Toeslagenverordening 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m heden

Intitulé

Toeslagenverordening 2012

Registratienummer: 2012-000755/r

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf;

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB);

overwegende dat, de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen voor welke categorieën van belanghebbenden de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

b e s l u i t :

vast te stellen de

TOESLAGENVERORDENING 2012

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen, die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      gezinsnorm: norm bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet;

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf;

    • d.

      woning:een woning als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag,  alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 van de wet;

    • e.

      woonkosten:

      1. als een huurwoning wordt bewoond; de per maand geldende huurprijs, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

      2. als een eigen woning wordt bewoond; de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2. Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. Ingeval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend als alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en twee gezinsleden tenminste 21 jaar of ouder zijn.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslagen

  • 1. De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 van de wet, bedraagt voor een alleenstaande of alleenstaande ouder:

    • a.

      20 procent van de gezinsnorm als in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    • b.

      10 procent van de gezinsnorm als één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2. Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt aan de alleenstaande van 21 jaar geen toeslag verstrekt.

  • 4. In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      10 procent van de gezinsnorm als in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      5 procent van de gezinsnorm als één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing als artikel 6 van toepassing is.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Verlaging gezinsnorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm als in de woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 2. Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gezinsnorm als een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende(n) geen aantoonbare woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    10 procent van de gezinsnorm als geen woning bewoond wordt.

Artikel 6. Verlaging schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gezinsnorm gedurende 6 maanden.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Toeslagenverordening 2012’.

Artikel 8. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

  • 2.

    De verordening “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004”, laatstelijk gewijzigd ingaande 1 januari 2012 en aan te halen als “Verordening tijdelijke regels aanscherping Wet werk en bijstand 2012” (openbare raadsvergadering d.d. 12 december 2011, kenmerk: 2011-733/r/B), wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2012.

Besloten in de openbare raadsvergadering van 2 april 2012,

de griffier de voorzitter,

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt de toeslag afwijkend vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • 1.

    het kunnen delen van kosten met een ander door een gezin;

  • 2.

    de woonsituatie;

  • 3.

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen.

In voorkomende gevallen kan een stapeling van verlagingen leiden tot een (in het individuele geval) te lage bijstandsnorm. Dit risico bestaat met name bij 21 en 22 jarigen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten), in afwijking van de bepalingen in deze verordening, hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven (artikel 18 WWB).

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel b: gezinsnorm

Voor het begrip ‘gezinsnorm’ wordt verwezen naar de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

Lid 2 onderdeel d: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag.

Er is geen sprake van een zelfstandige woning, indien een wezenlijke woonfunctie als de douche of de keuken wordt gedeeld (zie CRvB 27-11-2001, nr. 99/2617 NABW en CRvB 08-12-2009, nr. 08/2802 WWB en CRvB 06-09-2011, nr. 09/4879 WWB). Ook een stacaravan die niet kan worden bewoond zonder gebruik te maken van een aantal elementaire voorzieningen vanuit een nabijgelegen woning zoals elektriciteit en water en een aantal elementaire voorzieningen in die nabijgelegen woning zoals een douche, is geen zelfstandige woning (zie CRvB 29-03-2005, nrs. 03/160 NABW e.a.). Een toercaravan die enerzijds niet kan worden bewoond zonder gebruik te maken van elementaire voorzieningen zoals water en elektriciteit van de naast de toercaravan geplaatste woonwagen en van het toilet en de douche in de schuur bij die woonwagen, en waarvan anderzijds de staplaats niet als standplaats voor een woonwagen is ingericht, is evenmin een zelfstandige woning (zie CRvB 01-08-2006, nrs. 06/3346 WWB e.a. en CRvB 19-04-2011, nr. 09/2669 WWB).

Als belanghebbende zijn woonvertrekken niet kan bereiken zonder trappen en gangen te hoeven passeren waarover een ander de zeggenschap heeft, is er geen sprake van een zelfstandige woning (zie CRvB 29-01-2002, nr. 00/5273 NABW). Een zogenaamde onvrije etage - een woonruimte waarbij de huurder beschikt over alle voorzieningen (woon/slaapkamer, keuken, douche en toilet) die hij niet met huurders van andere woonruimten hoeft te delen, waarvan een of meerdere voorzieningen afsluitbaar zijn, maar waarbij er wel sprake is van een gemeenschappelijke voordeur en/of gang - is geen zelfstandige woning. Het feit dat voor een onvrije etage wel huursubsidie kan worden verstrekt maakt niet dat daarmee ook sprake is van een zelfstandige woning (zie CRvB 27-08-2003, nr. 01/1502 NABW).

Bij het huren van kamers kan nooit van een zelfstandige woning worden gesproken

Lid 2 onderdeel e: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de geldigheid van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.

Bij ‘het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten’ kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Hier is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen zoals neergelegd in artikel 21 WWB. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 WWB. Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van een gezinslid of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 3 lid 1 onderdeel b van deze verordening).

Lid 2

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Uit het systeem van de WWB volgt dat een alleenstaande ouder in theorie kosten kan delen met zijn inwonend studerend kind tussen 18 en 27 jaar dat per maand een in aanmerking te nemen inkomen heeft dat meer bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB (€ 604,15) en minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WWB (€ 1023,42). Het kind behoort dan immers op grond van artikel 4 lid 2 WWB niet tot het gezin. Het is dus ‘een ander’ (als bedoeld in artikel 25 WWB) waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

Een studerend kind dat meer verdient dan € 1023,42, is een nietrechthebbend gezinslid. In theorie kunnen weliswaar kosten gedeeld worden met dit niet-rechthebbende gezinslid, maar zijn inkomen wordt ook reeds meegenomen bij het bepalen van het recht op bijstand van de overige gezinsleden (voor zover dit hoger is dan € 1023,42). Het ligt niet voor de hand daarbovenop nog een verlaging toe te passen wegens kostendeling.

In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen € 604,15 en € 1023,42. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van de gezinsnorm. Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, met name wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdient dan € 1023,42. In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een niet-rechthebbend gezinslid is.

Ten aanzien van een zorgbehoevende die niet tot het gezin behoort zoals bedoeld in artikel 4 lid 5 WWB en waarmee ook kosten kunnen worden gedeeld, is in deze verordening geen uitzondering geformuleerd. Reden hiervoor is dat het kosten delen met deze personen niet leidt tot een inconsequent systeem.

Lid 3 en 4

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 en 4 van deze verordening. In het derde lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het vierde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar.

Lid 5

Jegens een belanghebbende mag niet tegelijkertijd een verlaging voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar en een schoolverlatersverlaging worden toegepast. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB. Om die reden is in het vijfde lid bepaald dat bij een schoolverlater het derde en vierde lid van dit artikel niet van toepassing zijn.

Artikel 4. Verlagen norm gezin

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gezinsnorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

Artikel 4 lid 2 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gezin, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Geen woonkosten

In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan.

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gezinsnorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • 1.

    bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 5 lid 1 onderdeel b van deze verordening van toepassing);

  • 2.

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • 3.

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.

Geen woning wordt bewoond

In artikel 5 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gezinsnorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Hiermee wordt onder andere bedoeld het bewonen van een toercaravan en een onvrije etage. Immers een toercaravan is niet aard en nagelvast verbonden aan de grond, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en het Burgerlijk Wetboek. Een onvrije etage heeft geen eigen opgang (eigen voordeur) en valt daarmee ook niet onder de begripsbepaling van woning.

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

Op grond van artikel 28 WWB kan het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

In artikel 6 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 20 procent van de gezinsnorm bedraagt, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. De verlaging duurt overeenkomstig artikel 28 WWB zes maanden.

Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 WWB. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 WWB.

Indien het inkomen van belanghebbende voorafgaande aan de bijstand hoger is dan de bijstandsnorm omdat belanghebbende naast zijn studiefinanciering inkomsten uit bijvoorbeeld arbeid of stagevergoeding ontving (en de belanghebbende er bij bijstandsverlening dus op achteruit gaat in plaats van- zoals bij een overgang van alléén WSF 2000 naar bijstand - op vooruit), maakt niet dat de schoolverlatersverlaging in zo'n geval niet kan worden toegepast. De invloed van inkomsten naast de studiefinanciering van de belanghebbende spelen in het kader van de schoolverlatersverlaging geen rol.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Bijlage 1: Analyse verschillen en keuzes (755/3)

Artikel

Toeslagen WWB Oost

Toeslagen WWB West

Toeslagen WIJ Oost

Toeslagen WIJ West

Keuze

Toelichting

Keuze

3

Eén of meer hoofdverblijf 10% toeslag.

Eén hoofd-verblijf 10% toeslag.

Twee of meer

5% toeslag.

Eén of meer hoofdverblijf 10% toeslag

Eén hoofd-verblijf 10% toeslag.

Twee of meer

5% toeslag.

Eén of meer hoofdverblijf 10%

Eenvoud.

Historisch besef.

Gering aantal met 5% toeslag. Financieel voordeel vervalt met invoering huishoudtoets.

Geen rekening met kind (geen woningdeler).

Rekening met kind bij inkom- sten meer dan 50% van de gehuwdennorm

(woningdeler).

Geen rekening met kind

(geen woningdeler).

Rekening met kind bij inkomsten meer dan 50% van de gehuwdennorm

(woningdeler.)

Vervalt.

Vervalt door de huishoudtoets.

5

Geen woonkosten

10% verlaging

Geen woon-kosten 20% verlaging

Geen woon-kosten 10% verlaging

Geen woon-kosten 20% verlaging

20% als woning wordt bewoond zonder huur of hypotheeklasten en

10% als geen woning wordt bewoond.

Aansluiting bij voorgestelde regelgeving StimulanSZ.

6

Verlaging schoolverlaters gaat voor verlaging 21 en 22 jaar.

Blijft gehandhaafd.

Is een bepaling om stapeling van kortingen te voorkomen.

7

Verlaging 21 jaar tot 1%.

Verlaging 22

jaar geen woningdeler tot 10%.

Verlaging 22 jaar woningdeler tot 1%.

21 jaar 20% verlaging.

22 jaar 10% verlaging.

Verlaging schoolverlaters gaat voor verlaging 21 en 22 jaar.

21 jaar 0%.

22 jarige woningdeler 5%.

22 jarige niet woningdeler

10%.

Aansluitend bij bedoeling wetgever (uitkering afstemmen op studiefinanciering en minimumloon.

Eenvoudig in de uitvoering.

Voor 22 jarige stapsgewijze opbouw naar situatie / toeslag 23 jarige.

8

Anti cumulatie

Allst 35%

1 ouder 55%

Geh. 65%

Anti cumulatie

Allst 35%

1 ouder 5

5%

Geh. 65%

Eruit.

Heeft geen meerwaarde. De wet voorziet in mogelijkheid in individuele situaties af te wijken van het beleid.

8

Hardheidsclausule

Eruit.

Geregeld in artikel 18 WWB.