Regeling vervallen per 08-12-2016

Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland 2015

Geldend van 06-03-2015 t/m 07-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Westland;

gelet op de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (“Fraudewet”);

gelet op artikel 18a van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;

gelet op de ‘Verzamelbrief SZW gemeenten 2014 - 3’ van 22 december 2014;

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland 2015.

Artikel 1 Afkortingen

In deze beleidsregels worden de volgende afkortingen gebruikt:

  • a.

    De wet: de Participatiewet, IOAW, en IOAZ;

  • b.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, of de;

  • c.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 2 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      nul-fraude: een schending van de inlichtingenplicht heeft niet geleid tot een benadelingsbedrag.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 3 Mate van verwijtbaarheid

  • 1. De hoogte van de boete moet te allen tijde afgestemd worden op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, en de (financiële) omstandigheden van de belanghebbende.

  • 2. De mate waarin het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht aan de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.

  • 3. Bij de in het vorige lid bedoelde beoordeling, leiden de volgende criteria in ieder geval tot verminderde verwijtbaarheid:

    • a.

      belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

    • b.

      belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

    • c.

      belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;

    • d.

      er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd, wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 4. Hoogte bestuurlijke boete

  • 1. De hoogte van de bestuurlijke boete is afhankelijke van de mate van verwijtbaarheid:

    • a.

      Opzet is bewezen: 100% van het benadelingsbedrag;

    • b.

      Er is sprake van grove schuld 75% van het benadelingsbedrag;

    • c.

      Overige gevallen: 50% van het benadelingsbedrag;

    • d.

      Er is sprake van verminderde verwijtbaarheid 25%.

  • 2. De boete mag nooit hoger zijn dan de boetes zoals in het strafrecht is vastgelegd. In geval van bewezen opzet is dit maximaal € 20.250,- en alle andere gevallen, maximaal € 8.100,-.

  • 3. Bij herhaling van de schending van de inlichtingenplicht binnen een periode van vijf jaar is de hoogte van de bestuurlijke boete 150% van het benadelingsbedrag. De op te leggen boete wordt afgestemd op de mate van verwijtbaarheid zoals beschreven in het eerste lid.

Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing en hoogte bestuurlijke boete bij nul-fraude

  • 1. In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, tenzij:

    • a.

      het college het gegronde vermoeden heeft dat de belanghebbende opzettelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden, of;

    • b.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 2. Wanneer sprake is van het bepaalde in lid 1 onder a en b van dit artikel kan het college een boete opleggen van € 150,-. Bij het vaststellen van het opleggen van de boete wordt rekening gehouden met het in artikel 3 gestelde.

Artikel 6 Afzien bestuurlijke boete

Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete wanneer sprake is van dringende redenen of als iedere verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland 2015”.

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1. De beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2015.

  • 2. De beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland 2013ev worden ingetrokken.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van Westland
De secretaris, De burgemeester,
M. van Beek, J. van der Tak

Toelichting op beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland 2015

Algemeen

Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) in werking getreden. De wet omvat wijzigingen in de sociale zekerheidswetten, arbeidswetten en de wetgeving op het terrein van de kinderopvangtoeslag. Het doel van de wet is harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden, opdat het draagvlak voor de sociale zekerheid behouden blijft en fraude met kracht wordt bestreden. Voor de gemeente gaat het om de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

De wet verplicht het college om de uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht teveel of ten onrechte is betaald terug te vorderen. Tot 1 januari 2013 was dat nog een bevoegdheid van het college.

De bestuurlijke boete is met ingang van 1 januari 2013 ingevoerd in de WWB, IOAW en IOAZ. Deze boete moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht en komt in de plaats van de verlaging van uitkering die voorheen in de gemeentelijke afstemmingsverordening was geregeld.

In de nieuwe wet is op een aantal punten sprake van beleidsvrijheid voor gemeenten. Dit moet worden vastgelegd in beleidsregels. Ten aanzien van de bestuurlijke boete gaat het om de mogelijkheid tot het geven van een schriftelijke waarschuwing wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen door een belanghebbende van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag. Daarnaast om de invulling van het begrip ‘verminderde verwijtbaarheid’ en het ‘afzien’ van het opleggen van een bestuurlijke boete als dringende redenen aanwezig zijn. Dit is uitgewerkt in deze beleidsregels.

Op 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. De beleidsregels zijn aangepast aan de benaming van de nieuwe wet.

Op 24 november 2014 heeft de Centrale Raad van beroep een belangrijke uitspraak gedaan, die invloed heeft op de uitvoering van de Fraudewet. In de verzamelbrief SZW van 22 december 2014 heeft de staatssecretaris aangeven hoe deze uitspraak moet worden toegepast in de uitvoeringspraktijk. De wijzigingen zijn in deze beleidsregels verwerkt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Afkortingen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 2. Begrippen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

De CRvB stelt in haar uitspraak van 24 november 2014 dat de hoogte van de boete bij overtredingen in alle individuele gevallen moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene(n). Door deze uitspraak hebben de bepalingen met betrekking tot de minimumboete geen praktische betekenis meer.

In artikel 18a van de WWB, artikel 20a IOAW, artikel 20a IOAZ en het Boetebesluit socialezekerheidswetten zijn algemene regels opgenomen voor het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete. In het Boetebesluit heeft de wetgever vastgelegd in welke gevallen in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • a.

    Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan problemen in de situatie thuis waardoor belanghebbende onder ernstige psychische druk staat, zoals een ernstige ziekte of het overlijden van de partner of kinderen.

  • b.

    Hierbij gaat het om de situatie dat de geestelijke toestand van de belanghebbende zelf zodanig is dat de gedraging niet volledig kan worden toegerekend.

  • c.

    Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de persoon die in verband met zijn geestelijke vermogens administratief onbekwaam is. Indien de belanghebbende, gelet op zijn geestelijke toestand, structureel niet in staat is de inlichtingenverplichting na te komen, is er reden dat een wettelijke vertegenwoordiger deze verplichting, namens de belanghebbende, nakomt.

  • d.

    Door alsnog op eigen initiatief de juiste informatie te leveren, vormt dit een grondslag voor verminderde verwijtbaarheid.

  • e.

    Indien de juiste informatie alsnog wordt gegeven in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting dan levert dit evenwel geen omstandigheid op die leidt tot verminderde verwijtbaarheid.

  • f.

    Hierbij gaat het om een combinatie van verschillende factoren.

 

Deze situaties zijn overgenomen uit de Nota van toelichting bij het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving

 

Artikel 4. Hoogte van de bestuurlijke boete

De CRvB heeft op 24 november 2014 uitspraak gedaan over de Fraudewet (CRVB:2014:3754). Ze stelt dat boetes die zo hoog zijn, om een indringender toets aan het evenredigheidsbeginsel vragen. Het ligt naar het oordeel van de CRvB in de rede om alleen een boete van 100% op te leggen als opzet is bewezen en van 75% als grove schuld is bewezen. In de overige gevallen is 50% het uitgangspunt. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt de boete verlaagd tot 25%.

Bij recidive geldt dat voor de berekening van de boete 150% van het benadelingsbedrag als uitgangspunt wordt genomen. Op dit bedrag wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (100% bij opzet tot 25% bij verminderde verwijtbaarheid).

 

Verder oordeelt de CRvB dat boetes niet hoger mogen zijn dan de geldboetes zoals in het strafrecht (artikel 23, vierde lid Wetboek van Strafrecht) is vastgelegd. Dit betekent dat in het geval er sprake is van opzet de boete maximaal € 20.250,- kan bedragen. In alle overige gevallen (waaronder in geval van grove schuld) bedraagt de maximale boete € 8.100,-.

 

Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing en hoogte bestuurlijke boete bij nul-fraude

De gemeente heeft de bevoegdheid om in gevallen waarin de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot te veel of ten onrechte verstrekte uitkering, geen boete op te leggen maar te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Het college kiest ervoor om gebruik te maken van deze bevoegdheid, waarbij in de situaties genoemd onder lid 1 sub a en b een waarschuwing niet aan de orde is.

Een waarschuwing wordt schriftelijk gegeven. Het betreft een beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaat.

 

Artikel 6 Afzien bestuurlijke boete

Wanneer er sprake is van dringende redenen of wanneer elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt dan wordt op grond van artikel 5:41 Awb afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing.

 

Artikel 18a lid 7 onderdeel b Participatiewet bepaalt dat het college kan afzien van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Indien door het opleggen van een bestuurlijke boete voor belanghebbende (of zijn gezin) onaanvaardbare consequenties zouden optreden, kan deze regel worden toegepast.

 

Uit het woord 'dringend' blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Dat het belanghebbende (of zijn gezin) door de bestuurlijke boete aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (zie ook CRvB 01-04-2003, nr. 00/5643 NABW). Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van een bestuurlijke boete volstrekt onvermijdelijk is.

 

In de Participatiewet is niet geregeld dat in het geval van het ontbreken van verwijtbaarheid wordt afgezien van het opleggen van een boete. Wel is in artikel 18a lid 7 onderdeel a Participatiewet bepaald dat de boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

 

Op grond van artikel 5:41 Awb geldt echter dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Belanghebbende zal hiervoor een beroep moeten doen op afwezigheid van alle schuld en deze afwezigheid aannemelijk moeten maken.

Ook kan worden gedacht aan een plotselinge ziekenhuisopname. Een belanghebbende verkeert in dat geval in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet behoren tot het normale levenspatroon en het hem feitelijk onmogelijk maken aan zijn verplichtingen te voldoen (zie Stb. 2012, 484, p. 24).

 

Toepassing van geen verwijtbaarheid zal in de praktijk echter zelden voorkomen: het ontbreken van iedere vorm van verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen. Afzien van het opleggen van een boete wegens het ontbreken van iedere verwijtbaarheid zal dus tot de uitzonderingen behoren. Uitgangspunt is dat als belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden, dit ook verwijtbaar is. De bewijslast om aan te tonen dat de schending van de inlichtingenplicht niet verwijtbaar is ligt bij belanghebbende.

 

Artikel 7 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.