Regeling vervallen per 31-03-2005

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-07-2004 t/m 30-03-2005

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 april 2004, nr. 5.7.1;

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit:

  • 1.

    het beleid inzake het verlagen van de bijstand wegens verwijtbare gedragingen van de belanghebbende na invoering van de Wet werk en bijstand materieel te laten aansluiten bij het gemeentelijke boeten- en maatregelenbeleid ingevolge de Abw, Ioaw en Ioaz, vastgesteld door de colleges van de voormalige 5 Westlandse gemeenten;

  • 2.

    het daarnaast mogelijk te maken dat een nadere verlaging wordt toegepast wanneer de belanghebbende zich jegens het college zeer ernstig misdraagt (art. 18 lid 2 Wwb);

  • 3.

    vast te stellen de hierna volgende "Afstemmingsverordening".

AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet werk en bijstand;

    • b.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland;

    • c.

      het CWI: de Centrale Organisatie Werk en Inkomen zoals genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen(SUWI);

    • d.

      algemene bijstand: bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • e.

      bijstandsnorm: de op grond van de wet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging bedoeld in paragraaf 3.3 van de wet.

  • 2. Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als de wet.

Artikel 2 Tekortschieten in de naleving van reïntegratieverplichtingen

  • 1. Het college kan met toepassing van artikel 18 van de wet de bijstand afstemmen op de mate waarin de belanghebbende tekortschiet in de naleving van diens verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling of arbeidsactivering.

  • 2. Afstemming vindt plaats door het verlagen van de algemene bijstand gedurende een bepaalde periode met een door het college vast te stellen percentage van de bijstandsnorm.

  • 3. De vaststelling van het percentage en de periode bedoeld in het vorige lid, vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 en 5 van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz behoudens de hoogte van de verlagingen op grond van gedragingen van de eerste en tweede categorie. Deze worden in afwijking van het maatregelenbeleid vastgesteld op rspectievelijk 10 en 20% gedurende één maand.

  • 4. Indien de omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan het college het percentage en de periode vaststellen in afwijking van het vorige lid, dan wel volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

Artikel 3 Niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting

  • 1. Het college kan met toepassing van artikel 18 van de Wet werk en bijstand de bijstand afstemmen op de mate waarin de belanghebbende ten onrechte bijstand heeft ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting jegens het college of het CWI.

  • 2. Afstemming vindt plaats door het verlagen van het recht op algemene bijstand met een door het college vast te stellen bedrag;

  • 3. Vaststelling van het bedrag bedoeld in het vorig lid, vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten, respectievelijk artikel 3 en 5 van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz, zoals deze luiden per 1 januari 2004.

  • 4. Indien de omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan het college het bedrag vaststellen in afwijking van het vorig lid, dan wel volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

  • 5. Het verlagen van de bijstand bedoeld in het tweede lid vindt in beginsel plaats met betrekking tot het recht op algemene bijstand over de kalendermaand volgend op het besluit tot verlaging. Het verlagen van het recht op bijstand kan plaatsvinden over een of meer kalendermaanden indien hiervoor naar het oordeel van het college aanleiding is.

Artikel 4 Zich zeer ernstig misdragen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd.

  • 2. De hoogte en duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 wordt nader vastgesteld door het college.

  • 3. Het college stelt vast wat de hoogte en duur van de maatregel is indien belanghebbende zich twee of meerdere keren schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging binnen twaalf maanden na bekendmaking van het eerste besluit.

Artikel 5 Heroverweging

Indien het college besluit de bijstand voor onbepaalde tijd of voor een periode langer dan drie maanden te verlagen, stelt het college binnen drie maanden na het begin van de tenuitvoerlegging van het besluit de belanghebbende in de gelegenheid zich te doen horen en doet uiterlijk twee weken na afloop van genoemde termijn mededeling van zijn besluit met betrekking tot de voortzetting van de verlaging.

Artikel 6 Hardheidsclausule

  • 1. Het College van burgemeester en wethouders behoudt zich het recht voor anders te besluiten indien de bepalingen in deze verordening leiden tot onbillijkheden van ernstige aard.

  • 2. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het College van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2004.

Artikel 8 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Afstemmingsverordening Westland 2004".

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 27 april 2004
de griffier, L.M. Hillen
de voorzitter, R. Welschen
DATUM BEKENDMAKING:21-5-2004

Toelichting bij de Afstemmingsverordening

Algemeen

De Wet werk en bijstand (Wwb) kent de opdracht aan gemeenten om een verordening vast te stellen voor de verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen. In de afstemingsverordening legt de gemeente vast op welke wijze de uitkering wordt verlaagd wegens onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid of het niet nakomen van verplichtingen. Deze verordening bevat een normering met betrekking tot de afstemming van de uitkering in het kader van de Wwb.

Wanneer wordt geconstateerd dat de uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen (inclusief de verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde middels een beschikking zijn opgelegd) of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kan de bijstand tijdelijk worden verlaagd. Dit houdt ook in dat als de uitkeringsgerechtigde geen juiste informatie verstrekt de uitkering lager kan worden vastgesteld.

Het geobjectiveerde belang van een bepaalde verplichting kan niet in alle gevallen onverkort de indicatie van de verlaging zijn. Bij het vaststellen van de verlaging dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Dit kan inhouden dat bijvoorbeeld op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van verlagen van de uitkering.

Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Te denken valt daarbij aan situaties waarbij de uitkeringsgerechtigde door overmacht niet in staat is geweest een of meer afspraken volledig na te komen.

De eigen verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening houdt in dat aan het verkrijgen van een uitkering verplichtingen zijn verbonden. Deze verplichtingen gelden vanaf de melding, dus al voordat het recht op bijstand is vastgesteld. Als bijvoorbeeld bij aanvang van de uitkering blijkt dat de uitkeringsgerechtigde door eigen toedoen zijn baan heeft verloren en als gevolg daarvan een beroep moet doen op bijstand, is hij daardoor niet de verplichting nagekomen om waar mogelijk in het eigen bestaan te voorzien. Dit geldt ook in situaties waarin uitkeringsgerechtigde door zijn handelen of nalaten het recht verspeelt op een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, of wanneer hij zijn vermogen te snel heeft ingeteerd. Verder kan het gaan om situaties waarin de uitkerings-gerechtigde te weinig zijn best heeft gedaan om aan het werk te komen, bijvoorbeeld door te weinig te solliciteren of door het weigeren van aangeboden arbeid.

Burgemeester en wethouders kunnen de verlaging voor een bepaalde periode opleggen of totdat de uitkeringsgerechtigde de tekortkomingen heeft hersteld. Burgemeester en wethouders beoordelen uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van de uitkeringsgerechtigde aanleiding geven de beslissing te herzien.

Bij het besluit tot het verlagen van de bijstand én bij de heroverweging vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur centrale uitgangspunten. Bij het opstellen van de verordening is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wet- en regelgeving op het terrein van maatregelen en boeten ten tijde van de Algemene bijstandswet en bij het boete en maatregelenbeleid van de voormalige 5 Westlandse gemeenten.

De verlaging van de uitkering zal naar rato op de samengestelde bijstandsuitkering (algemene norm en gemeentelijke toeslag) worden toegepast. In het geval van een jongmeerderjarige, die naast de algemene bijstand bijzondere bijstand ontvangt voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, zal de verlaging op de algemene bijstand en de bijzondere bijstand worden toegepast. Hierdoor worden de consequenties van verwijtbaar gedrag over de hele toegekende bijstand geëffectueerd.

De verlaging van de uitkering, voor zover de verlaging geen betrekking heeft op de schending van de informatieverplichting, vindt plaats met de eerstvolgende betaling van de uitkering.

Ter verduidelijking worden hieronder een paar voorbeelden gegeven:

Wanneer iemand zich op 1 oktober meldt, nadat hij verwijtbaar werkloos is geworden, vindt de verlaging van de uitkering plaats per 1 oktober, ook al wordt het besluit tot toekenning van de uitkering eerst in november genomen.

Wanneer iemand zich in september verwijtbaar gedraagt en dat in oktober wordt ontdekt, dan dient de uitkering in beginsel over de maand oktober verlaagd te worden, als de uitkering nog niet is uitbetaald. Wanneer de uitkering in oktober reeds beëindigd en uitbetaald is, dan vindt er geen verlaging van de uitkering meer plaats. Wanneer de uitkeringsgerechtigde zich echter binnen een jaar weer meldt voor een uitkering ingevolge de Wwb kan overwogen worden zijn uitkering alsnog te verlagen. Wordt de uitkering bijvoorbeeld per 15 oktober beëindigd en is de uitkering nog niet uitbetaald, dan wordt de uitkering verlaagd tot 15 oktober. Indien de uitkeringsgerechtigde zich opnieuw meldt voor het aanvragen van een uitkering ingevolge de Wwb wordt het restant van de verlaging niet meer opgelegd.

Deze verordening is overeenkomstig van toepassing op verwijtbare gedragingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers (artikel 18, vijfde lid, van de WIN).

Tot 1 januari 2002 traden alle verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor was aangewezen (artikel 142 Gemeentewet). Hierin is verandering gekomen door de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet (Trw) op 1 januari 2002. Deze wet maakt referenda mogelijk over o.a. de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen. Wel zijn enkele verordeningen uitgezonderd, die hier niet van belang zijn. De vaststelling, wijziging of intrekking van de afstemmingsverordening Westland 2004 is één van de besluiten waarover een referendum kan worden gehouden. Verordeningen waarover op grond van de Trw een referendum kan worden gehouden, treden in afwijking van artikel 142 Gemeentewet niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van de verordening (art. 22 Trw). De termijn van zes weken eindigt voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening: na bekendmaking van de verordening en de mededeling dat over deze verordening een referendum gehouden kan worden, kan een verzoek tot het houden van een referendum worden ingediend.