Richtlijnen bijzondere bijstand

Geldend van 05-07-2018 t/m heden

Intitulé

Richtlijnen bijzondere bijstand

Concept Richtlijn B063

Het inkomen dat voor de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen, wordt over een periode van 12 maanden vastgesteld beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere kosten -zowel incidentele als periodieke- zijn gemaakt. 

Vermogen:

  • ·

    Als regel wordt vermogen dat uitkomt boven de toepasselijke vermogensgrens ten volle als draagkracht aangemerkt.

  • ·

    Uitzondering: Bij een aanvraag duurzame gebruiksgoederen zie B101. 

Inkomen:

  • ·

    Het netto-inkomen van betrokkene dient te worden vermeerderd met 5% (netto) vakantietoeslag. Verwervingskosten en onbelaste vergoedingen niet meenemen in de draagkrachtberekening in B067.

  • ·

    Ingeval van medische (meer)kosten geen draagkracht tot 130% incl. vt van de toepasselijke bijstandsnorm*

  • ·

    Ingeval andere kosten (dus niet medisch): geen draagkracht tot 100% incl. vt van de toepasselijke bijstandsnorm* en geen draagkracht bij inkomen uit alleen een AOW uitkering. Daarboven geldt een draagkracht van 35%.

  • ·

    Uitzondering: 100% draagkracht van het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm* als het gaat om de volgende kosten: -  woonkostentoeslag.

  • ·

    Van belang is om naar het feitelijke inkomen te kijken, ongeacht het te ontvangen leefgeld. Dit omdat er anders indirect bijstand voor schulden wordt verleend. 

*Toepasselijke bijstandsnorm

Personen met een bijstandsuitkering of met inkomen uit alleen een AOW-uitkering (zie boven) hebben geen draagkracht, zodat er geen draagkrachtberekening plaats hoeft te vinden bij het aanvragen van bijzondere bijstand. Bij personen met andere inkomsten moet worden nagegaan of er sprake is van mogelijke kostendeling (zijn er inwonenden van 21 jaar en ouder).

Via BRP-onderzoek en via Suwinet (is een medebewoner student? Zo ja: geen kostendeling) kan worden nagegaan of er mogelijk sprake is van kostendeling.

Geen kostendeling: De toepasselijke norm voor een echtpaar wordt gesteld op 100% van de echtparennorm. Voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder wordt de norm gesteld op 70% van de echtparennorm.

Kostendeling(bij inwonenden van 21 jaar en ouder): De toepasselijke norm wordt 10% lager vastgesteld (conform de Toeslagenverordening die per 1-1-2015 is ingetrokken): echtpaar 90%, alleenstaande en alleenstaande ouder 60%. Er wordt dus niet uitgegaan van de kostendelersnorm, want de norm wordt maximaal 10% lager vastgesteld! Ook als er sprake is van een commerciële relatie (onderhuur/ kostganger) wordt de toepasselijke norm 10% lager vastgesteld (tot 90% of 60%) omdat er dan sprake is van kostendeling.

ALO-kop. De ALO-kop die een alleenstaande ouder ontvangt wordt niet meegeteld als inkomen en dus niet meegenomen in de draagkrachtberekening.

Draagkracht en WSNP

Alvorens over te gaan tot het verstrekken van bijzondere bijstand moet bij de bewindvoerder worden nagegaan of bij berekening van de eigen bijdrage WSNP rekening gehouden is met deze kosten. Als dat zo is kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt. Is er geen rekening gehouden met deze kosten, dan moet worden nagegaan of dat niet alsnog moet worden gedaan. Met name bij periodieke bijzondere bijstand (zoals bij woonkostentoeslagen) zal dat het geval moeten zijn.

Draagkracht bij beslag op inkomen

Als men een hoog inkomen heeft, maar vanwege een beslag op het inkomen feitelijk minder ontvangt, moet volgens de rechter bij de vaststelling van de draagkracht uitgegaan worden van dit lagere inkomen. Bij feitelijk een laag inkomen als gevolg van de WSNP zal hetzelfde gelden.

Als iemand een wettelijk of een minnelijk schuldsaneringtraject traject doorloopt, wordt al het meerinkomen en 5% van de toepasselijke bijstandsnorm aangewend voor de aflossing van schulden. Er blijft dan 95% van de geldende bijstandsnorm over om te besteden. In die gevallen wordt het deel van het inkomen dat wordt gebruikt voor schuldaflossing niet meegerekend bij het vaststellen van de draagkracht. Daardoor zal de draagkracht meestal op 0 uitkomen.

Beslag

Op grond van een rechterlijke uitspraak CRvB 28-03-2006, nr. 04/5465 NABW dient inkomen waarop beslag ligt buiten een draagkrachtberekening te blijven. Dit alleen als er daadwerkelijk wordt ingehouden.

Op grond van art. 7 lid 7 van de Maatregelverordening kan, voor zover door tekortschietend besef (de beslaglegging) een aanvullend beroep op incidentele bijzondere bijstand wordt gedaan, een maatregel opgelegd worden ter hoogte van het bedrag van de incidentele bijstand waarop onterecht een beroep wordt gedaan. Iemand die keurig zijn schulden aflost, mag in principe niet slechter af zijn dan degene waarbij door beslag de schulden worden afgelost. In dat geval moet onderzocht worden in hoeverre het beslag een gevolg is van tekortschietend besef.

Let op: Bestuursrechtelijke premieheffing Zorgverzekeringswet (Bronheffing) lijkt op beslag maar is anders van aard. De Bronheffing bestaat voor een deel uit vervangende premie voor de basisverzekering en voor een deel uit een boete. De Bronheffing is bedoeld als drukmiddel om tot een schuldregeling te komen bij de zorgverzekeraar voor een (oude) premieachterstand. Zo’n regeling kan elk moment ingaan. Zodra er een regeling is getroffen en er een stabilisatieovereenkomst is afgesloten, meldt de Zorgverzekeraar de betrokkene af voor de Bronheffing.

Als er naast Bronheffing beslag ligt heeft dat invloed op de hoogte van het beslag. Het kan voorkomen dat het beslag (nog) niet, of maar deels,  kan worden geëffectueerd. Alleen geëffectueerd beslag verlaagt de draagkracht.

Voor het berekenen van de beslagvrije voet, zie de volgende tool: http://wwb-beslagvrijevoet.nl/wwb/index.php

Draagkracht bij incidentele kosten

Indien het om incidentele kosten gaat (eenmalig of een aantal keren per jaar) dient eerst de volledige draagkracht aangewend te worden voordat de bijzondere bijstand kan worden uitbetaald. De draagkracht wordt in deze situatie niet uitgesmeerd over 12 maanden.

Voorbeeld:

Draagkracht € 20,- per maand is € 240,- per jaar.

Incidentele kosten bedragen € 300,-.

Bijzondere bijstand bedraagt dan € 60,-.

Draagkrachtbij vermogen boven het vrij te laten vermogen

Het (over)vermogen wordt direct op de kosten in mindering gebracht. Draagkracht uit inkomen wordt bij periodieke kosten uitgesmeerd over 12 maanden.

Voorbeeld:

Bijzondere kosten € 1700,-.

Teveel vermogen € 500,-.

Draagkracht uit inkomen € 70,- per maand.

De bijzondere bijstand bedraagt dan € 1700,- - € 500,- = € 1200,- per jaar = € 100,- per maand minus draagkracht van € 70,- = € 30,- bijzondere bijstand per maand.

Bij incidentele kosten wordt eerst het oververmogen op de bijzondere kosten in mindering gebracht. Blijven er nog te vergoeden kosten over, dan wordt daarna de draagkracht uit inkomen bepaald. Deze draagkracht wordt ineens in mindering gebracht (en niet uitgesmeerd over 12 maanden).

(Concept) Richtlijn B064:

Draagkrachtperiode voor cliënten

De draagkrachtperiode wordt bij aanvang van de bijzondere bijstand vastgesteld en loopt door tot beëindiging van de bijstand. Het draagkrachtjaar begint te lopen op de eerste van de maand waarin de bijstand wordt toegekend.

Bij beëindiging van de algemene bijstand wordt de periodieke bijzondere bijstand ook beëindigd. Betrokkene kan een nieuwe aanvraag indienen, waarbij rekening wordt gehouden met (evt.) gewijzigde draagkracht.

Draagkrachtperiode geen cliënten

De draagkrachtperiode voor personen die geen periodieke bijstand voor levensonderhoud ontvangen, bedraagt in principe 12 maanden. Het draagkrachtjaar begint te lopen vanaf de eerste van de maand waarop de (eerste) bijzondere kosten betrekking hebben. Een nieuw draagkrachtjaar hoeft niet aan te sluiten op een vorig draagkrachtjaar.

De draagkracht wordt eenmaal vastgesteld en niet meer aangepast zie B065.

Uitzondering: Als het voor cliënt nadelig uitpakt door een tussentijdse verlaging van het inkomen dan kan de draagkracht wel opnieuw vastgesteld worden.

Duur en ingang draagkracht

Periodiek vastgestelde bijzondere bijstand wordt voor maximaal 12 maanden toegekend. Gedurende deze periode wordt geen onderzoek gedaan naar de eventueel gewijzigde draagkracht. 

Wanneer de omstandigheden dat vragen kan ook een andere aanvangsdatum worden gekozen als startpunt van het draagkrachtjaar. Dit kan het geval zijn als de kosten eerder gemaakt zijn dan de aanvraag is ingediend en de draagkracht in deze periode aanmerkelijk hoger ligt dan ten tijde van de aanvraagdatum.

Wanneer met terugwerkende kracht bijstand wordt verleend vangt de draagkrachtperiode aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt (= waarin de handeling wordt verricht die tot kosten leidt). Er kan echter niet verder terug worden gegaan dan 12 maanden voorafgaand aan de eerste dag van de maand na indiening van de aanvraag. 

Draagkracht bij periodieke kosten (minimaal één jaar)Voordat tot bijstandsverlening kan worden overgegaan, dient eerst de beschikbare ruimte in het vermogen en inkomen te worden aangewend. Indien het - ingeval van periodieke bijzondere bijstandsverlening - aannemelijk is dat de bijstandsverlening minimaal één jaar doorloopt, verdient het aanbeveling de draagkracht over twaalf maanden uit te smeren (Haagse methode).

Oververmogen wordt direct volledig op de bijzondere bijstand in mindering gebracht (zie B063).

Concept Richtlijn B075 Uitvaartkosten

Omschrijving van de  kosten

Alle kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn. 

Algemeen

De noodzakelijkheid van deze kosten hangt mede af van de vraag of deze kosten kunnen worden toegerekend aan belanghebbende. Dit is het geval indien belanghebbende de hoedanigheid van erfgenaam heeft aangenomen, of indien belanghebbende behoort tot de bloed- en aanverwanten jegens wie een verhaalsrecht voor deze kosten bestaat op grond van artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging. Als vaststaat dat de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de belanghebbende niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor deze kosten (artikel 35, lid 1 PW). 

Nadrukkelijk wordt er van uitgegaan dat de uitvaartkosten niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan van de overledene zelf. Bijstandsverlening aan overleden personen is immers niet mogelijk. Zie CRvB 28-01-2003, nr. 01/4196. 

Van uitvaartkosten kan als vaststaand worden aangenomen dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 lid 1 PW. 

Bijstand aan de nabestaanden

In beginsel dienen de nabestaanden (bijv. echtgenote, ouders, meerderjarige kinderen) de kosten van lijkbezorging van de overledene voor hun rekening te nemen. Ontbreken hiervoor de middelen dan kan ieder voor zijn eigen evenredige aandeel bijzondere bijstand aanvragen. Hierbij wordt rekening gehouden met de vermogenssituatie/draagkracht. 

Voor de bepaling van de hoogte van de bijstand moet worden gekeken naar de kosten van de goedkoopste adequate voorziening.

Was:

Voor de noodzakelijk geachte kosten en/of de hoogte daarvan wordt aangesloten bij de kostenposten en de bijbehorende bedragen in de NIBUD-Prijzengids tabel 31 t/m 33. Gelet op de bijzondere omstandigheden en met inachtneming van persoonlijke voorkeuren ten aanzien van een uitvaart wordt overeenkomstig de NIBUD-prijzengids een bedrag van € 3.500,00 passend geacht voor een begrafenis of een crematie, naar evenredig aandeel per nabestaande (partner, ouder(s) of kind(eren). 

Wordt:

Voor de noodzakelijk geachte kosten en/of de hoogte daarvan wordt aangesloten bij de reële kostenposten van een sobere uitvaart. Gelet op de bijzondere omstandigheden wordt een bedrag van € 3.500,00 passend geacht voor een begrafenis of een crematie, naar evenredig aandeel per nabestaande (partner, ouder(s) of kind(eren). Dit bedrag is vastgesteld aan de hand van de reële kosten van een sobere uitvaart.

Belanghebbende hoeft geen verantwoording af te leggen over de aard van de besteding, maar moet wel de nota’s overleggen. Indien de kosten van de uitvaart minder bedragen dan € 3.500,00, dan wordt uitgegaan van de werkelijke kosten. Kosten boven de € 3.500,00 zijn voor rekening van de belanghebbende.

De bijzondere bijstand voor uitvaartkosten wordt in beginsel om niet verleend. De beschikking moet vermelden dat de belanghebbende verplicht is om de verleende bijstand te besteden aan het voldoen van zijn aandeel in de uitvaartkosten van de overledene. 

Voorliggende voorzieningen

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 PW). Denk in dit geval bijvoorbeeld aan: uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering of nalatenschap. 

Overlijdensuitkering is geen voorliggende voorziening

Van de overlijdensuitkering zoals die op grond van artikel 45 lid 5 PW wordt verstrekt, kan gesteld worden dat dit geen voorliggende voorziening is voor de uitvaartkosten. In de toelichting bij artikel 45 PW wordt deze overlijdensuitkering gelijk gesteld met andere wetten op het terrein van de sociale zekerheid die ook een dergelijke overlijdensuitkering kennen. 

Daaruit en uit het feit dat deze overlijdensuitkering wordt uitbetaald aan een nabestaande, kan de conclusie worden getrokken dat ook overlijdensuitkering op grond van andere sociale wetten naar hun aard niet bedoeld zijn om te voorzien in de uitvaartkosten.

Sociale zekerheidsuitkeringen anders dan een PW-uitkering vallen onder het begrip inkomen als bedoeld in artikel 32 PW. Een overlijdensuitkering op grond van één van deze wetten kan dus leiden tot inkomstenkorting of draagkracht. Let wel: de bijstandsuitkering zelf is geen inkomen in de zin van artikel 32 WWB (zie CRvB 25-02-2003, nrs. 00/462 NABW). 

Wet op de Lijkbezorging

Wanneer er geen nabestaanden zijn of wanneer deze weigeren de begrafenis of crematie te verzorgen, dan is op grond van de Wet op de Lijkbezorging de gemeente verplicht te zorgen voor de lijkbezorging. Deze wet wordt uitgevoerd door de Afdeling Publiekscentrum. Als de Wet op de Lijkbezorging al is toegepast, dan is bijstand voor deze kosten niet meer mogelijk. Er is dan reeds in de kosten voorzien. De Wet op de Lijkbezorging (art. 37) kent de mogelijkheid om het bedrag op de nabestaanden te verhalen. 

Reiskosten bijwonen uitvaart

Voor reiskosten voor het bijwonen van een uitvaart kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt. De reiskosten verbonden aan het bijwonen van een uitvaart binnen Nederland behoren tot de algemene bestaanskosten. Reiskosten voor het bijwonen van een uitvaart buiten Nederland kunnen niet worden vergoed, op grond van het territorialiteitsbeginsel.

Concept Richtlijn B079: Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20 jarigen niet in inrichting

Als de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere hoger zijn dan die waarin de basisnorm voorziet en de jongere geen beroep op zijn ouders kan doen, omdat de middelen van de ouders niet toereikend zijn en omdat hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders niet te gelde kan maken, kan er bij wijze van aanvullende bijstand een toeslag worden verstrekt. In beginsel wordt wel verhaal bij de onderhoudsplichtige ouders gehaald. 

Thuiswonenden

Ouders kunnen aan hun onderhoudsverplichting voldoen door hun kind te laten inwonen. Een thuiswonende kan daarmee dus wel een beroep op zijn ouders doen en heeft daarom geen recht op aanvullende bijstand. Mits er sprake is van een verstoorde relatie bij bijvoorbeeld van huiselijk geweld, waardoor de jongere noodzakelijkerwijs niet bij de ouders kan wonen. 

Uitwonenden

Wordt aanvullend op een lage norm van artikel 20 Participatiewet bijzondere bijstand verstrekt voor levensonderhoud, dan wordt de hoogte hiervan in beginsel zodanig vastgesteld, dat de hoogte van de totale bijstandsuitkering (norm algemene bijstand op grond van artikel 20 Participatiewet en bijzondere bijstand op grond van artikel 12 Participatiewet) overeenkomt 50% van de gehuwdennorm ingeval een alleenstaande en ook 50% van de gehuwdennorm ingeval van een alleenstaande ouder (die ontvangt de ALO-kop). Indien hiertoe aanleiding bestaat, kan de bijzondere bijstand echter op basis van individualisering ook hoger of lager worden vastgesteld. 

Berekening (normen per 1-1-2017)

Norm alleenstaande, indien 21 jaar of ouder, inclusief vt    € 701,99

Norm alleenstaande, indien 18,19 of 20 jaar, inclusief vt    € 242,60 Verschil                                                                           € 459,39

Reservering vakantietoeslag (5% van € 242,60)               €   12,13

Inkomsten

Eventuele inkomsten van de jongere zelf, dienen eerst op de basisnorm in minder gebracht te worden, daarna pas op de bijzondere bijstand.

Inkomsten die het karakter hebben van alimentatie/onderhoudsbijdrage dienen verrekend te worden met de bijzondere bijstand. 

Hoogte van de bijzondere bijstand voor jongeren in het voortgezet onderwijs

Jongeren van 18 tot 21 jaar kunnen, als zij aan een aantal voorwaarden voldoen, een beroep doen op aanvullende bijstand op de toelage die zij ontvangen ingevolge de WTOS 18+. Dit om te voorkomen dat de jongere door de hoogte van het inkomen gedwongen wordt om met de opleiding te staken.

Voorwaarden:

  • ·

    De jongere volgt voortgezet onderwijs en ontvangt hiervoor een tegemoetkoming ingevolge de WTOS 18+;

  • ·

    Het afronden van het voortgezet onderwijs is voor de jongere het meest aangewezen opleidingstraject (dit kan blijken uit een rapportage van een voogdij instelling) Voogdij is gezag over een minderjarige kind dat niet door de ouders wordt uitgeoefend, maar door iemand anders;

  • ·

    De jongere heeft geen ouders waarop een beroep kan worden gedaan;

  • ·

    De jongere is aangewezen op zelfstandige huisvesting.

Ex ama’s (alleenstaande minderjarige asielzoekers) die aan deze voorwaarden voldoen vallen uiteraard ook onder de werking van deze regeling. 

De hoogte van de bijzondere bijstand is het verschil tussen de norm van een 21 jarige alleenstaande (50% van de gehuwdennorm, inclusief vt) en de basistoelage WTOS+18 voor een uitwonende. Bijzondere bijstand voor schoolkosten en les- of cursusgeld is niet mogelijk. Voor deze kosten kan door middel van een beroep op de hardheidsclausule een beroep op de DUO worden gedaan. Deze kosten worden daarna door DUO verrekend met de tegemoetkoming. (zie ook: Stappenplan: Jongeren, studeren of bijstand?).

Bijzondere bijstand voor bijzondere kosten 

De hoogte van de bijzondere bijstand die is bedoeld voor bijzondere kosten (zoals een bril) wordt vastgesteld volgens de normale regels, zonder acht te slaan op de leeftijd van de betrokkene. Hiermee wordt bedoeld dat bij de draagkrachtberekening het inkomen afgezet wordt tegen de bijstandsnorm van een alleenstaande van 21 jaar en ouder, die in deze situatie van toepassing is.

Wel zal ook hier eerst gecontroleerd moeten worden of er is voldaan aan de eisen van artikel 12 Participatiewet. Met andere woorden: ook voor bijzondere kosten zal eerst een beroep op de ouders gedaan moeten worden totdat de leeftijd van 21 jaar is bereikt.

Concept Richtlijn B 101 Duurzame gebruiksartikelen en overige inrichtingskosten

Duurzame gebruiksgoederen

Omschrijving kosten De kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Voorbeelden hiervan zijn: wasmachine, koelkast, huisraad en vloerbedekking. 

De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dienen in beginsel te worden bestreden uit de eigen middelen (bijstandsuitkering en vermogen). Dit geldt ook voor de aanschaf, vervanging of reparatie van noodzakelijke gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. 

Inrichtingskosten

Bij de beoordeling van een aanvraag om bijstand in de kosten van woninginrichting dient in de eerste plaats de vraag beantwoord te worden of de verhuizing en (her)inrichting noodzakelijk is. Is de verhuizing niet noodzakelijk dan moet de bijstandsaanvraag reeds om die reden worden afgewezen. De noodzaak van de verhuizing kan worden aangenomen wanneer daaraan een medische of sociale indicatie ten grondslag ligt. In de tweede plaats dient te worden beoordeeld of de verhuizing onvoorzienbaar is geweest en of de mogelijkheid heeft bestaan om hiervoor middelen te reserveren. Kosten van een voorzienbare verhuizing en inrichting moeten namelijk voldaan worden uit het ter beschikking staande inkomen, door reservering vooraf of door gespreide betaling achteraf. 

Aangezien financiering d.m.v. een lening bij duurzame gebruiksgoederen en verhuis- en inrichtingskosten zeer gebruikelijk is, zal de bijstandsverlening een aanvullende rol moeten blijven spelen, ook al is er sprake van door bijzondere omstandigheden veroorzaakte extra noodzakelijke uitgaven. Als er een voorliggende voorziening is, dient hiervan gebruik gemaakt te worden. 

Wanneer er dus sprake is van een niet-voorzienbare verhuizing en/of inrichting door bijzondere omstandigheden ontbroken heeft kan bijzondere bijstand in deze kosten worden verstrekt.

Jonggehuwden en alleenstaanden worden geacht de kosten van de eerste woninginrichting zelf te dragen. Deze kosten zijn immers voorzienbaar. 

Onderzoek afdeling bij aanvraag om bijstand

Bij verzoeken om bijstand voor de kosten van woninginrichting in verband met een (noodzakelijke) verhuizing dient te worden onderzocht: - of de verhuizing (en inrichting) noodzakelijk is; - in hoeverre de woninginrichting noodzakelijk is (de hoogte van het benodigde bedrag); - de voorzienbaarheid van de verhuizing; - de reserveringsmogelijkheden; - het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening; - of er sprake is van 'eerste woninginrichting'. 

Voorliggende voorzieningen

Dit betekent dat men doorgaans zelf in die kosten moet voorzien, aangezien men geacht wordt voor dergelijke kosten te reserveren of een betalingsregeling te treffen. Gespreide betaling achteraf dient in principe plaats te vinden via een lening bij de bank. 

Doorverwijzing naar de Kredietbank Nederland  voor een lening niet langer noodzakelijk. De stap van (duur) lenen kan worden overgeslagen en de mogelijkheid van leenbijstand kan direct worden bekeken. Aanvragen waarbij suppletie moet worden toegekend zullen dus ook niet meer voor kunnen komen. 

Borgstelling voor een schuldsaneringskrediet in het kader van een traject schuldhulpverlening kan ook niet meer voorkomen.

Als iemand een aanvraag aandient voor niet-bijzonder noodzakelijke kosten, dan kan van bijstand uiteraard geen sprake zijn en kan een aanvrager eventueel zelf beslissen om alsnog naar de Kredietbank Nederland te stappen. 

Voor medisch geïndiceerde kosten met betrekking tot woningaanpassing geldt de WMO als voorliggende voorziening. Dit geldt eveneens voor verhuis- en inrichtingskosten. Hier gelden geen vaste bedragen (meer). Er wordt een maatwerkvoorziening verstrekt. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de noodzaak van de voorziening en naar de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner (kan hij dit in zijn eigen netwerk organiseren).

Draagkracht en vermogen

Was:

Indien een beroep op de Participatiewet wordt gedaan, gelden de normale draagkrachtregels. Het oververmogen wordt, zoals altijd, voor 100% in aanmerking genomen. Het feit dat belanghebbende een spaartegoed heeft, is een indicatie dat men heeft kunnen reserveren, dan wel kan aflossen op een banklening. 

Wordt:

Heeft betrokkene een banksaldo (lopende rekeningen en spaarrekeningen opgeteld) dat hoger is dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm*, dan moet dit surplus aangewend worden voor de inrichtingskosten. *Omdat bij een achterafbetaling van de uitkering, het inkomen van de voorafgaande maand bestemd is voor het levensonderhoud van de lopende maand.

Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

Indien de kosten/uitgaven niet voorzienbaar zijn geweest en de mogelijkheden om te reserveren door bijzondere omstandigheden niet aanwezig waren en zoals gezegd de mogelijkheid van een lening eveneens ontbreekt, kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening. 

Onderscheid duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Met overige inrichtingskosten worden de kosten van inrichting bedoeld die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf, behang en vloerbedekking. Het onderscheid is van belang voor de vorm waarin de bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

Voor overige inrichtingskosten wordt, ingeval van een noodzakelijke verhuizing, een bedrag van € 500,00 om niet verstrekt.

Onderzoek afdeling bij geldlening

Bij verzoeken om een geldlening moet worden onderzocht:

  • ·

    of de aanschaf van het goed noodzakelijk is;

  • ·

    de hoogte van het benodigde bedrag;

  • ·

    de voorzienbaarheid van de uitgave;

  • ·

    de reserveringsmogelijkheden;

  • ·

    het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening. 

Vorm bijstand

Bijstandsverlening voor duurzame gebruiksgoederen (met uitzondering van de hierboven genoemde overige inrichtingskosten) geschiedt praktisch altijd in de vorm van een geldlening (art. 51 PW). Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt. 

Concept Richtlijn B147: Wanneer wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating

Uitvoeringsrichtlijn

In artikel 31 lid 2 onderdeel n en r PW (IOAW: artikel 8 lid 2 en 5; IOAZ: artikel 8 lid 3 en 9) is aangegeven hoe hoog de vrijlating van inkomsten moet zijn. De 2 vrijlatingen moeten (indien van toepassing ) opeenvolgend worden toegepast. Wij zijn verplicht ze toe te passen. Wel staat het ons vrij te bepalen wanneer wij vinden dat de inkomsten uit arbeid bijdragen aan arbeidsinschakeling. Wij hanteren het uitgangspunt dat alle betaalde werkzaamheden een bijdrage leveren aan arbeidsinschakeling.

Zodra sprake is van betaald werk, wordt in de eerste maand van inkomsten gelijk gestart met de toepassing van de vrijlating. Dit gebeurt ambtshalve door de administratie. 

Als beide partners parttime arbeid verrichten en beiden zijn rechthebbenden in de zin van de PW, dan hebben beiden afzonderlijk recht hebben op de vrijlating.  

De in artikel 31 lid 2 onderdeel n PW genoemde inkomstenvrijlating gedurende ten hoogste 6 maanden, moet gerealiseerd worden in een periode van 24 maanden. Stel dat in deze periode in totaal over 4 maanden de inkomstenvrijlating is toegepast, dan worden de inkomsten na 24 maanden volledig gekort, dus ook over de 5e en 6e maand.

De in artikel 31 lid 2 onderdeel r PW genoemde inkomstenvrijlating wordt toegepast gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, aansluitend op de voornoemde inkomstenvrijlating van 6 maanden.

Marginale zelfstandigen

Er zijn uitkeringsgerechtigden die tijdens de bijstands- of uitkeringsperiode op kleinschalige basis als zelfstandige starten (bijv. reclamemaker, website-ontwerper, pedicure, styliste). Omdat deze zogenaamde marginale zelfstandige niet voldoen aan het urencriterium - 1225 uur per jaar - voor een zelfstandige op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) komen zij niet in aanmerking voor bijstand en ondersteuning op grond van voornoemde regeling. De marginale zelfstandige vallen dan ook onder het regime van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

De inkomsten uit arbeid als marginale zelfstandige zijn echter te vergelijken met inkomsten uit deeltijd arbeid in loondienst, die (nog) aanvullende bijstand of uitkering noodzakelijk maken. Er is derhalve geen aanleiding om af te wijken van de in de Participatiewet, IOAW of IOAZ geldende regels voor verrekening van inkomsten. Zo ook voor toepassing van een inkomstenvrijlating.

Voor sommige uitkeringsgerechtigden vormen de werkzaamheden als marginale zelfstandige immers de opstap naar een actievere rol in de maatschappij en op termijn misschien zelfs een fulltime baan in loondienst.

Om als marginale zelfstandige voor een inkomstenvrijlating in aanmerking te kunnen komen, dient een uitkeringsgerechtigde als zodanig door het college bij beschikking toestemming verleend te zijn werkzaamheden als marginale zelfstandige te verrichten.

Uitsluiting

Uitgesloten van het recht op een inkomstenvrijlating zijn personen die

  • 1.

    in het verleden al aanspraak hebben gemaakt op een vrijlating. De vrijlating is  eenmalig. Volgens de Handreiking Middelen van SZW lijkt aangenomen te moeten worden dat er geen nieuw recht op de vrijlating kan ontstaan, indien een belanghebbende in het verleden reeds zes maanden recht heeft gehad op de vrijlating. De vrijlating wordt daardoor niet jaar op jaar verleend en krijgt daarmee niet het karakter van inkomensondersteuning (in plaats van een re-integratiemiddel).

  • 2.

    inkomsten hebben verzwegen of inkomsten uit illegale activiteiten (“zwart werk”) hebben (gehad): Van het verzwijgen van inkomsten kan niet worden gezegd dat dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling, omdat het college hiermee achteraf wordt geconfronteerd. Van illegale activiteiten kan niet gezegd worden dat deze de re-integratie bevorderen. Art. 31 lid 2 onderdeel n PW geeft het college een expliciete ruimte voor het oordeel of inkomsten uit arbeid bijdragen aan arbeidsinschakeling. Het is niet onredelijk als het college dit voorafgaand aan de werkzaamheden wenst te beoordelen. Worden inkomsten uit arbeid verzwegen, dan wordt het college dit oordeel onthouden. Een vaste gedragslijn van het college om inkomstenvrijlating niet toe te passen als het inkomsten betreft uit werkzaamheden waarvan geen melding is gemaakt, gaat naar het oordeel van de CRvB een redelijke wetsuitleg dan ook niet te buiten (zie CRvB 12-06-2012, nr. 10/6178 WWB en CRvB 18-12-2012, nrs. 11/3046 e.a.).

  • 3.

    jonger zijn dan 27.

Beëindiging bijstand

Indien de bijstand beëindigd is geweest vanwege werkaanvaarding (bijvoorbeeld niet vanwege het niet nakomen van verplichtingen, of verhuizing, of wijziging van de woon- leefsituatie of iets dergelijks), dan ontstaat bij een nieuwe periode van bijstandsverlening opnieuw recht op de inkomstenvrijlating, als voldaan wordt aan de overige voorwaarden. De uitsluiting van punt 1 is dan ook niet meer van toepassing.

Concept Richtlijn Definitie benadelingsbedrag (afwijkend van het advies van Schulinck)

Definitie benadelingsbedrag

Het woord 'benadelingsbedrag' dekt de lading zeer behoorlijk. Ook de juridische definitie is vrij duidelijk:

Onder benadelingsbedrag wordt verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (artikel 18a lid 2 Participatiewet). 

Er is dus alleen sprake van een benadelingsbedrag als schending van de inlichtingenplicht vaststaat (zie Inlichtingenplicht). Ook voor het benadelingsbedrag geldt een verzwaarde bewijslast. Dit betekent dat het college op grond van concrete feiten en omstandigheden de hoogte van het benadelingsbedrag zal moeten stellen en bewijzen. Bij twijfel moet belanghebbende op grond van de onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel worden gegund (CRvB 01-06-2016, nr. 14/4807 WAO e.a., CRvB 28-06-2016, nr. 14/5616 WWB en CRvB 13-12-2016, nr. 15/764 WWB). Zie voor meer informatie Verzwaarde bewijslast bestuurlijke boete. 

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor de vaststelling van het benadelingsbedrag moet worden uitgegaan van het nettobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (zie TK 2011-2012, 33 207, nr. 3, p. 43). Dit betekent dus dat geen rekening wordt gehouden met een eventuele brutering van de vordering die achteraf nog plaatsvindt. De definitie van het begrip benadelingsbedrag vereist dat een belanghebbende ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand heeft ontvangen. Op wat voor wijze het te hoge ontvangen bedrag aan bijstand wordt teruggevorderd of verrekend doet niet ter zake. De initiële vaststelling dat er een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt en dit te wijten is aan een schending van de inlichtingenplicht is voldoende om vast te stellen dat er sprake is van een benadelingsbedrag. Het volgende stappenplan draagt bij aan de vaststelling van een benadelingsbedrag en het te volgen traject.

1: Is er sprake van schendinginlichtingenplicht? Ja: Ga verder naar 2 Nee: Bijstand herzien (54 lid 3 PW en terugvorderen op grond van 58 lid 2 PW).

2: Is er teveel uitkering betaald? Ja: Er is sprake van een benadelingsbedrag (boete opleggen artikel 18a lid 1 PW) Nee: Er is sprake van nulfraude (er hoef niet te worden teruggevorderd wel een waarschuwing / boete (artikel 18a lid 4 PW).

Het doet met andere woorden niet ter zake hoe je het benadelingsbedrag vervolgens int. Dit kan je doen door verrekenen (artikel 60 lid 4 PW of de bijstand herzien / intrekken (artikel 54 lid 3 PW en vervolgens de bijstand terugvorderen op grond van artikel 58 lid 1 PW).

Let op: als je constateert dat er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht dan vorder je terug op grond van artikel 58 lid 1, dit is een fraudevordering en heeft aanzienlijk meer gevolgen voor de klant dan een vordering op grond van artikel 58 lid 2.

Voor het vaststellen of er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht dien je in ieder geval één belangrijke vraag te beantwoorden. Heeft de klant de gemeente tijdig ingelicht en heeft de gemeente verzuimd te handelen. Als het antwoord hierop ja is, dan is er geen sprake van een schending van de inlichtingenplicht. Als het antwoord hierop nee is, dan is er in de basis sprake van een schending inlichtingenplicht.

Met dit beleid wijken wij af van het advies in Schulink. Een reden hiervoor is dat als er geen of onvoldoende verrekening ruimte is (bijvoorbeeld bij beëindiging van de bijstand) dan zou volgens Schulink er wel sprake zijn van een benadelingsbedrag (je kan immers niet verrekenen, en dus leiden tot een boete) terwijl als iemand in de bijstand zou blijven en er wel verrekend kan worden er geen sprake zou zijn van een benadelingsbedrag (en dus nulfraude zou zijn). Dit leidt tot een ongewenste rechtsongelijkheid.