Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke participatie 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke participatie 2012

Registratienummer: 2012-000762/r/B

De raad van de gemeente Weststellingwerf;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel g, artikel 8 lid 2 onderdeel d en artikel 35 lid 5 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t

vast te stellen de navolgende Verordening maatschappelijke participatie 2012

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Weststellingwerf;

    • d.

      bijdrage: de categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, lid 5, van de wet.

    • e.

      sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteit: een maatschappelijke, educatieve, sportieve of culturele activiteit die beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken.

    • f.

      inwoner: de persoon die is ingeschreven bij de Gemeentelijke Basisadministratie en bovendien feitelijk zijn woonplaats in de gemeente Weststellingwerf heeft, in de zin van artikel 10 Boek 1 van het Burgerlijk wetboek.

Artikel 2 Maatschappelijke participatie

  • 1.

    Uitsluitend kosten in verband met maatschappelijke participatie van een ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, komen in aanmerking voor bijstandsverlening op grond van hoofdstuk 2 van deze verordening. Met maatschappelijke participatie wordt bedoeld dat het oogmerk van bijstandsverlening dient te zijn het voorkomen of doorbreken van een sociaal isolement.

  • 2.

    Kosten in verband met maatschappelijke participatie van een inwoner, komen in aanmerking voor een tegemoetkoming uit het Reductiefonds op grond van hoofdstuk 3 van deze verordening.

HOOFDSTUK 2 VOORWAARDEN BIJDRAGE

Artikel 3 Doelgroep maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen

  • 1. Uitsluitend een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 35 lid 5 WWB, met een in aanmerking te nemen inkomen dat niet uitkomt boven een door het college vast te stellen percentage van de geldende bijstandsnorm, komt in aanmerking voor de bijdrage op grond van deze verordening.

  • 2. Uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 komen in aanmerking voor de bijdrage op grond van deze verordening.

Artikel 4 Uitvoering

  • 1.

    Het college stelt met betrekking tot de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk beleidsregels vast.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde beleidsregels bevatten regels voor vaststelling van:

    • a.

      het percentage bedoeld in artikel 3 eerste lid van deze verordening, waarbij dit percentage in ieder geval niet hoger wordt vastgesteld dan 110 procent van de geldende bijstandsnorm.

    • b.

      de hoogte van de bijdrage per kind en de wijze waarop deze wordt verstrekt.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde beleidsregels bevatten tevens een richtsnoer van de te verstrekken kosten in verband met sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten.

HOOFDSTUK  3 VOORWAARDEN TEGEMOETKOMING REDUCTIEFONDS

Artikel 5 Doelgroep

Reductiefonds

Iedere inwoner heeft recht op een tegemoetkoming uit het Reductiefonds indien hij op datum aanvraag:

  • 1.

    beschikt over in aanmerking te nemen inkomen dat niet uitkomt boven een door het college vast te stellen percentage van de geldende bijstandsnorm, en

  • 2.

    niet beschikt over in aanmerking te nemen vermogen

Artikel 6 Uitsluiting

Geen tegemoetkoming uit het Reductiefonds wordt verstrekt:

  • 1.

    ten behoeve van een ten laste komend kind, voor zover de belanghebbende in het betreffende jaar tevens aanspraak kan maken op een bijdrage op grond hoofdstuk 2 van de verordening;

  • 2.

    ten behoeve van de belanghebbende van 18 jaar en ouder die recht heeft op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

Artikel 7 Besteding en controle

  • 1. Aan de toekenning van de tegemoetkoming uit het Reductiefonds wordt de verplichting verbonden om de tegemoetkoming verifieerbaar aan te wenden ten behoeve van deelname aan sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten.

  • 2. Het college stelt met betrekking tot de controle op correcte besteding van de tegemoetkoming beleidsregels vast.

Artikel 8 Terugvordering tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming uit het Reductiefonds kan worden teruggevorderd tot het bedrag dat deze niet (verifieerbaar) is aangewend ten behoeve van deelname aan sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten.

  • 2.

    De tegemoetkoming die overigens ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag is uitgekeerd, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd.

  • 3.

    Op terugvorderingen in het kader van dit artikel zijn de beleidsregels terugvordering van de gemeente Weststellingwerf van toepassing.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Overgangsbepalingen

  • 1. Geen bijdrage wordt toegekend, indien ten behoeve van het kind in het betreffende kalenderjaar al een tegemoetkoming is verstrekt op grond van de Verordening Gemeentelijk Reductiefonds.

  • 2. Geen tegemoetkoming uit het Reductiefonds wordt toegekend, voor zover in het betreffende kalenderjaar al een tegemoetkoming is verstrekt op grond van de Verordening Gemeentelijk Reductiefonds.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

  • 2. Deze verordening blijft van kracht na invoering van de Wet werken naar vermogen (WWnV).

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Verordening maatschappelijke participatie 2012”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 juni 2012,

de griffier, de voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING

In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand kan op grond van artikel 35 lid 9 van de wet alleen worden verstrekt aan personen met maximaal een inkomen van 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm.

De gemeente Weststellingwerf heeft om doelmatigheidsredenen gekozen voor het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een geldbedrag. Op deze wijze wordt tevens optimaal aangesloten bij de bepalingen van het Reductiefonds (die valt onder ons minimabeleid).

ARTIKELSGWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Ten aanzien van het beleid met betrekking tot de voorzieningen voor maatschappelijke participatie geldt dat deze uitsluitend betrekking mogen hebben op sociaal-culturele, educatieve of sportieve activiteiten. In artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening is bepaald dat onder sociaal-culturele,

educatieve respectievelijk sportieve activiteit wordt verstaan: een maatschappelijke, educatieve, sportieve of culturele activiteit die beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken.

Er kan worden gedacht aan een lidmaatschap van een sportvereniging of toneelvereniging. Een lidmaatschap van een belangengroep, zoals een vakbond, is geen sociaal-culturele of sportieve activiteit.

Artikel 2 Maatschappelijke participatie

In artikel 8 lid 2 onderdeel d WWB is expliciet bepaald dat de gemeenteraad in de verordening maatschappelijke participatie regels moet stellen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’.

In artikel 2 van deze verordening is aangegeven dat uitsluitend kosten in verband met maatschappelijke participatie in aanmerking komen voor bijstandsverlening op grond van deze verordening. Dit volgt ook uit artikel 3 lid 2 van deze verordening. In artikel 2 van deze verordening is voorts aangegeven dat het oogmerk van maatschappelijke participatie het voorkomen of doorbreken van een sociaal isolement is. Bij de invulling van het begrip maatschappelijke participatie is rekening

gehouden met het feit dat van categoriale bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 lid 5 WWB geen sprake is voor zover het hoofddoel van de vergoeding het subsidiëren van culturele, educatieve of sportieve activiteiten is. Er is slechts sprake van bijstandsverlening indien voor belanghebbenden

kosten worden weggenomen die zij anders wel zouden maken. Daarom is voor de toepassing van deze verordening slechts sprake van maatschappelijke participatie indien het oogmerk van bijstandsverlening het voorkomen of doorbreken van een sociaal isolement is.

HOOFDSTUK 2 VOORWAARDEN CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 3 Doelgroep

In artikel 3 lid 1 van deze verordening is bepaald dat uitsluitend een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 35 lid 5 WWB, met een in aanmerking te nemen inkomen dat niet uitkomt boven een door het college vast te stellen percentage van de geldende bijstandsnorm, komt in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand op grond van deze verordening.

In artikel 3 lid 2 van deze verordening is voorts bepaald dat uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 2 in aanmerking komen voor categoriale bijzondere bijstand op grond van deze

verordening. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel 2 van deze verordening.

Artikel 4 Uitvoering

Het college stelt met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk 2 van deze verordening beleidsregels vast. Deze beleidsregels hebben in ieder geval betrekking op het percentage bedoeld in artikel 3 lid 1 van deze verordening, waarbij dit percentage in ieder geval niet hoger wordt vastgesteld dan 110 procent van de geldende bijstandsnorm. In deze beleidsregels wordt tevens de hoogte van de bijdrage per kind bepaald en de wijze waarop deze wordt verstrekt. De beleidsregels bevatten tevens een richtsnoer van de te verstrekken kosten in verband met sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten.

HOOFDSTUK 3 VOORWAARDEN TEGEMOETKOMING REDUCTIEFONDS

Artikel 5 Doelgroep Reductiefonds

Het Reductiefonds is bedoeld om sociale, culturele en/of sportieve activiteiten voor personen met een minimuminkomen mogelijk te maken.

In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat uitsluitend recht op een tegemoetkoming uit het Reductiefonds, de belanghebbende, met een in aanmerking te nemen inkomen dat niet uitkomt boven een door het college vast te stellen percentage van de geldende bijstandsnorm, en die niet beschikt over in aanmerking te nemen vermogen.

Artikel 6 Uitsluiting

Geen tegemoetkoming uit het Reductiefonds wordt verstrekt ten behoeve van het kind dat in het betreffende jaar aanspraak kan maken op een bijdrage op grond van de verordening. Dit om te voorkomen dat 2 keer aanspraak kan worden gemaakt op een tegemoetkoming in de kosten van maatschappelijke participatie.

De belanghebbende van 18 jaar en ouder die recht heeft op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) is eveneens uitgesloten van het recht op een tegemoetkoming.

Artikel 7 Besteding en controle

Aan de toekenning van de tegemoetkoming uit het Reductiefonds wordt de verplichting verbonden om de tegemoetkoming verifieerbaar aan te wenden ten behoeve van deelname aan sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten. Verifieerbaar betekent dat belanghebbende bewijzen van besteding dient te bewaren. Het college dient met betrekking tot de controle op correcte besteding van de tegemoetkoming beleidsregels vast te stellen.

Artikel 8 Terugvordering tegemoetkoming

Dit artikel regelt de bevoegdheid om de tegemoetkoming terug te vorderen tot het bedrag dat deze niet (verifieerbaar) is aangewend ten behoeve van deelname aan sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten. De tegemoetkoming die overigens ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag is uitgekeerd, kan eveneens van de belanghebbende worden teruggevorderd. De beleidsregels terugvordering van de gemeente Weststellingwerf zijn wat dit betreft van toepassing.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Overgangsbepalingen

Op 1 juli 2012 wordt de Verordening Gemeentelijk Reductiefonds ingetrokken. Tot die datum kunnen in 2012 nog tegemoetkomingen zijn verstrekt op grond van de Verordening Gemeentelijk Reductiefonds. Om een dubbele tegemoetkoming te voorkomen is deze overgangsbepaling opgenomen.

Artikel 10 Inwerkingtreding en artikel 11 Citeertitel

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.