Regeling vervallen per 01-06-2015

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-05-2015

Intitulé

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2012

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand

Raadsbesluit 2012

Nr. 66227/66446

De raad van de gemeente Westvoorne;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 september 2012

B E S L U I T:

gelet op de artikelen 8 lid 1 onderdeel c juncto 30 van de Wet Werk en Bijstand en de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van normen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd bij verordening te regelen;

  • a.

    Per 1 januari 2012 in te trekken de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werken bijstand, vastgesteld in de raadsvergadering d.d. 31 januari 2012;

  • b.

    per 1 januari 2012 vast te stellen de Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2012.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand (hierna te noemen: WWB);

    • b.

      de norm: de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet.

Artikel 2

De bepalingen van deze verordening zijn alleen van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd;

Bij gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn doch jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd.

Artikel 3

Indien toepassing van de bepalingen in de hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening leidt tot een onredelijke dan wel niet beoogde uitkomst of indien deze verordening niet in een situatie voorziet, stellen burgemeester en wethouders de hoogte van de bijstand vast in afwijking van deze bepalingen.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 4 - Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB bedraagt 20 procent van de norm, voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB bedraagt 10 procent van de norm, voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die tezamen met één of meer anderen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB bedraagt 5 procent van de norm, voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die inwonend is bij een familielid in de eerste graad;

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als zijnde een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a. inwonende kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar; b. inwonende meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de wet studiefinanciering 2000 (Wsf)

    • c.

      inwonende meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de

      Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos);

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 5 - Verlaging norm gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10 procent van de norm, voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen;

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 15 procent van de norm, voor gehuwden die inwonend zijn bij een familielid in de eerste graad;

  • 3. Het vierde lid van artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 – Verlaging toeslag alleenstaande (ouder) of norm gehuwde i.v.m. woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de norm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende(n) geen kosten van huur, hypotheeklasten of kosten direct verband houdend met het eigen woning bezit zijn verbonden, dan wel indien door belanghebbende(n) geen woning bewoond wordt.

Artikel 7 - Verlaging norm alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De verlaging als bedoeld in artikel 29 WWB bedraagt: a. 20 procent van de norm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft; b. 10 procent van de norm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

Dit artikel geldt niet voor een belanghebbende op wie gelijktijdig een verlaging als bedoeld in artikel 8 van de verordening wordt toegepast.

Artikel 8 - Verlaging norm schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 WWB bedraagt 20 procent van de norm, zulks voor de duur van zes maanden na het tijdstip van beëindiging onderwijs of beroepsopleiding.

Artikel 9 - Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de norm voor een alleenstaande;

  • b.

    55 procent van de norm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    65 procent van de norm voor gehuwden.

    HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

    Artikel 10 - Uitvoering

    De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

    Artikel 11 - Citeertitel

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2012.

    Artikel 12 – Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

    Aldus besloten in de openbare vergadering

    van 29 oktober 2012

    De raad voornoemd,

    de griffier, de voorzitter,

    Algemene toelichting

    1. Norm, toeslag en verlaging

    Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan eensysteem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

    Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

    De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

    Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

    Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

    Norm

    Voor personen van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

    • 1.

      gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

    • 2.

      alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

    • 3.

      alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

    Toeslagen

    Een toeslag wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

    De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

    • §

      alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

    • §

      alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

    De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 4 van de verordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken.

    Verlagingen

    De WWB noemt de volgende verlagingen:

    • §

      verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

    • §

      verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

    • §

      verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

    • §

      verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

    De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 5 tot en met 9 van de verordening.

    2. De Toeslagenverordening

    In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

    Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

    Categorieën

    Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

    Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

    In deze verordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 9 van de Toeslagenverordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

    3. Berekening bijstandsuitkering

    In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt.

    Voor een eenduidige toepassing wordt de algemene bijstand voor personen van 21 tot de AOW-gerechtigde leeftijd als volgt berekend:

    1

    Basisnorm

    2a

    Optellen toeslag (artikel 4 verordening, alleen bij alleenstaanden of alleenstaande ouders)

    of

    2b

    Korten met verlaging (artikel 5 verordening, alleen bij gehuwden)

    3

    Korten met verlaging wegens woonsituatie (artikel 6 verordening, bij alle categorieën)

    4

    Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden. (artikel 7 verordening)

    5

    Korten met verlaging schoolverlater (artikel 8 verordening)

    Leidt deze uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 9 van deze verordening, dan stelt het college de bijstand vast op de van toepassing zijnde minimumhoogte volgens dit artikel.

    De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

    Artikelgewijze toelichting

    Artikel 1

    (algemene bepalingen)

    Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

    Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

    Artikel 2

    (algemene bepalingen)

    Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van deze verordening nodeloos ingewikkeld maken.

Artikel 3 (algemene bepalingen)

De in dit artikel opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast te stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 4

(toeslag alleenstaande (ouder))

De hoogte van 20% van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10% van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning hoofdverblijf hebben.

In afwijking van de toeslag van 10% als bedoeld in lid 2, wordt in het derde lid de toeslag op 5% vastgesteld indien de belanghebbende inwonend is bij familie in de eerste graad. De reden hiervan is dat er vanuit mag worden gegaan dat een bij een ouder inwonend kind of bij een kind inwonende ouder meer schaalvoordelen heeft dan andere inwonenden.

In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen (zowel eigen als niet eigen) die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk bepaald dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande (ouder) om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel 5

(verlaging norm gehuwden)

In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

In afwijking van de verlaging van 10% als bedoeld in lid 1, wordt in het tweede lid de verlaging op 15% vastgesteld indien de echtgenoten inwonend zijn bij familie in de eerste graad. De reden hiervan is dat er vanuit mag worden gegaan dat een bij de ouder inwonend kind of bij een kind inwonende ouder meer schaalvoordelen heeft dan andere inwonenden. Zie ook de toelichting bij artikel 4 lid 3.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen (zowel eigen als niet-eigen) die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten al een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het tweede lid bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel 6

(verlaging toeslag alleenstaande (ouder) of norm gehuwden wegens woonsituatie

In dit artikel wordt tenslotte gebruik gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 27 WWB de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen. In beide gevallen bedraagt de verlaging 20% van de norm.

In dit artikel een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken.

Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw.

Ook heeft dit artikel betrekking op de situatie dat door belanghebbende in het geheel geen woning bewoont. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten (is voor Westvoorne de gemeente Spijkenisse).

Artikel 7

(verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar)

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

Artikel 8

(verlaging norm schoolverlater)

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos.

Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Er vindt een verlaging plaats van 20% van de norm. Artikel 30 lid 2 onder b van de wet geeft aan dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met een verlaging als bedoeld in artikel 29 (alleenstaande 21 en 22 jaar). In de verordening is geregeld dat in samenloopsituaties de verlaging 21- en 22 jarigen niet wordt toegepast.

Artikel 9

(anti-cumulatiebepaling)

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met één van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Artikel 10

(uitvoering)

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college van burgemeester en wethouders

Artikel 11

(citeertitel)

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als

gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

Artikel 12

Geen toelichting nodig.