Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Westland 2015

Geldend van 18-03-2016 t/m 31-12-2017

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Westland 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht:

besluit vast te stellen:

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Westland 2015

INLEIDING

De verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten[1]. Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Daarna wordt gekeken of algemene voorzieningen hem in staat stellen om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij. Indien deze oplossingen nog onvoldoende zijn wordt gekeken of een maatwerkvoorziening verstrekt kan worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ligt de focus op de te bereiken resultaten van de ingezette voorzieningen.

De wet, verordening en beleidsregels vormen een onlosmakelijk samenhangend geheel, waarbij de één voortborduurt op de ander en nader concretiseert. De wet staat boven de verordening die op haar beurt boven de beleidsregels staat.

Ten behoeve van een logische opbouw en een goed begrip van het afwegingskader, valt er niet te ontkomen aan enige herhaling van bepalingen uit de wet en verordening. Formeel zijn deze herhalingen overbodig omdat ze reeds in een 'hoger' document geregeld zijn, maar anders dreigen deze beleidsregels tot 'losse onleesbare brokken' uiteen te vallen.

Er is bij het opstellen gekeken naar de samenhang met aanpalende beleidsregels zoals Jeugdhulp.

De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige Wmo-consulenten en medewerkers van het Sociaal kernteam.

[1] Bijlage 1: Lijst met afkortingen

1. Uitgangspunten van de Wmo

1.1 Inleiding

De uitgangspunten van de Wmo 2015 zijn:

  • -

    het verstrekken van een maatwerkvoorziening;

  • -

    begrippen als participatie, zelfredzaamheid, opvang en beschermd wonen;

  • -

    de positie van de cliënt[2] wordt versterkt in de toegangsprocedure;

  • -

    een onderscheid wordt gemaakt tussen melding en aanvraag;

  • -

    verplicht informatie verstrekken door de gemeente over de mogelijkheid om cliëntondersteuning in te zetten. De cliënt kan zelf met een ondersteuningsplan komen;

  • -

    de duur van de eigen bijdrage van de cliënt kan vastgesteld worden tot maximaal de kostprijs is betaald (woningaanpassingen en hulpmiddelen).

[2] Bijlage 2: Definities

1.2 Afwegingskader

In de afweging van de vraag hoe deelgenomen kan worden aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren in de maatschappij worden de volgende gebieden betrokken:

  • 1.

    Wat kan iemand nog zelf doen?

  • 2.

    Kan gebruikelijke hulp volstaan?

  • 3.

    Kan de sociale omgeving bijdragen?

  • 4.

    Kan voorliggende wetgeving het probleem oplossen?

  • 5.

    Kunnen a. algemene voorzieningen, waaronder gebruikelijke voorzieningen of b. algemene (welzijns) voorzieningen ingezet worden?

  • 6.

    Is een maatwerkvoorziening noodzakelijk?

Er gaat vooraf geen claim naar een specifieke voorziening. Er bestaan vaak meerdere mogelijkheden om een probleem op te lossen.

Allereerst kijken we naar de eerste stap om het probleem op te lossen. Als het nodig is wordt verder gegaan in de stappen totdat uiteindelijk een maatwerkvoorziening kan worden toegekend.

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als geen van de genoemde mogelijkheden tot voldoende resultaat leidt.

Schematisch:

afbeelding binnen de regeling

1.2.1 Eigen Kracht

Zelf oplossen.

Primair stimuleert de gemeente de burger zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Daarvoor kijkt de Wmo-consulent of de medewerker van het Sociaal kernteam naar de persoonlijke eigenschappen van de zorgvrager, zijn talenten en vaardigheden, zingeving, desgewenst in combinatie met zijn directe omgeving.

Gebruikelijke hulp

Dit is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Partners en inwonende gezinsleden staan elkaar bij in de normale dagelijkse zorg, zoals taken in het gezamenlijke huishouden, administratie, schoonmaken, elementaire zorgtaken, bezoek aan familie/instanties/arts, etc.. Voor het vaststellen van de hoeveelheid ondersteuning die ouders/gezinsleden redelijkerwijs zonder betaling bieden is de leidraad “gebruikelijke ondersteuning (volwassenen) en boven gebruikelijke ondersteuning (jeugd)” van toepassing (Verordening Wmo art.1 en art. 8). De gemeente werkt met protocollen waarin o.a. de regels van gebruikelijke zorg zijn opgenomen. De protocollen zijn mede gebaseerd op de protocollen die tot op heden door het CIZ worden gehanteerd.

Sociale omgeving.

Het sociale netwerk verwijst naar het netwerk van familie, buren en vrienden in de directe omgeving van de burger. De sociale omgeving is mogelijk bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden. Denk aan boodschappen doen of andere kleine klussen. Hieronder valt ook de mantelzorg.

Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van ondersteuning gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van professionele zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen.

Wanneer de hulpvraag van de burger kan worden opgelost met ondersteuning door een mantelzorger of vrijwilliger, gaat dit voor op de verstrekking van een voorziening. Bij de beoordeling of dit een geschikte oplossing is, moet rekening worden gehouden met de belastbaarheid van de mantelzorger of vrijwilliger om overbelasting te voorkomen. Een voorbeeld daarvan is de verstrekking van een eenvoudige transportrolstoel. Deze kan geschikt zijn voor de cliënt met beperkingen. Als de mantelzorger – als gevolg van een lichte beperking die op zichzelf geen compensatie behoeft - niet in staat is de rolstoel te duwen, is de oplossing niet geschikt en zal rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden van de mantelzorger. Voor het verkennen van de hulpvraag is het daarom van belang dat de mantelzorger aanwezig is bij het keukentafelgesprek.

1.2.2 Voorliggende wetgeving

De Wmo 2015 kent een aantal voorliggende wettelijke voorzieningen o.a. de Wet langdurige zorg (Wlz) de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet passend onderwijs, Jeugdwet, ZW, WIA, WSW en Wajong. Dergelijke voorzieningen gaan voor op de Wmo (Verordening Wmo art.1 en art. 8).

1.2.3 Algemeen gebruikelijke voorziening

Soms kan een ondersteuningsvraag worden opgelost met een algemene of een algemeen gebruikelijke voorziening. Deze gaan voor op maatwerkvoorzieningen. De regel is: algemeen gaat voor op individuele maatwerkvoorzieningen (Verordening Wmo art.8).

Het college moet wel onderzoeken of de gevraagde voorziening ook voor de persoon van de aanvrager, gezien diens specifieke behoeften en persoonskenmerken, als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Indien een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een probleem, komen alleen de betreffende aanpassingen in aanmerking voor vergoeding.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn doorgaans geen welzijns- of gesubsidieerde voorzieningen, maar goederen en diensten die in de handel verkrijgbaar zijn. In de Wmo worden de volgende richtlijnen gehanteerd voor het begrip algemeen gebruikelijk:

  • -

    de voorziening is niet alleen voor iemand met een beperking bedoeld;

  • -

    de voorziening is voor iedereen gewoon te koop bij bedrijven of winkels;

  • -

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten;

  • -

    de voorziening kan voor personen zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie tot een normaal aanschaffingspatroon gerekend worden.

De Wmo gaat ervan uit dat de aanschaf van deze voorzieningen onderdeel is van het normale uitgavenpatroon. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt nadrukkelijk gekeken naar de individuele situatie van de hulpvrager.

1.2.4 Algemene voorziening

Algemene voorzieningen zijn algemeen vrij toegankelijke voorzieningen waarvan iedereen gebruik kan maken, daarvoor is geen indicatie en dus beschikking nodig.

Algemene voorzieningen kunnen ook welzijnsvoorzieningen zijn. De voorziening is uitsluitend in natura beschikbaar en de eigen bijdrage regeling (Wmo) is hier niet van toepassing. Daarmee bieden deze voorzieningen een snelle en adequate compensatie voor de beperkingen die iemand ervaart.

1.2.5 Maatwerkvoorziening

In de Verordening Wmo 2015 is maatwerkvoorziening omschreven (art. 8).

Maatwerk is het op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1°.

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • 2°.

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

  • 3°.

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Het is aan het college om een 'maatwerkvoorziening' te verstrekken, ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover er geen andere oplossingen voor de hulpvraag vóór liggen.

Uitgangspunt voor een Wmo-verstrekking is niet louter de diagnose of beperking van de zorgvrager. De Wmo betrekt uitdrukkelijk de eigen mogelijkheden van de hulpvrager of zijn[3] sociale netwerk bij de oplossing van zijn probleem. Het college ondersteunt de cliënt waar hij beperkingen ervaart in zijn zelfredzaamheid en participatie in het maatschappelijk verkeer.

Het Financieel besluit Wmo & Jeugdhulp regelt alle financiële bepalingen, w.o. de hoogte van de eigen bijdrage en de tarieven van het persoonsgebonden budget (pgb). Jaarlijks stelt het college deze bedragen vast, één en ander wel binnen de kaders van het landelijk Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

De meest in het oog springende hervorming in de Wmo betreft de decentralisatie van een aantal voormalige AWBZ-taken naar de Wmo. In de nieuwe Wmo wordt de gemeente verantwoordelijk voor het verstrekken van de huidige maatwerkvoorzieningen en de volgende nieuwe functies:

  • Begeleiding individueel;

  • Begeleiding groep (dagbesteding);

  • Kortdurend verblijf;

  • Beschermd wonen;

  • Persoonlijk verzorging (de vormen van verzorging verwant aan ‘begeleiding’, niet de lichamelijke verzorging).

De gemeente blijft naast de nieuwe taken verantwoordelijk voor het uitvoeren van taken die al uitgevoerd werden binnen de ‘oude’ Wmo. Belangrijke kanttekening is dat de gemeente Delft namens ons de taak van beschermd wonen uitvoert als centrumgemeente. De inwoner kan in Westland kenbaar maken dat hij beschermd wonen wil aanvragen, maar wordt voor de aanvraag en verdere uitvoering naar Delft verwezen.

[3] Waar 'hij' of 'hem' staat, gelieve ook 'zij' of 'haar' te lezen

2. Procedure

De wetgever heeft in de Wmo 2015 een uitvoerige beschrijving van een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Het recht op compensatie is vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure.

2.1 Informatie en Advies

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan informatie en advies over voorzieningen in Westland kan hij terecht bij bijvoorbeeld de zorgaanbieders, VITIS, MEE, Veilig Thuis, ouderenbonden, de kerken en vrijwilligers zoals GIDS., Daarnaast kan met ook terecht bij et Klantencontact centrum (KCC) maar ook bij het Sociaal kernteam. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor een cliënt om het ondervonden probleem op te lossen.

2.2 Procedure van de melding

In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van de zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. De melding kan plaatsvinden via het KCC, sociale kernteam , huisarts.

De procedure voor een maatwerkvoorziening kent een aantal stappen die in de verordening is genoemd:

A.Melding en onderzoek:

De fase van de melding bestaat uit de volgende onderdelen: melding hulpvraag, cliëntondersteuning, vooronderzoek en indienen van een ondersteuningsplan, gesprek, indien nodig is zal een (extern) advies gevraagd worden en het schrijven van een onderzoeksverslag.

  • 1.

    melding hulpvraag (artikel 2 in de Verordening Wmo).

  • 2.

    cliëntondersteuning (artikel 3 in de Verordening Wmo).

  • 3.

    vooronderzoek en indienen van een ondersteuningsplan (artikel 4 in de Verordening Wmo).

  • 4.

    het gesprek (artikel 5 in de Verordening Wmo).

  • 5.

    het verslag (artikel 6 in de Verordening Wmo).

  • 6.

    aanvraag (artikel 7 in de Verordening Wmo).

    • 7.

      De maximale termijn voor de meldingsprocedure is wettelijk zes weken.

B. Besluitvorming:

  • 1.

    criteria voor een maatwerkvoorziening (artikel 8 in de Verordening Wmo).

  • 2.

    advisering (artikel 9 in de Verordening Wmo).

  • 3.

    het opstellen en verzenden van de beschikking (artikel 10 in de Verordening Wmo).

De besluitvormingsfase heeft een maximale termijn van twee weken.

2.2.1. Melding hulpvraag

De melding is het vaststellen van een hulpvraag in het kader van maatschappelijke ondersteuning. Het college bevestigt de melding schriftelijk aan de cliënt. Bij die bevestiging wordt schriftelijke informatie verstrekt over de mogelijkheid tot het indienen van een ondersteuningsplan.

De gemeente stelt een format beschikbaar voor het invullen van een ondersteuningsplan, in dat format worden de eisen genoemd voor het maken van het ondersteuningsplan. Tevens wordt algemene informatie meegezonden over de levering van een pgb.

In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente omdat hij al een maatwerkvoorziening heeft kan overwogen worden om af te zien van een vooronderzoek als het een aanpassing betreft van de maatwerkvoorziening. Wel dient een nieuwe afweging van de informatie plaats te vinden.

Gemotiveerd ondersteuningsplan

Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening kan de cliënt een gemotiveerde aanvraag indienen. Een ondersteuningsplan is verplicht als de cliënt een maatwerkvoorziening geleverd wil hebben in de vorm van een pgb.

Het college beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een ondersteuningsplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Als een cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb is het maken van een ondersteuningsplan verplicht.

In een ondersteuningsplan moeten een aantal omstandigheden beschreven worden, welke vervolgens door het college onderzocht moeten worden (waaronder artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015):

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • c.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • e.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • f.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zvw en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • g.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet, verschuldigd zal zijn.

In het ondersteuningsplan kan de cliënt de wens opschrijven welke personen / organisaties zullen worden ingehuurd voor het leveren van de ondersteuning welke met het pgb wordt ingekocht.

De gemeente heeft als richtlijn een format vastgesteld waarin de eisen zijn opgenomen waaraan een ondersteuningsplan minimaal moet voldoen. Het persoonlijk plan moet zo volledig mogelijk zijn en concreet omschrijven welke zorg er op welk moment nodig is en op welke manier de zelfredzaamheid (daar waar mogelijk) gerealiseerd wordt. Het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie is omschreven in concrete resultaten. Door een concrete omschrijving wordt achteraf getoetst of de gestelde doelen worden gerealiseerd.

2.2.2 Cliëntondersteuning

De cliënt kan zich tijdens de procedure laten bijstaan door iemand uit zijn eigen omgeving of een cliëntondersteuner. De gemeente wijst de cliënt op de mogelijkheid van kosteloos beschikbare cliëntondersteuning.

2.2.3 Vooronderzoek

Wanneer na de melding verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt te zijn dan zal de consulent eerst een vooronderzoek doen naar de al beschikbare informatie binnen de gemeente. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente omdat hij al een maatwerkvoorziening heeft of verlenging vraagt kan overwogen worden om af te zien van een vooronderzoek als het een aanpassing betreft van de maatwerkvoorziening. Wel dient een nieuwe afweging van de informatie plaats te vinden.

2.2.4 Het gesprek

Uitgangspunt bij het gesprek is de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om het probleem zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. De cliënt kan zich laten bijstaan door zijn mantelzorger en/of een cliëntondersteuner. De Wmo-consulenten en het Sociaal kernteam zijn geschoold in het voeren van het gesprek. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de “Zelfredzaamheidmatrix” (ZRM) dat door de GGD is ontwikkeld.

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de cliënt. Daarbij is aandacht voor:

  • -

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • -

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • -

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • -

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal

  • -

    netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • -

    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de behoefte te voorzien aan maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    dat bij een maatwerkvoorziening een eigen bijdrage van de cliënt gevraagd kan worden.

Tijdens het gesprek wordt besproken of een collectieve of een (combinatie met) maatwerkvoorziening nodig is. Indien een maatwerkvoorziening nodig lijkt wordt uitgelegd dat de voorziening in natura of in pgb geleverd kan worden. Daarbij is aandacht voor de eigen bijdrage in de kosten de cliënt verschuldigd zal zijn via het CAK.

Als een cliënt voor een pgb wil kiezen, wordt uitgelegd hoe de procedure voor een pgb in werking treedt. Cliënten moeten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden zij daarbij hebben. .

Daarnaast krijgt de aanvrager dan wel de door hem aangewezen budgetbeheerder alle informatie (mondeling, brochure, formulieren) die nodig is voor het opstellen van een persoonlijk plan en de budgethouder wordt verwezen naar de SVB voor het opstellen van zorgovereenkomst (zie SVB.nl).

Indien uit het gesprek blijkt dat een aanvraag door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden of als de cliënt een verzoek heeft ingediend bij de gemeente, heeft de gemeente een doorzendplicht (art. 2:3 Awb).

2.2.5 Het verslag

  • - Indien geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is na het gesprek, wordt het onderzoeksverslag binnen 10 werkdagen toegezonden.

  • - Indien nog aanvullend onderzoek noodzakelijk is, wordt het gehele onderzoeksverslag inclusief gespreksverslag zo spoedig mogelijk toegezonden. Dit wordt met cliënt besproken en cliënt tekent hiervoor voor akkoord.

  • - Client kan dit verslag ondertekenen voor gezien en terugsturen binnen 2 weken

  • - Client kan in een bijlage aanvullingen en correcties op het verslag aanvoeren. Deze worden aan het verslag toegevoegd.

  • - Client kan op het geretourneerde en ondertekende exemplaar van het onderzoeksverslag aangeven dat deze dient te worden aangemerkt als aanvraag.

2.2.6 Aanvraag

Als 6 weken onvoldoende tijd is voor het afronden van het onderzoek zal in overleg met de cliënt besproken worden of deze periode kan worden verlengd. Als het gespreksverslag niet vermeldt dat het als aanvraag dient zal de cliënt een officiële aanvraag moeten indienen bij het college bij voorkeur via een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Nadat de aanvraag bij het college is binnengekomen bestaat de procedure uit de volgende fasen: het toetsen van het ondersteuningsplan (indien aanwezig) en de afwegingen die daarbij gemaakt worden in het onderzoeksverslag en het opstellen van een beschikking. Deze fase heeft een maximale termijn van twee weken.

Als de cliënt het gespreks- (of onderzoeks-) verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, persoonsgegevens conform de informatie op reisdocumenten (BPR) en het burgerservicenummer, adres, geboortedatum en een dagtekening, gaat het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dit door de cliënt op het verslag is aangegeven.

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een door de gemeente vastgesteld aanvraagformulier of onderzoeksverslag volledig is ingevuld en ondertekend door de cliënt (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. Binnen 2 weken na ontvangst van het getekende onderzoekverslag dient de door de cliënt getekende aanvraag terug bij de gemeente te zijn. Mocht de aanvraag niet compleet zijn binnen de hersteltermijn, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Hierover wordt de cliënt geïnformeerd.

2.2.7 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Uitgangspunt is de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om het probleem zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijwilliger of een algemene voorziening een oplossing kan bieden. Pas wanneer dat niet voldoende is, kan de cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. In artikel 8 van de Verordening Wmo worden de criteria voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening genoemd.

2.2.8 Advisering

De consulent zal verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van de cliënt. Uit het onderzoek komt een arrangement dat onder meer kan bestaan uit collectieve voorzieningen eventueel aangevuld met een of meerdere maatwerkvoorzieningen. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), het inmeten en maken van een offerte (door aannemers die woningen aanpassen) kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Indien advisering maakt dat de onderzoeksfase langer dan 6 weken zal duren zal in overleg met de cliënt de onderzoeksfase worden verlengd. De afspraken hierover worden vastgelegd in het dossier.

Om tot een goede beoordeling van de aanvraag te komen kan de consulent een extern advies vragen. Dit advies kan worden aangevraagd bij:

  • -

    specialisten die onder zijn gebracht in een (regionale) specialistenpool;

  • -

    specialisten die werkzaam zijn bij landelijk werkende zorgaanbieders voor zintuigelijke beperkingen; (afspraak in kader van landelijk inkoop zintuigelijke beperkingen)

  • -

    medisch specialisten;

  • -

    specialisten op terrein van woningaanpassingen;

  • -

    overige specialisten, te bepalen door consulent.

De cliënt wordt geïnformeerd met welke specialist gegevens worden gedeeld en met welk doel er advies wordt gevraagd.

2.2.9 Beschikking

Voordat de gemeente een beschikking verzendt wordt het ondersteuningsplan en het onderzoeksverslag getoetst en de afwegingen die daarbij worden gemaakt. De cliënt ontvangt, binnen 2 weken na de aanvraag, een beschikking op grond van de Wmo. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met een zo’n kort mogelijke termijn.

In de Wmo 2015 is het belangrijk om een goed gemotiveerde beschikking aan de cliënt te sturen. In artikel 10 van de Verordening Wmo staan een aantal eisen voor beschikkingen:

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gemotiveerd aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld en

    • e.

      de wijze van toezicht en verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Behalve de formele onderdelen van de beschikking dient een goede motivatie opgenomen te worden over de bovenstaande punten:

  • 1.

    hoe tot het besluit is gekomen;

  • 2.

    waarom de gekozen maatwerkvoorziening de beste oplossing is;

  • 3.

    de leveringsvorm.

De Wmo consulent informeert de cliënt vóór verzending van een afwijzende beschikking telefonisch over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing is bezwaar en beroep mogelijk volgens de Awb.

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening in natura

3.1 Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in Westland heeft.

Een melding door een hulpvrager die nog niet het hoofdverblijf in Westland heeft.

Indien duidelijk is dat binnen zes weken het hoofdverblijf en de inschrijving in het BPR in gemeente Westland wordt gerealiseerd, wordt de aanvraag in behandeling genomen.

Hoofdverblijf wordt als volgt gedefinieerd: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar een persoon zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien een persoon met een briefadres is ingeschreven.

Hoofdverblijf betekent meer dan alleen ingeschreven staan in het BPR; de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven.

Voorwaarde voor het afgeven van een beschikking is dat de cliënt ingeschreven moet staan in het BPR (Verordening Wmo art.8 lid 3c).

3.2 Goedkoopst adequaat

De naar objectieve maatstaven gemeten "goedkoopste adequate" voorziening geldt als norm voor de verstrekking (Verordening Wmo art.11 lid 3). Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie. Voldoen meerdere voorzieningen aan dit criterium, dan zal de gemeente de goedkoopste voorziening beschikken. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening.

3.3 Verantwoordelijkheden cliënt versus college

In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als de cliënt. Van de cliënt wordt verwacht dat hij eerst zelf naar een oplossing zoekt voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd. De cliënt heeft de verantwoordelijkheid om het college volledig en vroegtijdig informatie te verschaffen in de omstandigheden waarin hij leeft of wijzigingen in de omstandigheden (Verordening Wmo art.15).

3.4 Collectieve voorziening

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (in Westland Regio Taxi Haaglanden genoemd) het meest sprekende voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de regio taxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer of van vervoer door mensen uit de (sociale) omgeving, er wordt onderzocht door de consulent of belanghebbende gebruik kan maken van de Regio Taxi. Wanneer (medisch) is aangetoond dat de Regio Taxi niet geschikt is voor belanghebbende, kan pas een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt.

4. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) als maatwerkvoorziening

4.1 Doel van een pgb

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen.

Een pgb kan ingezet worden als de cliënt / budgetbeheerder:

  • -

    regie kan uitoefenen in levering van de zorg;

  • -

    zelf kan bepalen wie de zorg levert, het moment waarop de zorg wordt geleverd en het hebben van een vaste hulpverlener;

  • -

    ondersteuning kan kiezen en inkopen die voor hem passend is. Dat wil zeggen passend bij zijn leefsituatie en leefstijl;

De pgb is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Aan het verstrekken van een pgb zijn wel een aantal voorwaarden verbonden die hieronder genoemd worden.

4.2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

In de wet staan een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een pgb te kunnen krijgen (artikel 2.3.6). Het college heeft een aantal voorwaarden verder uitgewerkt conform artikel 11 van de Wmo verordening):

  • 1.

    de cliënt moet voldoen aan de voorwaarden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen (artikel 8 Verordening Wmo);

  • 2.

    de hoogte van het pgb wordt vastgesteld in het Financieel besluit Wmo & Jeugdhulp (Wmo verordening artikel 11, lid 4);

  • 3.

    het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk (Wmo verordening artikel 11, lid 5);

  • 4.

    het pgb mag niet via tussenpersonen of belangenbehartigers worden beheerd of besteed en zij mogen er zelf niet uit betaald worden;

  • 5.

    er bestaat geen recht op pgb voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent. Het college kan hierover nadere regels stellen;

  • 6.

    als de cliënt de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb geleverd wil hebben moet de cliënt of zijn budgetbeheerder in staat zijn om een ondersteuningsplan te maken en een zorgovereenkomst af te sluiten met de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

  • 7.

    als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening en die voorziening geleverd wil hebben in de vorm van een pgb dan dient de cliënt een ondersteuningsplan in te dienen.

4.2.1 Contra-indicaties tegen het verstrekken van een pgb

In de wet staat dat het college een persoonsgebonden budget kan weigeren (artikel 2.3.6 lid 5):

  • a.

    voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

  • b.

    indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

Als er een ernstig vermoeden is dat de budgetbeheerder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb zal overwogen worden of een pgb wel de juiste leveringsvorm is voor de maatwerkvoorziening. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel:

  • A.

    de budgetbeheerder handelingsonbekwaam is;

  • B.

    de budgetbeheerder niet over voldoende organisatie - en regelvermogen en verantwoordelijkheidsbesef beschikt;

  • C.

    de budgetbeheerder heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • D.

    er sprake is van verslavingsproblematiek bij de budgetbeheerder;

  • E.

    er sprake is van schuldenproblematiek bij de budgetbeheerder;

  • F.

    er eerder misbruik gemaakt is van het pgb door de budgetbeheerder;

  • G.

    eerder sprake is geweest van fraude door de budgetbeheerder.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Deze situaties vereisen altijd een individuele afweging. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op contra-indicaties, moet er feitelijke onderbouwing zijn waarop het afwijzingsbesluit is gebaseerd. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld (Verordening Wmo art.11).

4.2.2 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het ondersteuningsplan van of namens de cliënt kan door of namens de cliënt de wens uitsproken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten (Verordening Wmo art.8). Indien de zorg geleverd wordt door een familielid of iemand uit het sociale netwerk kan een pgb alleen verstrekt worden als die persoon boven gebruikelijke mantelzorg levert. Hiermee wordt bedoeld dat het aantal uren uitstijgt boven de normen die vallen onder de gebruikelijke zorg. Voor het vaststellen van de hoeveelheid ondersteuning die ouders/gezinsleden redelijkerwijs zonder betaling bieden is de leidraad “gebruikelijke ondersteuning (volwassenen) en boven gebruikelijke ondersteuning (jeugd)” van toepassing.

De gemeente is van mening dat de betalingen uit gelden aan het sociale netwerk in elk geval beperkt moeten blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.

Ten aanzien van het inzetten van het sociaal netwerk of mantelzorgers kan een pgb worden verstrekt indien de mantelzorger aangeeft dat de zorg voor hem niet te zwaar wordt;

Naast de gebruikelijke hulp kan een cliënt of zijn budgetbeheerder de mantelzorger een maximaal aantal uren per week een vergoeding verlenen met een pgb. Bij de beoordeling van het aantal uren zal gebruik gemaakt worden van de Indicatiewijzer van het CIZ.

Informele hulp bij het maken van woningaanpassingen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd is het voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen woningaanpassingen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden ingekocht.

4.2.3 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgetbeheerder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgetbeheerder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

Het is belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden zij daarbij hebben. De budgetbeheerder krijgt informatie (mondeling, brochure, formulieren) bij de melding en tijdens het gesprek. Die informatie is nodig voor het opstellen van een ondersteuningsplan en de budgetbeheerder wordt verwezen naar de SVB voor het opstellen van zorgovereenkomst. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de SVB voorlichting en ondersteuning van budgetbeheerders.

Ook de eenmalige pgb’s voor woningaanpassing, verhuis- en inrichtingskosten, sportrolstoelen of andere maatwerkvoorzieningen moeten wettelijk gezien worden overgemaakt naar de SVB. Na controle van de facturen zal de SVB de ingezonden facturen betalen. De gemeente is wel zelf verantwoordelijk voor de kwaliteitscontrole over de geleverde voorziening. Eenmalige pgb’s worden in afwijking van de richtlijn in 2015 nog volledig door de gemeente uitgevoerd.

De SVB draagt zorg voor de juridische en arbeidsrechtelijke aspecten (rechtmatigheid) van de inhuur van zorgverleners. Voor ondersteuning en eisen ten aanzien van de af te sluiten zorgverleningsovereenkomst (overeenkomsten met zorgverleners) verwijst de gemeente naar de SVB.

4.2.4 Eigen verantwoordelijkheden van de budgetbeheerder

De budgetbeheerder is zelf verantwoordelijk voor:

  • a.

    het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of hulp;

  • b.

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd);

  • c.

    verantwoording afleggen over de pgb en de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening.

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst (Verordening Wmo art.11 lid 6).

4.2.5 Kwaliteitseisen van dienstverlening

De gemeente stelt als voorwaarde aan de kwaliteit van zorgverlening dat:

  • 1.

    degene die uit het sociaal netwerk begeleiding of zorg verleent: zorg en begeleiding kan verlenen naar de eisen die in het ondersteuningsplan staan vermeld en dat de kwaliteitseisen overeenkomen met de eisen van de gemeente;

  • 2.

    aan de kwaliteit van professionele zorgverleners: dat de inzet van deze professionele zorgverleners aantoonbaar effectief en doelmatig is;

  • 3.

    de professionele zorgverleners die door middel van een pgb betaald worden: zij dienen in het bezit te zijn van een gelijkwaardige kwalificatie als professionele zorgverleners die Zorg in Natura(ZIN) bieden.

Toezicht en handhaving wordt opgenomen in het toezicht en handhavingsprotocol.

Nadat de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is toegekend controleert de gemeente de kwaliteit en de dienstverlening die uitgevoerd wordt door middel van de pgb (Verordening Wmo art.13). Gedurende het jaar kan de gemeente o.a. een steekproef houden bij pgb-beheerder of de cliënt door bijvoorbeeld een huisbezoek en/of een administratieve controle uit te voeren (rechtmatigheid) en de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de cliënt / budgetbeheerder te bespreken (doelmatigheid).

Als blijkt dat onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb wordt geconstateerd kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van de pgb te heroverwegen en eventueel in te trekken.

Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb budget wordt verstrekt.

4.3 Hoogte pgb

Het tarief voor een pgb is gebaseerd op een door de cliënt of budgetbeheerder opgesteld ondersteuningsplan over hoe het pgb besteed gaat worden (Verordening Wmo art.11). Het pgb is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen.

De hoogte van het pgb is afhankelijk van wie de begeleiding levert. De beoordeling van de situatie van de cliënt bepaalt wat voor soort begeleiding nodig is. In de hoogte van de tarieven wordt een onderscheid gemaakt in:

  • a.

    een aantoonbaar gediplomeerd verzorger waaronder zzp-ers;

  • b.

    het sociale netwerk, werkstudenten, zzp-ers zonder diploma’s e.d.

De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan het SVB, hierop is nog geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij de cliënt geïnd door het CAK. De eigen bijdrage mag niet betaald worden uit het Pgb. Het college stelt jaarlijks de hoogte van het pgb vast in het Financieel besluit Wmo.

4.4 Pgb voor voorzieningen en voor ondersteuning

4.4.1 Voorzieningen

Indien een maatwerkvoorziening nodig is kan die in natura maar ook in de vorm van een pgb verstrekt worden (Verordening Wmo art.8). Bij Wmo-voorzieningen kan gedacht worden aan:

  • -

    woonvoorzieningen;

  • -

    vervoersvoorzieningen (inclusief een tegemoetkoming)

  • -

    (sport-) rolstoelen en scootmobiels;

  • -

    etc.

Programma van eisen (PvE)

Wanneer de cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een PvE waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit PvE zelf de voorziening aanschaffen.

Als de cliënt een andere oplossing wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren zoals in het PvE wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode dat afhankelijk is van de gebruikelijke levensduur van de voorziening. De periode waarvoor de voorziening wordt toegekend zal beschreven worden in de beschikking. Indien de situatie van de cliënt verandert zal daarmee rekening worden gehouden omdat de cliënt zelf de veranderde situatie dient te melden bij het college.

Pgb bedrag

Het pgb bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De kosten van de individueel afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis tot een -in de beschikking vastgesteld- maximum bedrag per jaar.

De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod van zorg of hulpmiddel duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd wordt. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste zorgaanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen goedkoper kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

Het college kan in het Financieel besluit Wmo & Jeugdhulp regels stellen ten aanzien van de hoogte van de bedragen van de pgb.

Aanschaf

In artikel 15 lid 3 van de Verordening Wmo is opgenomen dat de voorziening ingetrokken kan worden als de cliënt / budgetbeheerder de voorziening niet aanwent voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Indien de cliënt geen voorziening aanschaft neemt hij zelf contact op met de gemeente zodat overwogen kan worden dat een voorziening in natura een meer gepaste leveringsvorm is.

4.4.2 Ondersteuning

Ondersteuning aan de cliënt kan in de volgende vormen worden geboden: individuele begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en hulp bij het huishouden

Duur van de toekenning

De periode waarvoor de voorziening wordt toegekend zal beschreven worden in de beschikking. Die periode is afhankelijk van de situatie van de cliënt, de mogelijke veranderingen in de situatie en de veranderende ontwikkelingen in het aanbod. Indien de situatie van de cliënt veranderd zal daarmee rekening worden gehouden omdat de cliënt zelf de veranderde situatie dient te melden bij het college.

4.5 Pgb omzetten in een voorziening in natura (en andersom)

Als een pgb geen gepaste leveringsvorm is voor de cliënt kan de gemeente een voorziening in natura als alternatief aanbieden. De cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en een verstrekking in natura van zorg (of andersom). Indien de cliënt een voorziening in natura omgezet wil zien in een voorziening in pgb wordt rekening gehouden met de gebruikelijke levensduur van de voorziening.

4.6 Besteding pgb in het buitenland

Er bestaat geen recht op pgb voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent. De cliënt dient uiterlijk een maand voor het verblijf in het buitenland om toestemming te vragen bij het college. Indien het nodig is kan het college extern advies vragen over de wenselijkheid en noodzaak van het verblijf in het buitenland ten behoeve van het bevorderen van de participatie na terugkomst in Nederland. Een maximale termijn van 13 weken wordt aangehouden als termijn dat in het buitenland verbleven kan worden met een pgb. De eisen die in de wet, verordening en in deze beleidsregels gelden ook voor besteding van het pgb in het buitenland, denk daarbij bijvoorbeeld aan de kwaliteit van dienstverlening en verantwoording van de pgb (Verordening Wmo art.11 lid 6 en 7). Als de cliënt niet voorafgaand aan het verblijf in het buitenland toestemming van het college heeft gekregen wordt de maatwerkvoorziening beëindigd en wordt tot terugvordering overgegaan.

Het recht op pgb vervalt per definitie als de cliënt geen ingezetene meer is van de gemeente Westland.

In hoofdstuk 4.3 wordt geschreven over de hoogte van het pgb. Die regels gelden ook voor cliënten die in het buitenland verblijven.

5. Regels voor eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

De Wmo maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen (Verordening Wmo art.12).

5.1 Algemene voorziening

Organisaties kunnen zelf een bijdrage vragen door bijvoorbeeld een verplicht lidmaatschap of bijdrage aan b.v. een activiteit. Die financiële bijdrage is dan geldig voor alle gebruikers van die voorziening.

5.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening geleverd in ZIN of in een pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

Wettelijk is geregeld dat het CAK de eigen bijdrage berekend voor de cliënt, oplegt en int.

Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

5.2.1 Hoogte eigen bijdrage

Het college besluit jaarlijks over de hoogte en de indexeringen van de eigen bijdrage en het pgb in het Financieel besluit Wmo. Voor alle maatwerkvoorzieningen wordt een eigen bijdrage gevraagd. De hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld door het CAK op basis van de persoonlijke gegevens van de cliënt en het geïndiceerde leveringsbudget dat door de gemeente aan het CAK is doorgegeven. De gemeente is niet op de hoogte van de persoonlijke gegevens van de cliënt, zoals bijvoorbeeld het verzamelinkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot en weet daarom niet precies welke cliënten meer moeten betalen aan de eigen bijdrage. De gemeente stelt in het gesprek de cliënt op de hoogte dat een eigen bijdrage betaald moet worden en geeft aan wat de eigen bijdrage bij benadering zal zijn via rekenapps van het CAK.

5.2.2 De duur van de eigen bijdrage

De Wmo legt een grotere eigen verantwoordelijkheid bij de burger waarbij de gemeente een vangnet wil zijn voor mensen die niet zelf (met hun sociale netwerk) in staat zijn problemen het hoofd te bieden. Daarom wordt op alle voorzieningen een eigen bijdrage geheven tot een maximum van 100% van de aanschafkosten van de maatwerkvoorziening. Van deze heffing gaat een prikkel uit inzake eigen kracht en zelfredzaamheid. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening. De eigen bijdrage wordt beëindigd als de termijn van de toekenning is afgelopen.

5.2.3 De procedure

De systematiek voor het berekenen van de eigen bijdrage is vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur[5]. De inning geschiedt 4-wekelijks door het CAK. De gemeente Westland kiest ervoor om deze landelijke systematiek over te nemen in het gemeentelijk beleid. Wettelijk is geregeld dat het CAK de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int.

  • de gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

  • indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

  • het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de cliënt;

  • het CAK stuurt de factuur waarop de eigen bijdrage voor het pgb in rekening wordt gebracht, naar de cliënt;

  • het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

[5] Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb 2006, nr. 450

6. Verstrekkingen

In hoofdstuk 1 is beschreven dat nadrukkelijk gekeken wordt naar eigen kracht van de cliënten. Uiteindelijk zou het mogelijk kunnen zijn dat een maatwerkvoorziening verstrekt moet worden om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren in de maatschappij te vergroten (Verordening Wmo art.8). In dit hoofdstuk worden een aantal maatwerkvoorzieningen genoemd die in de meer materiële sfeer liggen. In hoofdstuk 7 worden voorzieningen genoemd waarvan personele inzet leidt tot het te bereiken doel.

6.1 Woonvoorzieningen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende vormen woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening een rol spelen.

Vormen van woonvoorzieningen:

  • losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een tillift);

  • bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bv. een douchzitje aan de muur of het gelijkvloers maken van de toegang naar en in de woning);

  • woningsanering, als sprake is van beperkingen ingevolge COPD, astma of allergie

  • verhuiskostenvergoeding als de kosten/baten afweging aanleiding geeft tot een verhuizing.

Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen.

Bij het bepalen of al dan niet een bouwkundige woonvoorzieningen nodig is houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Een locatie die bestemd is voor doelgroepen (bijvoorbeeld woonservicelocatie) dient door de verhuurder bouwtechnisch geschikt gemaakt te worden voor het verhuur aan de doelgroep. Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Indien een individuele maatwerkvoorzieningen nodig is kan de cliënt contact opnemen met het Sociaal kernteam of het Klanten contact centrum (KCC).

Bouwkundige woonvoorzieningen in natura (met uitzondering van traplift en drempelhulpen) worden eigendom van de woningeigenaar. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie van die voorzieningen. Trapliften en drempelhulpen worden altijd in bruikleen (natura) verleend. Deze zijn her inzetbaar waardoor kapitaalvernietiging kan worden voorkomen.

6.1.1 Normaal gebruik van de woning

Een woningaanpassing heeft als doel het normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. . Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

6.1.2 Bezoekbaar maken woning

Wanneer de cliënt in een instelling voor langdurige zorg woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet bereikbaar is. Er worden geen aanpassingen vergoed om het logeren mogelijk te maken.

6.1.3 Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van bijvoorbeeld COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een financiële vergoeding in de meerkosten worden verstrekt. De gemeente zal een extern advies vragen met betrekking tot de woningsanering.

Voorwaarden en bedragen worden vastgesteld in het Financieel besluit.

In principe worden alleen de woon- en slaapkamer gesaneerd. Bij kinderen onder de vier jaar kan ook de woonkamer worden gesaneerd (vloerbedekking en/of gordijnen).

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen:

  • 100% als het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • 75% als het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • 50% als het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • 25% als het artikel tussen de zes en acht jaar oud is;

  • 0% als het artikel acht jaar of ouder is.

Bedragen op basis van Nibud prijzen (vloerbedekking vinyl en jaloezieën).

6.1.4 Vergoeding in de kosten bij een noodzakelijke verhuizing

Niemand kan verplicht worden om te verhuizen. Kiest de cliënt (en zijn gezin) ervoor in de huidige woning te blijven wonen dan stelt het college, voor de noodzakelijke aanpassingen, een beperkt bedrag beschikbaar. De grens wordt het primaat van verhuizen genoemd. Dit bedrag is gemaximaliseerd aan het bedrag waarbij het primaat van verhuizen wordt toegepast.

Het resterende bedrag komt voor rekening van de cliënt. Hierbij wordt er van uitgegaan dat alle benoemde aanpassingen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Cliënt heeft naderhand geen recht meer op toekenning van een voorziening die tijdens de initiële afweging tot pakket van eisen behoorde.

Géén individuele maatwerkvoorzieningen worden verstrekt indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de cliënt verhuist van een adequate naar een inadequate woning, tenzij er een belangrijke reden bestaat voor de verhuizing.

De hoogte van de vergoeding in de meerkosten bij een verhuizing wordt vastgesteld in het Financieel besluit. Het betreft een vergoeding de meerkosten bij een verhuizing en herinrichting; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn.

6.2 Vervoer

6.2.1 Doel van de vervoersvoorziening

Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer c.q. sociale verbanden aangaan, brengt met zich mee dat men zich met een vervoermiddel moet kunnen verplaatsen in de omgeving. Wmo-vervoer omvat vervoer naar recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten evenals sportbeoefening. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt een probleem ervaart op het gebied van zelfredzaamheid en participatie in relatie tot het vervoer kan daarvoor gezocht worden naar een oplossing. Er wordt onderzocht in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening zoals bijvoorbeeld de regiotaxi.

In heel uitzonderlijke situaties zal een individuele maatwerkvoorziening verstrekt kunnen worden als vergoeding in de meerkosten.

Om beperkingen in het vervoer inzichtelijk te maken onderscheidt de gemeente 3 soorten afstanden:

  • 1.

    de korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving van de woning;

  • 2.

    de middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer (OV) aflegt binnen de regio;

  • 3.

    de lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

In het gesprek tussen de gemeente en de cliënt zal overlegd worden over welke afstanden de beperkingen ondervonden worden en hoe deze het beste zijn is op te lossen.

De afstanden in 2 en 3 kan worden uitgelegd als het lokaal verplaatsen.

De Wmo heeft als uitgangspunt bij de soorten afstanden 2 en 3 dat de cliënt de mogelijkheid moet hebben om zich te kunnen verplaatsen binnen de directe woon en leefomgeving met een maximale afstand van 1500 km per jaar.

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel vindt plaats binnen de eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. De vervoersregeling vanuit de Wmo – niet zijnde begeleiding - heeft alleen een sociaal- recreatief doel en is niet bedoeld om te reizen naar bijvoorbeeld een sociale werkplaats, verplaatsingen in het kader van een betaalde baan of dagbesteding in relatie tot de functie begeleiding wordt meegenomen in de indicatie van begeleiding. Zie paragraaf 7.4.

Leerlingenvervoer is geregeld in de gelijknamige verordening.

Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te op te lossen beperking en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders.

6.2.2 Regiotaxi

De regiotaxi is een vraagafhankelijk collectief vervoerssysteem van deur tot deur en van deur tot halte. Reizigers kunnen een rit aanvragen waarbij de gewenste vertrektijd en de herkomst en bestemming aan een centrale wordt doorgegeven. De regiotaxi voert de rit uit waarbij rekening wordt gehouden met een marge van vertrek en een maximale omrijtijd. De regiotaxi is een algemene voorziening voor alle inwoners van Westland.

Als een cliënt zich niet meer dan 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan verplaatsen en/of niet met het OV kan reizen, dan kan de inwoner voor een Wmo vervoersvoorziening in aanmerking komen en de beschikking krijgen over een Wmo-vervoerpas voor de regiotaxi. Bij vervoersvoorzieningen ligt het primaat van de maatwerkvoorziening bij de regiotaxi.

Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere OV, vervoer met eigen auto of van vervoer door mensen uit de omgeving, het Sociaal Wijkteam of Wmo-consulenten onderzoeken of de cliënt gebruik kan maken van de regiotaxi.

Voor inwoners met een indicatie voor een Wmo vervoersvoorziening wordt de Wmo-vervoerspas aangevraagd door de gemeente. Deze mensen ontvangen een beschikking van de gemeente en kunnen reizen met een gereduceerd tarief.

De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen het OV-tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding kan een OV-begeleidingskaart worden aangevraagd bij de NS.

Wmo-reizigers die de beschikking hebben over een Wmo-vervoerpas kunnen tegen het Wmo-tarief met een maximaal aantal zones per rit (1 opstapzone en 5 reiszones) en een maximaal aantal zones per jaar reizen zoals vermeld in het Financieel besluit. Uitzonderingen op het aantal zones zijn uitsluitend mogelijk op basis van individuele noodzaak. Dit moet terughoudend worden toegepast.

Niet Wmo-geïndiceerde inwoners kunnen de vervoerspas aanvragen bij de regiotaxi.

6.2.3 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening regiotaxi een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De regiotaxi is hiermee een algemene voorziening dat voorgaat op een maatwerkvoorziening zoals een individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor de meerkosten voor gebruik van (individuele service-) taxi of eigen auto. De vergoeding van de meerkosten zijn gebaseerd op een afstand van maximaal 1500 kilometer.

6.3 Vervoermiddelen

In een beperkt aantal gevallen dient toch een maatwerkvoorziening toegekend te worden aan de cliënt Hieronder worden een aantal maatwerkvoorzieningen voor vervoer nader toegelicht.

6.3.1 Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets. Uitzonderingen zullen beoordeeld worden door de gemeente.

6.3.2 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden. Aangezien scootmobiels in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouwd. Als een scootmobiel door de gemeente is verstrekt zal de gemeente beoordelen of de voorziening doelmatig gebruikt wordt door het opnemen van de kilometerstand van de scootmobiel.

6.3.3 Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 kilometer rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden.

De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet altijd de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van (medisch) advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet kan een gesloten buitenwagen worden overwogen.

6.3.4 Auto-aanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kan overwogen worden of een autoaanpassing wordt vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging, cruise controle of automaat). Een aanpassing heeft een minimale levensduur van 5 jaar (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).

6.4 Rolstoelvoorziening

Een rolstoel zou wel haast gezien kunnen worden als hét symbool van een beperking. Zich zelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • handmatig voortbewogen rolstoel;

  • elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice.

6.5 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Verwacht mag worden dat de levensduur van een sportvoorziening minimaal drie jaar is.

De hoogte van de pgb wordt vastgesteld in het Financieel besluit Wmo & Jeugdhulp. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.

Kosten voor het feitelijk kunnen bezoeken van of deelnemen aan activiteiten zoals entreegelden of lidmaatschapsbijdragen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

6.6 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronisch problemen

Artikel 6.6 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen:

In artikel 17 van de Wet is opgenomen dat “het college in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2,1,2, van de Wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten

hebben een tegemoetkoming te verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de par-ticipatie”.

  • Aanvrager is geen deelnemer aan de Collectieve Aanvullende Verzekering Westland (CAV).

  • Aanvrager maakt aannemelijk op welke wijze de meerkosten de participatie en zelfredzaamheid belemmeren.

  • Aanvrager heeft een aanvullende ziektekostenverzekering. Een aanvullende tandartsverzekering valt hier ook onder.

  • Toegangscriteria:

    • -

      aanvrager, en/of meeverzekerd minderjarig kind, heeft op aangewezen peildatum en/of een Wmo-indicatie, WLZ-indicatie, Wia-uitkering, Wajong-uitkering;

    • -

      aanvrager is 18 jaar en ouder en ingezetene van de gemeente Westland;

    • -

      aanvrager heeft een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm en een vermogen dat niet hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.

 

7. Begeleiding

7.1 Resultaten van de maatwerkvoorziening begeleiding

De inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding is gericht op het zo zelfredzaam mogelijk kunnen (blijven) meedoen van cliënten op het moment dat dit (even) niet geheel zelfstandig lukt en/of het sociale netwerk en/of algemene voorzieningen dit niet (volledig) kunnen bereiken (Verordening Wmo art.8 en 13). De maatwerkvoorziening begeleiding is nadrukkelijk gericht op het versterken dan wel behoud van de zelfredzaamheid en mogelijkheden om mee te doen in de samenleving.

De gemeente is verantwoordelijk voor het verstrekken van de maatwerkvoorzieningen waaronder de volgende functies:

  • -

    begeleiding individueel;

  • -

    begeleiding groep (dagbesteding);

  • -

    kortdurend verblijf;

  • -

    persoonlijke verzorging (= de vormen van verzorging verwant aan ‘begeleiding’, niet de lichamelijke verzorging);

  • -

    beschermd wonen;

  • -

    hulp bij het huishouden.

Daarnaast voert de gemeente maatwerkvoorzieningen uit die meer in de materiële sfeer liggen zoals in hoofdstuk 6 worden benoemd.

Al naar gelang de problematiek en de persoonlijke omstandigheden van de cliënt indiceert de Wmo-professional een bepaald volume in uren of aantal dagdelen.

7.2 Begeleiding individueel

Met de Individuele begeleiding wordt met cliënten gewerkt aan het verhogen van participatie en versterken van zelfredzaamheid op onder andere de verschillende levensgebieden; financiën, dagbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, psychisch functioneren, verslaving, sociaal netwerk, praktisch functioneren, maatschappelijke participatie en justitie.

7.2.1 Individuele Begeleiding Basis

Het bieden van activiteiten gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid. Ondersteunen bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen. Indien noodzakelijk is dit op afroep beschikbaar. De Individuele Begeleiding kan ook vanuit doelmatigheid worden georganiseerd in kleine groepjes cliënten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan coaching / training op het gebied van financiën.

Onder de groep Individuele Begeleiding Basis valt ook de functie persoonlijk verzorging. De functie persoonlijke verzorging valt grotendeels onder de verantwoordelijkheid van de Zvw / zorgverzekeraars. Een klein onderdeel van de persoonlijke verzorging valt binnen de Wmo en is daarmee een taak van de gemeente. Het gaat om twee vormen van persoonlijke verzorging:

  • -

    niet-lijfgebonden persoonlijke verzorging van cliënten ;

  • -

    persoonlijke verzorging die moet worden verleend tijdens de dagbesteding. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen helpen met naar het toilet gaan. Dit zijn handelingen die de begeleider van de dagbesteding verricht.

Het onderscheid met echte lijfgebonden persoonlijke verzorging (wassen, aankleden, naar bed helpen, helpen met toiletgang ) is niet altijd even duidelijk. Er zullen cliënten zijn die eerst nog onder de Wmo vallen, maar bij wie de situatie verslechtert waardoor ze toch lijfgebonden persoonlijke verzorging nodig hebben. Over die grensgevallen moeten gemeenten en verzekeraars afspraken maken om te voorkomen dat met cliënten geschoven wordt tussen het Wmo- en Zvw-domein.

7.2.2 Individuele Begeleiding Speciaal

Ondersteunen bij langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven. Het accent ligt op handhavingsdoelen, maar er is tevens aandacht voor activerende elementen. Cliënten die in aanmerking komen voor gespecialiseerde begeleiding kennen complexe en zware medische problematiek veelal op psychisch gebied. Hierbij vraagt Begeleiding Speciaal in het algemeen een hoger kwalificatieniveau van de zorgaanbieder.

7.3 Begeleiding groep

Bij groepsbegeleiding wordt met de cliënt gewerkt aan het behoud en de ontwikkeling van (arbeids)vaardigheden. Met de inzet van de dagbesteding heeft de cliënt een evenwichtig dag-nachtritme, heeft hij regie over de invulling van zijn dag en kan zijn vrije tijd indelen. De cliënt doet mee in de samenleving, hij heeft sociale contacten die vereenzaming voorkomen. Door de inzet van dagbesteding wordt de mantelzorger ontlast waardoor deze het langer kan volhouden.

7.3.1 Begeleiding Groep Licht

Dagactiviteit voor cliënten die als gevolg van hun beperkingen niet kunnen deelnemen aan gewoon werk of begeleid werk (maatschappelijke integratie niet mogelijk). Bij deze vorm van dagbesteding is minder begeleidingscapaciteit nodig dan bij Begeleiding Groep Basis en Speciaal.

Arbeidsmatige dagbesteding is één van de activiteiten die behoren tot de begeleiding groep.

Arbeidsmatige dagbesteding betekent: het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding. De activiteiten zijn gericht op productie[6] of dienstverlening. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning, coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. De eventuele opbrengst van de productie draagt bij aan de kosten. Voor de cliënt heeft deze vorm van dagbesteding veelal de functie van werk, zonder daarvoor loon te ontvangen.

Arbeidsmatige dagbesteding bestaat uit:

  • -

    een werkplek waarin de capaciteiten van betrokkene optimaal tot hun recht komen en waarvan het veiligheidsrisico is bepaald;

  • -

    een takenpakket passend bij de (ontwikkelings)mogelijkheden;

  • -

    het leren van praktische vaardigheden ten behoeve van het uitvoeren van de werkzaamheden;

  • -

    het ontwikkelen van de motivatie, zelfwerkzaamheid, zelfredzaamheid en participatie;

  • -

    het aanleren van algemene beroepsvaardigheden;

  • -

    het leren van sociale en communicatieve vaardigheden;

  • -

    het verbeteren van het niveau van maatschappelijke participatie;

  • -

    het vergroten van zelfvertrouwen, autonomie en zelfbepaling;

  • -

    het verkleinen van risico’s op vereenzaming;

  • -

    het verkleinen van risico’s voor de omgeving, zoals in geval van overlast.

De trajecten dienen bij te dragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt.

[6] De productiedruk moet aangepast kunnen worden aan de capaciteiten en mogelijkheden van de cliënt.

7.3.2 Begeleiding Groep Basis

Dagprogramma met accent op begeleiding in groepsverband, gericht op bijhouden en/of aanleren van vaardigheden; eventueel aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke zorg.

7.3.3 Begeleiding Groep Speciaal

Dagbesteding in groepsverband. Het dagprogramma zal bijdragen aan verlichting van sociaal isolement van de betreffende cliënt, of aan verlichting van de zorg thuis door mantelzorgers.

Deze cliënten hebben vaak oriëntatie beperkingen in tijd, plaats, ruimte en persoon. Ook zijn er problemen met geheugen, denken, motivatie en concentratie in combinatie met gedragsproblemen.

Er is voor deze vorm van dagbesteding vaak een intensieve inzet van begeleiding nodig.

Dagbesteding met intensieve begeleiding vereist vanwege de complexe problematiek intensieve gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht. Behalve bij het aanbrengen van structuur heeft de cliënt ook gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie. De inhoud van deze dagbesteding sluit aan bij de capaciteiten en wensen van de cliënt.

Dagbesteding met intensieve begeleiding is gericht op:

  • -

    behouden of vergroten van de zelfredzaamheid door het aanleren, oefenen of bijhouden van vaardigheden;

  • -

    activeren, stabiliseren of verbeteren van het functioneren;

  • -

    leren omgaan met beperkingen;

  • -

    voorkomen of begeleiden van achteruitgang;

  • -

    participeren in de maatschappij;

  • -

    ondersteunen, ontlasten of voorkomen van overbelasting van de mantelzorger.

Met het oog op het hebben van een ingevulde dag kan aan de cliënt een individuele maatwerkvoorziening worden toegekend. Bij activiteiten die gericht zijn op het behoud van niveau kan worden gedacht aan ouderen met dementie of cliënten met een andere progressieve beperking voor wie hoogst haalbaar is dat bepaalde vaardigheden behouden blijven. Verder wordt de compensatie beperkt tot maximaal 9 dagdelen per week zodat er min of meer een parallel getrokken wordt met een 5-daagse werkweek en de daarbij behorende vrije uren, omdat op dit moment een full-time baan gemiddeld 36 uur beslaat.

7.4 Vervoer naar begeleiding groep

Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het OV te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden vastgesteld. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om cliënten te leren zelfstandig met het OV te reizen. Deze ontwikkeling zal onder de Wmo zeker worden voortgezet. Onderzocht wordt of het vervoer naar begeleiding groep op termijn mogelijk kan aansluiten bij een andere vorm van groepsvervoer zoals bijvoorbeeld het collectief vervoer.

7.5 Kortdurend verblijf (logeren)

Bij kortdurend verblijf woont een cliënt thuis maar logeert hij kort, maximaal 3 etmalen per week, in bijvoorbeeld een Wlz-instelling zoals een verpleeghuis of logeerhuis. Om deze zorg te krijgen heeft hij een beschikking tot verstrekken van een maatwerkvoorziening nodig. Kortdurend verblijf kan worden ingezet als het noodzakelijk is de persoon te ontlasten die normaal gesproken (mantel)zorg aan de cliënt levert. Daarnaast moet de cliënt zijn aangewezen op zorg met permanent toezicht. Het toezicht kan gericht zijn op:

  • 1.

    het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte;

  • 2.

    het verlenen van zorg op frequente en/of ongeregelde tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;

  • 3.

    het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

In de locatie waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie worden afgegeven op grond van de Wlz en komt het ten laste van de zorgverzekeringswet.. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi kunnen krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

Als meer dan 3 etmalen per week zorg nodig is in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld een respijtzorg vergoeding door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

7.6 Beschermd wonen

7.6.1 Doel van beschermd wonen

Bij het ‘beschermd wonen’ gericht op participatie gaat het om de burger die een beschermde woonomgeving en toezicht nodig heeft, maar voor wie er geen noodzaak is voor opname in een instelling vanwege een psychiatrische behandeling[7].

Het betreft die zorgvrager die vanwege zijn beperkingen op meerdere momenten van de dag begeleiding en toezicht nodig heeft. De zorgverlening moet hem op relevante (onverwachte) momenten ondersteunen bij de oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijkse bestaan. Hij kan de consequenties van eigen handelen niet overzien. Het mogelijke gevaar kan optreden als gevolg van het ontbreken van voldoende regie en regelvermogen.

Vanwege de psychische problemen is hij niet (altijd) in staat tijdig een zorgverlener op te roepen. Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen om op deze momenten de zorg te verlenen. Ook erkent betrokkene niet altijd de behoefte aan zorg, waardoor mogelijk gevaar kan ontstaan. Het wachten op de komst van de zorgverlener als zich ongeplande zorgmomenten voordoen brengt hem niet in levensgevaar.

Het kerndoel van verblijf op basis van ‘beschermd wonen’ is gericht op het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om samenhangende zorg te kunnen leveren die in de thuissituatie van de zorgvrager niet adequaat of niet effectief geleverd kan worden. De zorgbehoefte is niet op te lossen met voorliggende voorzieningen en/of extramurale zorg.

[7] Beschermd Wonen gericht op behandeling is onderdeel van de Zorgverzekeringswet.

7.6.2 Toegang tot Beschermd Wonen

In de loop van 2015 wordt een aan de Wmo aangepast toegangskader verwacht. Tot dit tijd blijven de oude richtlijnen grotendeels gehandhaafd.

Een burger komt voor verblijf ’beschermd wonen’ in aanmerking als:

  • 1.

    hij een psychiatrische aandoening of beperking heeft;

  • 2.

    hij gezien de zorgbehoefte meer dan 3 etmalen is aangewezen op een beschermende woonomgeving.

Een zorgvrager kan ‘beschermd wonen’ nodig hebben als hij door zijn beperkingen niet in staat is zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormt. De bescherming richt zich primair op de zorgvrager, niet op zijn omgeving of de maatschappij.

Het mogelijke gevaar ontstaat omdat:

  • 1.

    de zorgvrager niet in staat is een adequaat oordeel te vormen in het dagelijkse bestaan ; hij heeft vaak regieproblemen; en/of

  • 2.

    hij mist vaardigheden of remmingen om zich staande te houden in een zelfstandige woonomgeving; en/of

  • 3.

    hij is op relevante momenten niet in staat om hulp in te roepen; het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren, vanwege beperkingen.

Het gaat dan om: inzicht in risico’s, eigen wensen duidelijk kunnen maken, hanteren van alarmeringsapparatuur.

Landelijk toegankelijk

‘Beschermd wonen’ is landelijk toegankelijk. Dit betekent dat ook burgers uit andere dan de DWO-gemeenten (Delft/Westland/Oostland) gebruik kunnen maken van ‘beschermd wonen’ in Delft. Het is echter wel wenselijk dat men zoveel mogelijk een beroep doet op voorzieningen in de eigen regio. Daar is zeer waarschijnlijk ook het sociaal netwerk aanwezig.

Mogelijke redenen om in een andere regio aanspraak te maken op ‘beschermd wonen’ zijn bijvoorbeeld:

  • -

    te lange wachtlijsten in de eigen regio;

  • -

    geen passend (gespecialiseerd) aanbod in de eigen regio, wel in een andere regio;

  • -

    iemand wil naar een andere regio i.v.m. bijvoorbeeld studie.

Meldt zich iemand uit een andere regio zich voor ‘beschermd wonen’, dan wordt nagegaan welke informatie bij de gemeente/regio van herkomst beschikbaar is.

Een handreiking landelijke toegankelijkheid wordt nog verwacht. Mogelijk komen hier nog aanvullende inzichten uit voort.

7.6.3 Indicatie en omvang

De omvang van het ‘beschermd wonen’ wordt uitgedrukt in etmalen[8] per week in zorgzwaartepakketten.

De zwaarte van het pakket is afhankelijk van de mate van toezicht dat nodig is.

De Toegang Wmo van de gemeente Delft bepaalt het (gemiddelde) aantal etmalen per week en de geldigheidsduur van het indicatiebesluit voor ‘beschermd wonen’ tevens aan de hand van de prognose ten aanzien van de ziekte/aandoening, duur van de beperkingen en de mogelijkheden van de sociale omgeving. Of de burger zich daadwerkelijk op laat nemen of niet, weegt niet mee bij het bepalen van omvang en geldigheidsduur.

[8] Etmaal= 24 uur.

7.6.4 Zorgzwaartepakketten (dan wel Zorgprofiel zoals in de Wlz)

‘Beschermd wonen’ kent 6 zorgzwaartepakketten (zzp). De eerste twee pakketten worden echter niet meer geïndiceerd. Er zullen nog wel burgers in een beschermde woonomgeving wonen met nog een lopende indicatie voor een pakket 1 of 2.

Overzicht zorgzwaartepakketten ‘beschermd wonen’:

  • -

    ZZP 3: beschermd wonen met intensieve begeleiding,

  • -

    ZZP 4: gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging,

  • -

    ZZP 5: beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering,

  • -

    ZZP 6: beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging.

ZZP

woonomgeving

bouw

Toezicht

Toezicht nacht

3

Open

 

Aanwezig/

oproepbaar

Beschikbaar

4

Open/besloten

 

Aanwezig

Wakker[9]

5

Open/besloten

 

Aanwezig

Wakker

6

Open

Aangepast aan handicap

Aanwezig

 

Wakker

[9] Wakker= dat een professional met het juiste opleidingsniveau tijdens de nachtdienst wakker op de locatie aanwezig is.

7.6.5 Volledig pakket thuis

Een volledig pakket thuis (VPT) betreft het leveren van verblijfszorg en overige geïndiceerde zorg aan een cliënt met een ZZP-indicatie bij de cliënt thuis. Hierbij geldt dat de te leveren zorg bestaat uit het geïndiceerde ZZP.

Eisen die in ieder geval aan (het leveren van) een VPT worden gesteld, zijn:

  • -

    24 uur per dag is zorg op afspraak en afroep beschikbaar;

  • -

    nachtzorg wordt geleverd via alarmering en indien nodig op afspraak,

  • -

    de huisarts is eindverantwoordelijk voor de algemene medische behandeling,

  • -

    de zorginstelling organiseert huishoudelijke hulp en in samenwerking met partners welzijnsactiviteiten.

7.6.6 Dagbesteding (begeleiding groep)

Naast het vaststellen van het zorgzwaartepakket, specificeert de Toegang van de gemeente Delft bij de ZZP’s ‘beschermd wonen’ of de zorgvrager ook ‘begeleiding in groepsverband’ nodig heeft.

Dit kan het geval zijn:

  • 1.

    Als zorgvrager vanuit een voorliggende voorziening geen volledige werkweek of (aangepaste vormen van) arbeid heeft gericht op meedoen.

  • 2.

    Als zorgvrager niet leerplichtig is en geen onderwijs volgt.

  • 3.

    Als zorgvrager is aangewezen op dagbesteding, met als doel een andersoortige vorm van dag structurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.

Verder geldt:

  • 1.

    De omvang van de dagbesteding wordt bepaald door de omvang van de zorg die in het bijbehorende ZZP (inclusief dagbesteding) is opgenomen.

  • 2.

    Als dagbesteding aangewezen is, moet apart aangegeven worden of er een noodzaak is voor vervoer van en naar de dagbesteding. Uitgangspunt bij het beoordelen van noodzaak is het gebrek aan zelfredzaamheid van de verzekerde.

7.6.7 Leveringsvorm en geldigheidsduur

De prestaties voor Beschermd Wonen kunnen geleverd worden in Zorg in Natura (ZiN) of Persoonsgebonden Budget (pgb). Om voor een pgb in aanmerking te komen, gelden dezelfde regels als voor andere maatwerkvoorzieningen.

De geldigheidsduur van een besluit voor een ZZP GGZ C-pakket is maximaal vijf jaar.

7.6.8 Herindicatie zorgzwaartepakketten ‘beschermd wonen’

Wanneer de zorgvraag sterk verandert, kan een herindicatie leiden tot een andere ZZP of een andere maatwerkvoorziening.

Wanneer sprake is van een kortdurende tijdelijke uitbreiding (maximaal drie maanden) van de zorgvraag – waarbij in principe het profiel van de cliënt niet verandert - maar er wel een tijdelijke hogere zorgvraag is, dan leidt dit niet tot een andere ZZP. In de bekostiging is opgenomen dat de zorgaanbieder deze tijdelijke verzwaarde zorgvraag zelf moet opvangen. Kernvraag is of de veranderde zorgbehoefte, naar omvang en soort, structureel van invloed is op de totale omschrijving van het cliëntprofiel.

Er zijn burgers die al langer in een instelling verblijven. Dan kan het lijken alsof er minder of geen beschermde woonomgeving nodig is. Het is dan noodzakelijk om het compenserende effect van de beschermende woonomgeving weg te denken bij het in kaart brengen van de zorgbehoefte van de inwoner. Een mogelijke vraag hierbij is: ‘Wat wordt er gedaan om gedrag te controleren/ probleemgedrag te voorkomen?’

In een zelfstandige woonomgeving zullen de beperkingen van de inwoner waarschijnlijk weer tot uiting komen. Daardoor heeft hij (weer) behoefte aan een beschermende woonomgeving, aan planbare en onplanbare zorg en toezicht. De beperkingen zijn misschien wel versluierd maar niet voorgoed verdwenen. Bovendien is het zo dat als de inwoner langdurig intramuraal heeft gewoond, deze niet ‘zomaar’ weer zelfstandig kan wonen. Training is hoogstwaarschijnlijk noodzakelijk om het zelfstandig wonen te kunnen realiseren.

7.7 Zelfgeorganiseerde woonomgeving

Soms heeft de burger (met zijn naasten) buiten een ‘beschermd wonen’ instelling zelf voorzien in een passende woonomgeving. Hij woont (of wil daar gaan wonen) bijvoorbeeld in een wooninitiatief op basis van een persoonsgebonden budget (pgb), een woon-zorgcomplex, een ouderinitiatief of iets dergelijks. Hij heeft zijn huisvesting dan zelf gehuurd of gekocht. En hij heeft daar misschien ook bepaalde vormen van zorg al dan niet met toezicht geregeld. Het lijkt dan de vraag of ‘beschermd wonen’ dan wel noodzakelijk is. Het gaat echter om de zorgbehoefte en de noodzaak van een beschermde woonomgeving. Als dit nodig is, volgt een indicatie met ‘beschermd wonen’. Dit staat los van de vraag of de burger dit misschien zelf heeft geregeld in zijn woonomgeving. Voorbeelden in de regio DWO zijn de locaties voor ‘beschermd wonen’ voor studenten of het ouderinitiatief van Stichting Woondroom in Schipluiden.

7.8 Overbruggingszorg

Als de Toegang Wmo in Delft tot het besluit is gekomen dat zorgvrager in aanmerking komt voor ‘beschermd wonen’ en deze zorg kan niet direct worden geëffectueerd, dient de betreffende aanbieder (in overleg met de cliënt en de toegang Wmo Delft) te zorgen voor overbruggingszorg. Voor overbruggingszorg hoeft geen aparte indicatie afgegeven te worden.

7.9 Opvang

Opvang wordt in de Wmo als volgt gedefinieerd: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht (met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk) te handhaven in de samenleving.

Opvang wordt verstrekt door het college van de gemeente tot welke de burger van Nederland zich wendt. Opvang omvat ‘maatschappelijke opvang’ (dag- , nacht- en 24uursopvang) en ‘vrouwenopvang. e verordening Wmo 2015 ordent nachtopvang en dagopvang onder de algemene voorzieningen; 24uursopvang en vrouwenopvang vallen onder het maatwerk. Delft is centrum gemeente maatschappelijke opvang en vrouwenopvang voor de regio Delft, Westland, Oostland (Delft, Pijnacker-Nootdorp, Midden-Delfland, Westland).

7.9.1 Maatschappelijke opvang

Kerntaak van de maatschappelijke opvang is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Cliënten van de maatschappelijke opvang kampen vaak met meerdere, elkaar beïnvloedende problemen. Zo is er vaak sprake van een combinatie van dak- en thuisloosheid, justitieproblematiek, schulden, psychiatrische, somatische en/of verslavingsproblematiek en/of werkeloosheid of het ontbreken van zinvolle dagbesteding. Dit maakt de hulpvraag vaak complex en veelomvattend. De cliënten hebben hierdoor vaak te maken met instanties en hulpverleners uit verschillende maatschappelijke sectoren.

Toegang tot Maatschappelijke Opvang (dag-, nacht- en 24-uursopvang)

De toegang verloopt conform de Delftse “Beleidsregels postadres en toegang tot maatschappelijke opvang voor daklozen”. Het KCC van de gemeente Delft geeft wel of geen toestemming voor het gebruik maken van de nachtopvang. Het KCC-Delft toetst of iemand daadwerkelijk dakloos is en tot de regio Delft Westland Oostland behoort. Als dat zo is, heeft betrokkene recht op een postadres en eventueel een uitkering. Het verkrijgen van een postadres voor dak- en thuislozen en de toegang tot maatschappelijke opvang zijn gekoppeld aan de volgende criteria:

  • -

    de aanvrager dient 18 jaar of ouder te zijn,

  • -

    de aanvrager verblijft rechtmatig in Nederland,

  • -

    uit onderzoek blijkt dat de aanvrager geen vast verblijfadres heeft,

  • -

    er is een aantoonbare binding met één van de gemeenten binnen de regio Delft, Westland, Oostland,

  • -

    bij het vaststellen van de binding met de regio worden de volgende afwegingscriteria gehanteerd:

  • -

    de aanvrager heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de centrumgemeente of regio gehad. Dit moet blijken uit inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie-, of het bekend en geregistreerd zijn bij zorginstellingen;

    • bekendheid bij de lokale zorginstellingen of maatschappelijke opvang instelling,

    • bekendheid bij de lokale politie,

    • geboorteplaats binnen de regio Delft, Westland, Oostland,

    • de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk,

    • redenen om de cliënt uit zijn oude sociale netwerk te halen.

Indien de aanvrager voldoet aan de toelatingscriteria en heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk dakloos is, wordt hij door het spreekuur voor dak- en thuislozen aangemeld bij de organisatie voor maatschappelijke opvang : PerspeKtief. Deze draagt zorg voor een intake waarbij verschillende levensgebieden aan de orde komen. PerspeKtief zorgt er vervolgens voor, dat er een rehabilitatietraject wordt ingezet. De intaker van PerspeKtief is tevens de trajectbegeleider van betrokkene.

7.9.2 Vrouwenopvang

Organisaties voor vrouwenopvang bieden, overal in Nederland, opvang en hulp aan vrouwen- en hun eventuele kinderen - die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, loverboys/ jeugdprostitutie of mensenhandel. De vrouwen en hun kinderen kunnen tijdelijk in een instelling voor vrouwenopvang verblijven. Ze kunnen gebruik maken van basisvoorzieningen als crisisopvang, een individueel hulpverleningstraject, hulpverlening aan de kinderen en nazorg.

Toegang tot vrouwenopvang

Binnen de vrouwenopvang worden mishandelde vrouwen en hun minderjarige kinderen opgevangen en begeleid, die daar op basis van de landelijk gestandaardiseerde criteria voor in aanmerking komen. Deze vrouwen kwamen tot nu toe, vanwege veiligheidsredenen, per definitie van buiten de Haaglanden regio. De gemeente Delft heeft zich aangesloten bij deze landelijke criteria. Er zijn om die reden geen specifieke beleidsregels geformuleerd voor de toegang tot vrouwenopvang. De toeleiding naar de vrouwenopvang in Delft (PerspeKtief) wordt uitgevoerd door Wende, de vrouwenopvang-organisatie in Den Haag, die daarbij de landelijke toegangscriteria hanteert. Wende is een van de landelijk aangewezen aanmeldplaatsen voor advies en intake ten behoeve van de landelijke verdeling van vrouwen binnen de vrouwenopvang  

7.10 Veilig Thuis

De gemeenten Delft en Den Haag hebben als centrumgemeenten samen met hun regio een regiovisie opgesteld over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er komt één (bovenregionaal werkende) Veilig Thuis voor de regio Haaglanden.

7.11 Hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen mogelijk. Het voeren van een huishouden houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe worden gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de bijlage van deze beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij.

7.11.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Westland kent 2 typen hulp bij het huishouden (HH) :

  • 1.

    HH1; hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij cliënt zelf kan aangeven wat er moet gebeuren);

  • 2.

    HH2; hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die in de Wmo worden gebruikt (en in de AWBZ werden gebruikt). Deze richtlijnen verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een cliënt en zijn sociale omgeving mag worden verwacht. Cliënten kunnen ook gebruik maken van algemene en voorliggende voorzieningen om het huis schoon te kunnen houden.

Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Zie paragraaf 7.10.5

Om de noodzaak tot hulp bij het huishouden te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen en met name ook het aantal uren/minuten is al onder de AWBZ beleid ontwikkeld wat ook onder de Wmo nog altijd stand houdt. Het spreekt voor zich dat ook bij de inzet van hulp bij het huishouden rekening is gehouden met de specifieke persoonskenmerken van de cliënt en het beoogde resultaat.

7.11.2 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Dus bijvoorbeeld: een inpandig zwembad wordt niet meegerekend bij de urenopbouw van de indicatie.

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

8. Slotbepalingen

8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westland 2015 indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt (Verordening Wmo art.22).

8.2 Wijziging situatie

Indien de situatie van de cliënt wijzigt heeft hij de plicht het college hiervan onmiddellijk op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden (Verordening Wmo art.15).

8.3 Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent (Verordening Wmo art.15).

8.4 Privacy

Bij verzamelen en verwerken van persoonsgegevens wordt de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen. Daarnaast zal in overeenstemming worden gehandeld met de vastgestelde beleidsregels en het afwegingskader Privacy in het Sociaal Domein.

8.5 Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura of een pgb kan worden teruggevorderd (Verordening Wmo art.15).

8.6 Overgangsrecht

Naar aanleiding van het overgangsrecht in de Wmo 2015 heeft de VNG het overgangsrecht van de AWBZ als volgt beschreven:

  • -

    Uitgangspunt is dat mensen met een AWBZ indicatie die in 2015 doorloopt, de uit die indicatie voortvloeiende rechten en plichten (zoals de omvang van de aanspraak en de te betalen bijdrage) behouden tot het einde van de indicatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2016.

  • -

    Hetzelfde uitgangspunt geldt voor mensen die in de AWBZ een persoonsgebonden budget ontvangen. Voor deze mensen geldt wel dat zij geen geld meer krijgen op eigen rekening, maar dat het trekkingsrecht al in gaat en betalingen plaatsvinden via de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • -

    Voor mensen die in een beschermd wonen-woonvorm wonen, geldt een overgangstermijn van in ieder geval vijf jaar.

  • -

    Mensen die wel een AWBZ indicatie hebben, maar feitelijk nog geen zorg afnemen, behouden het recht op die zorg, zoals die beschreven is in de indicatie. Zij moeten wel de gemeente in de gelegenheid stellen om, in gezamenlijk overleg, te bezien op welke wijze de zorg het beste kan worden ingevuld. De gemeente is immers gehouden een goede voortzetting van de ondersteuning te bieden na afloop van de duur van de AWBZ indicatie.

  • -

    Voor mensen die op basis van de AWBZ doventolkzorg ontvangen – die niet door het CIZ wordt geïndiceerd – is bepaald dat de overgangsperiode aansluit bij de wijze waarop deze vorm van zorg is toegekend en uiterlijk tot 1 januari 2016.

  • -

    Voor de voormalig AWBZ-voorzieningen die in 2015 geleverd worden door de gemeente geldt dat de eigen bijdrage blijft – indien van toepassing –gedurende het overgangsjaar. De eventuele baten zijn daarmee voor de gemeente.

Het overgangsrecht in de Wmo 2015 geldt voor bestaande AWBZ cliënten, die:

  • -

    Op 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een geldige indicatie hebben voor AWBZ zorg (begeleiding, kortdurend verblijf, vervoer, persoonlijke verzorging 3 en doventolk die volgens de Wmo 2015 uiterlijk per 1 januari 2016 vervalt).

  • -

    Per 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een indicatie hebben voor beschermd wonen (ZZP C pakket). Cliënten kunnen gebruik blijven maken van beschermd wonen gedurende een nog vast te stellen termijn, maar tenminste voor een periode van vijf jaar of, indien de lopende indicatie voor een kortere termijn geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie.

Daarnaast gelden nog de volgende uitzonderingen:

  • -

    Cliënten met een ZZP die deze per 1 januari 2015 niet verzilveren in verblijf, maar gebruik maken van extramurale zorg, vallen onder de overgangsregeling van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij kunnen tot 1 januari 2016 alsnog kiezen voor verblijf op grond van de Wlz. Het overgangsrecht voor deze cliënten van de Wlz bepaalt dat deze persoon uiterlijk 1 januari 2016 schriftelijk kenbaar moet maken of hij wil gaan verblijven in een instelling op grond van de Wlz, of op grond van de Wmo 2015 thuis wil blijven wonen. Zolang de cliënt de keuze niet maakt, krijgt de cliënt, tot uiterlijk 31 december 2015, de zorg vanuit de Wlz.

  • -

    Voor de Fokuswoningen wordt een apart subsidie-artikel opgenomen in de Wlz ter vervanging van hetgeen nu in de tijdelijk aanspraak 24-uurs ADL is geregeld.

De AWBZ-cliënten die een maatwerkvoorziening ontvangen behouden in de Wmo hun oude ”rechten” maar de begeleiding kan door de “oude” leverancier geleverd worden maar dat kan ook door een andere leverancier worden verstrekt.

De AWBZ-cliënten zullen door de gemeente geherindiceerd worden in de periode 1 januari tot ongeveer juli 2015, daarna geeft de gemeente een nieuwe beschikking af. In een aantal gevallen zullen andere voorzieningen geleverd kunnen worden, als de cliënt het eens is met die nieuwe beschikking zal direct overgegaan worden op die nieuwe voorzieningen. Als de cliënt echter zich vast wil blijven houden aan de “oude” rechten kan dat tot 31 december 2015. Bij deze laatste groep cliënten gaat dan het nieuwe recht in op 1 januari 2016.

In de eerste helft van 2015 zullen cliënten die in 2014 een Wmo-voorziening hadden opnieuw beoordeeld worden in het kader van de Wmo 2015. Die cliënten behouden hun recht totdat het college een nieuw besluit heeft genomen. Indien het college besluit tot een wijziging in de voorziening krijgt de cliënt een half jaar overgangsrecht. Dit overgangsrecht heeft tot doel om cliënten te laten wennen aan de nieuwe situatie.

De regiotaxi is een algemene voorziening gezien. Wmo-cliënten die deze voorziening hebben zullen worden beoordeeld in het kader van de Wmo 2015. Ook voor hen zal een half jaar overgangsrecht gelden.

Op 1 januari 2015 bestaan er geen financiële tegemoetkomingen meer. Na 1 januari 2015 kan in incidentele gevallen een vergoeding voor meerkosten als individuele maatwerkvoorziening worden toegekend. Het college stelt de hoogte van de vergoeding voor meerkosten vast in het Financieel Besluit.

8.7 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit wordt aangehaald als “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Westland 2015”

  • 2. De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 16 december 2014
De secretaris, De burgemeester
M. van Beek, J. van der Tak

Bijlage 1: Lijst van afkortingen

ADL Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen

Awb Algemene wet bestuursrecht AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BPR Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten

CAK Centraal Administratie Kantoor

CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg

OV Openbaar Vervoer

pgb persoonsgebonden budget

PvE Programma van Eisen

SVB Sociale Verzekeringsbank

VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten

WIA Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wlz Wet langdurige zorg

Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning

WSW  Wet sociale werkvoorziening

ZIN Zorg in Natura

Zvw Zorgverzekeringswet

ZRM Zelfredzaamheidmatrix

ZZP Zorg Zwaarte Pakket (dan wel Zorgprofiel zoals in de Wlz)

Zzp-ers zelfstandige zonder personeel

Bijlage 2: Definities

Budgethouder

cliënt, zorgvrager, cliënt waaraan het pgb is toegekend

Budgetbeheerder

de persoon de het geld van het pgb beheert en de administratie daarover voert voor de cliënt; de budgetbeheerder kan ook de cliënt zelf zijn.  

Cliënt 

persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo

Mantelzorg

hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.