Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening Hart voor de Jeugd 2015-2016 Weststellingwerf

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening Hart voor de Jeugd 2015-2016 Weststellingwerf

Registratienummer: 2014-000955 B/r

De raad van de gemeente Weststellingwerf;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 september 2014;

gelet op gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en

toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de

verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en

de jeugdige zelf ligt;

het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen

individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor

toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,

over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt

afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget

wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening

of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter

waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de

uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld

aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een

persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort

tot diens sociale netwerk;

b e s l u i t :

vast te stellen de

VERORDENING Hart voor de Jeugd 2015-2016 Weststellingwerf

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • c.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • d.

    overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • e.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • f.

    gezinsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.2.;

  • g.

    wet: Jeugdwet;

  • h.

    Gebiedsteam: Het gebiedsteam is de toegang voor alle inwoners met vragen omtrent zorg en ondersteuning op de terreinen wonen, welzijn, zorg, werk & inkomen en jeugd & gezin. Het gebiedsteam is tevens de toegang tot meer complexere vormen van ondersteuning en zorg.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

1.De Gemeente biedt vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen, namelijk voorzieningen waarvoor geen beschikking van het college nodig is.

Onder de vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen vallen:

a: basisvoorzieningen voor jeugdigen en/of de ouders (Beleidsplan Hart voor de Jeugd 2015 – 2018)

b: het gebiedsteam (Beleidsplan Hart voor de Jeugd 2015 – 2018).

Het college kan in nadere regels de vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen nader bepalen.

2.De gemeente biedt daarnaast individuele jeugdhulpvoorzieningen, namelijk voorzieningen die aangevraagd moeten worden en waarvoor een beschikking van het college nodig is.

Onder de individuele jeugdhulpvoorzieningen vallen de specialistische jeugdhulpvoorzieningen (Beleidsplan Hart voor de Jeugd 2015 – 2018)

Het college kan in nadere regels de individuele jeugdhulpvoorzieningen nader bepalen en/of een deel daarvan als vrij toegankelijk benoemen.

Artikel 3. Gebiedsteam

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor een gebiedsteam. Het gebiedsteam is de toegang voor alle inwoners met vragen omtrent zorg en ondersteuning op de terreinen wonen, welzijn, zorg, werk & inkomen en jeugd & gezin. Het gebiedsteam is tevens de toegang tot meer complexere vormen van ondersteuning en zorg. Bij inschakeling van de zogenaamde expertpool blijft het gebiedsteam regisseur. Het gebiedsteam voert geen crisisinterventie uit (crisisteam).

  • 2. Het gebiedsteam begeleidt bij mandaat de jeugdige en/of de ouders namens burgemeester en wethouders, binnen de regels van de Jeugdwet en deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels, naar een jeugdhulpvoorziening. Dit als de jeugdige en/of de ouders, op eigen kracht en binnen de eigen mogelijkheden, niet uit de hulpvraag komen.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 11.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 5. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via het gebiedsteam

  • 1. Iedere jeugdige of ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente kan zich rechtstreeks met een jeugdhulpvraag richten tot het gebiedsteam.

  • 2. Ook de huisarts, medisch specialist en jeugdarts, docent/schoolbegeleider of maatschappelijk ondersteuner van de jeugdige en/of de ouders kan de jeugdige en/of de ouders voorstellen om de hulpvraag aan het gebiedsteam voor te leggen.

  • 3. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel nnb

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

1.Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Het college legt op verzoek van de jeugdige en/of de ouders de individuele voorziening vast in een beschikking.

Artikel 7. Vooronderzoek en gespreksvoorbereiding jeugdhulpaanvraag

  • 1. Het college verzamelt in overleg met de jeugdige en/of de ouders de noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert van de hulpvraag, kan het college in overleg met de jeugdige en /of zijn ouders afzien van het gesprek.

Artikel 8. Het gesprek

1.Het college onderzoekt op basis van het principe een-gezin-een-plan-een-regisseur in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a) de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem van de hulpvraag;

b) het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

c) het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d) de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

e) de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

f) de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

g) de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

h) hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

i) de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoording worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2.In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze zal worden geïnd.

Artikel 9. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 8.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige en/of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college beschouwt een ondertekend verslag van het gesprek als aanvraag, als de jeugdige of zijn ouders daarmee instemmen.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

a: welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b: wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

c: hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

d: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

3.Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in een beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

a: voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

b: welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c: wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d: wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

e: de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

4.Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige en/of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 12. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 3. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 16. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijk vertrouwenspersoon.

Artikel 17. Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van jeugdhulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Hart voor de Jeugd 2015-2016 gemeente Weststellingwerf

  • 3.

    Deze verordening geldt voor een periode van twee jaar en eindigt mitsdien van rechtswege op 31 december 2016.

  • 4.

    Deze verordening wordt geëvalueerd na de periode van één jaar

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 oktober 2014.

de griffier de voorzitter

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

• over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

• met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

• over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

• over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

• voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

• over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

• ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugd biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Dit om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het Beleidsplan Hart voor de Jeugd 2015 – 2018 Ooststellingwerf en Weststellingwerf, dat de raad op grond van de Jeugdwet moet vaststellen. In het beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Niet onder de werking van de Jeugdwet vallen:

• Het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg, zoals onder verantwoordelijkheid van gemeenten aan ouders en kinderen aangeboden op grond van de Wet publieke gezondheid.

• Onderwijsgebonden leerlingenzorg in school.

• Huisartsenzorg aan jeugdigen, praktijkondersteuning huisartsen aan jeugdigen en extramurale psychofarmaca verstrekt aan jeugdigen (minderjarigen) vallende onder de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet.

• Zorg verleend op basis van ‘romp-AWBZ’, d.w.z. de AWBZ-zorg die overblijft na decentralisatie taken naar gemeenten, te weten intramurale zorg voor gehandicapten en ouderen met een zware zorgvraag.

Bovendien is artikel 1.2 van de wet van belang, waarin wordt ingegaan op samenloop met andere wetten die een recht op een voorziening regelen.

Dit artikel luidt als volgt:

1) Het college is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen:

a) Indien er met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op zorg als bedoeld bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een recht op zorg krachtens de Zorgverzekeringswet, of

b) Indien naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een voorziening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de jeugdige in staat stelt dagelijkse levensverrichtingen uit voeren en het persoonlijk leven te structureren en daarover regie te voeren.

2) Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg op grond van een aanspraak op zorg als bedoeld krachtens de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van deze wet kan worden verkregen, is het college gehouden deze voorziening op grond van deze wet te treffen.

3) In afwijking van het eerste lid is het college gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen, indien jeugdhulp voortvloeit uit een strafrechtelijke maatregel.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige van het gebiedsteam en de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige van het gebiedsteam de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via het gebiedsteam

Het gebiedsteam is de toegang voor alle inwoners met vragen omtrent zorg en ondersteuning op de terreinen wonen, welzijn, zorg werk & inkomen en jeugd & gezin, die niet in de eigen gemeenschap of in een basisvoorziening kunnen worden beantwoord. Het gebiedsteam biedt informatie en advies, legt huisbezoeken af, initieert initiatieven om de sociale leefomgeving te versterken en kan lichte kortdurende ondersteuning bieden. De medewerker van het gebiedsteam maakt de hulpvraag van de inwoners helder en regelt zo nodig zelf de noodzakelijke hulp of toegang daartoe. Het gebiedsteam is de toegang naar meer complexere vormen van ondersteuning. Het gebiedsteam kan bij een complexe ondersteuningsvraag de expertise inroepen van de zgn. expertpool om te komen tot een goede diagnose en het verzorgen van adequate en benodigde zorg. Op het gebied van Jeugd en Gezin wordt er op provinciaal niveau expertise beschikbaar gesteld, zoals afgesproken in de het ‘Omvormingsplan transitie jeugdzorg”. Bij inschakeling van experts blijft het gebiedsteam regisseur.

Het gebiedsteam is een team met mandaat dat bestaat uit medewerkers vanuit verschillende disciplines, die integraal werken binnen het sociale domein. Zij zijn het gezicht naar het dorp, werken outreachend en benaderen burgers zo nodig proactief. Zij stimuleren de eigen kracht van de inwoners en werken volgens het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 regisseur.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces (zie artikel 3).

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Opbouw van de verordening

De Jeugdwet en het vastgestelde beleidsplan Hart voor de Jeugd 2015-2018 Oost- en Weststellingwerf geven de kaders voor deze verordening. Er is gestreefd naar een opzet van de verordening die leesbaar en overzichtelijk is voor jeugdigen en ouders met een hulpvraag, voor het gebiedsteam, en voor betrokken artsen en gespecialiseerde hulpverleners.

De verordening heeft daarom een totaalbeeld van de toeleiding en toegang naar jeugdhulpvoorzieningen. Dit maakt dat op onderdelen is gekozen voor de uitgebreide variant van de keuzemogelijkheden die de VNG modelverordening biedt. Ook is de conceptverordening zo veel mogelijk opgebouwd in de volgorde van handelen in het geval van een hulpvraag. Bovendien is rekening gehouden met de lokale situatie in de gemeente Weststellingwerf. De volgorde is daarom niet helemaal gelijk aan die van de VNG modelverordening.

Er zijn een aantal artikelen in de verordening opgenomen waar een keuze gemaakt kan worden om ze wel of niet op te nemen. Deze artikelen staan schuin gedrukt in de verordening en in de toelichting. Het zijn artikelen die zijn opgenomen omdat ze voor de jeugdige en/of de ouders informatief zijn. Zij worden echter ook in de wet geregeld en kunnen desgewenst worden weg gelaten.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

 Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg.

 De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is geregeld in artikel 3 .

 De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

 Het maatwerkplan is een onderdeel van verantwoorde hulp, zoals opgenomen in artikel 4.1.1. van de Jeugdwet. Een goede hulpverlener overlegt zorgvuldig met de jeugdige en ouders over de verlening van de jeugdhulp of de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering. Om dat te waarborgen moet voordat het plan wordt opgesteld, overlegd worden met de jeugdige en de ouders. Het plan moet afgestemd zijn op de behoeften van de jeugdige.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt omdat de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Het gaat dan bijvoorbeeld om definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ en ‘beschikking’.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

De Jeugdwet verplicht de gemeente tot het bieden van voorzieningen waar de jeugdhulpvraag kan worden neergelegd en het nemen van besluiten over individuele voorzieningen.

Allereerst zijn er de vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen. Hier kunnen de jeugdige en/of de ouders een beroep op doen zonder officiële toeleiding van de gemeente, het gebiedsteam of verwijzing van de huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Daarnaast zijn er alleen na een aanvraag bij de gemeente of na een verwijzing toegankelijk zijn. Dit zijn individuele voorzieningen.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke (overige) voorziening kan zijn als een niet-vrij toegankelijke (individuele) voorziening. Een individuele voorziening heeft vaak betrekking op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning moet door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Een voorziening kan dus een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

Artikel 3. Gebiedsteam

In het Beleidsplan Hart voor de Jeugd 2015 - 2018 is vastgesteld dat de gemeente de jeugdhulp regelt via het gebiedsteam. Lid1 bevat de opdracht aan het college om zorg te dragen voor een functionerend gebiedsteam.

Het tweede lid beschrijft de taken van het gebiedsteam die het gebiedsteam namens het college uitvoert.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de Gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.29, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 6 tot en met 10 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 8, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Eerste lid: het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

Vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 4 en volgende) deze verordening.

Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via het gebiedsteam

In dit artikel wordt uitgewerkt hoe de gemeente de toeleiding naar jeugdhulp uitwerkt. In artikel 2.3

lid 1 van de Jeugdwet staat dat er deskundige toeleiding naar en advisering over jeugdhulpvoorzieningen beschikbaar moet zijn voor jeugdigen en ouders die jeugdhulpvragen hebben.

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp.

Het college legt op verzoek van de jeugdige en/of de ouders de individuele voorziening, dan wel de afwijzing daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 11.

De huisarts, jeugdarts of medisch specialist meldt aan het gebiedsteam de doorverwijzing naar de zorgaanbieder, waar mogelijk een individuele (of niet-vrij toegankelijke) voorziening uit kan volgen.

Artikel 7. Vooronderzoek en gespreksvoorbereiding jeugdhulpaanvraag

Dit artikel omschrijft het maken van een afspraak voor een gesprek tussen de jeugdige en/of ouders en het gebiedsteam en de voorbereiding op het gesprek. Het gesprek vindt plaats met een of meer hulpverleners van het gebiedsteam. Een aantal aspecten vragen om een toelichting.

Lid 1 bepaalt dat het gebiedsteam in overleg met de jeugdige en zijn ouders alle voor het gesprek noodzakelijke en toegankelijke gegevens verzamelt. Deze gegevensverzameling kan ook tijdens het gesprek plaatsvinden als door vraagverheldering alle relevante informatie vergaard wordt om een volledig beeld van de jeugdhulpvraag te krijgen. Als het zinvol is om gegevens bij derden op te vragen zal altijd eerst toestemming worden gevraagd aan de jeugdige en/of zijn ouders. Uiteraard geldt dit ook voor medische gegevens, zo wordt rekening worden gehouden met het medisch beroepsgeheim en het recht op privacy.

Lid 1 benoemt ook dat er zo spoedig mogelijk een afspraak dient te worden gemaakt. Hierbij wordt geen tijdslimiet genoemd omdat dit tot onnodige regelgeving leidt. Wel wordt duidelijk gemaakt dat het gebiedsteam alert moet zijn op onnodige vertraging in de procedure.

Lid 2 beschrijft dat het gebiedsteam de jeugdige en of de ouders informeert over de procedure, rechten en plichten. Wanneer persoonsgegevens nodig zijn, zal de hulpverlener van het gebiedsteam om toestemming vragen om deze te registreren. Op de registratie van persoonsgegevens is de Wet persoonsgegevens van toepassing.

Lid 3 beschrijft dat de hulpverlener van het gebiedsteam en de jeugdige en/of de ouders kunnen afzien van een gesprek. Bijvoorbeeld omdat de hulpvraag al meteen duidelijk is, of als direct verwijzen naar specialistische hulpverlening noodzakelijk is. Dit artikel is in de verordening opgenomen om onnodige bureaucratie te voorkomen en het mogelijk te maken dat gedaan wordt wat noodzakelijk is voor de jeugdhulpaanvraag van de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 8. Het gesprek

Tijdens het “keukentafelgesprek” tussen de jeugdige en/of de ouders en een hulpverlener van het gebiedsteam wordt over de in de verordening genoemde onderwerpen gesproken. Deze onderwerpen worden genoemd om een beeld te scheppen van de inhoud het gesprek en om aan te geven welke afwegingen spelen bij het in behandeling nemen van een jeugdhulpvraag. Het betreft echter altijd maatwerk. Niet alle onderwerpen zullen bij elk gesprek aan de orde komen. Dit is afhankelijk van de inhoud van de jeugdhulpaanvraag. De medewerker van het gebiedsteam is deskundig en bepaalt met de jeugdige en/of de ouders de inhoud van het gesprek.

Het gesprek kan niet altijd in een afspraak worden afgerond. Het is dus mogelijk dat er meerdere gesprekken worden gehouden.

Bij het gesprek kunnen ook andere personen aanwezig zijn. Deze andere betrokkenen zijn personen die van belang zijn voor de jeugdig en/of de ouders en voor het bespreken van de jeugdhulpvraag. Dit kunnen bijvoorbeeld mensen zijn uit het sociale netwerk van de jeugdige of ouders, iemand van een specialistische jeugdhulpvoorziening (expertpool) of school. Op basis van de uitkomsten van het “keukentafelgesprek” wordt het maatwerkplan opgesteld. In dit plan wordt zo veel mogelijk het sociale netwerk rond de jeugdige meegenomen en wordt de ondersteuningsvraag vanuit een oplossingsgerichte attitude benadert.

Artikel 9. Verslag

Van het gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en de hulpverlener van het gebiedsteam over de jeugdhulpvraag wordt een verslag op hoofdlijnen gemaakt. De hulpverlener van het gebiedsteam maakt dit verslag. Dit verslag wordt zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken (10 werkdagen) nadat het gesprek heeft plaatsgevonden, overhandigd aan de jeugdige en/of de ouders. Het verslag wordt opgenomen in het dossier van de cliënt, waar de jeugdige en/of de ouders op elk gewenst moment toegang toe hebben. De jeugdige en/of de ouders hebben ook de mogelijkheid om, indien gewenst, opmerkingen of latere aanvullingen aan het verslag te laten toevoegen. Deze clausule is opgenomen opdat de jeugdige en ouders regie hebben en kunnen hebben over hun eigen jeugdhulpvraag en dus zeggenschap over de inhoud van het verslag. Zo wordt ook recht gedaan aan het principe van “eigen kracht” .

De jeugdige en/of de ouders kunnen ook aangeven dat zij geen exemplaar van het verslag willen ontvangen of het verslag juist op een later tijdstip willen ontvangen. Dit laatste kan bijvoorbeeld door een vakantie van de jeugdige en/of de ouders.

Artikel 10. Aanvraag

Dit artikel regelt op welke wijze en op welke plek een jeugdige en/of de ouders een aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening kunnen indienen. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele jeugdhulpvoorziening te krijgen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden regels gegeven voor de aanvraag. Deze regels zijn ook van toepassing op een aanvraag voor een individuele voorziening.

Dit betekent bijvoorbeeld dat, op grond van artikel 4:1 van de Awb, een aanvraag schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In het eerste lid is bepaald dat jeugdigen en ouders een aanvraag kunnen indienen bij het gebiedsteam.

Het nemen van een besluit op een aanvraag is een bevoegdheid van het college. Daarom staat in lid 2 dat de aanvraag voor een voorziening aan het college wordt voorgelegd. Via een apart besluit zal het college deze bevoegdheid mandateren aan hulpverleners van het gebiedsteam.

Dit lijkt omslachtig maar juridisch gezien is het verplicht in de verordening aan te geven dat de besluitvorming bij het college van burgemeester en wethouder ligt. Het mandateren van deze bevoegdheid kan niet in deze verordening worden geregeld, dit gebeurt in een mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders.

Het tweede lid bepaalt tevens dat de aanvraag schriftelijk wordt gedaan en dat het gebiedsteam de aanvraag begeleidt. Hiermee wordt ook mogelijk gemaakt om, ter voorkoming van onnodige administratieve lasten, een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of plan als aanvraag aan te merken.

Artikel 11. Inhoud beschikking

Wanneer de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of wanneer er op grond van artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, moet het college een beschikking opstellen, waartegen zij in bezwaar of beroep kunnen gaan krachtens de Algemene wet bestuursrecht. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Wanneer gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat ook de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Het tweede en derde lid regelen welke onderdelen in de beschikking moeten worden opgenomen, indien sprake is van een voorziening in natura dan wel een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

Het vierde lid gaat over een eventuele ouderbijdrage. De ouderbijdrage geldt alleen in situaties van jeugdhulp met verblijf buiten de thuissituatie (Jeugdwet art. 8.2.1). In de beschikking wordt een eventuele ouderbijdrage alleen als informatie opgenomen. De vaststelling en inning geschieden namelijk niet door de gemeente zelf, maar door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast.

Artikel 12. Regels voor pgb

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel van de wet. Dit lid is opgenomen om een compleet beeld van rechten en plichten te geven.

In de wet is opgenomen dat in de verordening wordt bepaald op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. In deze verordening is er voor gekozen dat de raad de bevoegdheid om de hoogte van het pgb vast te stellen delegeert aan het college.

Volgens de wet kunnen gemeenten bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Gemeenten hoeven dit dus niet te doen. Toch is dit onderwerp opgenomen in de verordening. Het is namelijk niet goed denkbaar dat gemeenten geen voorwaarden stellen gezien de taakstelling van de wet. Wanneer gemeenten dit niet regelen, dan gelden er immers geen nadere voorwaarden voor het inkopen van de ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Een voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat een pgb alleen wordt verstrekt wanneer de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is. Een andere voorwaarde kan zijn dat een pgb alleen wordt verstrekt wanneer de jeugdhulp die uit het sociale netwerk wordt betrokken van goede kwaliteit is.

In deze verordening is er voor gekozen dat de raad de bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan een pgb wanneer de jeugdhulp wordt betrokken uit het sociaal netwerk delegeert aan het college.

Motivatie om hier een regel-arm artikel op te nemen:

  • -

    hiermee ligt de verordening Jeugdhulp in lijn met de Verordening Wmo;

  • -

    het heeft een praktisch voordeel: gemeente Ooststellingwerf en Weststellingwerf kunnen onafhankelijk van elkaar de lokale voorwaarden m.b.t. de Pgb formuleren.

Opmerking: Met betrekking tot de Pgb mag er geen generieke korting worden doorgevoerd. Wel mag op onderdelen een korting worden doorgevoerd.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Dit artikel is een uitwerking van de verplichte bepaling in de wet dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, of van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling heeft tot doel om regelgeving met betrekking tot de aanverwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning te standaardiseren. Volgens de wetgever behoort het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid om misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

In het eerste lid is de zogenaamde inlichtingenverplichting geregeld. Deze verplichting houdt in dat van de jeugdige of zijn ouders verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan.

Wanneer het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, moeten zij dit onverwijld aan het college te melden. Het college kan een individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb herzien of intrekken. De voorwaarden om over te gaan tot herziening of intrekking zijn geregeld in lid twee tot en met vier van dit artikel.

Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken vragen. Dit is geregeld in het vierde lid.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Met uitzondering van het vaststellen van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, kan het college de uitvoering van de Jeugdwet door aanbieders laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit gebeurt met betrekking tot jeugdhulp, kinderbeschermings- maatregelen of jeugdreclassering, moeten bij verordening regels worden gesteld. Het gaat dan om regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening gehouden worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in de wet.

Artikel 16. Vertrouwenspersoon

Iedere gemeente kan besluiten of dit artikel wordt opgenomen. Dit is namelijk al in artikel 2.6 lid 1 sub f van de wet opgedragen aan het college. Het is toch opgenomen in deze verordening omdat het bijdraagt aan de volledigheid van de verordening. De jeugdige en/of de ouders kunnen door het lezen van deze verordening hier weet van hebben.

Artikel 17. Klachtregeling

Ieder gemeente kan besluiten of dit artikel wordt opgenomen. Deze bepaling is aanvullend op de klachtregeling uit artikel 4.2.1 van de Jeugdwet en verder de Algemene wet bestuursrecht. Het is zo dat de aanbieder in eerste instantie zal (moeten) worden aangesproken bij klachten van jeugdigen en/of de ouders over de behandeling.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om van deze verordening af te wijken in zeer schrijnende gevallen waarvoor geen passende voorziening volgens de regelgeving mogelijk is. De hardheidsclausule kan dan door het college worden ingezet bij uitzonderingsgevallen.

Iedere gemeente dient voor zichzelf te besluiten of dit artikel wordt opgenomen.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.