Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 gemeente Weststellingwerf

 

 

Inleiding

De Wmo beleidsregels 2015 zoals deze voor u liggen, zijn tot stand gekomen naar aanleiding van de Wmo 2015. De Wmo 2015, gaat als onderdeel van een van de drie decentralisaties (AWBZ-Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet), gepaard met een aantal omvangrijke wijzigingen. De Wmo 2015 stelt de gemeente ten doel om met minder geld te voldoen aan haar wettelijke zorgplicht, zonder af te doen aan de kwaliteit van ondersteuning.

De decentralisatie AWBZ-Wmo heeft tot gevolg dat een aantal AWBZ taken per 2015 door de gemeente zullen worden uitgevoerd. Het betreft de taken extramurale begeleiding (groep en individueel inclusief vervoer), beschermd wonen en opvang, kortdurend verblijf en de GGZ inloopvoorziening. Tegelijkertijd wordt de WTCG regeling afgeschaft, de regeling die chronisch zieken en gehandicapten jaarlijks een financiële bijdrage verschaft wegens meerkosten die zij maken ten gevolge van hun beperkingen. Dit geldt ook voor de compensatieregeling eigen risico (CER) en de regeling specifieke zorgkosten. Daarnaast worden gemeenten ook (nog meer) verantwoordelijk voor het erkennen en waarderen van mantelzorgers, wegens het afschaffen van het mantelzorgcompliment. De Wmo maakt gemeenten tevens verantwoordelijk voor het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning en de (24 uurs) telefonische hulpdiensten. Ook hebben gemeenten de taak gekregen om een bovenlokaal Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in te stellen. Met als doel één meldpunt voor alle vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling en meer samenhang in de aanpak hiervan. Hiertoe is dan ook de Regiovisie Huiselijk geweld en kindersmishandeling vastgesteld.[1] (voetnoo Regiovisie Huiselijk geweld en kindermishandeling, Veilig thuis in Fryslân, oktober 2014. t: Regiovisie Huiselijk geweld en kindermishandeling, Veilig thuis in Fryslân, oktober 2014. ) De Regiovisie vermeldt de samenhangende uitgangspunten ter preventie, melding, herstel, hulpverlening en nazorg.

Met de inwerkingtreding van de nieuwe wet, de gedecentraliseerde taken en de daarmee gepaard gaande veranderingen, zijn mee veranderende beleidsregels uiteraard noodzakelijk.

Uitgangspunten Wmo 2015

De Wmo 2015 wijkt af van de huidige Wmo door niet langer te spreken over een compensatieplicht (artikel 4 Wmo 2007) en daaraan verbonden resultaatsvelden. Tevens ontbreken de negen omschreven prestatievelden. Deze zijn vervangen door een wettelijke zorgplicht waaruit blijkt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning.

Onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan (artikel 1.1.1. Wmo 2015):

  • 1.

    Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • 3.

    Bieden van beschermd wonen en opvang.

 

De onder lid 1 genoemde onderdelen worden niet op persoonlijk niveau beschikt. Hier draagt de gemeente in algemene zin zorg voor. In veel gevallen zijn er reeds bestaande subsidierelaties, welke in 2015 merendeels blijven gecontinueerd.

 

Het onder lid 2 geformuleerde wordt bereikt middels inzet van algemene- of maatwerkvoorzieningen, indien de persoon van de aanvrager niet in staat is om de beperkingen die hij/zij in zijn zelfredzaamheid of participatie ondervindt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen te verminderen of weg te nemen. Het betreft concrete ondersteuningsvormen zoals individuele begeleiding, dagbesteding of een woon- of vervoersvoorziening.

 

Er geldt een overgangsrecht voor personen met een huidige AWBZ indicatie. Dit overgangsrecht houdt in dat zij gedurende een jaar (tenzij de indicatie eerder afloopt) de rechten behouden die verbonden zijn aan het indicatiebesluit. De zorg en ondersteuning wordt onder dezelfde condities geleverd, wat betekent dat de cliënt een vergelijkbaar aanbod krijgt. Dit overgangsrecht geldt ook voor cliënten die zorg inkopen met een Pgb. Het is ook mogelijk dat de gemeente  in samenspraak met de cliënt tot een ander arrangement komt welke voldoet aan de ondersteuningsbehoefte.

 

Beschermd wonen betreft het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Er geldt een overgangsrecht voor personen die per 1 januari 2015 een indicatie hebben voor beschermd wonen. Dit betekent dat zij sowieso gedurende vijf jaar nog gebruik kunnen maken van hun indicatie. Of, indien de lopende indicatie korter geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie.

 

Opvang betreft het bieden van onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om maatschappelijke opvang voor dak- en thuislozen. Een groep waarbij vaak meerdere, elkaar beïnvloedende problemen spelen. Daarnaast betreft het ook de vrouwenopvang. Vrouwen en eventuele kinderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, eer gerelateerd geweld, loverboys, jeugdprostitutie of mensenhandel.

 

Het bieden van beschermd wonen en opvang dient op grond van de wet altijd middels maatwerkvoorziening bereikt te worden. De uitvoering van deze wettelijke taak leidt dan ook altijd tot onderzoek en een beschikking.

 

Onder de Wmo valt ook het zorgdragen voor een inloopvoorziening. Het betreft een laagdrempelige voorziening voor dak- en thuislozen en (eenzame) personen al dan niet met psychiatrische- en/of verslavingsproblematiek om elkaar te ontmoeten, gebruik te maken van enkele basale faciliteiten (drinken, eten, wasgelegenheid en dergelijke).

 

Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor de gemeente bij de aanpak van huiselijk geweld in de huiselijke kring. Het college draagt zorg voor een Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK). Het college bevordert een goede samenwerking tussen het AMHK, de hulpverlenende instanties, de politie en de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming in de zin van de Jeugdwet.

 

Tevens dient de gemeente zorg te dragen voor een onafhankelijke wijze van cliëntondersteuning. Over de rol van de onafhankelijke cliëntondersteuner volgt meer in het hoofdstuk melding, onderzoek en aanvraag.

 

Hoe te komen tot ondersteuning?

Sinds de Kanteling van de Wmo 2007 is steeds meer aangestuurd op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. De Wmo 2015 gaat echter nog meer uit van een eigen verantwoordelijkheid van burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Daarnaast mag op grond van de Wmo 2015 van burgers worden verwacht dat zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning. Tevens dient ondersteuning van personen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem erop gericht te zijn dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

 

Wanneer een burger in aanmerking wenst te komen voor ondersteuning op grond van de Wmo, zal allereerst beoordeeld worden op de persoon met een hulpvraag behoort tot de doelgroep van de Wmo. De begrippen onvoldoende zelfredzaam en onvoldoende in staat tot participatie zijn in de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en de beleidsregels dan ook uitgewerkt tot meer concrete resultaatsvelden en afwegingskaders.

 

Onderdeel van deze beleidsregels betreft de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM), welke gehanteerd kan worden om te bepalen op welke gebieden de persoon met een hulpvraag ondersteuning behoeft. Aan de hand hiervan kan bepaald worden welke ondersteuningsvormen dienen te worden ingezet, indien de persoon niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is, of voldoende in staat is tot participatie. De ZRM wordt gehanteerd om inzicht te krijgen in de verschillende problemen, welke meestal met elkaar overlappen. Hierdoor kan meteen overzien worden in hoeverre er ondersteuning op meerdere gebieden noodzakelijk is. En zo kan tijdig overgegaan worden tot inzet van de juiste ondersteuningsvormen.

 

Resultaten

De resultaatsvelden zoals bekend onder de compensatieplicht (het kunnen voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan), maken geen onderdeel uit van de wet. Ook de als gevolg daarop, door de VNG geformuleerde en vervolgens door alle gemeenten gehanteerde 8 resultaatsgebieden, (‘het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis’, ‘het kunnen wonen in een geschikt huis’ etc) komen niet als zodanig voor in de wettekst. Uitgangspunt bij uitvoering van de Wmo 2015 is de wettekst, welke spreekt over zelfredzaamheid en participatie.

 

Om de uitvoering van de Wmo echter werkbaar te maken, zijn de begrippen zelfredzaamheid en participatie ook onder huidig beleid uitgewerkt in concrete resultaatsvelden. Deze geven meer richting aan de wettelijke begrippen. Ze bieden concreet te behalen doelen wat betreft het bieden van maatschappelijke ondersteuning, en voor de uitvoeringspraktijk gelden de resultaatsvelden ook als  een soort houvast. Des te meer nu de zorgplicht van de gemeente vanaf 2015 ziet op een grotere doelgroep.

De resultaatsvelden worden onderscheiden in bestaande Wmo taken en nieuwe Wmo taken, en luiden als volgt:

 

Bestaande Wmo taken

  • 1.

    Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden (hoofdstuk 1)[2];(voetnoot: De eerder gehanteerde resultaten ‘een schoon en leefbaar huis’, ‘het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften’ en ‘het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding’ zijn onder huidig beleid samengevoegd tot ‘het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden’)

  • 2.

    Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning (hoofdstuk 2);

  • 3.

    Het kunnen wonen in een geschikt huis (hoofdstuk 3);

  • 4.

    Het zich lokaal kunnen verplaatsen (hoofdstuk 4);

  • 5.

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (hoofdstuk 5);

  • 6.

    Het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten (hoofdstuk 6).

 

Nieuwe Wmo taken

  • 1.

    Begeleiding (individueel en groep) (hoofdstuk 7);

  • 2.

    Beschermd wonen en opvang (hoofdstuk 8);

  • 3.

    Kortdurend verblijf (hoofdstuk 9).

 

De wijzigingen binnen de Wmo hebben geen gevolgen voor de beleidsvrijheid die gemeenten hebben ten aanzien van de wijze waarop zij burgers, indien noodzakelijk, ondersteunen in het zelfredzaam zijn en het kunnen participeren. Onderhavige beleidsregels geven dan ook een afwegingskader per bestaande/nieuwe Wmo taak weer. Dit om enige uitvoeringsrichtlijnen mee te geven en inzichtelijk te maken hoe de gemeente tot een geschikte ondersteuningsvorm komt. Om te bepalen wie in aanmerking komt voor ondersteuning – om te voorkomen dat ondersteuning onbegrensd toegankelijk is – zijn afwegingskaders van belang.

 

Meer eigen verantwoordelijkheid

Een inwoner is primair zelf verantwoordelijk voor zijn eigen leven en daarmee zijn eigen zelfredzaamheid en participatie, evenals het beroep dat gedaan kan worden op familie en zijn sociale netwerk. De inwoner wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten, ongeachte eventuele beperkingen en gebruik te maken van de mogelijkheden in eigen omgeving.

 

Niemand wordt uitgesloten, een ieder kan zich melden met een hulpvraag.

Er dient een balans te zijn tussen eigen kracht, sociaal netwerk en de verantwoordelijkheid van de gemeente als een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie om zolang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven.

 

Eerst wordt een beroep gedaan op de eigen mogelijkheden van de inwoner, het sociale netwerk en de algemene/algemeen gebruikelijke voorzieningen voordat de gemeente voorziet in een algemene en/of maatwerkvoorziening. Professionals zijn er om de zelfredzaamheid en participatie te bevorderen en om zelf hulp te bieden.

 

Dat betekent dat de gemeente verwacht dat de inwoner zich maximaal inspant en eventueel stappen zet ook als deze niet de eerste keus zijn. De gemeente verwacht bijvoorbeeld dat de inwoner meewerkt aan voorgestelde oplossingen en bereid is deze te proberen. Afwijken kan alleen als dit onderbouwd en gemotiveerd kan worden. Elke situatie vraagt echter een individuele afweging voor een meest passende oplossing gebaseerd op de persoonlijke situatie.

 

Zelf als dat kan

 Met ondersteuning netwerk indien mogelijk

Algemene voorziening als dat nodig is

Maatwerkvoorziening als het moet

 

[1] Regiovisie Huiselijk geweld en kindermishandeling, Veilig thuis in Fryslân, oktober 2014. 

[2] De eerder gehanteerde resultaten ‘een schoon en leefbaar huis’, ‘het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften’ en ‘het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding’ zijn onder huidig beleid samengevoegd tot ‘het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden’.

Hoofdstuk 1 – Melding, onderzoek en aanvraag

De Wmo kent een aantal wettelijke bepalingen waaruit volgt hoe het college tot besluiten dient te komen. Dit hoofdstuk beschrijft het proces van melding, onderzoek en aanvraag.

Melding, onderzoek en aanvraag

Wanneer de cliënt zich meldt zal zo spoedig mogelijk een gesprek worden ingepland, om de ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt. Dit gespreksverslag bevat de bevindingen en de gemaakte afspraken en eventuele verwijzingen. Indien op grond van de Wmo verder onderzoek nodig is, zal dit worden uitgevoerd. Het gespreksverslag maakt onderdeel uit van het onderzoeksverslag.

De wet verlangt van het college om bij melding van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek voert het college uit in samenspraak met de persoon die de melding heeft gedaan, of met degene namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk eventuele mantelzorger(s), of wettelijke vertegenwoordigers. Tijdens het onderzoek wordt de in bijlage 1 opgenomen Zelfredzaamheidsmatrix gehanteerd om in kaart te brengen op welke levensdomeinen de cliënt belemmeringen ondervindt. Hiermee kan een zo geschikt mogelijk ondersteuningsaanbod worden samengesteld.

Het college (de behandelend consulent) (voetnoot: Waar college of consulent staat vermeld, kan ook ‘gebiedsteam’ worden gelezen.) zal allereerst beoordelen in hoeverre de persoon met ondersteuningsbehoefte op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. De vraag naar zelf redzaamheid speelt hierbij een rol. Indien hiertoe geen mogelijkheden bestaan, wordt bekeken of er algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen zijn waar de persoon gebruik van kan maken. Indien bovenstaande niet het geval is, wordt mogelijk een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.

Van belang binnen het onderzoek is dat de persoon met ondersteuningsvraag het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij/zij zijn omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. De persoon met ondersteuningsbehoefte dient van deze mogelijkheid door het college op de hoogte gesteld te worden. Daarnaast dient de persoon met ondersteuningsvraag in de gelegenheid gesteld te worden om het plan binnen zeven dagen na de melding te overhandigen.

Wanneer geen schriftelijke aanvraag

Aanpassing of toevoeging op hoofdvoorziening

Er is geen schriftelijke aanvraag nodig bij aanpassing van of toevoeging op de hoofdvoorziening indien de noodzaak van deze aanpassing of toevoeging op voorhand volstrekt helder is en geen nader onderzoek nodig is.

Onder aanpassing moet worden verstaan: het wijzigen van de voorziening, zonder dat

daarvoor nieuwe aspecten aan de voorziening worden toegevoegd. Denk daarbij aan het

verstellen van een rolstoel of vertraging van een scootmobiel.

Onder toevoeging moet worden verstaan: een nieuw aspect dat niet op de reguliere

voorziening aanwezig is. Denk daarbij aan een anti-decubitus kussen voor een rolstoel of

een stokhouder. Voor deze zaken geldt geen eigen bijdrage. Er hoeft geen besluit te worden

gezonden aan betrokkene. Betrokkene kan zich voor deze zaken rechtsreeks wenden tot de

gecontracteerde aanbieder. De aanbieder meldt dit aan de gemeente.

Kortdurende hulp bij het huishouden

Voor zover de gemeente hierover afspraken heeft met ziekenhuizen, geldt het volgende. In het geval er een melding/aanvraag rechtstreeks via het transferpunt komt met het verzoek tot kortdurende inzet van huishoudelijke hulp over te gaan, hoeft er geen melding- of aanvraagformulier te worden ondertekend door de cliënt. Er wordt wel een besluit aan belanghebbende gezonden en de eigen bijdrage is van toepassing. Blijkt gedurende deze termijn de periode te moeten worden verlengd, dan dient de cliënt een aanvraag in voor deze verlenging en vindt alsnog nader onderzoek plaats. Dit onderzoek kan bestaan uit bijvoorbeeld een gesprek thuis en/of onderzoek door een externe adviseur.

Hospice

Bij opname in een hospice gelden afwijkende, provinciale afspraken. De noodzaak staat vast en standaard wordt 5 uur huishoudelijke hulp 2 per week ingezet. (schriftelijke) aanmelding door de aanbieder die in het betreffende hospice verantwoordelijk is voor de ondersteuning, is afdoende voor een toekenning van de voorziening. Er wordt wel een besluit aan belanghebbende of nabestaanden gezonden en de eigen bijdrage is van toepassing.

Cliëntondersteuning

Op grond van artikel 2.3.2 lid 3 van de wet moet het college vóór het onderzoek de cliënt en zijn mantelzorger wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Zie ook artikel 4 van de verordening.

In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

Het gaat om ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies om de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen). Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntondersteuner door de gemeente (in de vorm van kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee maatwerkvoorzieningen niet meer nodig zijn (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, paragraaf 3.4).

De cliëntondersteuning is in de OWO gemeenten gekoppeld aan de gebiedsteams. Het is belangrijk dat burgers in de gemeente een beroep kunnen doen op hulp. Om de toeleiding naar hulp voor inwoners zo laagdrempelig mogelijk te organiseren, is het van belang dat de toegangspoorten herkenbaar en bereikbaar zijn voor de inwoner en diens sociaal netwerk. Burgers, van jong tot oud, moeten hun vragen daar kunnen stellen waar ze toch al komen. Daarom wil de gemeente af van de focus op diverse centrale fysieke loketten. De uitvoering van de toeleiding wordt belegd in gebiedsteams. De toegang tot ondersteuning, informatie en advies wordt zo georganiseerd rondom de natuurlijke plekken waar inwoners komen.

Sociaal werkers in de dorpen hebben ook de taak om signalen proactief op te pakken van burgers die geen vraag stellen. Zij gaan zelf naar burgers toe waar ze zich zorgen over maken of melden signalen bij een professional die met de burger in gesprek kan gaan.

A dvisering

Nu de doelgroep van de Wmo ten aanzien van de Wmo 2007 is uitgebreid, zal er naar alle waarschijnlijkheid nog vaker een beroep gedaan worden op medisch adviseurs teneinde de situatie van de cliënt in kaart te brengen. Dit borgt de zorgvuldigheid en leidt tot een overwogen beslissing.

Beschikking

Op grond van de wet geeft het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking af (er vanuit gaande dat het maximaal zes weken durende onderzoek dan reeds is afgerond). Indien het medisch advies langer op zich laat wachten, dient de beslistermijn op grond van de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgeschort te worden en tijdig aan de aanvrager te worden medegedeeld.

Hoofdstuk 2 - Soorten voorzieningen en bijdragen

De regering verwacht van gemeenten dat zij een steeds groter beroep doen op de eigen mogelijkheden van mensen en hun sociale netwerk en dat door gebruikmaking van algemene voorzieningen, steeds minder inzet van maatwerkvoorzieningen noodzakelijk is. De Wmo 2015 verlangt dan ook van het college om ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang over te gaan tot het bevorderen en het treffen van algemene voorzieningen. Indien een algemene voorziening onvoldoende ondersteuning biedt, kan eventueel een maatwerkvoorziening verstrekt worden. De wetgever heeft de begrippen algemene voorziening en maatwerkvoorziening als volgt gedefinieerd.

Algemene voorziening

Een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

Een algemene voorziening kenmerkt zich als een voorziening welkezonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is. Dit betekent dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening, mits is gebleken dat de algemene voorziening een passende oplossing biedt voor het probleem van de burger. Het consortium/aanbieder zal een lichte toegangstoets doen om dit te bepalen. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en door de gemeente gefinancierde voorzieningen. Deze voorzieningen zijn beide voorliggend aan de maatwerkvoorziening.

Maatwerkvoorziening

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1.

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • 2.

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • 3.

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Er moet, zoals de term ook weergeeft, sprake zijn van maatwerk: de beslissing moet zijn afgestemd op individuele omstandigheden en mogelijkheden van de aanvrager, ook op andere terreinen dan maatschappelijke ondersteuning. Door bij de vormgeving van een maatwerkvoorziening voor zover mogelijk rekening te houden met de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en onder meer zijn daarmee samenhangende eigen kracht, is sprake van een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De beperking van de cliënt wordt in deze situatie door een passende bijdrage ondersteund voor zover het mogelijk is een beperking te ondersteunen. Er is sprake van maatwerkondersteuning.

Volgens de memorie van toelichting is datgene wat nodig is om de mantelzorger van de cliënt te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om deze (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening.

Keuzes

Voor een aantal onder gemeentelijke verantwoordelijkheid vallende taken is reeds bepaald in welke vorm het college ze dient aan te bieden. Beschermd wonen en opvang wordt te allen tijde als een maatwerkvoorziening verstrekt. Zoals eerder aangegeven zullen cliëntondersteuning en de inloopvoorziening aanwezig zijn in de vorm van algemene voorzieningen.

Maatwerkvoorziening: in natura of als persoonsgebonden budget of maatwerk meerkosten

Indien het college een maatwerkvoorziening toekent, vindt verstrekking plaats in natura of als persoonsgebonden budget (Pgb). De wet vermeldt in artikel 2.3.6. welke voorwaarden er gelden bij verstrekking van een Pgb.

  • 1.

    De cliënt dient naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat te worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat te worden geacht de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2.

    De cliënt dient zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen.

  • 3.

    Daarnaast dient naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

De cliënt dient voorafgaand aan verstrekking van het Pgb een Pgb-plan op te stellen. Dit Pgb-plan maakt onderdeel uit van de toekenningsbeschikking.

Indien het beoogde aanbod duurder is dan de door het college gecontracteerde ondersteuning, kan het college het Pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is, dan door het college voorgestelde aanbod.

Afwegingskader

·De cliënt dient zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te krijgen. Het college beoordeelt vervolgens of het Pgb, meer dan een voorziening in natura, bijdraagt aan het versterken of het behoud van de regie.

Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van niet goed inplanbare zorg, op onregelmatige tijden of op veel kortere momenten per dag geboden dient te worden of op verschillende locaties moet worden geleverd. Een Pgb kan ook tot een beter resultaat leiden, indien de cliënt is aangewezen op meerdere vormen van ondersteuning en het gewenst is het aantal aanbieders terug te brengen.

  • ·

    Het college beoordeelt vervolgens of de cliënt op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger en in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • ·

    Het college beoordeelt in het kader van bovenstaande of er bezwaren bestaan tegen verstrekking van een Pgb. Indien dit het geval is, wordt geen Pgb verstrekt. Voorkomen dient te worden dat een Pgb wordt verstrekt aan personen die daarmee niet om kunnen gaan, bijvoorbeeld wegens gebleken frauduleusheid van de cliënt, of ernstige schuldenproblematiek en het ontbreken van een wettelijke vertegenwoordiger kan het gaan om bezwaren van algemene aard.

  • ·

    Het college beoordeelt daarnaast in hoeverre de kosten van het Pgb hoger zijn dan de door het college te kunnen verstrekken voorziening in natura. Het college zal het Pgb weigeren voor zover dit de kosten van de voorziening in natura te boven gaat.

  • ·

    Het college zal ook geen Pgb verstrekken indien er de afgelopen drie jaren voorafgaande aan het onderzoek toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10 eerste lid onder a., d. en e. van de wet. Het artikel vermeldt het volgende:

    • a.

      De cliënt heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing hebben geleid.

    • d.

      De cliënt voldoet niet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden.

    • e.

      De cliënt gebruikt het persoonsgebonden budget voor een ander doel.

  • ·

    Op grond van de verordening kan een Pgb tevens geweigerd worden indien de keuze voor een Pgb negatieve gevolgen heeft voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorziening in natura. Dit geldt bijvoorbeeld bij het collectief vervoer. Hierbij wordt op voorhand niet de mogelijkheid geboden om de voorziening in de vorm van een Pgb te verstrekken.

  • ·

    Er wordt tevens geen Pgb verstrekt voor zover dit is bedoeld voor bemiddelings- ondersteunings-, of administratiekosten, vrij besteedbaar bedrag en feestdagenvergoedingen.

  • ·

    Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een Pgb. Dit zal per situatie beoordeeld dienen te worden. Er dient immers steeds sprake te zijn van een langdurige noodzaak tot ondersteuning.

  • ·

    Naar het oordeel van het college dient gewaarborgd te zijn dat diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Het college weegt ook af in hoeverre de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • ·

    De cliënt (budgethouder) krijgt zelf de regie over de geleverde maatschappelijke ondersteuning en tevens krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de geleverde ondersteuning. Het college kan periodiek in gesprek gaan met de cliënt (budgethouder) over de behaalde resultaten met het persoonsgebonden budget.

  • ·

    Het college bepaalt de omvang van het Pgb. De omvang is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Pgb en het sociale netwerk Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via het sociale netwerk ondersteuning in te kopen met een Pgb.

Op grond van artikel 2.3.6. lid 2 van de wet en artikel 13 lid 4 van de Wmo verordening 2015 kan een Pgb ook worden verstrekt voor het betrekken van ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals mantelzorgers, buren, (mede)leden van een vereniging etc. Uitgangspunt bij uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning door het sociale netwerk is dat er toegewerkt wordt naar een niveau waarin de persoon met hulpvraag voldoende zelfredzaam is en voldoende kan participeren. Dat wil zeggen dat de persoon mee kan doen aan de samenleving. Indien het sociale netwerk hiertoe tijdelijk kan ondersteunen, kan het college overwegen hiervoor een Pgb te verstrekken.

Een argument kan bijvoorbeeld zijn dat de mantelzorger minder gaat werken om de benodigde hulp te kunnen bieden. De wetgever is van mening geweest dat inzet van het sociaal netwerk waardevol is, en zij acht het wenselijk dat beloning daarvan met een persoonsgebonden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het dient hierbij wel te gaan om boven gebruikelijke vormen van ondersteuning. Het college verstrekt geen Pgb voor ondersteuning welke echtgenoten, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar naar algemeen aanvaarde opvattingen in alle redelijkheid geven.

Het college is echter, zoals hierboven aangegeven, van mening, dat ondersteuning door het sociale netwerk zoveel mogelijk gericht dient te zijn op een verbetering van de situatie. Als de inzet van andere ondersteuningsvormen, dat wil zeggen gebruikmaking van algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen, dit eerst mogelijk maken, dan wordt van de persoon met beperkingen verwacht hiervan gebruik te maken.

Afwegingskader

  • ·

    De inzet van ondersteuning door een persoon/personen uit het sociale netwerk dient te leiden tot betere en effectievere ondersteuning dan de inzet van ondersteuning door een professional.

  • ·

    De zorg die de persoon uit het sociale netwerk verricht valt niet onder de gebruikelijke hulp die van de persoon verwacht wordt. Er dient sprake te zijn van bovengebruikelijke hulp.

  • ·

    Indien de beperkingen door middel van gebruikmaking van andere ondersteuningsvormen, bijvoorbeeld algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen doen verminderen of wegnemen en hiermee dus een gewenst niveau van zelfredzaamheid of participatie bereikt kan worden, wordt van de persoon met beperkingen verwacht hiervan gebruik te maken. Dit betekent dat het college in deze situaties geen Pgb zal verstrekken voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk.

Het kan voorkomen dat een persoon met beperkingen reeds lange tijd gewend is om ondersteund te worden door personen uit zijn sociale netwerk. Dit doet echter niet af aan bovenstaande. Vanuit de Wmo wordt maatschappelijke ondersteuning geboden, indien voorliggende oplossingen niet passend gebleken zijn. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voorliggende oplossingen die door de cliënt als niet wenselijk beschouwd worden, niet per definitie betekenen dat deze niet tot een gewenst resultaat leiden. Hier dient een objectieve beoordeling aan ten grondslag te liggen.

  • ·

    Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is begrensd op maximaal% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.

  • ·

    Als de hulp geboden wordt door een ongekwalificeerde kracht, zoals een werkstudent of zzp’er zonder gespecialiseerde opleiding wordt het pgb begrensd op maximaal 50% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura

  • ·

    Indien vanuit het pgb hulp wordt betrokken door een persoon die behoort tot het sociale netwerk bedraagt de vergoeding maximaal% van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.

  • ·

    In de Wmo 2015 is bepaald dat bij Pgb’s sprake is van een zogenaamd ‘trekkingsrecht’. Dit houdt in dat de cliënt een bedrag ter besteding beschikbaar gesteld krijgt, waarbij de betalingen en de Pgb-ondersteuning worden verricht door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

De maatwerk meerkostenvergoeding

De maatwerkmeerkostenvergoeding is gebaseerd op de vergoeding van meerkosten bij de aanpassing van een auto. Soms komt het voor dat een oplossing goedkoper en makkelijker is te realiseren door het verstrekken van een deel van de kosten van de oplossing. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan de meerkostenvergoeding vervoer, waarbij de burger de kosten betaalt die hij of zij zou maken als gebruikt gemaakt werd van het openbaar vervoer, maar dat de eventuele verdere kosten van het vervoer door de gemeente deels worden bekostigd.

Ook kan worden gedacht aan het tegemoetkomen van kosten bij een verhuizing naar een geschikte of aangepaste woning. Dit is in alle gevallen maatwerk en wordt zoals alle voorzieningen individueel beoordeeld.

Eigen bijdragen

Voor het bieden van ondersteuning op grond van de Wmo, vraagt het college een bijdrage.

Bijdrage maatwerkvoorzieningen

Ten aanzien van maatwerkvoorzieningen geldt dat een bijdrage verlangd kan worden indien de cliënt gebruik maakt van de maatwerkvoorziening tot maximaal de kostprijs van de voorziening. De bijdrage is verschuldigd zolang de cliënt gebruik maakt van de maatwerkvoorziening, of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Voor het verlangen van een bijdrage geldt dat het college de landelijke vastgestelde parameters dient te hanteren. Zie het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Inning van de bijdrage geschiedt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Bijdrage algemene voorzieningen

Nieuw onder de Wmo 2015 is ook dat voor algemene voorzieningen een bijdrage in de kosten mag worden gevraagd. Bij algemene voorzieningen geldt echter dat de bijdrage niet inkomensafhankelijk is. Wel mag de hoogte van de bijdrage kostendekkend zijn, en kan voor bepaalde groepen een korting op de bijdrage worden toegepast.

Maatwerk meerkostenvergoeding

Het is mogelijk om over de maatwerkmeerkostenvergoeding een eigen bijdrage te heffen. Hierover wordt de cliënt tijdens het gesprek geïnformeerd.

Anti – stapeling

Het is mogelijk dat mensen zowel gebruik maken van een algemene voorziening als van een maatwerkvoorziening. De kosten die cliënten moeten betalen voor een algemene voorziening vallen buiten de cumulatiebepaling die het CAK hanteert om de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening te bepalen. Dat kan onwenselijk zijn omdat die cliënten dan financieel zwaarder worden belast. Er kan voor gekozen worden om de kosten van de algemene voorziening door het CAK te laten meenemen bij de berekening van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening. Hierover zullen afspraken met het CAK moeten worden gemaakt.

In het geval van vervoersvoorzieningen is de eigen bijdrage gelieerd aan de opstap en zone kosten van het openbaar vervoer en worden door de vervoerder geïnd.

Hoofdstuk 3 – Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden

Wat

De huishoudelijke taken en de organisatie daarvan, plus het doen van de boodschappen en de wasverzorging, vormen samen het resultaat het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden.

Het gaat bij de huishoudelijke taken concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overig schoonhouden van de ruimten. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Uitgangspunt bij het kunnen doen van de boodschappen is dat in elk huishouden boodschappen nodig zijn voor de dagelijkse activiteiten. Ondersteuning op grond van de Wmo is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Ten aanzien van de wasverzorging geldt dat de dagelijkse kleding en het linnengoed met enige regelmaat schoongemaakt moet worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Hieronder volgt een afwegingskader per sub onderdeel.

Afwegingskader - Overname van de huishoudelijke taken en organisatie

Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief de berging, schoon te houden.

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek/onderzoek alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen ondersteuning nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 18 jaar wordt iedereen verondersteld een meerpersoonshuishouden te kunnen draaien. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college ondersteuning bieden.

De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De huishoudelijke hulp kent het college toe in uren. Het bedrag voor het persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op het feitelijk aantal uren dat geïndiceerd is om het resultaat te bereiken, vermenigvuldigd met het PGB-tarief.

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of

kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Er kan een indicatie worden gesteld voor 6 weken ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Afwegingskader - Het doen van de boodschappen

Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant- en klaar maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht boodschappen te doen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdrage leveren door het doen van kleine boodschappen. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld het doen van de boodschappen volledig over te nemen. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan de taken over te nemen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Het doen van de boodschappen is echter uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd worden.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college ondersteunen met een maatwerkvoorziening.

Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

Afwegingskader De wasverzorging

Allereerst zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een

wasmachine en/of droger.

Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een was- en strijkservice als dat in de lijn ligt.

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een meerpersoonshuishouden te kunnen runnen. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college ondersteunen met een maatwerkvoorziening.

De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

Wat betreft het strijken van kleding worden geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

Hoofdstuk 4 – Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

Wat

Verplaatsing in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

Afwegingskader

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat, maar onder resultaat 6. Deze rolstoelen zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool of een voorliggende voorziening in de vorm van een leenrolstoel via de Wlz.

Er wordt geen rolstoel op grond van de Wmo verstrekt indien belanghebbende in aanmerking komt voor verblijf en behandeling geleverd door dezelfde instelling. De rolstoel wordt dan op grond van de Wlz aan belanghebbende verstrekt.

De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 5 – Het kunnen wonen in een geschikt huis

Wat

De wettelijke taak voor het college luidt om de zelfredzaamheid en participatie van haar inwoners te bevorderen, opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Indien de persoon met ondersteuningsvraag niet zelfstandig in staat is tot het wonen in een voor hem/haar geschikt huis, kan het college een woonvoorziening verstrekken.

Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er over gegaan kan worden tot ondersteuning: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college ondersteuning bieden.

Afwegingskader

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de voorzienbare ontwikkeling van die beperkingen.

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

Het college beoordeelt of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

Bij de woningsanering gaat het om het ondersteunen ten aanzien van beperkingen als gevolg van allergene factoren die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen. Bij de vraag voor een woningsanering zal er eerst beoordeeld moeten worden of het voor de aanvrager mogelijk is om zelf de woning te saneren uit eigen middelen.

Er wordt geen voorziening toegekend voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de toepassing van asbest en spaanplaat of het voorkomen van vocht en tocht in de woning.

Een woonvoorziening wordt niet verstrekt aan de volgende woonruimten:

  • Ø

    hotels/pensions

  • Ø

    trekkerswoonwagens

  • Ø

    toer- en stacaravans

  • Ø

    kloosters

  • Ø

    tweede woningen

  • Ø

    vakantiewoningen

  • Ø

    recreatiewoningen

  • Ø

    gehuurde kamers

  • Ø

    specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden

  • Ø

    Mantelzorgwoningen

    Voor zover de persoon met beperkingen kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, en de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Indien verhuizen niet kan leiden tot het te bereiken resultaat zal men daarna kijken of het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst adequate oplossing is. Onder een losse woonunit wordt een verplaatsbare unit verstaan die tijdelijk kan worden ingezet. Zo'n unit kan bestaan uit een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel in de vorm van een soort porto cabine. Maar een unit kan ook alleen een natte cel zijn die aan een tuindeur of keukendeur wordt gekoppeld.

Het plaatsen van een woonunit heeft de voorkeur boven het aanpassen van een woning of het realiseren van een aanbouw, als deze voorziening sneller te realiseren is als een aanpassing of een aanbouw of als de losse woonunit herverstrekbaar is.

·Ten aanzien van mantelzorgwoning(en) geldt ook dat uitgegaan wordt van de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het kunnen beschikken over een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is het uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Het college kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

· Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning. Hierbij is van belang dat het college rekening houdt met het doel van de losse woonunit en het verwachte aantal zorgjaren. Daarnaast kan een eigen bedrijf aan huis (bv. een recreatiebedrijf) een uitzondering zijn op het primaat van de woonunit.

· Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in een eventuele voorziening te voorzien.

·Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

· Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

· Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

· Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen. Dit programma van eisen wordt opgesteld door een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid, óf een externe adviseur.

Overeenkomstig de gemeentelijke aanbestedingsregels wordt óf de belanghebbende gevraagd om drie offertes aan de gemeente te overleggen óf door een externe adviseur wordt een maximum bedrag berekend op basis van de aan te brengen aanpassingen.

Het college geeft toestemming of op basis van het vastgestelde maximum bedrag, of op basis van de goedkoopst-adequate offerte.

Ook worden bij grotere bouwkundige aanpassingen afspraken gemaakt over terugbetaling van een deel van de meeropbrengst van de woning na verkoop mocht zich dat voordoen. Daarbij zal na 1 jaar 90% van de meeropbrengst, na 2 jaar 80% enz. aan de gemeente worden terugbetaald. Zie hiervoor ook het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen

Een bouwkundige aanpassing wordt, indien de aanvrager in formele zin eigenaar of mede-eigenaar is van de woning, aan de aanvrager verstrekt in de vorm van een PGB (ten hoogte van de goedkoopst adequate oplossing). Indien de aanvrager geen eigenaar is wordt de bouwkundige aanpassing aan de aanvrager in natura verstrekt. De financiële afwikkeling en betaling van de bouwkundige woningaanpassing zal dan plaatsvinden met de eigenaar van de woning.

Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Bij een vraag om een voorziening om het bezoeken van de woning (niet zijnde het hoofdverblijf van belanghebbende) mogelijk te maken moet afgewogen worden of de woning regelmatig wordt bezocht (wekelijks of tweewekelijks). Het bezoekbaar maken van een woning wordt veelal slechts eenmalig uitgevoerd. Onder bezoekbaar maken van een woning wordt minimaal verstaan dat de belanghebbende de woonruimte kan bereiken en de woonkamer en één toilet kan gebruiken. Voor het bezoekbaar maken van de woning zal veelal de woning moeten worden aangepast, maar voorzieningen kunnen ook in natura worden verstrekt (bijvoorbeeld een toiletverhoger).

Bij de vraag om een uitraasruimte zal het werkdocument uitraasruimte worden gehanteerd

Het kan noodzakelijk zijn om extra grond te verwerven ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek. Het aantal m2 dat voor vergoeding in aanmerking komt is gemaximeerd (zie bijlage).

Voor woonwagens, woonschepen en binnenschepen gelden een aantal specifieke afwegingskaders.

Woonwagens

Het college verstrekt alleen een maatwerkvoorziening in de aanpassingskosten van een woonwagen indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen is nog minimaal vijf jaar, én

  • b.

    de standplaats komt niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking, én

  • c.

    de woonwagen stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening op een binnen de gemeente Weststellingwerf, formeel als zodanig aangemerkte standplaats.

Woonschepen

Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is, én

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Technische levensduur

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, zal het college een maximumbedrag voor de aanpassingskosten bepalen, zie bijlage 1.

Binnenschepen

Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:                                                            

a.in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk

Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; én

b.bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij

blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde personen.

Hoofdstuk 6 – Het zich lokaal kunnen verplaatsen

Wat

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 25 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke, die algemeen gebruikelijk zijn.

Als het college ondersteuning dient te bieden zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat.

Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient volgens jurisprudentie een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen.

Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, (verstrekte,) voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

·Alleen wanneer de belanghebbende vanuit medische overwegingen niet in staat is om zonder begeleiding gebruik te maken van het collectief vervoer kan een indicatie voor (kosteloze) begeleiding worden afgegeven. Het college beoordeelt of er tijdens de rit daadwerkelijke sprake kan zijn van uit te voeren medische handelingen. Alleen op deze grond kan een indicatie voor medische begeleiding tijdens het collectief vervoer verstrekt worden. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een ondersteuningsbehoefte tijdens het vervoer zelf en niet op de plaats van bestemming. Wanneer betrokkene een indicatie voor begeleiding heeft dient er ook altijd een begeleider mee te reizen.

· Om het resultaat te bereiken kan een persoon met beperkingen voor een aanpassing van een auto in aanmerking komen indien deze persoon aantoonbare beperkingen heeft met het gebruik en/of het bereiken van het openbaar vervoer, het gebruik van een algemene of individuele vervoersvoorziening geen adequate oplossing biedt of niet beschikbaar is en het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening niet mogelijk is. Het toekennen van een autoaanpassing is gebaseerd op basis van de goedkoopst adequate oplossing, te beoordelen aan de hand van één of meer offertes, waarbij de auto nog een technische levensduur heeft van tenminste 5 jaar. Het kan voorkomen dat er in verband met de autoaanpassing een andere auto aangeschaft moet worden. Een auto wordt in principe beschouwd als algemeen gebruikelijk. In sommige gevallen volstaat een standaardauto echter niet,  waardoor er sprake kan zijn van meerkosten. In een aantal situaties kunnen deze meerkosten op grond van de Wmo vergoed worden. De eventuele meerkosten worden vastgesteld op het verschil tussen  de kosten van de goedkoopst adequate auto volgens het programma van eisen en het totaal van de waarde van de referentie-auto en de opbrengst van de inruil van de “oude” auto. De referentie-auto is volgens het Besluit Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen een standaardtype auto met standaardfaciliteiten.

Hoofdstuk 7 - Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Wat

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof en/of zorgverlof. En de vraag of er een huisgenoot is die verondersteld kan worden zorg voor kinderen over te nemen.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college ondersteuning bieden met een maatwerkvoorziening.

Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

Bij de toekenning stelt door het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Hoofdstuk 8 – Het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Wat

Het gaat hierbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

Als het gaat om een vervoersprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via een eventuele vervoersvoorziening opgelost kan worden.

  • ·

    Zoals eerder aangegeven valt de rolstoel voor incidenteel gebruik niet onder de Wmo. De rolstoel voor incidenteel gebruik is namelijk bedoeld voor verplaatsingen tijdens bijvoorbeeld uitstapjes. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt hier vermeld, omdat de rolstoel het mede mogelijk maakt om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Deze rolstoel kan als algemene voorziening verstrekt, in de vorm van een rolstoelpool. Daarnaast is de huurrolstoel via het Groene Kruis een voorliggende voorziening.

  • ·

    Bij een aanvraag voor een sportvoorziening in het kader van de Wmo moet er sprake zijn van een voorziening voor deelname aan sportieve activiteiten in het maatschappelijk leven. De sportvoorziening moet gezien worden als een manier om de deelname aan het maatschappelijk verkeer van personen met beperkingen te bevorderen. Het college zal zich bij elke vraag voor een sportvoorziening een oordeel moeten vormen of de gevraagde sportvoorziening hieraan daadwerkelijk een bijdrage kan leveren.

  • ·

    Het college heeft geen resultaatsplicht voor topsportvoorzieningen. Belanghebbenden die speciale sportvoorzieningen nodig hebben om sport op topniveau te bedrijven, dienen uit eigen middelen, fondsenwerving of door middel van sponsoring de financiën bijeen te brengen. Dit laat onverlet dat een topsporter eventueel wel in aanmerking kan komen voor een "normale" sportvoorziening, die voldoende geschikt is om sport te kunnen beoefenen op een lager niveau.

    Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 9 – Begeleiding

Indien een persoon met beperking(en) onvoldoende zelfredzaam is of onvoldoende in staat is tot participatie, is het mogelijk in aanmerking te komen voor begeleiding op grond van de Wmo. Begeleiding betreft het bieden van activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Voor inwoners tot 18 jaar valt begeleiding onder de Jeugdwet, voor inwoners vanaf 18 jaar valt dit onder de Wmo.

Bij begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

  • ·

    het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen;

  • ·

    het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van de regie;

  • ·

    het overnemen van toezicht op de cliënt.

Indien een persoon met beperkingen in aanmerking wenst te komen voor begeleiding, dient allereerst bepaald te worden of dit in groepsverband of op individueel niveau dient plaats te vinden. Begeleiding in groepsverband (dagbesteding) is voorliggend op individuele begeleiding, als daarmee hetzelfde doel wordt beoogd. Indien de begeleiding is gericht op het bieden van dagstructuur, dan is begeleiding in groepsverband de aangewezen vorm. Betreft het echter het één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het bieden van dagstructuur, dan is individuele begeleiding de aangewezen vorm om aan de ondersteuningsbehoefte te voldoen.

Paragraaf 9.1 betreft het afwegingskader voor individuele begeleiding en wordt gevolgd door paragraaf 9.2 waarin het afwegingskader voor Dagbesteding wordt omschreven.

9.1Begeleiding individueel

Binnen de Wmo heeft het college veel beleidsvrijheid ten aanzien van de manieren waarop ze haar inwoners begeleiding aanbiedt. Dit betekent dus niet dat begeleiding altijd middels maatwerkvoorziening aangeboden hoeft te worden. Indien het begeleiding in de thuissituatie betreft, dus geen groepsbegeleiding in de zin van dagbesteding, zal er echter veelal nog steeds sprake zijn van een maatwerkvoorziening. Deze vorm van begeleiding laat namelijk zich moeilijk gieten in een algemene voorziening.

Wat

De Wmo verstaat onder begeleiding alle activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Onder zelfredzaamheid verstaat de wet het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Participatie is gedefinieerd als deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

Concreet gaat het bij begeleiding om het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de cliënt. Het kan bijvoorbeeld gaan om het ondersteunen bij en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Maar ook hulp bij het omgaan met instanties, het uitvoeren van eenvoudige/complexe taken, het nakomen van afspraken, het met geld om kunnen gaan, het doen van de administratie, het regelen en behouden van huisvesting, het behouden en bevorderen van een sociaal netwerk.

Resultaten

Begeleiding op grond van de Wmo stelt de cliënt in staat tot:

  • -

    het behoud of compenseren van de zelfredzaamheid

  • -

    het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • -

    het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer/het kunnen participeren.

  • -

    het binnen de persoonlijke levenssfeer kunnen functioneren.

Toegangscriteria

De persoon met hulpvraag is door zijn/haar beperkingen onvoldoende zelfredzaam of in staat tot participatie. De persoon ervaart hierdoor beperkingen op het gebied van:

  • -

    de sociale redzaamheid

  • -

    het bewegen en verplaatsen

  • -

    het psychisch functioneren

  • -

    het geheugen en de oriëntatie

  • -

    het vertonen van probleemgedrag.

Zie bijlage 3 voor een uitwerking van deze separate onderdelen, zoals lange tijd gehanteerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Deze CIZ-systematiek maakt in 2015 onderdeel uit van het Wmo beleid als leerinstrument, opdat er voor de gemeente mogelijk later een alternatieve systematiek kan worden ontwikkeld.

Afwegingskader

·Een persoon met ondersteuningsbehoefte kan in aanmerking komen voor individuele begeleiding indien de persoon zelfstandig niet in staat is tot het voeren van een gestructureerd huishouden, en/of niet zelfstandig kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer/zelfstandig niet kan participeren, of niet zelfstandig in staat is om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

Het kan hierbij gaan om ondersteuning ten aanzien van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren en geheugen- en oriëntatiestoornissen.

·Ten eerste beoordeelt het college altijd of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn. Het kan hierbij gaan om ondersteuning op grond van andere wet- en regelgeving, de Wet Langdurige Zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (ZvW), de Jeugdwet, de WIA, de Participatiewet en onderwijswetgeving. Maar ook om door de persoon zelfstandig aan te schaffen voorzieningen/producten welke algemeen gebruikelijk zijn. Of onafhankelijke cliëntondersteuning welke op grond van de Wmo geboden wordt.

De verantwoordelijkheid van de gemeente houdt op als vastgesteld is dat iemand recht heeft op zorg en verblijf ten laste van de Wlz, omdat deze is aangewezen op permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid, ook als degene deze zorg thuis ontvangt. Voorts hebben mensen duidelijk afgebakende aanspraken op zorg als omschreven in de Zvw. De ondersteuning vanuit de Wmo kan samengaan met de zorg vanuit de Zvw. Het oordeel/de visie van de behandelaar over prognose, behandelbaarheid, e.d. is belangrijk om mee te nemen in de afweging tot welk domein de ondersteuningsvraag behoort. Voor onderdelen waarvoor geen recht op zorg bestaat, kan de cliënt een beroep doen op ondersteuning door gemeente.

Een algemene gebruikelijke voorziening is voor iedereen in de samenleving, niet speciaal bedoeld voor inwoners met een beperking, zijn algemeen verkrijgbaar en zijn niet of niet veel duurder dan vergelijkbare producten (normale maatschappelijke kosten). Het aanbod is dichtbij huis, vrij toegankelijk en regulier, b.v. welzijnswerk, kinderopvang, sport.

Algemeen gebruikelijke oplossingen kunnen gevonden worden in: een agenda, plannings-, administratieve- en financiële computerprogramma’s, vrijwilligers die ondersteunen bij belastingaangifte of andere administratieve zaken, automatische overschrijvingen via de bank, wekkers etc. Maar het kan ook gaan om gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals een lichtgewicht ergonomische handgrijper, om voorwerpen op te pakken.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Wel belangrijk is dat de inwoner in staat is de voorliggende voorziening te gebruiken. Het is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake is van een extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen. Op basis hiervan kan in bijzondere situaties van deze regels worden afgeweken.

·Vervolgens beoordeelt het college of er eigen oplossingen zijn.

Er dient altijd beoordeeld te worden in hoeverre de belanghebbende op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, voldoende zelfredzaam is of in staat tot participatie.

Indien de partner/het sociale netwerk van de belanghebbende voldoende ondersteuning kan bieden, dan wordt dit eerst onderzocht. Het betreft de normale dagelijkse zorg, zoals taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, administratie, bezoek aan familie/instanties/arts, etc. door partners/inwonendegezinsleden.

Mantelzorg betreft het voor kortere of langere tijd zorg verlenen aan partner, ouders, kinderen, familieleden, buren, vrienden, welke de gebruikelijke hulp overstijgt. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele zorg die ingezet wordt door vrijwilligers, maatjes, buurthuis, telefooncirkel, etc. zie ook de sociale kaart van de wijk.

·Algemene voorziening?

Indien bovenstaande vormen van ondersteuning niet aanwezig zijn, dient bekeken te worden in hoeverre er sprake is van de mogelijkheid gebruik te maken van een algemene voorziening.

  • ·

    Mochten er geen oplossingsmogelijkheden zijn op grond van voorliggende wetgeving, algemeen gebruikelijke voorzieningen, eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk of een algemene voorziening, dan wordt bekeken of een maatwerkvoorziening kan worden ingezet om tot het gewenste resultaat te komen.

  • ·

    Begeleiding kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

9.2Dagbesteding

Naast individuele begeleiding, maakt groepsbegeleiding onderdeel uit van het te bieden ondersteuningsaanbod. Groepsbegeleiding wordt aangeduid als dagbesteding. Daarnaast is het mogelijk om dagbesteding te indiceren die op individuele basis wordt ingevuld. Deze verschilt qua vorm niet wezenlijk van dagbesteding in groepen.

Binnen dagbesteding valt onderscheid te maken tussen de volgende vormen van dagbesteding:

  • ·

    dagbesteding met laag intensieve begeleiding;

  • ·

    gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding;

  • ·

    arbeidsmatige dagbesteding.

De verschillende vormen komen hieronder achtereenvolgens aan bod.

9.2.1 Dagbesteding met laag intensieve begeleiding

Wat

Dagbesteding met laag intensieve begeleiding biedt de inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Het activiteitenprogramma als geheel biedt de inwoner structuur, sociale contacten en zingeving. Bij de activiteiten wordt enige begeleiding geboden, in een middelgrote groep, waarbij geen specialistische kennis vereist is. Ook vrijwilligers en mantelzorgers kunnen een belangrijk deel van de zorg en begeleiding bieden, evenals de inwoner zelf als hij in staat is om het programma mede vorm te geven. De inwoner heeft zorg, begeleiding of toezicht nodig passend bij de ondersteuningsvraag.

Toegangscriteria

De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen. De cliënt is niet (geheel) in staat om zelfstandig of met behulp van hun omgeving een daginvulling te hebben, kan niet (meer) werken of gebruik maken van regulier onderwijs vanwege deze beperkingen. De cliënt kan met enige begeleiding zelfstandig activiteiten verrichten. Anderzijds is de inwoner (nog) niet of niet meer toe een maatwerkvoorziening in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding of gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding.

Resultaten

Dagbesteding met laag intensieve begeleiding draagt tenminste bij aan de versterking of het behoud van de zelfredzaamheid en participatie.

Het resultaat van laag specialistische dagbesteding bestaat uit:

  • ·

    het behouden, bevorderen of voorkomen van achteruitgang van praktische vaardigheden zowel fysiek en cognitief van aard;

  • ·

    het behouden, bevorderen of voorkomen van achteruitgang van zelfredzaamheid in dagelijks leven;

  • ·

    het leren omgaan met beperkingen;

  • ·

    het behouden, bevorderen of voorkomen van achteruitgang van participatie in de maatschappij en het hebben van sociale contacten;

  • ·

    het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger;

  • ·

    signaleren van een andere ondersteuningsvraag

  • ·

    het signaleren van veiligheidsrisico’s

Afwegingskader

·Een persoon met ondersteuningsbehoefte kan in aanmerking komen voor dagbesteding met laag intensieve begeleiding indien de persoon zelfstandig niet in staat is tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, en/of niet in staat is tot het voeren van een gestructureerd huishouden, en/of niet zelfstandig kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer/zelfstandig niet kan participeren, of niet zelfstandig in staat is om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

Het kan hierbij gaan om ondersteuning ten aanzien van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren en geheugen- en oriëntatiestoornissen.

  • ·

    Vervoer van en naar dagbesteding wordt georganiseerd door de organisatie die de dagbesteding levert. Buiten de afgesproken tarieven wordt dit niet vergoed vanuit de Wmo.

  • ·

    Dagbesteding wordt in natura of in de vorm van een Pgb verstrekt.

9.2.2 Dagbesteding met hoog intensieve begeleiding

Wat

Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding is structureel van aard en sluit aan bij de mogelijkheden en wensen van de inwoner. Dagbesteding met hoog intensieve begeleiding is dagbesteding waarbij sprake is van zeer intensieve begeleiding en/of toezicht. Deskundige begeleiding en adequate omgevingscondities bepalen, naast de aard en inhoud van het activiteitenprogramma, het resultaat.

De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is. De omgeving dient te zijn aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt. Dit varieert van onder passende condities geïntegreerd in de maatschappij tot volledig beschut. Behalve bij het aanbrengen van structuur heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie.

Toegangscriteria

De cliënt is 18 jaar of ouder en kan als gevolg van zijn beperking niet (meer) werken of gebruik maken van regulier onderwijs. Er is sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen of verslavingsproblematiek. Vaak is er een combinatie van beperkingen, zoals een ernstige verstandelijke beperking met één of meer psychiatrische of lichamelijke beperkingen of een zintuigelijke en een psychiatrische beperking met gedragsproblemen. De inwoner is aangewezen op een gespecialiseerde vorm van dagbesteding, vanwege complexe problematiek, waarbij wordt aangesloten bij de mogelijkheden en wensen van de deelnemer. Behalve structuur heeft de inwoner ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie.

Resultaten

Het resultaat van gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding bestaat uit:

  • ·

    het behouden of vergroten van de zelfredzaamheid door het aanleren, oefenen of bijhouden van vaardigheden;

  • ·

    het activeren, stabiliseren of verbeteren van het functioneren;

  • ·

    het leren omgaan met beperkingen;

  • ·

    het begeleiden van achteruitgang;

  • ·

    het participeren in de maatschappij;

  • ·

    het ontlasten of voorkomen van overbelasting van de mantelzorger.

Afwegingskader

Allereerst wordt bekeken in hoeverre de cliënt op het gebied van dagbesteding voldoende ondersteund kan worden door middel van voorliggende voorzieningen of dagbesteding met laag intensieve begeleiding. Als deze oplossingen niet toereikend zijn, kan de cliënt in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding.

Voor cliënten die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, gaat arbeidsmatige dagbesteding (zie paragraaf 7.2.3.) voor op dagbesteding met hoog intensieve begeleiding. Ook tijdens het indicatie traject blijft de inzet van eigen kracht het uitgangspunt.

Naast de algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening kan een cliënt in aanmerking komen voor dagbesteding met hoog intensieve begeleiding als:

  • a.

    de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; en

  • b.

    er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is.

9.2.3 Arbeidsmatige dagbesteding

Wat

Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening. Er wordt een geringe arbeidsprestatie geleverd. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning, coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. De mogelijke opbrengst van de productie wordt ingezet als bijdrage aan de kosten. Voor de inwoner heeft deze vorm van dagbesteding veelal de functie van werk, zonder daarvoor loon te ontvangen, soms wordt er een onkostenvergoeding verstrekt. De trajecten dienen bij te dragen de mogelijkheden om uit te stromen naar begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt.

Toegangscriteria

De persoon met beperkingen is vanwege de aard, omvang en de duur van zijn beperkingen niet in staat om tot een vorm van dag structurering te komen. De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kan als gevolg van zijn beperking niet (meer) werken of gebruik maken van regulier onderwijs.

Er is sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Hij is in staat zijn om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar deze is niet of slechts zeer gering loonvormend. De cliënt is onvoldoende zelfredzaam zijn om op eigen kracht of hulp vanuit het netwerk tot een volledige daginvulling te komen. De cliënt heeft matig intensieve begeleiding “on the job”, maar niet continue.

Resultaten

Het resultaat van arbeidsmatige dagbesteding bestaat uit:

  • ·

    een werkplek waarin de capaciteiten van de inwoner optimaal gebruikt en ontwikkeld worden;

  • ·

    een takenpakket dat passend is bij de (ontwikkelings-)mogelijkheden;

  • ·

    het leren van praktische vaardigheden ten behoeve van het uitvoeren van de werkzaamheden;

  • ·

    het bieden vanstructuur, activering tot zelfstandige of (zo mogelijk) arbeidsmatige participatie;

  • ·

    het ontwikkelen van de zelfwerkzaamheid, zelfredzaamheid en participatie;

  • ·

    het aanleren van algemene beroepsvaardigheden, persoonlijke ontplooiing en verkenning van de individuele mogelijkheden en/of toeleiding naar een al dan niet betaalde baan;

  • ·

    het leren van sociale en communicatieve vaardigheden;

  • ·

    het verbeteren van het niveau van maatschappelijke participatie, het vergroten van zelfvertrouwen, autonomie en zelfbepaling;

  • ·

    het verkleinen van risico’s op vereenzaming;

  • ·

    het verkleinen van risico’s voor de omgeving, zoals in geval van overlast;

  • ·

    arbeidsmatige activiteiten zijn gericht op ‘herstel’ van cliënten met psychiatrische en/of psychische problemen (rehabilitatiedoelen) en dragen bij aan bevordering van maatschappelijke (her) integratie;

  • ·

    arbeidsmatige activiteiten hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de cliënten en dragen op die manier bij aan het voorkomen van isolement, terugval en decompensatie.

Afwegingskader

Allereerst dient bekeken te worden in hoeverre er gebruik kan worden gemaakt van reguliere, of speciale vormen van onderwijs of arbeid.

Indien dit niet mogelijk is, wordt onderzocht of dagbesteding met laag intensieve begeleiding een oplossing biedt. Als deze oplossingen niet toereikend zijn, kan de cliënt in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding.

Hoofdstuk 10 - Beschermd wonen en opvang

Voor een cliënt met psychische of psychosociale problemen of voor een inwoner die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Voor inwoners tot 18 jaar valt dit onder de Jeugdwet, voor inwoners vanaf 18 jaar valt dit onder de Wmo.

10.1 Beschermd wonen

Wat

  • ·

    Wonen in een accommodatie van een instelling;

  • ·

    Met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

  • ·

    Gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

  • ·

    Gericht op het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

  • ·

    Gericht op stabilisatie van het ziektebeeld;

  • ·

    Gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

  • ·

    Gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

Toegangscriteria

De persoon heeft psychische of psychosociale problemen en is niet in staat zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De persoon met ondersteuningsbehoefte is wegens zijn of haar beperking(en) niet in staat om zelfstandig te wonen. De persoon ervaart problemen op allerlei leefgebieden. Dit kan variëren van problemen met financiën, dagbesteding, lichamelijke en geestelijke gezondheid, woonproblemen en relatieproblemen. Daarnaast kan sprake zijn van problemen met justitie of verslaving en ervaren deze personen beperkingen in hun dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en hun sociaal netwerk. Een kenmerk van personen die beschermd wonen is dat de problematiek van deze personen complex en meervoudig is.

Resultaten

De cliënt woont in een veilige woonomgeving waar structuur en intensieve begeleiding geboden wordt.

Afwegingskader

·Beschermd wonen bij psychiatrische aandoening en beperkingen, de behandeling staat niet meer op de voorgrond. De behandeling wordt ambulant vanuit de Zvw geboden.

De beleidsregels van de centrumgemeente Leeuwarden die van toepassing zijn staan in bijlage 5.

10.2 Opvang

Het bieden van onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

Het college draagt zorg voor een opvang voorziening voor dak- en thuislozen, alsmede voor een vrouwenopvang en opvang wegens huiselijk geweld.

Maatschappelijke o pvang voor dak- en thuislozen

Het betreft opvang bij dakloosheid indien er meervoudige problemen worden ondervonden door beperkte zelfredzaamheid. Deze vorm van opvang bestaat uit kortdurend onderdak gedurende de nacht waar faciliteiten als bed, bad en brood worden geboden.

Maatschappelijke opvang wordt geboden indien de dak- of thuisloze de Nederlandse nationaliteit heeft, of als vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, de persoon is feitelijk of residentieel dakloos, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische kliniek) of aan detentie. De persoon is in ieder geval 23 jaar of ouder heeft regiobinding, behoort tot de OGGZ-doelgroep en beschikt niet over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid kunnen opheffen.

Voor opvang die in het geval van zwerfjongeren wordt geboden geldt als extra voorwaarde dat er sprake moet zijn van een minimale periode van drie maanden voorafgaand aan de aanmelding waarbij de zwerfjongere geen vaste woon- of verblijfplaats had of op drie verschillende plaatsen verbleef. De persoon is tussen de 18 en 22 jaar en heeft meervoudige problemen, met de toevoeging dat er sprake moet zijn van problemen op minimaal drie van de leefgebieden GGZ, licht verstandelijke beperking (LVB), werk/scholing en financiën.

Opvang wegens huiselijk geweld

Opvang wegens huiselijk geweld wordt geboden indien de persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, of als vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. De persoon is slachtoffer van huiselijk geweld, en vanwege aspecten van veiligheid heeft zij of hij de thuissituatie moeten verlaten, of indien er sprake is van kindermishandeling, de persoon is 18 jaar of ouder (al dan niet met kinderen) en heeft geen mogelijkheden om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk, een veilige situatie te creëren.

Hoofdstuk 11 – Kortdurend verblijf

Wat

Bij kortdurend verblijf gaat het om logeren, gedurende maximaal drie etmalen per week, met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of de mantelzorger welke permanent toezicht houdt op de persoon met beperkingen. Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Voor inwoners tot 18 jaar valt dit onder de Jeugdwet, voor inwoners vanaf 18 jaar valt dit onder de Wmo.

Kortdurend verblijf gaat gepaard met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een persoon met beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen, indien de persoon is aangewezen is op permanent toezicht. Kortdurend verblijf wordt geboden voor maximaal drie etmalen, omdat de andere etmalen door de gebruikelijke zorg en/of de mantelzorger wordt geboden.

Mantelzorg betreft het voor kortere of langere tijd zorg verlenen aan partner, ouders, kinderen, familieleden, buren, vrienden, welke de gebruikelijke hulp overstijgt. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Permanent toezicht

Bij permanent toezicht gaat het altijd om boven gebruikelijk toezicht, dat valt aan te merken als zorg die de gebruikelijke zorg te boven gaat. Permanent toezicht vindt plaats op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat goed ingespeeld kan worden op (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag. Er is sprake van actieve observatie met als doel dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie tijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de persoon met beperkingen kan worden voorkomen.

Resultaten

Het uit logeren kunnen gaan ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie. Ontlasting van de mantelzorger opdat deze gedurende vier etmalen per week toezicht houdt op de persoon met beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen.

Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor Kortdurend verblijf moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • ·

    De persoon met hulpvraag heeft wegens zijn beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen permanent toezicht nodig en dit wordt geleverd door een gebruikelijke en/of mantelzorger thuis.

  • ·

    De gebruikelijke hulp en/of mantelzorger biedt permanent toezicht voor tenminste vier etmalen per week.

  • ·

    Het is noodzakelijk dat de gebruikelijke hulp en/of mantelzorger ontlast wordt van de ondersteuning.

Allereerst wordt altijd beoordeeld in hoeverre er andere voorzieningen zijn om in de zorgbehoefte te voorzien. Het kan dan gaan om sociale alarmering, vrijwilligers- en mantelzorgondersteuning, cliëntondersteuning in verband met het geven van tips en adviezen over het zo zelfstandig mogelijk inrichten van het dagelijks leven. Een aanvullende zorgverzekering. Deze voorzieningen bieden mogelijk een oplossing voor de ondersteuningsvraag. Indien hiertoe geen mogelijkheden bestaan, kan ter ontlasting van de mantelzorger kortdurend verblijf worden aangeboden.

Hoofdstuk 12 - Mantelzorg

Wat

Mantelzorg betreft het voor kortere of langere tijd zorg verlenen aan partner, ouders, kinderen, familieleden, buren, vrienden, welke de gebruikelijke hulp overstijgt. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Mantelzorgondersteuning is een verzamelterm voor voorzieningen en diensten die de draagkracht van mantelzorgers vergroten of de draaglast verlichten. Vanuit verschillende prestatievelden binnen de Wmo is aandacht voor ondersteuning van de mantelzorger. Zo kan een steunpunt mantelzorg opgezet worden, waar mantelzorgers voor informatie en advies terecht kunnen.

Overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger kan plaatsvinden door beperkingen bij diegene die de mantelzorg ontvangt. Hoe meer die beperkingen toenemen hoe groter de kans is op overbelasting van de mantelzorger. Het kan echter ook voorkomen dat de belasting voor de mantelzorger niet toeneemt, maar de belastbaarheid van de mantelzorger afneemt.

Een respijtvoorziening ondersteunt de mantelzorger in zijn maatschappelijke participatie, zodat de mantelzorger de zorg voor belanghebbende kan blijven uitvoeren. Zie hiervoor het hoofdstuk Kortdurend verblijf.

Afwegingskader

  • ·

    Bij het beoordelen of een maatwerkvoorziening (respijtvoorziening) noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger zal, tijdens het gesprek, het gehele cliëntsysteem (inclusief dat van de mantelzorger) bekeken moeten worden. Er zal daarbij aandacht zijn voor de belasting en belastbaarheid van de mantelzorger. Uitgangpunt is dat de beperkingen van de belanghebbende (en dus niet de mantelzorger) zo adequaat mogelijk gecompenseerd worden (al dan niet door een voorziening vanuit de Wmo). Hierbij zal worden gekeken naar oplossingen voor de korte en langere termijn.

  • ·

    Bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Er kan hulp bij het huishouden worden ingezet in het huis van de mantelzorger. Deze maatwerkvoorziening kan worden toegekend indien de mantelzorger vanwege het verstrekken van de mantelzorg aantoonbaar niet toe komt aan het schoonmaken van zijn eigen huis en hierdoor overbelast raakt. Eerst wordt overwogen of de beperkingen van de belanghebbende (en dus niet de mantelzorger) op een andere wijze opgeheven kunnen worden.

  • ·

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. Mantelzorg speelt hierin vaak een centrale rol. Door het wegvallen van de mantelzorg kan een gezinssysteem uit elkaar vallen. Een goede afweging en maatwerk zijn in deze gezinssituaties noodzakelijk om tot het arrangement te komen dat leidt tot een adequate ondersteuning van de gezinssituatie.

  • ·

    Bij een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat het college uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst, of het zodanig aanpassen van een deel van de bestaande woning dat deze deels door de zorgbehoevende kan worden bewoond, bijvoorbeeld de verbouwing van een inpandige garage. Daarbij geldt het volgende uitgangspunt: de uitgaven die de mantelzorger had aan het wonen in de eigen woning voorafgaand aan de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen.

  • ·

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • ·

    In geval van dreigende overbelasting kan een maatwerkvoorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een pgb betreft, door de mantelzorger worden ingevuld. Het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

  • ·

    Met de positie van mantelzorgers kan voorts rekening worden gehouden bij het bepalen van de voorziening die noodzakelijk is om de belanghebbende lokaal te verplaatsen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden. Ook kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te moeten grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

BijlagenBijlage 1: Zelfredzaamheidsmatrix

Bijlage 2: Normtijden Hulp bij het Huishouden Bijlage 3: Lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen Bijlage 4: Aanbouw/uitbreiding van een zelfstandige woning

Bijlage 5: CIZ protocol individuele begeleiding

Bijlage 6: Beleidsregels Gemeente Leeuwarden onderdeel Beschermd Wonen en opvang

Bijlage 2:Normtijden Hulp bij het huishouden

Bij de hulp bij het huishouden worden twee categorieën onderscheiden:

Categorieën hulp bij het huishouden

HH-1

Het in overleg met de cliënt zelfstandig verrichten van verschillende alledaagse huishoudelijke werkzaamheden, die samenhangen met beperkingen van cliënt bij het zelfstandig kunnen uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.

HH-2

In aanvulling op de werkzaamheden van HH-1 tevens gerichte hulp bij de organisatie van de huishouding en/of de opvang en verzorging van kinderen < 12 jaar en anderen helpen met het bereiden van maaltijden.

De twee te onderscheiden categorieën hulp bij het huishouden nemen in zwaarte toe en er is sprake van overlappende activiteitengroepen. De genoemde werkzaamheden betreffen een indicatie en geen limitatieve opsomming.

Categorie HH-1:

Licht huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk

Verzorging kleding/linnengoed

Boodschappen doen

Broodmaaltijden bereiden

Warme maaltijden bereiden

Categorie HH-2:

(Dagelijkse) organisatie van het huishouden

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijden

Anderen helpen met de zelfverzorging

Aandacht voor hygiëne in huis

Advies en hulp bij kopen van levensmiddelen

Instructie en voorlichting gericht op het huishouden

Het stimuleren bij (deels) zelf activiteiten uitvoeren

Normtijden (maximale tijden)

Licht huishoudelijk werk, kamers opruimen.

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

Afwassen, vaatwasmachine in- en uitruimen, opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt van het interieur.

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning), bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal drie maal per week 20-30 minuten.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Licht huishoudelijk werk, eenpersoonshuishouden

per week

60 minuten

Licht huishoudelijk werk, meerpersoonshuishouden

per week

90 minuten

Zwaar huishoudelijk werk.

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren valt binnen de normtijden en hiervoor wordt geen extra tijd geïndiceerd.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Zwaar huishoudelijk werk

Eenpersoonshuishouden, gelijkvloerse woning

per week

90 minuten

Zwaar huishoudelijk werk

Eenpersoonshuishouden, eengezinswoning

per week

180 minuten

Zwaar huishoudelijk werk Meerpersoonshuishouden

per week

180 minuten

Verzorging kleding/linnengoed.

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen.

Extra tijd: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, of speekselverlies 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal drie maal per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van één maal per week.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Wasverzorging, eenpersoonshuishouden

per week

60 minuten

Wasverzorging, meerpersoonshuishouden

per week

90 minuten

Boodschappen doen.Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van de boodschappen. Dit kan een maal per week worden gedaan. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 Regiovisie Huiselijk geweld en kindermishandeling, Veilig thuis in Fryslân, oktober 2014. jaar aanwezig zijn, kan twee maal per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

per week

60 minuten

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.

Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar in het gezin dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om twee broodmaaltijden en een warme maaltijd.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Broodmaaltijd bereiden

per maaltijd

15 minuten

Warme maaltijd bereiden

per maaltijd

30 minuten

Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Dit zijn administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen in het kader van het voeren van een huishouding.

Extra tijd kan worden gegeven bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Dagelijkse organisatie van het huishouden

per week

30 minuten

Anderen in huis helpen met verzorging.

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

Activiteiten zijn: wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.

Meer of minder kan worden geïndiceerd afhankelijk van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten. De maximale ondersteuningsperiode is 3 maanden.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Anderen in huis helpen met zelfverzorging

per week

40 uur

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.

Hieronder vallen coördinerende taken als doelen formuleren met betrekking tot huishouding, helpen handhaven/verkrijgen van structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven van zelfredzaamheid m.b.t. budget, begeleiden ouders bij opvoeding en begeleiding van kinderen (beperkt en in combinatie met andere ondersteuning zoals AWBZ-zorg en Jeugdzorg).

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Kortdurende psychosociale hulp en observatie

per week

30 minuten

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.

Hieronder vallen instructie geven in het omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie koken. Maximale periode is 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd of langer worden geïndiceerd.

Activiteiten

periode

tijd (maximaal)

Advies, instructie, voorlichting

per week

90 minuten

Bijlage 3: Lijst met algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief)

Aanhangers

Airconditioning

Antislipvloer

Auto

Autovoorzieningen :

  • -

    Achterbank, neer- of inklapbaar

  • -

    Achterruitverwarming

-Airconditioning

-Automatische transmissie

-Bekleding van stoelen, (kunst)stoffen

-Blinderingfolie

-Buitenspiegel, verstelbaar van binnenuit

-Buitenspiegel verwarmd

-Cruisecontrol

-Derde of vijfde deur t.b.v. vervoer rolstoel

-Driepuntsgordels

-Glas, warmtewerend

-Handgrepen zitplaats naast bestuurder

-Hoedenplank, uitneembaar

-Hoofdsteunen

-Lendesteunen voorstoel, verstelbaar

-Portierruiten, elektrisch bedienbaar

-Rembekrachtiging, reguliere

-Ruitensproeier achter, elektr. bedienbaar

-Ruitenwisser achter, elektr. bedienbaar

-Ruitenwisser, interval

-Stuurbekrachtiging

- (Tenzij standaardvoorziening niet

- voldoet. Per geval te beoordelen)

-Stuurwiel, verstelbaar

-Trekhaak

-Voorstoel, verstel- /draaibaar

-Voorstoel, verwarmd

Autowassen

Bakfiets

Boodschappendienst

Centrale verwarming

Crèche

Dakgoot reinigen

Dakkapel

Deuropener voor garagedeuren, automatisch

Douche

Douchekop op glijstang

Fiets, aankoppel (voor kinderen)

Fiets, elektrische (Spartamet)

Fiets, met hulpmotor

Fiets, lage instap indien hoogte instap > 20cm.

Fiets, met trapondersteuning

Fietskarretje voor kinderen (ook achter scootmobiel, met ontheffing wegbeheerder)

Gastouder

Handgreep, eenvoudige, niet speciaal voor gehandicapten bedoeld

Hondenuitlaatdienst

Huurverhoging door c.v.

Kinderopvang

Kookplaat, keramisch en inductie

Kosten APK

Kosten halen rijbewijs

Ligfiets

Luchtbevochtiger en -ontvochtiger

Maaltijdservice

Mengkraan, eengreeps/hendel

Mengkraan, thermostatisch

Ondersteuning, financieel-administratief

Personenalarmering

Raamopener, dmv stangen of elektrisch

Ramenwassen buiten

Regenkleding

Tandem (ook met hulpmotor) m.u.v. bepaalde gevallen bv. personen met een beperkte visus

Telefooncirkel (alarmering)

Telefoonkosten (abonnement) evt. via SoZa

Toilet, hang

Toilet, verhoogd, verlaagd of verstelbaar

Toiletverhoger

Trapleuning, extra of tweede

Vaatwasmachine

Verhuiskosten, bij een algemeen gebruikelijke verhuizing (gezien leeftijd en/of gezinssituatie)

Wasdroger

Wasmachine

Waterbed

Zonnewering, elektrisch bediende

Zonnescherm/-screen (mits in normale hoeveelheden)

Bijlage 4: aanbouw/uitbreiding van een zelfstandige woning

Aantal m2 waarvoor ten hoogste een voorziening kan worden verstrekt, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

Soort vertrek aantal m2 waarvoor ten aantal m2 waarvoor ten

hoogste een voorziening hoogste een voorziening

wordt verstrekt wordt verstrekt

in geval van aanbouw van een ingeval van uitbreiding

vertrek van een reeds aanwezig vertrek

________________________________________________________________________

Woonkamer 30 6

Keuken 10 4

Eenpers.slp.kr 10 4

Tweepers.slp.kr 18 4

Toiletruimte 2 1

Badkamer

  • -

    wastafelruimte 2 1

  • -

    doucheruimte 3 2

Entree/gang/hal 5 2

Berging 6 4

Bij sommige (Wmo)voorzieningen is meer ruimte nodig om de voorzieningen goed te kunnen gebruiken. Hiervoor kan een financiële tegemoetkoming per m2 worden verstrekt, aangegeven per voorziening:

verrijdbare douchebrancard + 2 m2

tillift + 1,5 m2

tafel/bureau (voor slaap/studeerkamer) + 2 m2

brancard/tillift + 1 m2

1b.Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor voorziening in aanmerking komt bedraagt 20m2.

Bijlage 5 – Individuele begeleiding

De CIZ systematiek als methodiek voor 2015

1.Sociale redzaamheid

Aspecten van functioneren

Matig beperkt

Ernstig beperkt

1.Begrijpen wat anderen zeggen.

Het oplossen van problemen, het

zelfstandig nemen van besluiten,

het regelen van dagelijkse

bezigheden en de dagelijkse

routine (gebrek aan dag- en

nachtritme) zijn voor cliënt

niet vanzelfsprekend en leveren af en toe zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms

niet voldoende begrijpelijk kan

maken. Het niet inzetten van

begeleiding kan leiden tot

verwaarlozing/ opname.

Complexe taken moeten voor

cliënt worden overgenomen.

Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan

moeizaam. Cliënt kan niet

zelfstandig problemen oplossen

en/of besluiten nemen, hij kan

steeds minder activiteiten

zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid

wordt problematisch.

Voor de dag-structuur en het

voeren van de regie is cliënt

afhankelijk van de hulp van

anderen

2.Een gesprek voeren.

3.Zich begrijpelijk maken.

4.Initiëren en uitvoeren

eenvoudigetaken.

5.Kunnen lezen, schrijven en

rekenen.

6.Communicatiehulpmiddel

gebruiken.

7.Dagelijkse bezigheden.

8.Problemen oplossen en

besluiten nemen.

9.Dagelijkse routine regelen.

10.Zelf geld beheren.

11.Initiëren en uitvoeren

complexere taken.

12.Zelf administratie bijhouden.

2. Bewegen en verplaatsen

Aspecten van functioneren

Matig beperkt

Ernstig beperkt

1.Lichaamspositie handhaven.

Het zelfstandig opstaan uit een

stoel en gaan zitten levert soms

problemen op.

Fijne handbewegingen

worden minder

vanzelfsprekend maar ook de

grove hand- en armbewegingen

beginnen problemen te geven.

Cliënt kan zich, ook met

behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen.

Openbaar vervoer is eigenlijk

ontoegankelijk voor cliënt

geworden, maar vanuit eigen

middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.

Bij het opstaan uit een stoel, het

gaan zitten en het in- en uit bed

komen moet cliënt

volledig worden geholpen.

Binnenshuis is cliënt voor zijn

verplaatsingen zowel naar een

andere verdieping of gelijkvloers

volledig afhankelijk van hulpmiddelen.

Voor het oppakken of

vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan cliënt

de beperkingen onvoldoende

compenseren in het dagelijks

leven.

2.Grove hand- en arm bewegingen maken.

3.Fijne handbewegingen maken.

4.Lichtere voorwerpen tillen.

5.Gecoördineerd bewegingen

maken met benen en voeten.

6.Lichaampositie veranderen.

7.Trap op en af gaan zonder

hulp(middelen).

8.Zich verplaatsen met

hulp(middelen).

9.Voortbewegen binnenshuis,

zonder hulp(middelen).

10.Gebruikmaken van openbaar

vervoer.

11.Eigen vervoermiddel gebruiken.

12.Voortbewegen buitenshuis

zonder hulp(middelen).

13.Korte afstanden lopen.

14.Zwaardere voorwerpen tillen.

3. Gedragsproblemen

Aspecten van functioneren

Matig beperkt

Ernstig beperkt

1.Destructief gedrag (gericht op

zichzelf en/of de ander, zowel

letterlijk als figuurlijk).

Cliënt vertoont gedrag dat

bijsturing en soms (gedeeltelijke)

overname van taken vereist.

Het cliëntsysteem kan slechts

gedeeltelijk in de bijsturing van

cliënt voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing

door een deskundige professional.

Als er geen deskundige bijsturing

wordt geboden, verslechtert de

situatie van cliënt.

Cliënt vertoont ernstig

probleemgedrag en hierdoor

ontstaan zelfredzaamheidsproblemen.

Er is deskundige

professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden.

Omdat er risico’s zijn voor

veiligheid van cliënt of zijn

omgeving is er continu hulp of

begeleiding nodig.

2.Dwangmatig gedrag.

3.Lichamelijk agressief gedrag.

4.Manipulatief gedrag.

5.Verbaal agressief gedrag

6.Zelfverwondend of

zelfbeschadigend gedrag.

7.Grensoverschrijdend seksueel

gedrag.

4. Psychisch functioneren

Aspecten van functioneren

Matig beperkt

Ernstig beperkt

1.Concentratie

Cliënt heeft vaak zodanige

problemen met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart cliënt in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.

Cliënt heeft ernstige

problemen met de concentratie,

het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving.

Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige

professional noodzakelijk.

Oriëntatiestoornissen

2.Geheugen en denken

3.Perceptie van omgeving

5. Oriëntatiestoornissen

Aspecten van functioneren

Matig beperkt

Ernstig beperkt

1.Oriëntatie in persoon

Cliënt heeft problemen met

het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van

cliënt staat onder druk.

Cliënt heeft vaak hulp nodig

van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van cliënt.

Cliënt vertoont ernstige

problemen in het herkennen van

personen en van zijn omgeving.

Hij is gedesoriënteerd en zijn

zelfredzaam is aangetast.

Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is

noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.

2.Oriëntatie in ruimte

3.Oriëntatie in tijd

4.Oriëntatie naar plaats

Bijlage 6 Beschermd wonen

Inleiding

Met ingang van 1 januari 2015 wordt de gemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen. Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan: het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij horend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de burger of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Regionaal versus lokaal

Beschermd wonen betreft een taak die vooralsnog is belegd bij de centrumgemeenten. Voor Friesland betekent dat dat gemeente Leeuwarden in samenwerking met de overige gemeenten in de regio taken op het gebeid van beschermd wonen uitvoert. De gemeente Leeuwarden maakt namens de andere gemeenten afspraken met zorgaanbieders en zorgt ook voor de toegang en het afgegeven van een beschikking.

Overgangsregime

Voor burgers die op dit moment al een indicatie voor een GGZ C pakket hebben geldt dat er sprake is van overgangsrecht. Voor burgers die Zorg in Natura afnemen geldt dat zij voor een periode van vijf jaar hun indicatie behouden. Voor burgers die gebruikmaken van het PGB geldt dat zij gedurende de periode van één jaar recht houden op verzilvering middels PGB en dat zij vervolgens voor het overige deel van de periode hun indicatie in natura kunnen verzilveren. Voor deze laatste groep burgers geldt dat de gemeente met hen in gesprek gaat over de voortzetting van hun indicatie binnen de Wmo.

Toegang

De gemeente Leeuwarden kiest ervoor om aanbieders met wie afspraken zijn gemaakt voor het leveren van beschermd wonen zelf een onderzoek uit te laten voeren naar de noodzaak tot beschermd wonen en het best passende pakket. Een burger wordt aangemeld via het sociaal wijkteam of stroomt door vanuit een andere opvang of behandelsetting.

De instelling onderzoekt samen met het sociaal wijkteam dat actief is in het gebied waar de burger mogelijk geplaatst wordt de behoefte van de burger en stelt in samenspraak tussen burger, zorgaanbieder en het sociale wijkteam. een ondersteuningsplan op. Bij het opstellen van het plan wordt een advies op basis van de toelatingscriteria in combinatie met een zorgzwaartebeoordeling gegeven. Dit advies wordt getoetst door de gemeente Leeuwarden of een daartoe aangewezen uitvoeringsorganisatie (MO-zaak). Deze organisatie geeft een beschikking af waarmee de burger formeel toegang tot Beschermd Wonen krijgt.

Afwegingskader

Psychische problematiek

De grondslag (ofwel de reden voor de aanvraag en het afgeven van een positieve beschikking) is gebaseerd op de constatering dat het gaat om psychische problemen/stoornissen. Daarbij kan sprake zijn van verstandelijke -, lichamelijke - of zintuiglijke problematiek, echter de psychische problemen staan op de voorgrond. Voorgaande betekent dat er geen beschermd wonen plaatsen bezet kunnen worden door personen waarbij andere problemen op de voorgrond staan. Het vaststellen van psychische problematiek (op basis van relevant onderzoek/diagnostiek) gebeurt door een daartoe bevoegd deskundige (bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog), verslaglegging hiervan wordt door de burger en/of zorgaanbieder overlegd op verzoek van de gemeente.

Geen voorliggende voorziening beschikbaar

De burger heeft een behoefte aan een beschermde woonvorm en kan niet zelfstandig wonen, zie volgende item. Wanneer sprake is van een noodzaak tot behandeling die integraal onderdeel is van het wonen of bij gevaren voor de burger en/of zijn omgeving geldt dat er aanspraak bestaat op verblijf vanuit de Zorgverzekeringwet. Voor burgers met psychiatrische problematiek waarbij sprake is van bijkomende problematiek zoals een verstandelijke beperking en een behoefte aan levenslange beschermende woonomgeving wordt kritisch gekeken naar een mogelijkheid om binnen de Wet langdurige Zorg te verblijven. Voor 2015 geldt dat instroom in de Wet langdurige zorg alleen mogelijk is indien een andere beperking dan de psychische beperking de boventoon voert.

Noodzaak tot verblijf in een 24-uurs setting

De toelating tot beschermd wonen (via centrumgemeente) kan voor nieuwe burgers alleen nog bestaan uit verblijf in een 24-uurs setting en begeleid wonen (woning van zorginstelling). Het gaat dan om mensen die (nog) niet in staat zijn of nog onvoldoende regie hebben om alle organisatorische en financiële aspecten rondom het huren van een eigen woning te verzorgen. Dit vanuit de persoonlijke problematiek en niet vanuit externe zaken zoals (belasting)schulden of zwarte lijst woningcorporatie e.a. Voorgaande betekent dat geen toelating tot beschermd wonen wordt afgegeven indien de klant in staat is om zelfstandig te blijven wonen, dan wel een uitdrukkelijke wens hiervoor heeft uitgesproken.

De vraag wordt hier gesteld of er sprake is van een behoefte op het gebied van ambulante ondersteuning of beschermd wonen. Meer specifiek is de vraag als volgt te benaderen: Een burger kan zelfstandig wonen (eventueel met ambulante ondersteuning) als hij/zij in staat is zich op de volgende gebieden te handhaven:

  • a.

    Zelfverzorging; kan zichzelf verzorgen (persoonlijke verzorging, hygiëne, lichamelijke en geestelijke gezondheid (inclusief medicatie innemen).

  • b.

    Financieel redzaam; kan weekbudget (laten) beheren, geld wordt besteed aan voeding of andere noodzakelijke kosten van bestaan.

  • c.

    Kan een hulpvraag stellen indien hij/zij ondersteuning wenst.

  • d.

    Kan een hulpvraag uitstellen; bijvoorbeeld naar de volgende dag om het spreekuur te bezoeken/planbare zorg.

  • e.

    Sociaal redzaam; is in staat sociale contacten aan te gaan en te begrenzen (niet vereenzamen en geen grensoverschrijdend gedrag en overlast, ook niet van personen uit het netwerk die in de woning komen)

Uitzonderingen

Beschermd Wonen is een landelijk toegankelijke voorziening, dat betekent dat burgers in principe te allen tijde gebruik kunnen maken van de voorziening. Uitgangspunt is wel dat burgers zo veel mogelijk uit de regio Friesland, Groningen of Drenthe komen. Indien de burger geen binding met de regio heeft wordt in samenspraak tussen burger en zorgaanbieder gezocht naar mogelijkheden om de burger te plaatsen in een Beschermde Woonvorm in de regio van herkomst.

Verstrekking van voorziening

4 pakketten:

Er is sprake van een viertal pakketten die differentiëren naar zorgzwaarte. De instelling bepaalt in samenspraak met het sociale wijkteam de inhoud van het pakket (zie toegang)

·A: Beschermd wonen met intensieve begeleiding (basis)

Deze burgers hebben vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De begeleiding is met name gericht op het omgaan met de door de ziekte veroorzaakte ‘defecten’.

·B: Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding (basis+ PV)

Deze burgers hebben een complexe psychiatrische aandoening en daardoor intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning van taken op alle levensterreinen nodig inclusief hulp vanwege (somatische) gezondheidsbeperkingen.

·C: Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering (basis + gedrag)

Deze burgers hebben door een complexe psychiatrische aandoening intensieve zorg en intensieve begeleiding nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, deels een besloten karakter (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning en overname van taken op alle levensterreinen nodig. Burgers zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Burgers hebben geen besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen. Ze reizen met begeleiding.

·D: Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging (basis + multiproblematiek (VG/LG))

De burgers hebben vanwege een complexe psychiatrische aandoening, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en zorg nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de burgers (b.v. rolstoelgebruik). Er is veelal overname van taken op alle levensterreinen nodig. De burgers hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig, die voortdurende nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Burgers zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Geen besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen. Ze reizen met begeleiding.

Dagbesteding

Onderdeel van de toelating tot beschermd wonen en de verstrekking vormt dagbesteding. Uitgangspunt is dat werk (betaald of onbetaald) het streven is voor iedere burger, ook in een beschermde woonvorm. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn worden andere activiteiten ontplooid. In samenspraak tussen burger, zorgaanbieder en het sociaal wijkteam wordt invulling gegeven aan daginvulling. Deze vormt onderdeel van het ondersteuningsplan en de verstrekking. Daarmee ontstaan er een 8 tal verstrekkingsvormen, namelijk de 4 genoemde pakketten in de variant met en zonder dagbesteding.

De zorgaanbieder waar de burger woont ontvangt indien noodzakelijk een budget voor dagbesteding. Dit budget wordt conform de gemaakte afspraak tussen burger, zorgaanbieder en wijkteam ingezet. Deze inzet kan ook plaatsvinden bij een andere aanbieder dan de wooninstelling

Zorg in natura

In principe hebben burgers toegang tot een voorziening in natura. Een burger kan gebruik maken van een maatwerkvoorziening wanneer hij/zij voldoet aan de criteria zoals gesteld in het afwegingskader. De burger neemt 24 uurs verblijf in een setting van de instelling af en ontvangt een all-inclusive pakket: wonen, hotelmatige voorzieningen, vaste lasten, eten/drinken, zorg (begeleiding, persoonlijke verzorging), welzijnsactiviteiten, dagbesteding et cetera. De instellingen die deze zorg bieden, bieden het volledige pakket.

Instellingen die deze zorg leveren kunnen hun oorsprong hebben in zowel de GGZ, de Maatschappelijke Opvang of een andere achtergrond (sectorvreemd). Daarbij geldt als criterium dat er binnen een instelling die zich primair richt op andere doelgroepen een afgebakende afdeling aanwezig is waar de burgers met psychiatrische problematiek verblijven in het kader van beschermd wonen.

PGB

Verstrekking in een PGB is slechts mogelijk wanneer de burger kan aantonen dat gebruik van een voorziening in natura niet mogelijk is. Argumenten hiervoor kunnen zijn: een ontbrekend zorgaanbod in natura, specifieke burgerkenmerken zoals leeftijd of burgerlijke staat die wonen in een 24 uurs setting niet passend maken. Daarnaast is door de burger onderbouwd dat hij/zij op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en uitvoeren van taken verbonden aan een persoonsgebonden budget. De burger is hiertoe zelf in staat dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde. Bovendien wordt aangetoond dat de kwaliteit (veilig, doeltreffend en burgergericht) van de in te kopen diensten geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

De hoogte van een PGB kan nooit hoger zijn dan de tarieven die worden afgesproken met zorgaanbieders van Natura Zorg.

Eigen Bijdrage

Voor de maatwerkvoorzieningen, waaronder Beschermd Wonen, geldt dat burgers een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en wordt berekend conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarbij dient de burger altijd minimaal de zak- en kleedgeldnorm uit de Wet Werk en Bijstand te ontvangen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer de burger, naar het oordeel van de gemeente, verzuimt om waar mogelijk gebruik te maken van wetten en regelingen die het inkomen aanvullen. Wanneer de gemeente de bijdrage van een burger om persoonlijke omstandigheden van een burger onredelijk vindt de bijdrage verlagen.

De bijdrage wordt door het Centraal Administratie Kantoor in opdracht van de gemeente geïnd.

Opvang

Inleiding

De Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang hebben als taak het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd. Deze opvang bestaat uit verschillende fasen: preventie, opvang en herstel. In de fasen van preventie en herstel wordt meestal intensieve, maar wel extramurale ambulante begeleiding geboden aan mensen die zelfstandig wonen. Het gaat hierbij om een kwetsbare groep mensen. Het zijn vaak mensen die bijvoorbeeld dreigen dakloos te worden of sterk afglijden. Het kunnen ook mensen zijn die dakloos geweest zijn of in de opvang hebben gezeten, en nu weer de stap maken naar zelfstandig wonen met begeleiding. Soms is dat in een complex van een instelling, met zelfstandige units, soms is dat geheel zelfstandig in een door de corporatie beschikbaar gestelde woning. Voor ambulante begeleiding, geboden door Maatschappelijke Opvanginstellingen geldt dat de toegang verloopt zoals de reguliere ambulante begeleiding (dus via het wijkteam). De betreffende beleidsregels voor ambulante begeleiding zijn dan ook voor deze groep van toepassing.

Centrumgemeente versus regio

De centrumgemeente krijgt vanuit de Wmo een belangrijke rol bij Opvang, waaronder maatschappelijke- en vrouwenopvang. Leeuwarden werkt al langer samen met de regiogemeenten rondom de preventieve ambulante maatschappelijke opvang en het preventieve verslavingsbeleid in Fryslân. Leeuwarden richt zich met de regiogemeenten op het verminderen van het aantal daklozen, de doorstroming naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan, verbetering van de kwaliteit van leven en het verminderen van overlast en geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dit is onder andere beschreven in het ‘Regionaal Kompas 2012-2016 Leeuwarden / Fryslân.

Toegang

De opvangvoorzieningen in de regio zijn van belang voor burgers die in een (dreigende) situatie van dak- of thuisloosheid verkeren. Burgers kunnen zich rechtstreeks tot aanbieders wenden om een beroep te doen op de voorzieningen. Een toets op toegang vindt door aanbieders plaats. Voor alle voorzieningen geldt dat ze worden gesubsidieerd door de centrumgemeente Leeuwarden zodat beschikbaarheid en continuïteit gegarandeerd zijn.

Binnen de opvang kan onderscheid worden gemaakt naar algemene en maatwerkvoorzieningen. Onder algemene voorzieningen vallen de dag- en nachtopvang, huis voor de jongeren en begeleid wonen. Onder maatwerkvoorzieningen vallen alle vormen van voltijdopvang (algemene opvang), de crisisopvang en vrouwenopvang.

De algemene voorzieningen in de gemeente zijn in principe toegankelijk voor iedereen met (dreigende) dak- of thuisloosheid, een lichte toegangstoets wordt door de zorgaanbieders uitgevoerd. De toets bestaat uit het nagaan of de burger tot de doelgroep, namelijk (dreigend) dak- of thuisloos, behoort. De algemene voorzieningen zijn voorliggend op maatwerkvoorzieningen.

Een maatwerkvoorziening is in de wet een individuele voorziening waarop een toets op rechtmatigheid plaatsvindt. In 2015 vindt deze toegangstoets plaats door middel van de intake die door de aanbieders wordt gedaan. Een beschikking wordt afgegeven door de afdeling Sociale Zaken van de gemeente waar een burger feitelijk verblijft in een voorziening wanneer de burger een WWB-uitkering heeft of door de instelling zelf, namens de gemeente, bij een andere vorm van inkomen. Aanbieders en gemeente werken in 2015 nadere criteria uit om toetsing op toegang plaats te laten vinden. Voor maatwerkvoorzieningen geldt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

Landelijk is bepaald dat de voorzieningen van de opvang toegankelijk moet zijn voor iedereen die in Nederland woont. Waarbij de centrumgemeente van aanmelding indien nodig de eerste opvang verzorgt en vervolgens bepaalt, in overleg met de burger, in welke plaats een individueel traject het meest kansrijk is. Deze centrumgemeente gaat de opvang verzorgen. De opvanginstellingen in de regio Leeuwarden werken conform de criteria zoals benoemd in de beleidsregels van de handreiking Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang. In de drie noordelijke provincies is afgesproken dak- of thuislozen onderling niet door te verwijzen.

Afwegingskader

In de kern is de Maatschappelijke opvang bedoeld voor mensen die nergens anders terecht kunnen ( en die gebaat zijn bij tijdelijke ondersteuning voor het zoeken naar een duurzame oplossing op alle leefgebieden (ZRM-domeinen). Het is de taak om mogelijke uitval/terugval vroegtijdig te signaleren (preventie) en om gevonden oplossingen te helpen waarborgen (nazorg). Deze taken zijn belegd bij de sociale wijkteams/gebiedsteams in de regio. Zij kunnen waar nodig gespecialiseerde ambulante begeleiding van de Maatschappelijke Opvanginstellingen inschakelen.

Om vast te stellen of en waar een burger maatschappelijke opvang kan krijgen, worden de volgende toelatingscriteria, conform de handreiking landelijke toegankelijkheid, gehanteerd:

  • 1.

    De burger heeft de Nederlandse nationaliteit, of houdt als vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;

  • 2.

    De regio Friesland, Groningen, Assen of Emmen is de regio waarbinnen de opvang van de burger het meest kansrijk is. Om te bepalen bij welke regio de kans op een succesvol traject voor de burger het grootst is, wordt gekeken naar de volgende feiten en omstandigheden:

    • ·

      de burger heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de regio gehad. Dit moet blijken uit inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie of het bekend en geregistreerd zijn bij zorginstellingen;

    • ·

      de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden);

    • ·

      bekendheid bij de zorginstellingen of MO-instellingen;

    • ·

      bekendheid bij de politie;

    • ·

      geboorteplaats;

    • ·

      redenen om de burger uit zijn oude sociale netwerk te halen.

    • ·

      de voorkeur van de burger: gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van de burger om in een bepaalde gemeente/regio te worden opgevangen.

  • 3.

    De burger is niet in staat, zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van de algemene voorzieningen zich te handhaven in de samenleving. Indien de instelling inschat dat de wachttijd tot onwenselijke situaties leidt, heeft de instelling de inspannings- verplichting om een andere passende opvang te zoeken en te zorgen voor een warme overdracht.

  • 4.

    De burger heeft geen ondersteuning bij het uitvoeren van alledaagse levensverrichtingen, waaronder persoonlijke verzorging en het verrichten van basale huishoudelijke taken;

  • 5.

    De burger heeft geen fysieke of zintuigelijke beperking waardoor de opvangvoorziening niet of onvoldoende toegankelijk is;

  • 6.

    Er bestaat bij aanmelding geen duidelijke indicatie voor dominante verslaving of psychiatrische problematiek die niet door de instelling begeleid kan worden en / of belastend is voor het samenwonen binnen de voorziening;

  • 7.

    De burger is niet ernstig verstandelijk beperkt waardoor hij/zij binnen de instelling niet adequaat begeleid kan worden;

  • 8.

    De burger gaat akkoord met de huisregels en de verblijfsvoorwaarden van de opvanginstelling waaronder het meewerken aan een zekerheidsstelling voor de betaling van de eigen bijdrage;

Uitzonderingen

Toegang tot een opvangvoorziening kan worden geweigerd wanneer een burger zich (na toegang tot de voorziening) niet houdt aan de huisregels van een voorziening.

De stichting Fier Fryslân heeft zich vanuit de traditionele anonieme opvang ontwikkeld tot aanbieder van preventie, begeleiding, anonieme opvang en behandeling bij geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daarbij heeft de stichting zich ontwikkeld van een hoofdzakelijk door de gemeente gefinancierde opvanginstelling tot een innovatieve zorgaanbieder met meerdere financieringsstromen, waarvan de gemeentelijke financiering relatief kleiner is geworden. De regio hecht veel waarde aan de groei van Fier Fryslân als innovatief zorgbedrijf met een sterk landelijk imago, dat geworteld is en blijft in onze regio. Vanwege het landelijke karakter van Fier Fryslân geldt eerder genoemde voorwaarde voor regiobinding niet.

Verstrekking van voorziening

Opvang betreft een voorziening (deels algemeen en deels maatwerk) voor dak- en thuisloze burgers in nood. De voorziening is voor iedereen in natura toegankelijk die voldoet aan de genoemde criteria. Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk gezien het algemene karakter van de voorziening.

Eigen bijdrage

Burgers betalen voor het gebruik van algemene voorzieningen in 2015 geen inkomensafhankelijk eigen bijdrage. Voor de algemene voorzieningen kan in 2015 door de instelling een bijdrage geheven worden die niet hoger is dan de kostprijs (bijvoorbeeld bijdrage voor maaltijden, beddengoed en huur in geval van begeleid wonen). Dit wordt in ieder geval gedaan voor begeleid wonen.

Voor de maatwerkvoorzieningen geldt dat burgers wel een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en wordt berekend conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarbij dient de burger altijd minimaal de zak- en kleedgeldnorm uit de Wet Werk en Bijstand te ontvangen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer de burger, naar het oordeel van de gemeente, verzuimt om waar mogelijk gebruik te maken van wetten en regelingen die het inkomen aanvullen. Wanneer de gemeente de bijdrage van een burger om persoonlijke omstandigheden van een burger onredelijk vindt, kan besloten worden de eigen bijdrage te verlagen.

De bijdrage wordt geïnd door de gemeente waar de burger in een voorziening verblijft indien de betreffende burger gebruik maakt van een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand. Indien de burger een andere vorm van inkomsten heeft wordt de bijdrage door de instelling voor maatwerkvoorzieningen, namens de gemeente, voor opvang geïnd. De eigen bijdragen worden overgemaakt naar de instellingen.