Regeling vervallen per 01-07-2012

Verordening langdurigheidstoeslag Weststellingwerf

Geldend van 01-10-2009 t/m 30-06-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Weststellingwerf

                                                 Registratienummer: 2009-000499/rDe raad van de gemeente Weststellingwerf;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand, artikel 7 van de Wet Investeren in Jongeren en artikel 149 van de Gemeentewet, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar te regelen bij verordening;                                                                     b e s l u i t :a. Als gevolg van de invoering van de Wet Investeren in Jongeren de wijzigingen in de artikelen 1 en 2 van de Verordening Langdurigheidstoeslag Weststellingwerf vast te stellen enb. De Verordening Langdurigheidstoeslag Weststellingwerf diensovereenkomstig per 1 oktober 2009 te wijzigen.                            VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WESTSTELLINGWERF

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand.

  • b.

    WIJ: Wet investeren in Jongeren.

  • c.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • d.

    Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.

  • e.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering of een WIJ inkomensvoorziening worden, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • f.

    Gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet.

  • g.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • h.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

Hoofdstuk II Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen op jaarbasis niet uitkomt boven 100 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm + bedrag aanslaggrens inkomstenbelasting en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben als bedoeld in artikel 34 van de wet én ten tijde van de aanvraag in de gemeente Weststellingwerf woonachtig.

  • 2. Geen recht op de langdurigheidstoeslag hebben personen die:op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de WSF 2000 of de WTOS hebben genoten.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 500,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 450,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 350,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage, dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Artikel 4 Uitvoering

Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze regeling beleidsregels vaststellen.

Artikel 5 Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening Langdurigheidstoeslag Weststellingwerf 2009”.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 december 2009De griffier,                                        de voorzitter, 

Toelichting 1 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Voor de belanghebbende met een WIJ-inkomensvoorziening geldt artikel 7 van de WIJ. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, maar wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.Artikel 2Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de toepassing zijnde bijstandsnorm of WIJ-inkomensvoorziening. Hiermee wordt bedoeld, dat inkomen/uitkering niet zijnde bijstand, wordt herleid naar de hoogte van de bijstand (rekeninghoudend met eventuele verlagingen of toeslagen) waarop de betreffende persoon recht op zou hebben in geval van bijstandsverlening. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens tot de aanslaggrens voor de inkomstenbelasting (in 2008 € 42,00) dienen genegeerd te worden.Lid 2.Studenten zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op de langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan. Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij uitzicht op inkomensverbetering hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan één van beide een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.Artikel 3De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar. De geindexeerde bedragen van de toeslag worden of 5 of 10 tallen afgerond naar boven. (0,01 t/m 5 = 5 en 5,01 t/m 10 = 10).In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.Artikel 4, 5, 6 en 7behoeven geen nadere toelichting.