Treasurystatuut 2011

Geldend van 01-07-2011 t/m heden

Intitulé

Treasurystatuut 2011

Bijlage 2f.

Nummer: 2011-4972/intern

Burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf,

gelet op artikel 14 van de Financiële verordening gemeente Weststellingwerf, artikel 212 van de Gemeentewet en de Wet financiering decentrale overheden;

besluiten vast te stellen het navolgende

Treasurystatuut gemeente Weststellingwerf 2011

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

Begrotingstotaal

De totale lasten op de begroting;

Derivaten

Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico's te sturen en financieringskosten te minimaliseren;

Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;

Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

Kasgeldlimiet

Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het begrotingstotaal van de gemeente bij aanvang van het jaar;

Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;

Liquiditeitenbeheer

Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar;

Liquiditeitenplanning

 

Een planning waarin de inkomende en uitgaande kasstromen periodiek gemonitord en geprognosticeerd worden om inzicht te verkrijgen in het verloop ervan. Zo kan tijdig worden ingespeeld op een (verwacht) tekort of overschot van liquiditeiten;

Liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

Rating

De inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier;

Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen;

Renterisiconorm

Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido gefixeerd percentage van begrotingstotaal van de gemeente dat bij de realisatie niet mag worden overschreden;

Rentetypische looptijd

Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van de door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding;

Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;

Saldobeheer

Het beheren van de dagelijkse saldi op de rekeningen;

Solvabiliteitsratio van 0%

Status die door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (lidstaten van de Europese Unie uitgebreid met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) aan het schuldpapier van een instelling kan worden toegekend;

Treasuryfunctie

De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat met name uit de volgende deelfuncties: risicobeheer, gemeentefinanciering en kasbeheer;

Uitzetting

 

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of korter. Langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer;

Valutarisico

Het beheersen van risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat op een bepaald moment de waarde van de vreemde valutastromen, uitgedrukt in eigen valuta, afwijkt van hetgeen verwacht werd op het beslissingsmoment;

EMU-saldo

De referentiewaarde voor het vorderingensaldo van de overheid zoals vastgelegd in artikel 104C en Protocol nr. 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities;

  • 2.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en (rente-)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • 4.

    Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) respectievelijk de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut.

Hoofdstuk II Risicobeheer

Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer

  • 1. Het verstrekken van leningen en garanties wordt uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak;

  • 2. Het verstrekken van leningen en garanties kan slechts geschieden nadat de gemeenteraad hierover is gehoord;

  • 3. Aan het verstrekken van leningen en garanties kunnen nadere voorwaarden worden verbonden;

  • 4. De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent (voorzichtig en verstandig) karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd middels de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut;

  • 5. Het gebruik van derivaten is alleen in de uiterste noodzaak toegestaan; derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s;

  • 6. Het uitzetten van geldmiddelen in de vorm van obligaties is onder voorwaarden toegestaan. Uitgangspunt moet zijn een belegging in staatsobligaties of bij instellingen die voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) zoals ministerieel vastgelegd op grond van artikel 2, lid 2, van de Wet fido.

Artikel 4 Renterisicobeheer

  • 1. De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 2. De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 3. Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;

  • 4. De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en rentevisie;

  • 5. Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de gemeente tevens naar een spreiding in de rentetypische looptijden van de uitzettingen.

Artikel 5 Koersrisicobeheer

  • 1. De gemeente beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: rekening courant, spaarrekening, daggeld, deposito’s, commercial paper (CP), certificates of deposit (CD), obligaties, kasgeld, medium term notes (MTN) en garantieproducten die tenminste 100% van de hoofdsom plus een aanvaardbaar rendement uitkeren;

  • 2. Tevens beperkt de gemeente de koersrisico’s door conform artikel 7 de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning.

Artikel 6 Kredietrisicobeheer

  • Bij het uitzetten van middelen gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1. Uitzettingen vinden uitsluitend plaats bij:

    • a.

      instellingen, voor wiens waardepapier een solvabiliteitsratio van 0% geldt;

    • b.

      financiële instellingen die voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Ruddo zoals ministerieel vastgesteld op grond van artikel 2, lid 2, van de Wet fido;

  • 2. Teneinde kredietrisico’s te spreiden wordt maximaal een bedrag ter grootte van 8,5% van het begrotingstotaal bij één individuele tegenpartij zowel voor een looptijd korter dan één jaar als een looptijd langer dan één jaar uitgezet;

  • 4. Bij het verstrekken van leningen uit hoofde van de publieke taak worden, indien mogelijk, zekerheden of garanties geëist.

Artikel 7 Liquiditeitsrisicobeheer

De gemeente beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), alsmede een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van minimaal vier jaar.

Artikel 8 Valutarisicobeheer

Valutarisico’s worden in de gemeente uitgesloten door uitsluitend leningen aan te gaan, te verstrekken of te garanderen in de Europese geldeenheid, de euro.

Hoofdstuk III Gemeentefinanciering

Artikel 9 Financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak;

  • 2.

    Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde de renterisico’s en het renteresultaat te optimaliseren;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn: onderhandse leningen, Commercial Paper(CP) en Medium Term Notes (MTN);

  • 4.

    De gemeente vraagt offertes op bij minimaal twee instellingen voordat een financiering wordt aangetrokken;

  • 5.

    Het aantrekken van financieringen met het oogmerk om deze winstgevend weg te zetten, is niet toegestaan;

Afwijkingen van bovenstaande punten dienen door het college te worden besloten.

Artikel 10 Langlopende uitzettingen

Het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie voor een periode van één jaar en langer worden uitsluitend gedaan onder de in artikel 6, 7 en 8 genoemde voorwaarden;

Artikel 11 Relatiebeheer

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bankrelaties en hun bancaire condities worden tenminste eens in de vier jaar beoordeeld;

  • 2.

    Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6;

  • 3.

    Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands toezicht te vallen, zoals de Nederlandse Bank en de Verzekeringskamer;

  • 4.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

Hoofdstuk IV Kasbeheer

Artikel 12 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik beperkt door geldstromen op gemeenteniveau op elkaar en de liquiditeiten-planning af te stemmen. Hierbij wordt er op toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat betalingsverplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen;

  • 2.

    Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

Artikel 13 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    De gemeente streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit (gecombineerde renteberekeningen van meerdere bankrekeningen om de rentekosten te minimaliseren en de rentebaten te maximaliseren) bij de bank met de gunstigste condities;

  • 2.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat, kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt - conform artikel 4 lid 1 - de kasgeldlimiet niet overschreden;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening courant;

  • 4.

    Toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening courant, daggeld, kasgeld, spaarrekeningen, deposito’s, commercial papers en certificates of deposit;

  • 5.

    Bij het extern uitzetten van gelden korter dan één jaar zijn slechts de in artikel 6 genoemde tegenpartijen toegestaan met inachtneming van de geformuleerde maximumbedragen;

Hoofdstuk V Administratieve organisatie en interne beheersing

Artikel 14 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne beheersing

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne beheersing:

  • 1.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd in artikel 15 en 16 van dit statuut;

  • 2.

    Bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd;

  • 3.

    Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden;

  • 4.

    iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (vier ogen principe);

  • 5.

    de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

  • 6.

    de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

  • 7.

    Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties;

Artikel 15 Verantwoordelijkheden

De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasuryfunctie van de gemeente staan in onderstaande tabel gedefinieerd.

Functie

Verantwoordelijkheden

Gemeenteraad

Stelt, samen met de begroting, de paragraaf Financiering vast;Stelt, samen met de jaarrekening, de paragraaf Financiering vast.

College van B&W

Stelt het treasurystatuut vast;Is verantwoordelijk voor het treasurybeleid;Is verantwoordelijk voor het betalingsverkeer.

Hoofd afdeling Middelen

 

Is integraal verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van het treasurybeleid en het betalingsverkeer;Is op basis van mandaat verantwoordelijk voor de treasuryfunctie;Is verantwoordelijk voor de inrichting van de treasuryfunctie.

Beleidsmedewerker P&C

Voert de control op de treasuryfunctie.

Coördinator Financiën

Is budgetverantwoordelijk voor de kostenplaats rente en financiering;Is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van het treasuryfunctie;Is verantwoordelijk voor het opstellen van het treasurystatuut en de paragraaf Financiering.

Medewerker Treasury

Geeft invulling aan de feitelijke uitvoering van de treasuryfunctie;Stelt het treasurystatuut en de paragraaf Financiering op.

Administrateur

Is verantwoordelijk voor de feitelijke inrichting en uitvoering van het betalingsverkeer.

De externe accountant

Adviseert en controleert in het kader van haar reguliere controletaak omtrent de feitelijke naleving van het treasurystatuut.

Artikel 16 Bevoegdheden

In onderstaande tabel staan de bevoegdheden met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven alsmede de daarbij benodigde fiattering.

Treasuryactiviteiten

Bevoegd functionaris

(1e handtekening)

Autorisatie door

(2e handtekening)

Saldo-, liquiditeiten- en geldstromenbeheer

Het uitzetten van middelen via kasgeld, deposito en spaarrekening

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

Het aantrekken van middelen via kasgeld

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

Betalingsopdrachten voorbereiden en versturen

Kassier

Gemachtigde

Bankrelatiebeheer

Bankrekeningen openen/sluiten/wijzigen

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

Bankcondities en tarieven bespreken en afsluiten van contracten

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

Risicobeheer

Het afsluiten van derivatentransacties

Coördinator Financiën

College van B&W

Financiering en uitzetting

Het vaststellen van kredietfaciliteiten

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

Het aantrekken van middelen via onderhandse leningen en MTN's

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

Het uitzetten van middelen via (staats)obligaties, MTN's, CP's, CD's, onderhandse geldleningen

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

Het beleggen van middelen in garantieproducten

Medewerker treasury in overleg met Coördinator Financiën

College van B&W

Het verstrekken van leningen aan derden uit hoofde van de publieke taak

Medewerker treasury in overleg met Coördinator Financiën

College van B&W

Het garanderen van middelen uit hoofde van de publieke taak

Medewerker treasury in overleg met Coördinator Financiën

College van B&W

Artikel 17 Informatievoorziening

Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen:

Informatie

Frequentie

Informatie-verstrekker

Informatie-ontvanger

1. Gegevens m.b.t. toekomstige uitgaven en ontvangsten voor de liquiditeitenplanning

Maandelijks/

incidenteel

Afdelingshoofden

Medewerker treasury

2. Liquiditeitenplanning

Halfjaarlijks

Medewerker treasury

Coördinator Financiën

3. Beleidsplannen treasury in paragraaf Financiering van de begroting

Jaarlijks

Medewerker treasury

Gemeenteraad

4. Evaluatie treasuryactiviteiten in paragraaf Financiering van de jaarrekening

Jaarlijks

Medewerker  treasury

Gemeenteraad

5. Voortgang onderdelen paragraaf Financiering via voor- en najaarsrapportage

Halfjaarlijks

Medewerker treasury

Gemeenteraad

6. Informatie aan derden (toezichthouder en CBS) zoals genoemd in art. 8 Wet fido

Kwartaal

Financiële administratie

Derden

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 18 Hardheidsclausule

In gevallen waarin dit statuut niet voorziet besluiten burgemeester en wethouders, gehoord de zienswijze van de raad.

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit treasurystatuut treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.

  • 2.

    Dit statuut wordt aangehaald als: “Treasurystatuut gemeente Weststellingwerf 2011”.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Weststellingwerf op 11 mei 2011.

de secretaris,                                                          de burgemeester,

Toelichting Treasurystatuut gemeente Weststellingwerf 2011

In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), die in werking is getreden op 1 januari 2001, worden de kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen op de financiële markten en de daaruit voortvloeiende verscherpte regelgeving is het treasurystatuut uit 2004 tegen het licht gehouden. Hieruit is gebleken dat deze nog redelijk actueel is, maar op een aantal punten geactualiseerd dient te worden. Bij het actualiseren van het treasurystatuut is rekening gehouden met de laatste bepalingen van de wettelijke kaders (o.a. Gemeentewet, Wet fido, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

In dit treasurystatuut wordt het treasurybeleid van de gemeente op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt in de eerste plaats door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie (in artikel 2). Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Middels de limieten en richtlijnen wordt het ‘risicoprofiel’ van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

De paragraaf Financieringbij de begroting geeft debeleidsplannen voor de treasuryfunctie voor de komende jaren en in het bijzonder voor het eerstkomende jaar weer. Het bevat onder meer gegevens over de algemene ontwikkelingen en de concrete beleidsplannen binnen de kaders van het treasurystatuut. Het gaat hierbij vooral om de plannen voor het risicobeheer, de gemeentefinanciering (analyse financieringspositie, leningen- en garantieportefeuille en uitzettingsportefeuille) en het kasbeheer. Uit de toelichting zal moeten blijken dat de plannen binnen de kaders van de Wet fido en het treasurystatuut blijven. De paragraaf Financiering in het jaarrekening geeft in het bijzonder een verschillenanalyse tussen de plannen zoals deze zijn opgenomen in de begroting en de realisatie in het verslagjaar.

 

 

Artikel 2

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeenteweergegeven, hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht.

Artikel 2 lid 1

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente 'duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities’. De treasury dient te waarborgen dat de gemeenteduurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

Artikel 2 lid 2

De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 3 tot en met 8 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

Artikel 2 lid 3

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Artikel 2 lid 4

De gemeentestreeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeentegeen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (‘profit center’). Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

Artikel 3 lid 1 en 2

 

 

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de ‘publieke taak’ waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen ‘uit hoofde van de publieke taak’ en het uitzetten van middelen ‘uit hoofde van treasury’.

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. In dit licht is het dus niet de afdeling Middelen die het politieke besluit voor dergelijke garanties en leningen voorbereidt. Wel wordt geadviseerd dat het college de zienswijze van de raad hoort.

Artikel 3 lid 3

Conform de Wet fido, dienen ‘uitzettingen uit hoofde van treasury’ een prudent karakter te hebben. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip ‘prudent’ nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden.

Artikel 3 lid 4

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassings­gebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Omdat derivaten specifieke kennis vereisen is er in dit treasurystatuut voor gekozen daar slechts in uiterste noodzaak gebruik van te maken.

Artikel 4

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente.

Artikel 4 lid 1

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 4 lid 2

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal van enig jaar.

Artikel 4 lid 3

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

Artikel 4 lid 4

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd indien men een rentestijging verwacht.

Artikel 4 lid 5

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

Artikel 5 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de ‘nominale waarde’) uitgekeerd. Inde praktijk kan dit een verlies betekenen indien de inflatie tijdens de looptijd van de uitzetting oploopt.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld, kasgeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Certificates of deposit, commercial papers, obligaties en Medium Term Notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde en de vooraf overeengekomen (minimale) rente worden uitgekeerd.

Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) instelling garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelenindex (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet fido.

Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit treasurystatuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de Gemeenteraad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de ‘publieke taak’ van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

Artikel 5 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar – wegens wijziging in de liquiditeitenplanning – voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

Artikel 6

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen kan uitzetten of beleggen.

Artikel 6 lid 1

Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een ‘solvabiliteitsvrije status’) is een status die door een bancaire toezichthouder in een EER-lidstaat (bijv. De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de gemeente dus toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van woningcorporaties).

Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt toegekend door gerenommeerde rating ‘agencies’ zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA. De hoogste kredietwaardigheid wordt bij Standard & Poor’s en Fitch IBCA weergegeven met AAA, gevolgd door AA en A. Moody’s kwalificeert van hoog naar laag Aaa, Aa en A. Daarnaast kent men kwalificaties met letters B, C en D. Een A‑rating staat voor ‘zeer kredietwaardig’.

Op dit moment worden in de Ruddo de volgende ratings gehanteerd:

 

Moody’s

Standard & Poor’s

Fitch

Spectrum

Aaa

AAA

AAA

Prime

Aa1

AA-plus

AA-plus

High grade

Aa2

Aa

Aa

High grade

Aa3

AA-minus

AA-minus

High grade

A1

A-plus

A-plus

Upper medium grade

A2

A

A

Upper medium grade

A3

A-minus

A-minus

Upper medium grade

Er mogen gelden langer dan drie maanden uitgezet worden bij financiële ondernemingen, of in hun waardepapier, met een rating in het grijze gedeelte, indien ook aan de eis ten aanzien van de landenrating is voldaan. Voor uitzettingen tot en met drie maanden geldt het grijze en witte gedeelte.

Artikel 6 lid 2

Kredietrisico’s kunnen worden verminderd door spreiding aan te brengen in de uitzettingen. In verband met de complexiteit van het beoordelen en het volgen van de kredietwaardigheid van een financiële instelling, wordt maximaal een bedrag ter grootte van 8,5% van het begrotingstotaal (uit hoofde van treasury) bij één financiële instelling geplaatst. De kredietrisico’s kunnen verder worden gespreid door de middelen uit te zetten bij meerdere tegenpartijen. Dit wordt bereikt door het stellen van een maximum aan de bedragen die de gemeente bij een individuele geldnemer kan plaatsen. Deze limieten kunnen zowel worden vastgelegd in de vorm van percentages of bedragen, beide hebben voor- en nadelen. Het nadeel van een percentage (van het totaal aan uitzettingen) is dat er ook een spreiding dient te worden aangebracht op het moment dat het volume van de uitzettingen in absolute zin relatief klein is. Het nadeel van bedragen is dat het relatieve belang van het betreffende maximum uiteen kan lopen door wijzigingen in de financiële positie, bijvoorbeeld wanneer de uitzettingenportefeuille sterk toe of afneemt. In dit lid is gekozen voor een bedrag. Overigens betreft het hier specifiek de geldnemer, die niet noodzakelijk overeenkomt met de instelling waar het betreffende product in portefeuille wordt gehouden (bij het kopen van een staatsobligatie via een bank is de Nederlandse Staat de geldnemer en niet de betreffende bank).

Artikel 6 lid 3

De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Teneinde de kredietrisico’s te beheersen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de debiteuren.

Artikel 7

Liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een looptijd van vier jaar op te stellen.

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling Middelen juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

Artikel 8

Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de gemeente.

Artikel 9 lid 1

Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

Artikel 9 lid 2

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd.

Artikel 9 lid 3

Onderhandse geldleningenzijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld. Een Medium Term Note (MTN) is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder, met een minimumlooptijd van twee jaar en een minimumomvang van nominaal € 453.000. Deze maakt onderdeel uit van een Medium Term Note programma. De term Commercial Paper staat voor verhandelbare schuldbekentenissen met een looptijd korter dan twee jaar, uitgegeven door niet-kredietinstellingen.

Artikel 9 lid 4

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij ver­vroegde aflossing etc. Middels het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt

Artikel 10

Uitzetting betreft het uitzetten van middelen (uit hoofde van treasury) voor een periode langer dan één jaar. In het onderdeel Risicobeheer (artikel 3 tot en met 8) is gedefinieerd op welke wijze de gemeente het prudente karakter van haar uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot uitzettingen geformuleerd.

Artikel 11 lid 1

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal eens in de 4 jaar plaats moet hebben.

Artikel 11 lid 4

Tussenpersonen hebben een intermediairfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De vereisten van lid 2 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt de gemeente als eis dat tussenpersonen onder toezicht van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) staan en daarvan een ver­gunning als makelaar hebben ontvangen.

Artikel 12 lid 1

Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

Artikel 12 lid 2

Het zoveel mogelijk laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

Artikel 13 lid 1

Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekenin­gen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompen­satiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombi­neerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

Artikel 13 lid 3

In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (‘rood’) te staan op de rekening courant tegen vooraf overeengekomen condities.

Artikel 14

Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Het treasurystatuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties.

Artikel 15

De verantwoordelijkheden van de functionarissen die binnen de gemeente betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 17 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende verantwoordelijk­heden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen.

Artikel 17

De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd voor: operationele informatie (punt 1 en 2), beleids­matige informatie (punt 3) en verantwoordingsinformatie (punt 4, 5 en 6). Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordings­informatie moet gerekend worden tot de belangrijkste succesfactoren voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de gemeente. Afdelingen dienen ‘incidenteel’ informatie te verschaffen in een zo vroeg mogelijk stadium waarin zich significante wijzigingen aandienen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering).