Beleidsregels forfaitaire loonkostensubsidie Weststellingwerf 2017

Geldend van 25-05-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels forfaitaire loonkostensubsidie Weststellingwerf 2017

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weststellingwerf besluiten;

Gelet op:

  • -

    Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    Gelet op artikel 6 lid 1 onder e, artikel 7 en artikel 10d van de Participatiewet;

  • -

    Gelet op de Re-integratieverordening Participatiewet Weststellingwerf.

vast te stellen het volgende

Beleidsregels forfaitaire loonkostensubsidie Weststellingwerf 2017

Artikel 1. Begripsbepalingen

De begrippen die in de beleidsregels forfaitaire loonkostensubsidie Weststellingwerf 2017 worden gebruikt, dienen geïnterpreteerd te worden zoals deze zijn opgenomen in de Participatiewet en de Re-integratieverordening Participatiewet Weststellingwerf.

Artikel 2. Reikwijdte van de beleidsregels

  • 1. Deze beleidsregels zijn van toepassing op het verstrekken van forfaitaire loonkostensubsidie voor kandidaten die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Het college stelt op grond van artikel 10c van de Participatiewet vast of een kandidaat behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e van de Participatiewet.

Artikel 3. Forfaitaire loonkostensubsidie

  • 1. De in artikel 10 c en 10 d van de Participatiewet, alsmede de daaronder hangende lagere wetgeving vastgelegde regels met betrekking tot loonkostensubsidie, dienen onverkort te worden toegepast. Hierbij geldt dat de onder het eerste lid aanhef en onder b juncto het vijfde lid van artikel 10 d bedoelde mogelijkheid tot het toepassen van forfaitaire loonkostensubsidie in beginsel alleen wordt toegepast als de onder het eerste lid aanhef en onder a juncto het vierde lid van artikel 10 d bedoelde mogelijkheid naar verwachting onsuccesvol blijkt.

  • 2. De frequentie van loonwaardebepalingen bedraagt maximaal eens per zes maanden en minimaal eens per vijf jaar, afgestemd op de individuele omstandigheden van de werknemer en het perspectief op eventuele ontwikkelmogelijkheden.

  • 3. De hoogte van de forfaitaire loonkostensubsidie bedraagt gedurende een periode van maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten.

  • 4. Indien het college forfaitaire loonkostensubsidie verleent als bedoeld in deze beleidsregels, dan verleent het college ten aanzien van dezelfde dienstbetrekking geen andere subsidie voor de loonkosten.

  • 5. Het college verstrekt geen loonkostensubsidie met betrekking tot perioden waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van artikel 29b van de Ziektewet.

  • 6. De inzet van een proefplaatsing, zoals bedoeld in artikel 9 van de Re-integratieverordening Participatiewet Weststellingwerf 2015, blijft onverminderd van toepassing voor de forfaitaire loonkostensubsidie.

Artikel 4. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De beleidsregels treden in werking met ingang van de dag van bekendmaking.

  • 2.

    De beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels forfaitaire loonkostensubsidie Weststellingwerf 2017'.

De burgemeester, De secretaris,

Toelichting

Algemeen

Het Wetsvoorstel vereenvoudiging en stroomlijning Participatiewet is in werking getreden per 1 januari 2017. Hiermee krijgen gemeenten de mogelijkheid om het instrument forfaitaire loonkostensubsidie in te zetten. Het doel hiervan is om het gemakkelijk te maken om mensen naar werk toe te begeleiden. Daarnaast is er nu de mogelijkheid om flexibeler om te gaan met de termijnen van herbepalingen van loonwaarde, afgestemd op de individuele behoefte.

Deze wetswijziging vergt dat colleges nadere regels stellen hoe zij hier invulling aan willen geven.

Wat is de forfaitaire loonkostensubsidie?

De werkwijze rondom forfaitaire loonkostensubsidie houdt in dat werkgever en kandidaat een

arbeidscontract voor ten minste 12 maanden aangaan. De eerste 6 maanden ontvangt de werkgever

standaard 50 procent loonkostensubsidie (forfaitair). Dan wordt de loonwaardebepaling uitgevoerd en

krijgt de werkgever voor het resterende halfjaar loonkostensubsidie conform de loonwaardebepaling.

De forfaitaire loonkostensubsidie zoals beschreven in deze beleidsregels kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).

Aangezien Friese gemeenten op het werkgeversinstrumentarium zoveel mogelijk samenwerken is er regionale afstemming gezocht. Deze beleidsregels geven invulling aan de afspraken, zoals die zijn vastgesteld in het regionaal ambtelijk beleidsoverleg van 25 oktober 2016. Hiermee wordt recht gedaan aan de wens van een regionaal uniforme dienstverlening aan de werkgever.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. begripsbepalingen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze beleidsregels. Hiervan zijn in deze beleidsregels daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

Doelgroep

Tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren per 1 januari 2017:

  • -

    Personen die onder de participatiewet vallen en die geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen,

  • -

    Personen met een wiw-baan of ID-baan,

  • -

    Leerlingen uit het VSO-onderwijs,

  • -

    Leerlingen uit het Pro onderwijs met een indicatie baanafspraakbaan,

  • -

    Personen waarmee een werkgever reeds een dienstbetrekking is aangegaan die niet in staat blijkt met voltijdse arbeid tot het verdienen van het wettelijk minimumloon en die in de periode van zes maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnam aan het praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs of een entreeopleiding.

Loonwaarde

Loonwaarde (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, Participatiewet): vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

Dienstbetrekking

Dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet): een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking.

Artikel 2. Reikwijdte van de beleidsregels

Het college kan op verzoek (schriftelijke aanvraag) of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Ook personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

In artikel 2, tweede lid, wordt verwezen naar de criteria, die zijn benoemd in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd. Onderdeel a ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen die nog geen dienstbetrekking hebben. Onderdeel b ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen met een reeds bestaande dienstbetrekking en die in de periode van 6 maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking hebben deelgenomen aan praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of de entreeopleiding.

Artikel 3. Forfaitaire loonkostensubsidie

1. De reguliere werkwijze (proefplaatsing-loonwaardemeting-toekenning loonkostensubsidie op basis van loonwaardemeting), zoals deze is vastgelegd in de Re-integratieverordening Participatiewet Weststellingwerf 2015, blijft primair de werkwijze die de voorkeur geniet. De reden hiervoor is dat de reguliere werkwijze direct de reële loonwaarde geeft. De forfaitaire loonkostensubsidie wordt ingezet wanneer dit specifiek de wens van de werkgever is. De professional bepaalt naar eigen inzicht of het nodig is om forfaitaire loonkostensubsidie aan te bieden maar als dit gedaan wordt dient dit altijd te worden afgestemd met de werkgever. De loonkostensubsidie kan na de loonwaardemeting hoger of lager uitvallen en de werkgever kan geen aanspraak maken op aanvulling met terugwerkende kracht als de loonwaarde lager uitvalt.

2.In artikel 10d, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt met inachtneming van artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het college kan tevens in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Als deze periode is verstreken, dan moet de loonwaarde worden vastgesteld. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

De frequentie van de loonwaardemeting wordt afgestemd op de individuele omstandigheden van de werknemer en het perspectief op eventuele ontwikkelmogelijkheden (art 10 d lid 6 PW per 1-1-2017). Dit betekent dat de loonwaardemeting niet langer jaarlijks (regulier werk) of driejaarlijks (beschutwerk) wordt uitgevoerd maar dat hier flexibel mee wordt omgegaan. Het maximum is gesteld op 6 maanden en het minimum op eenmaal per vijf jaar conform de termijn van loondispensatie UWV. In de rapportage van de loonwaardemeting moet door de loonwaardebepaler duidelijk het ontwikkel-perspectief aangegeven worden. Zo nodig kan in de aanvraag loonwaardemeting in het vrije tekstgedeelte hier specifiek om gevraagd worden.

Zowel bij toepassing van de reguliere werkwijze als bij forfaitaire loonkostensubsidie moet in de beschikking toekenning loonkostensubsidie voor de werkgever duidelijk aangegeven worden wat de verwachting is t.a.v. het ontwikkelperspectief en de verwachte datum van de volgende loonwaardenmeting.

Werknemer, werkgever en de gemeente kunnen (op grond van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een (tussentijdse) loonwaardemeting eerder dan de afgesproken datum in de beschikking. Daar moet dan wel een aanleiding toe zijn. De aanleiding is in feite altijd een positieve of negatieve ontwikkeling van de productiviteit van de werknemer. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Bijvoorbeeld medische of psychosociale problemen of verminderde inzetbaarheid maar ook bedrijfstechnische oorzaken die invloed hebben op de productiviteit van de werknemer.

3.Gedurende een periode van maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking bedraagt de loonkostensubsidie 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten.

Over het tijdvak na die periode stelt het college de loonwaarde vast en verleent het college loonkostensubsidie met inachtneming van artikel 10d het vierde lid van de Participatiewet: De hoogte van de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10d eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, is het verschil tussen het wettelijk minimumloon vermeerderd met de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de loonwaarde van die persoon vermeerderd met de voor die persoon naar rato van de loonwaarde rechtens geldende vakantiebijslag, maar is ten hoogste 70 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten.

De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

4. Het is niet mogelijk om bij dezelfde dienstbetrekking zowel loonkostensubsidie op grond van artikel 10d Participatiewet en een andere vorm van loonkostensubsidie in te zetten (artikel 10d lid 7 Participatiewet). Bij deze andere vorm van loonkostensubsidie kan worden gedacht aan de mogelijkheden die gemeenten hebben om in het kader van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling subsidie in de loonkosten te verlenen.

5. In het twaalfde lid van artikel 10d wordt overeenkomstig het oude tiende lid geregeld dat geen loonkostensubsidie wordt verstrekt gedurende perioden waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van de no-riskpolis in artikel 29b van de Ziektewet. Hiermee wordt voorkomen dat de werkgever loonkostensubsidie ontvangt in ziekteperioden waarin tevens recht bestaat op de no-riskpolis op grond van artikel 29b van de Ziektewet.

6. Samenhangend met loonkostensubsidie is er de proefplaatsing. Het doel van de proefplaatsing is na te gaan of de medewerker het werk aan kan en op zijn plaats is binnen de organisatie. Bovendien kan tijdens de proefplaatsing de productiviteit of de zogeheten loonwaarde van de potentiële werknemer op de werkplek worden onderzocht. Dit met het oog op het verstrekken van loonkostensubsidie (Participatiewet). Na een proefplaatsing mag de werkgever geen proeftijd meer afspreken met de werknemer.

Ook bij de toepassing van forfaitaire loonkostensubsidie blijft dit instrument onverminderd van belang om de werkgever ‘over de streep te trekken’.

Artikel 4.Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.