 3. Het college kan aan een externe organisatie of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies vragen met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. De externe organisatie of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.

Artikel 2. Vaststelling loonwaarde

  • 1. Het college gebruikt de in de bijlage omschreven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

  • 2. Het college kan aan een externe organisatie of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies vragen met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon. De externe organisatie of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen neemt daarbij de in de bijlage omschreven methode in acht.

Artikel 3. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 november 2015,
De griffier, de voorzitter,
N. Broekema, J. van der Tak

Leeswijzer Verordening loonkostensubsidie Participatiewet 2015

Per 1 januari 2015 zal de Participatiewet in werking treden. De Participatiewet vervangt de Wet werk en bijstand. Met ingang van 1 januari 2015 zal ook de toegang tot de Wet Sociale Werkvoorziening worden afgesloten. Mensen met een arbeidsbeperking worden zo veel mogelijk bij reguliere werkgevers geplaatst.

De gemeenteraad moet op grond van de Participatiewet een Verordening loonkostensubsidie vaststellen voor mensen die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen met voltijdse arbeid.

Loonkostensubsidie is op zich geen nieuw instrument. In de huidige re-integratieverordening is dit instrument al opgenomen. Voor 1 juli 2015 zal een op de Participatiewet gebaseerde re-integratieverordening voorgelegd worden aan de Raad. Dat kan dan pas, omdat er nog verschillende Algemene Maatregelen van Bestruur (AMvB) gerealiseerd moeten worden.

Wel nieuw is dat ingaande 2015 dit instrument gefinancierd wordt uit het budget voor de uitkeringsverstrekking (BUIG). Loonkostensubsidie op grond van de nu voorliggende verordening is bedoeld voor mensen met een arbeidsbeperking die met een loonkostensubsidie bij een werkgever werken.

Loonkostensubsidie kan ingezet worden voor inwoners die een arbeidsbeperking hebben. De hoogte van de loonkostensubsidie is het verschil tussen de vast te stellen loonwaarde en het Wettelijk Minimumloon (WML). De loonwaarde wordt op de werkplek met een loonwaardemeting vastgesteld. De methodiek van die loonwaardemeting moet voldoen aan een aantal eisen. De loonkostensubsidie is maximaal 70% van het WML en wordt ten laste gebracht van het zogenaamde I-deel. Bij de bepaling van de omvang van het I-deel wordt in de toekomst rekening gehouden met de verstrekte loonkostensubsidies.

De loonwaarde wordt op de werkplek met een loonwaardemeting vastgesteld. De methodiek van die loonwaardemeting moet voldoen aan een aantal eisen met betrekking tot transparantie wat wordt gemeten en ten aanzien van de deskundige die de loonwaarde meting uitvoert.

Door het afsluiten van de WSW voor nieuwe werknemers wordt die regeling de komende jaren afgebouwd. Gemeenten hebben de mogelijkheid om een participatievoorziening beschut werk te realiseren voor inwoners die daarvoor geïndiceerd worden. De financiering van die plekken geschiedt op basis van deze loonkostensubsidieregeling.

Voor deze verordening worden geen beleidskeuzes gemaakt. Het is een formele aangelegenheid om het instrument loonkostensubsidie overeenkomstig de Participatiewet in te kunnen zetten voor mensen met een arbeidsbeperking.

Bijlage bij artikel 2 - wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld

Het college maakt gebruik van een regionaal ingekochte loonwaardemethodiek om de loonwaarde van een persoon te bepalen.

Aan deze loonwaardemethodiek zijn in ieder geval de volgende eisen gesteld.

De loonwaarde van een werknemer wordt berekend op basis van:

  • gegevens verkregen van de werkgever;

  • gegevens verkregen van de werknemer zelf

Het instrument genereert een goed leesbare rapportage waarin ten minste de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • onderbouwing van de loonwaarde;

  • begeleidingsbehoefte van de werknemer;

  • inzicht in inzetbaarheid op taken;

  • aanvullingen gedaan door de loonwaardespecialist.

De beschrijving van de methodiek geeft inzicht in de bestanddelen van de meting en de wijze waarop de meting tot stand komt.

De meting kan in eigen beheer, door of in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd door een deskundige.

Voldaan moet worden aan de bepalingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en alle daaruit voortvloeiende beperkingen en verplichtingen ten aanzien van de in de applicatie opgeslagen gegevens.

Toelichting Verordening loonkostensubsidie Participatiewet 2015

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling moet de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels moeten in ieder geval bepalen:

  • -

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, en

  • -

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet).

De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen.

Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, Participatiewet): personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben;

  • loonwaarde (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, Participatiewet): vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

  • dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f Participatiewet): een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan het college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). In artikel 1, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd.

Bij de vaststelling of iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie kan het college zich laten adviseren door een externe organisatie of het UWV. Het college draagt personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie, de externe organisatie of het UWV adviseert en neemt daarbij eveneens de in het tweede lid neergelegde criteria in acht. Op basis van het advies beslist het college of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan besloten worden het advies niet te volgen.

Artikel 2. Vaststelling loonwaarde

In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Een externe organisatie of het UWV kan het college adviseren met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon (artikel 2, tweede lid, van deze verordening).] De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

 

In de bijlage bij artikel 2 wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven. Deze loonwaardebepaling wordt uitgevoerd door een daarvoor specifiek opgeleide deskundige.

 

Waar sprake is van een externe organisatie zal dat in de praktijk Stichting Patijnenburg zijn.

 

Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.

 

Relevante artikelen uit de Participatiewet:

 

Art. 6 lid 1

  • e.

    doelgroep loonkostensubsidie: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben;

  • g.

    loonwaarde: vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

 

Art. 6 lid 2.

De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g. Deze regels bepalen in ieder geval:

  • a.

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort; en

  • b.

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

Art. 7 lid 1

Het college:

  • a.

    ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

    • 1°.

      personen die algemene bijstand ontvangen,

    • 2°.

      personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend,

    • 3°.

      personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid,

    • 4°.

      personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

    • 5°.

      personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

    • 6°.

      personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en

    • 7°.

      niet-uitkeringsgerechtigden

en indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan

 

Artikel 10. Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.