Beleidsregels wet Taaleis gemeente Westland 2016

Geldend van 15-04-2016 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregels wet Taaleis gemeente Westland 2016

Het college van gemeente Westland;

gelet op artikel 8b van de Participatiewet;

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels wet Taaleis gemeente Westland 2016.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland

    • b.

      Uitkeringsgerechtigde: de belanghebbende die in het kader van de Participatiewet door het college verleende bijstand ontvangt;

    • c.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid;

    • d.

      Leerbaar: voldoende cognitief vermogen om onderwijs te volgen;

    • e.

      Ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid: ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid ten aanzien van het in onvoldoende mate beheersen van de Nederlandse taal, als bedoeld in artikel 18 b, zesde lid onder b Participatiewet;

    • f.

      Taaltoets: toets die het college bij de uitkeringsgerechtigde, als bedoeld in artikel 18 b, tweede lid Participatiewet, afneemt om te beoordelen of hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst;

  • 2. In deze beleidsregels worden dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Wet Taaleis, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 KENNIS VAN DE NEDERLANDSE TAAL

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

De persoon die een bijstandsaanvraag levensonderhoud indient, moet bij de aanvraag een verklaring aan het college overleggen waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

Hieronder wordt verstaan:

  • a.

    Een eigen verklaring dat hij in de periode vanaf het 5e levensjaar tot en met het 16e levensjaar ten minste acht jaar in Nederland woonplaats had (in de zin van artikel 10 van boek I van het Burgerlijk Wetboek);

  • b.

    Een eigen verklaring, met bewijsstukken, dat hij over een diploma Inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de wet Inburgering beschikt of gelijkwaardig.

  • c.

    Een eigen verklaring, met bewijsstukken, dat hij over een ander document beschikt, waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

HOOFDSTUK 3 DE TAALTOETS

Artikel 3 Taaltoets

  • 1. Als de persoon bedoeld in het vorige artikel, niet één van de in artikel 2 bedoelde verklaringen of documenten aan het college overlegt bij de aanvraag, neemt het college bij hem binnen acht weken na de datum van het besluit tot toekenning van de bijstand, een taaltoets af.

  • 2. De taaltoets wordt in modules afgenomen. Daarbij vindt steeds per module een beoordeling plaats, aan de hand van de objectieve beoordeling behorende bij het betreffende toetsingssysteem. De modules kunnen gecombineerd worden afgenomen. De modules betreffen, in overeenstemming met artikel 18b, achtste lid Participatiewet;

    • a.

      Spreekvaardigheid

    • b.

      Luistervaardigheid

    • c.

      Gespreksvaardigheid

    • d.

      Schrijfvaardigheid

    • e.

      Leesvaardigheid

  • 3. Zodra uit de uitkomst van één module blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, staat hiermee al vast dat de uitkomst van de taaltoets is, dat de uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst. Bij de uitkeringsgerechtigde wordt dan geen verdere module meer afgenomen.Zodra uit de uitkomst van een module naar het oordeel van het college blijkt dat de uitkeringsgerechtigde niet leerbaar is, gaat het college uit van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid en neemt het college geen verdere modules meer af bij de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 4 Geen taaltoets

Geen taaltoets wordt afgenomen wanneer:

  • 1.

    Vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaltoets te voldoen ontbreekt. Zie hiervoor verder Hoofdstuk 6.

  • 2.

    De uitkeringsgerechtigde korter dan vijf jaar in Nederland woont, zelf verklaart het referentieniveau f niet te beheersen en zich bereid verklaard zich in te spannen om de Nederlandse taal te gaan verwerven;

  • 3.

    De uitkeringsgerechtigde nog moet inburgeren.

  • 4.

    Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat;

    • a.

      De uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst;

    • b.

      De uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat hij, door in de persoon gelegen factoren, niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden, of;

    • c.

      De uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en de belanghebbende zijn inspanningen om de Nederlandse taal te verwerven voortzet, of;

    • d.

      De uitkeringsgerechtigde in een andere gemeente al een toets heeft afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

HOOFDSTUK 4 KENNISGEVING EN BEREIDVERKLARING

Artikel 5 Kennisgeving

  • 1. Het college stelt de uitkeringsgerechtigde binnen acht weken na uitkomst van de toets schriftelijk in kennis van de uitkomst, zijnde;

    • a.

      Een redelijk vermoeden, dat de uitkeringsgerechtigde de vaardigheden in de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, of

    • b.

      De vaststelling dat de uitkeringsgerechtigde de vaardigheden in de Nederlandse taal voldoende beheerst.

Artikel 6 (geen) Bereidverklaring

  • 1. Wanneer voor het college uit de uitkomst van de taaltoets het redelijk vermoeden blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, en er geen sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, verzoekt het college de uitkeringsgerechtigde om zich binnen één kalendermaand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, eerste lid van deze beleidsregels, bereid te verklaren om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

  • 2. Het college legt de bereidverklaring als bedoeld in het eerste lid, vast in een plan van aanpak tijdens een contactmoment in het kader van de arbeidsinschakeling dat plaatsvindt binnen twaalf weken na uitkomst van de taaltoets. Tijdens dit contactmoment geeft het college aan de uitkeringsgerechtigde aan op welke wijze hij de vaardigheden in de Nederlandse taal moet verwerven.

  • 3. Wanneer de uitkeringsgerechtigde, zich niet binnen één kalendermaand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, tweede lid bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18b eerste lid Participatiewet.

  • 4. Wanneer de uitkeringsgerechtigde, die zich conform het tweede lid bereid heeft verklaard aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, in een volgend contactmoment niet kan aantonen dat hij hiertoe voldoende inspanningen heeft verricht, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18 vierde lid onder f of h van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 5 VOORTGANG VAN HET TAALTRAJECT

Artikel 7 Het volgen van de voortgang

In het plan van aanpak, zoals bedoeld in artikel 6 lid 2, staat welk niveau haalbaar is en hoe lang uitkeringsgerechtigde nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van uitkeringsgerechtigde.

HOOFDSTUK 6 ONTBREKEN VAN VERWIJTBAARHEID

Artikel 8 Ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt wanneer:

  • a.

    Vastgesteld is dat de belanghebbende niet leerbaar is;

  • b.

    Er een ontheffing is in het kader van de Wet Inburgering;

  • c.

    Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek;

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2016.

Artikel 11 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels wet Taaleis gemeente Westland 2016.

Ondertekening

Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van 23 februari 2016
Burgemeester en wethouders van Gemeente Westland,
De secretaris, De burgemeester,
M. van Beek J. van der Tak

Toelichting op de beleidsregels Wet Taaleis gemeente Westland 2016

Algemeen

De taaleis is een uitwerking van het regeerakkoord “Bruggen slaan”. Bij wet van 20 maart 2015 is de Wet taaleis vastgesteld. Deze behelst een wijziging van de Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand) bestaande uit een invoeging van artikel 18 b. Dit wetsvoorstel is een uitwerking van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Artikel 18 b van de Participatiewet is met ingang van 1 januari 2016 van toepassing op iedereen die vanaf die datum een aanvraag doet voor een bijstandsuitkering levensonderhoud (wet Taaleis artikel I). Voor iedereen die op die datum al recht heeft op een bijstandsuitkering, geldt een overgangsperiode tot 1 juli 2016 (wet Taaleis artikel II).

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan uitkeringsgerechtigde. Voldoende is, dat de uitkeringsgerechtigde zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • Spreekvaardigheid;

  • Luistervaardigheid;·

  • Gespreksvaardigheid;

  • Schrijfvaardigheid;

  • Leesvaardigheid.

Referentieniveau 1F is gebaseerd op het niveau Nederlandse taal na het volgen van 8 jaar Nederlandstalig basisonderwijs.

Artikel 18 b van de Participatiewet regelt dat de aanvraag voor een bijstandsuitkering met ingang van 1 januari 2016 wordt aangevuld met de verplichting om door middel van het overleggen van documenten aan te tonen dat men de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Overlegt men een dergelijk document niet, wordt een taaltoets afgenomen. Slaagt men voor deze toets, dan is het vereiste niveau aangetoond. Slaagt men niet voor deze toets dan wordt de uitkeringsgerechtigde verplicht om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

Het is in eerste instantie aan uitkeringsgerechtigde, om te beslissen welke stappen hij gaat zetten om de Nederlandse taal te gaan beheersen. Op hem rust deze verplichting daartoe. Het college is niet verplicht aan iedere uitkeringsgerechtigde een taalcursus aan te bieden. Er zijn veel manieren denkbaar om aan deze verplichting te voldoen, bijvoorbeeld;

 

  • -

    Taalcursus via de bibliotheek, taalinstituut, kerk, moskee, welzijnsorganisatie, vluchtelingenwerk etc.

  • -

    ROC taalopleiding

  • -

    Zelfstudie

  • -

    Taalmaatje (informeel)

  • -

    Klassikaal onderwijs

  • -

    Digitale hulpmiddelen

     

Als de uitkeringsgerechtigde zich niet bereid verklaart de Nederlandse taal te leren, legt het college hem een maatregel op conform artikel 18b lid 1 Participatiewet. Uitgezonderd van de maatregel en van de verplichting om de Nederlandse taal te leren is de uitkeringsgerechtigde bij wie elke verwijtbaarheid ontbreekt.

In deze beleidsregels wordt de taaleis nader uitgewerkt. Onder meer wordt daarin geregeld op welke wijze de aanvrager van een bijstandsuitkering kan aantonen dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst, binnen welke termijn en op welke wijze de taaltoets bij de uitkeringsgerechtigde wordt afgenomen en binnen welke termijn het college aan de uitkeringsgerechtigde aangeeft op welke wijze hij de Nederlandse taal moet leren.

Daarnaast wordt in deze beleidsregels aangegeven in welke situaties de bijstandsgerechtigde geen taaltoets hoeft af te leggen, namelijk in geval het van te voren vaststaat of aannemelijk is dat bij de uitkeringsgerechtigde elke vorm van verwijtbaarheid ten aanzien van het niet beheersen van de Nederlandse taal ontbreekt. Dit kunnen onder meer persoonlijke omstandigheden zijn, maar ook een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. In deze situaties zal het college geen kwalificeerbare inspanning ten aanzien van het leren van de Nederlandse taal verlangen van de uitkeringsgerechtigde.

Op grond van de verplichtingen in de Participatiewet zoals die al vanaf 1 januari 2015 gelden (artikel 18 vierde lid, onder f en h), kan het college nu ook al van bijstandsgerechtigden verlangen dat zij zich inspannen om de Nederlandse taal te leren. Deze mogelijkheid blijft van toepassing naast die van artikel 18b Participatiewet.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

De uitkeringsgerechtigde moet over een document beschikken waaruit blijkt dat uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Deze plicht geldt voor iedere uitkeringsgerechtigde. Hiervoor is het aanleveren van een eigen Verklaring zoals genoemd in artikel 2 sub a en sub b of diploma’s zoals genoemd bij artikel 2, sub c toereikend.

Artikel 2 sub a

Wanneer de uitkeringsgerechtigde in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat de uitkeringsgerechtigde gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. In de Eigen Verklaring wordt de uitkeringsgerechtigde verzocht om te verklaren dat hij gedurende acht jaren van de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft gewoond.

Artikel 2 sub b

De uitkeringsgerechtigde verklaart met de Eigen Verklaring dat hij beschikt over een diploma Inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de Wet Inburgering. Naast het diploma Inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma Inburgering:

  • -

    Een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • -

    Een WIN-certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie (tm 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • -

    Een certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • -

    Een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • -

    Een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat uitkeringsgerechtigde geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van stadsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf-, en leesvaardigheid.

 

Artikel 2 sub c

Voorbeelden van andere documenten zijn:

  • -

    Een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst

  • -

    Een Surinaams diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst

  • -

    Een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands

  • -

    Een getuigschrift van het International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certifiate of Secondary Education of International baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands

 

Artikel 3. Taaltoets

Artikel 3 lid 1

In artikel 18b, lid 2 van de Participatiewet is opgenomen dat het college een taaltoets afneemt binnen een door het college bepaalde termijn van ten hoogste acht weken. Gemeente Westland kiest ervoor om de taaltoets af te nemen binnen acht weken na de datum van een besluit tot toekenning. Er wordt dus geen taaltoets afgenomen voordat er een besluit is genomen op de aanvraag. Hiermee wordt voorkomen dat het college een toets afneemt bij een persoon wiens bijstandsaanvraag uiteindelijk wordt afgewezen.

Artikel 3 lid 2

In het Besluit Taaltoets Participatiewet is voorgeschreven dat de onderdelen van de taaltoets gelijk zijn aan de onderdelen, opgenomen in het Besluit referentieniveau Nederlandse taal en rekenen op het referentieniveau 1F voor de Nederlandse taal. Binnen de gemeente Westland is ervoor gekozen per module te beoordelen of uitkeringsgerechtigde de Nederlands taal in voldoende mate beheerst.

Artikel 3 lid 3

Zodra uit een module blijkt dat uitkeringsgerechtigde niet leerbaar is, is het niet van belang om bij hem de nog overige modules af te nemen. Het college eist in deze situatie niet van uitkeringsgerechtigde de bereidverklaring om de Nederlandse taal te leren

Artikel 4. Geen taaltoets

In artikel 18b lid 5 van de Participatiewet is opgenomen dat de uitkeringsgerechtigde op elk moment via het overleggen van een document aan het college kan aantonen dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Dit betekent dat wanneer uitkeringsgerechtigde in elk geval vóór de taaltoets alsnog een verklaring of document als bedoeld in artikel 2 overlegt, de taaltoets achterwege kan blijven.

Artikel 4 lid 1

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van uitkeringsgerechtigde en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Artikel 4 lid 2

Een persoon die in de afgelopen vijf jaar in Nederland is komen wonen en de taal nog niet machtig is, maar zich wel wil inspannen deze te gaan leren, hoeft geen taaltoets te doen. Hij verklaart zelf dat hij niet het niveau beheerst waarmee het redelijk vermoeden zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 18b aangenomen wordt. In het Plan van Aanpak worden hierover concrete afspraken vastgelegd.

In afwijking van het tweede lid van artikel 18b wordt geen taaltoets afgenomen aangezien deze geen toegevoegde waarde voor de uitkeringsgerechtigde, noch het college heeft.

Artikel 4 lid 3

Van de uitkeringsgerechtigde die nog moet gaan inburgeren staat vast dat hij het niveau Nederlands nog niet beheerst maar hiertoe wel inspanningen gaat verrichten.

Artikel 4 lid 4

Om onnodige bureaucratie te voorkomen, is ervoor gekozen om voor personen die binnen 12 kalendermaanden na beëindiging van de bijstandsuitkering opnieuw een bijstandsaanvraag doen, de uitkomst van de eerdere toets te hanteren, alsook de inspanningen die hij tot dan toe al heeft verricht.

Artikel 5. Kennisgeving

Per beschikking wordt aan de uitkeringsgerechtigde meegedeeld of hij al dan niet aan de taaltoets voldoet en wat hiervan de gevolgen zijn.

Artikel 6 (geen) bereidverklaring

Artikel 6 lid 1

Aan de uitkeringsgerechtigde wordt geen maatregel opgelegd als hij zich binnen één maand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a van de beleidsregels verklaart om te beginnen met het verwerven van de vaardigheden in het Nederlandse taal.

Artikel 6 lid 2

In het eerstvolgend contactmoment in het kader van de arbeidsinschakeling na de taaltoets maakt het college afspraken met uitkeringsgerechtigde ten aanzien van het vinden van betaald werk, dan wel ten aanzien van een in te zetten re-integratie of participatie- traject. Daarbij bepaalt het college ook de wijze waarop uitkeringsgerechtigde de vaardigheden in de Nederlandse taal moet verwerven, bijvoorbeeld doordat de uitkeringsgerechtigde zelf activiteiten onderneemt om de Nederlandse taal te leren of doordat het college hem een traject aanbiedt. De gemeente Westland kiest ervoor de afspraken omtrent het leren van de Nederlandse taal zoveel mogelijk worden ingebed in de afspraken in het kader van zijn arbeidsinschakeling (re-integratie of participatie) als bedoeld in artikel 17 lid 2 Participatiewet.

Artikel 6 lid 3

Als uitkeringsgerechtigde zich niet binnen één maand na de kennisgeving bereid verklaart om de Nederlandse taal te leren, volgt er een maatregel conform artikel 18b lid 1 van de Participatiewet.

Artikel 6 lid 4

Als uitkeringsgerechtigde zich wel bereid heeft verklaard om de Nederlandse taal te leren, maar er geen blijk van geeft zich voldoende te hebben ingespannen hiertoe, legt het college een maatregel op grond van het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen van de Participatiewet, te weten artikel 18 lid 4 f (verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid) of artikel 18 lid 4 h (het niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen, sociale Activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zij of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling).

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

Bij het opstellen van het Plan van Aanpak wordt de uitslag van de taaltoets meegenomen en wordt opgenomen welk niveau haalbaar is en welke tijd nodig is om dit niveau te bereiken. Dit Plan van Aanpak is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van de uitkeringsgerechtigde. Het verwerven van de Nederlandse taal is uitdrukkelijk onderdeel van het arbeidsinschakelingsproces. De contactmomenten in het kader van het Plan van Aanpak zijn leidend voor de controle van de voortgang van het taaltraject.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Artikel 8, lid 1 sub a. De uitkeringsgerechtigde is niet leerbaar

Het niet-leerbaar zijn kan blijken uit een objectieve test maar ook uit ervaringen. uitkeringsgerechtigden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen in overleg met een deskundig docent aangemerkt worden als niet leerbaar.

Het kan ook gaan om een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige.

Artikel 8, lid 1 sub b. Er een ontheffing is in het kader van de Wet Inburgering

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan gegeven worden:

  • a.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning;

  • b.

    Uitkeringsgerechtigde heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • c.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

Artikel 8, lid 1 sub c. Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek

Bij de uitkeringsgerechtigde waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 9. Onvoorziene gevallen

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig

Artikel 11. Citeertitel

Geen toelichting nodig