Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009

                                                                Registratienummer: 2009-000477/r/C

 

 

De raad van de gemeente Weststellingwerf;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet (GW) en artikel 12, eerste lid, onderdeel a van de Wet investeren in jongeren (WIJ);overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ);<vet>                                                                                          b e s l u i t :</vet>vast te stellen de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

  • c.

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7, onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf.

Hoofdstuk 2 BELEID

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod; algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan, voor zover het college dat noodzakelijk acht.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of één of meer voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, van wie het recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Het college beoordeelt in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar zijn oordeel direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij arbeidsinschakeling of beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan. Het college beoordeelt de noodzaak en de beschikbaarheid van de in te zetten voorzieningen.

  • 2. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in de wet en in deze verordening.

Artikel 4 De voorzieningen, trajecten en instrumenten

  • 1. Met toepassing van artikel 3, eerste lid, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, &#xE9;&#xE9;n of meer van de volgende voorzieningen / trajecten aanbieden:

    • a.

      diagnose-instrumenten en onderzoek door deskundigen, onder wie de scholingsadviseur;

    • b.

      intensieve trajectbegeleiding door ambtelijke organisatie;

    • c.

      voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid of beroep;

    • d.

      leerwerkplekken en stages;

    • e.

      traject gericht op het bevorderen van basisvaardigheden;

    • f.

      verzuimbegeleiding.

  • 2. Het college legt in een nadere richtlijn vast welke trajecten, voorzieningen en instrumenten als genoemd in de vigerende Re-integratieverordening WWB van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 3. Het college kan voor de arbeidsinschakeling van de jongere aanvullende en ondersteunende voorzieningen, trajecten en instrumenten inzetten, die noodzakelijk zijn om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, of belemmeringen ten aanzien van deelname aan het arbeidsproces op te heffen.

  • 4. Het college geeft een nadere invulling en uitwerking aan de in dit artikel genoemde (aanvullende) voorzieningen, trajecten en instrumenten.

Artikel 5 Innovatieve projecten en voorzieningen

  • 1. Het college is bevoegd, al dan niet in samenwerking met derden, innovatieve projecten, trajecten en voorzieningen te ontwikkelen en uit te voeren.

  • 2. Het college kan ten aanzien van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 6 Inzet van de voorzieningen, trajecten en instrumenten

  • 1. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor (een combinatie van) voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsinschakeling van jongeren door het opdoen van werkervaring en werkritme, het aanleren van vaardigheden en kennis, sociale activering / maatschappelijke participatie of het op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college biedt jongeren met een taalachterstand en jongeren die niet de beschikking hebben over een startkwalificatie een vorm van scholing of opleiding aan die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Binnen een trajectplan kan het scholingsaanbod worden gecombineerd met andere voorzieningen. Het college biedt de jongere geen of een andere voorziening aan als naar zijn oordeel scholing of een combinatie daarvan de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling.

Artikel 7 Vergoedingen en verwervingskosten

  • 1. Het college kan aan de jongere die voor de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken.

  • 2. Het college kan ten aanzien van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 8 Combinatie arbeid en zorg

  • 1. Het college betrekt, conform artikel 17, tweede lid, van de wet, bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

  • 2. Het college kan ten aanzien van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 9 Gehandicapten

  • 1. Het college stemt, conform artikel 17, tweede lid, van de wet, het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning van zijn arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college kan ten aanzien van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 10 Uitvoering door derden

Het college kan voor de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder het UWV-Werkbedrijf (Uitvoeringsinstelling Werknemersverzekeringen), werkgevers, re-integratiebedrijven, uitvoeringsorganisaties van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en opleidingsinstituten.

Artikel 11 Verplichtingen van de jongere / maatregel

  • 1. Een jongere die gebruik maakt van een voorziening moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening en de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Als een jongere, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen in het eerste lid, dan kan het college, met toepassing van wettelijke bepalingen en de Afstemmingsverordening WIJ 2009, een maatregel opleggen.

Artikel 12 Intrekking werkleeraanbod

Het college kan een verleende voorziening intrekken of herzien wanneer wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere en de jongere daardoor niet (meer) voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

Hoofdstuk 3 SUBSIDIE, BUDGET- EN SUBSIDIEPLAFONDS

Artikel 13 Subsidie

  • 1. Het college kan subsidie verlenen aan werkgevers die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluiten, als tegemoetkoming in de loonkosten en in de kosten van voorbereiding op een beoogd dienstverband.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidies, de hoogte en de verplichtingen die aan een subsidie worden verbonden.

Artikel 14 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan besluiten om één of meer subsidie- of budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen in te stellen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal jongeren dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Een door het college in het eerste en tweede lid ingesteld plafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 15 Weigeren loonkostensubsidie

Het college kan een loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen, weigeren of terugvorderen, als:

  • a.

    de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed wordt voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar is gesteld;

  • b.

    de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

  • c.

    de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een andere subsidie ontvangt of kan ontvangen.

Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Uitvoering, nadere regels en onvoorziene omstandigheden

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

  • 3. In situaties waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening werkleeraanbod WIJ 2009.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 september 2009,de griffier,                                                                 de voorzitter,

Toelichting 1 ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING WERKLEERAANBOD

<vet>De Wet investeren in jongeren en het werkleeraanbod</vet>Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het recht op werkleeraanbod berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.De relatie tussen werken / leren en een uitkering is fundamenteel anders dan in de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een &#x2018;paradigmawisseling&#x2019; beoogd: is het uitgangspunt in de WWB &#x2018;een uitkering, mits&#x2019; in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt &#x2018;geen uitkering, tenzij&#x2019;.Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde omstandigheden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid onderdeel b WIJ). Dat is de Afstemmingsverordening WIJ 2009.<vet>Duurzame arbeidsparticipatie</vet>Voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat op de voorwaarden die in de WIJ zijn genoemd, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van voorzieningen. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 11).Tot dat punt is bereikt is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht op arbeidsinschakeling. Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over &#x2018;duurzame arbeidsparticipatie&#x2019; kan worden gesproken (Handelingen TK 2008-2009, nr. 76, p. 6006). De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen ondersteuning van het college meer nodig heeft.<vet>Inhoud werkleeraanbod</vet>Het begrip &#x2018;werkleeraanbod&#x2019; moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, vari&#xEB;rend van een &#x2018;echte&#x2019; baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid. Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren toegepast worden. Participatieplaatsen zijn uitgezonderd (de Wet Stap is niet ge&#xEF;ncorporeerd in de Wet WIJ). Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is zich niet in die mate voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht. Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (zie ook artikel 23, eerste lid, onderdeel a WIJ). Het college kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Een premie voor de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken en / of leren te belonen met een financi&#xEB;le vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of van een premie in verband met arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.Het college bepaalt, in overleg met de jongere, de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.<vet>Maatwerk</vet>Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere (artikel 17, eerste lid WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ).Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.<vet>Werken en leren niet direct mogelijk</vet>Wanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en / of leren niet direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dit kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van het college in het geheel niet in staat om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard uitvoering te geven aan een werkleeraanbod, dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid WIJ). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.<vet>Alleenstaande ouders</vet>Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en / of fysieke beperkingen. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ).Daarmee loopt deze regeling parallel met de WWB (artikel 9a WWB). Anders dan in de WWB echter is uit oogpunt van deregulering afgezien van een maximale termijn van zes jaar. Dit omdat gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar) deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn ge&#xEF;ncorporeerd.<vet>Zelfstandigen</vet>Besloten is om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e jo. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB, zodat zij zich geheel kunnen richten op het bestaan als zelfstandige. In het zesde lid van artikel 17 WIJ wordt evenwel bepaald dat het college de mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.<vet>Gehandicapten</vet>Voor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoort tot de doelgroep van de WAJONG) is het van belang dat het aanbod aansluit bij zijn mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere gelet op zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel niet mogelijk is, wordt de gehandicapte geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.<vet>Beleid werkleeraanbod in verordening</vet>Om recht te doen aan de beleidsruimte die gemeenten nodig hebben om door maatwerk invulling te geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid, worden aan de vormgeving van het werkleeraanbod en de mate waarin de gemeente daartoe voorzieningen kan inzetten, geen wettelijke eisen gesteld. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenteraad in het kader van dit wetsvoorstel heeft en mede met het oog op de rechtszekerheid, is bepaald dat het gemeentelijke beleid inzake de voorzieningen in een verordening moet worden vastgelegd. De jongere moet uit de verordening kunnen afleiden welke voorzieningen het college kan inzetten om het doel, de duurzame arbeidsparticipatie, te bereiken. Tevens kan in de verordening worden vastgelegd dat samengewerkt kan worden met andere uitvoeringsinstellingen, zoals gemeenten of UWV, bedrijfsleven en onderwijsinstellingen.<vet>Relatie met Re-integratieverordening WWB</vet>Het instrumentarium dat reeds beschikbaar is voor de re-integratie in het kader van de WWB kan, uitgezonderd participatieplaatsen en vrijlating van inkomsten uit arbeid, tevens worden ingezet voor de vormgeving van het werkleeraanbod.<vet>Relatie met Afstemmingsverordening WIJ 2009</vet>De Verordening Werkleeraanbod WIJ 2009 en de Afstemmingsverordening WIJ 2009 vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt dat een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. In verband daarmee is in de Verordening Werkleeraanbod WIJ 2009 herhaald dat onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ het werkleeraanbod ingetrokken kan worden. Omdat met deze intrekking tevens het recht op inkomensvoorziening vervalt, is het van belang dat wordt afgebakend wanneer de inkomensvoorziening verlaagd en wanneer deze ingetrokken wordt. Uitgangspunt van de wetgever is daarbij geweest dat bij schending van verplichtingen primair een maatregel aangewezen is en pas in tweede instantie intrekking van het werkleeraanbod en daarmee tevens van de inkomensvoorziening aan de orde komt.Het opleggen van een maatregel is derhalve regel, het intrekken van het werkleeraanbod uitzondering. Het is aan de gemeenten overgelaten om beleid vast te stellen over de grensafbakening tussen maatregel en intrekking werkleeraanbod.<vet>ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGArtikel 1. Begripsbepalingen</vet>Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals &#x2018;werkleeraanbod&#x2019;, &#x2018;arbeidsinschakeling&#x2019; en &#x2018;jongere&#x2019;, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen &#x2018;startkwalificatie&#x2019; en &#x2018;algemeen geaccepteerde arbeid&#x2019;, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip &#x2018;startkwalificatie&#x2019; is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van &#x2018;algemeen geaccepteerde arbeid&#x2019; is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).<vet>Artikel 2. Opdracht college</vet>In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en &#xE9;&#xE9;n of meer voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, vari&#xEB;rend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zgn. &#x2018;kan&#x2019;-bepaling is: het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan door het college nader beleid worden geformuleerd.Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Dat wil niet zeggen dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.<vet>Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling</vet>Het staat het college vrij om bij het werkleeraanbod aan de jongere een keuze te maken tussen het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.Deze zijn nevengeschikt. De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is echter het doel van het in te zetten werkleeraanbod. In dat verband kan de gemeenteraad als beleidslijn opnemen dat jongeren die direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid wordt aangeboden, of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, als bijv. arbeid niet direct beschikbaar is. Het blijft uiteraard een kwestie van maatwerk of daar in het concrete geval ook toe besloten wordt. De woorden &#x2018;in beginsel&#x2019; moeten in die context worden gelezen.Als spiegelbeeld van de opdracht aan het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22).Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere &#x2018;jongere&#x2019; in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de wet en de verordening.<vet>Artikel 4. De voorzieningen</vet>Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar kunnen in een krimpende arbeidsmarkt ook worden aangeboden aan jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen.In dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd die het college onder andere ter beschikking staan. Het pakket aan voorzieningen in deze verordening komt voor een belangrijk deel overeen met het pakket aan voorzieningen in de Re-integratieverordening WWB. Het voorzieningenpakket is een uitwerking van de door de gemeenteraad op 17 november 2008 vastgestelde beleidsnotitie &#x2018;Iedereen in Actie (beleidsnotitie re-integratie gemeenten Ooststellingwerf / Weststellingwerf voor de periode 2009 &#x2013; 2012). De uitgangspunten van de notitie &#x2018;Iedereen in Actie&#x2019; sluiten naadloos aan op de uitgangspunten van de WIJ. Vandaar dat in het tweede lid is bepaald dat het college middels een richtlijn kan bepalen welke voorzieningen uit de Re-integratieverordening WWB van overeenkomstige toepassing zijn. Daarmee wordt voorkomen dat voorzieningen opnieuw moeten worden beschreven en wordt een eenduidige uitvoering waar dit juridisch mogelijk is bevorderd. Het voorzieningenpakket in deze verordening is overigens geen statisch geheel. Het is denkbaar dat het college andere voorzieningen ontwikkelt die (nog) niet in de verordening zijn opgenomen. Deze verordening staat daaraan niet in de weg. Het college kan niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke voorziening aan te bieden. Het staat het college in beginsel vrij om aan het werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn.<vet>Artikel 5. Innovatieve projecten en voorzieningen</vet>Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om, eventueel in samenwerking met derden, innovatieve projecten te ontwikkelen, waarbij nieuwe voorzieningen worden ingezet, die niet in deze verordening of de re-integratienotitie zijn beschreven.<vet>Artikel 6. Inzet van de voorzieningen</vet>In het eerste lid is het maatwerkprincipe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken. In het tweede lid is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van &#xE9;&#xE9;n of meer (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie. In het derde lid is vormgegeven dat aan jongeren met een taalachterstand en aan jongeren die niet beschikken over een startkwalificatie in beginsel scholing of opleiding (al of niet in combinatie met andere voorzieningen) wordt aangeboden. Scholing en opleiding worden ingezet om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen, met als uitgangspunt dat scholing en opleiding kunnen leiden tot &#x2018;duurzame uitstroom&#x2019;. Het blijft overigens een &#x2018;kan&#x2019;-bepaling, omdat het maatwerkprincipe voorop staat. Het bepaalde in artikel 2, vierde lid blijft onverminderd van toepassing.<vet>Artikel 7. Vergoedingen en verwervingskosten</vet>Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk zijn en er geen andere voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget. Het college kan hiervoor nadere regels stellen, waarin het ten behoeve van helderheid en consistentie kan aansluiten bij hetgeen in het kader van de WWB hierover is bepaald. <vet>Artikel 8. Combinatie arbeid en zorg</vet>Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ). Hiermee wordt aansluiting gezocht bij artikel 9a van de WWB (regels met betrekking tot de ontheffing van de arbeidsplicht van alleenstaande ouders). Daaraan wordt in artikel 8 van deze verordening toegevoegd dat het college bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Eventuele kosten voor kinderopvang die niet toereikend worden gecompenseerd, kunnen op grond van artikel 7 worden vergoed en ten laste van het participatiebudget worden gebracht.<vet>Artikel 9. Gehandicapten</vet>De gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ. Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het recht op werkleeraanbod zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen.Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn / haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid, WIJ met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op een inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.<vet>Artikel 10. Uitvoering door derden</vet>In artikel 11, vierde lid van de WIJ is bepaald dat het college de uitvoering van de WIJ, behoudens het vaststellen van de rechten en plichten van de jongere en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. Er zijn in de WIJ geen wettelijke belemmeringen opgeworpen om de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van het werkleeraanbod of de inrichting van het werkleeraanbod in handen te stellen van derden, zoals opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven.<vet>Artikel 11. Verplichting van de jongere</vet>In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Hieraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Als de jongere de verplichtingen, die zijn verbonden aan een werkleeraanbod, niet nakomt, dan kan het college onverminderd de wettelijke bepalingen in de WIJ (onder andere de artikelen 21, 22, 23, 42) de jongeren, conform de Afstemmingsverordening WIJ 2009, sanctioneren.<vet>Artikel 12. Intrekking werkleeraanbod</vet>Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de verordening is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid met betrekking tot de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op een werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de omstandigheden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke omstandigheden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan waarin niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk / leerplek of veelvuldig verzuim.Hierbij kan bijvoorbeeld ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk / leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling dat het college slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.<vet>Artikel 13. Subsidies </vet>Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit wordt ook als voorziening aangemerkt. In het eerste lid is vastgelegd dat de subsidie aan de werkgever kan bestaan uit een tegemoetkoming in de loonkosten of andere kosten. De subsidie vormt als zodanig een noodzakelijke voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (art. 4:23, eerste lid Awb). Om die reden is een specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. In het eerste lid worden loonkostensubsidies en subsidies ter voorbereiding van een dienstverband van een grondslag voorzien.De hoogte van de subsidies en de voorwaarden waarop subsidie wordt verleend, dienen afzonderlijk te worden geregeld. Dat kan in deze verordening maar zal doorgaans in het beleidsplan worden afgekaderd. Op grond van het tweede lid kan het college nadere regels stellen over de subsidi&#xEB;ring. Dit sluit aan bij de bepalingen over loonkostensubsidies in de Re-integratieverordening WWB. Voor het verlenen van loonkostensubsidies heeft het college nadere regels vastgesteld in de &#x2018;Richtlijn Leerwerkplek, Detachering en Loonkostensubsidies 2008&#x2019;.<vet>Artikel 14. Budget- en subsidieplafonds</vet>De gemeente kan een verdeling maken van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in artikel 13, eerste lid WIJ. Wel kan de invulling van het werkleeraanbod be&#xEF;nvloed worden door budgettaire beperkingen. Zijn er vanwege die beperkingen voor bepaalde voorzieningen geen middelen meer dan dient te worden nagegaan welke andere instrumenten beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat onverlet dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen.De gemeente kan, om de financi&#xEB;le risico&#x2019;s te beheersen, subsidieplafonds vaststellen. Om subsidies te kunnen weigeren bij ontbrekende middelen is het een vereiste dat een dergelijk plafond is ingesteld, zie art. 4:25 e.v. Awb. In lid 3 is de bevoegdheid van het college vastgesteld om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende soorten subsidie worden gereserveerd. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden v&#xF3;&#xF3;r de periode waarvoor dit geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).<vet>Artikel 15 Weigeren loonkostensubsidie</vet>De Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25 Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Artikel 4:35, eerste lid Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • 1.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • 2.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • 3.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • 1.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

  • 2.

    failliet is verklaard of aan hem surs&#xE9;ance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

In aanvulling op de wettelijke weigeringsgronden. bevat dit artikel nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.<vet>Artikel 16. Uitvoering, nadere regels en onvoorziene omstandigheden</vet>In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad het beleidskader in hoofdlijnen vaststelt. De hoofdlijnen van het beleid zijn in deze verordening vastgelegd. Het college is belast met de uitvoering van het beleid en op sommige onderdelen met de nadere uitwerking daarvan.

<vet>Artikel 17. Hardheidsclausule</vet>Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

<vet>Artikelen 18 en 19</vet>Deze artikelen spreken voor zich.