Regeling vervallen per 01-01-2019

Algemene plaatselijke verordening Westvoorne 2018

Geldend van 11-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Westvoorne 2018

APV WESTVOORNE 2018

Vastgesteld 12 december 2017

Inhoud

APV WESTVOORNE 2018 1

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 1

Hoofdstuk 2. Openbare orde 1

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden 1

Afdeling 2. Betoging 1

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken 1

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg 1

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg 1

Afdeling 6. Veiligheid op de weg 1

Afdeling 7. Evenementen 1

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen 1

Afdeling 8a. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven en slijtersbedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet. 1

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 1

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden 1

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 1

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen 1

Afdeling 13. Vuurwerk 1

Afdeling 13a. Carbidschieten 1

Afdeling 14. Drugsoverlast 1

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen 1

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 1

Afdeling 1. Begripsbepalingen 1

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke 1

Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden 1

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer 1

Afdeling 5. Overgangsbepaling 1

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente 1

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting 1

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging 1

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden 1

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 1

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen 1

Afdeling 5. Strand en duingebied 1

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente 1

Afdeling 1. Parkeerexcessen 1

Afdeling 2. Collecteren 1

Afdeling 3. Venten 1

Afdeling 4. Standplaatsen 1

Afdeling 5. Snuffelmarkten 1

Afdeling 6. Openbaar water 1

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden 1

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken 1

Afdeling 9. Verstrooiing van as 1

Afdeling 10 Detectoren 1

Afdeling 11 Bestrijding groei en verspreiding planten 1

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen 1

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • o

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • o

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • o

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening.. daaronder wordt verstaan;

  • o

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • o

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet  daaronder wordt verstaan;

  • o

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • o

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • o

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties  daaronder wordt verstaan;

  • o

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • o

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet  daaronder wordt verstaan.

  • o

    Duingebied: Het gebied bestaande uit duinen, bossen, graslanden en daarin gelegen wateren.

  • o

    Strand: het zeestrand met daarbij de droog liggende banken.

  • o

    Badstrand: het zeestrand met daarbij de droog liggende banken tussen de strandpalen 12.000 en 13.300.

  • o

    Badseizoen: de periode van 1 april tot 1 oktober van enig jaar.

  • o

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • o

    Woonschip: elk vaartuig, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om te worden gebruikt als woning of recreatieverblijf.

  • o

    Zwemplaatsen: die gedeelten van de openbare wateren, welke door middel van palen, drijvers of ander wijze van het openbaar water zijn afgescheiden, dan wel als zodanig zijn aangeduid.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a of artikel 4:11.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover in deze verordening andere beslistermijnen zijn vastgesteld.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste drie maanden.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

1.De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of

ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich

daartegen verzet.

2.De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding

voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt

en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of

ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties  .

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6

[gereserveerd]

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

[gereserveerd]

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

  • a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

  • b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1.20 m wordt gelaten op voetpaden en van 3.50m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken  , artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994  , of de provinciale wegenverordening.

  • 8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

  • a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

  • b. door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht  , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken  , de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet  of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

  • a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

  • d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of [de provinciale wegenverordening OF het provinciaal wegenreglement].

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

  • a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

  • b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2. Het is verboden zich met een winkelwagentje op een openbare plaats te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf van de winkelier als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

  • a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

  • b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht  .

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900  , de Onteigeningswet  , of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

  • a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht  of de provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a. bioscoopvoorstellingen;

  • b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet  en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen  ;

  • d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet  gelegenheid geven tot dansen;

  • e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid;

  • b. een braderie;

  • c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e. een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement).

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Onverminderd het gestelde in artikel 1.4 van de APV kan de burgemeester in het kader van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het houden van evenementen. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • a. De plaats en het tijdstip van het evenement;

  • b. De benodigde technische voorzieningen

  • c. De inrichting van het evenemententerrein

  • d. Het activiteitenprogramma

  • e. Een veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers en verkeersregelaars

  • f. Het verkeersplan

  • 3. Onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

  • a. Dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement

  • b. De verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

  • c. De zedelijkheid of de gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

  • d. Als het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven niet wenselijk is dat activiteiten worden verricht of voortgezet;

  • e. De bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde reguliere markt nodig is;

  • f. De ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en betreffende hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;

  • g. Tegen de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke sanctie is genomen;

  • h. De inhoud of de uitstraling van het evenement niet past in het evenementenbeleid , het imago of de belangen van de gemeente Westvoorne.

  • i. het evenement van een categorie B- of C-evenement niet voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het evenement zal plaatsvinden is aangemeld voor de regionale evenementenkalender.

  • j. een aanvraag categorie A-evenement niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement compleet is ingediend;

  • k. een aanvraag categorie B- of C-evenement niet ten minste twaalf weken voor aanvang van het evenement compleet is ingediend.

  • 4. De burgemeester weigert de vergunning voor een B- of een C evenement indien de organisator;

  • a. Onder curatele staat; of

  • b. In enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

  • c. De leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt.

  • 5. Voor de bepaling van de vergunningplicht en de categorisering van een evenement wordt aangesloten bij de uitkomsten van de (regionaal vastgestelde) risicoscan. Deze scan wordt door de gemeente en de politie ingevuld aan de hand van de gegevens van de vergunningaanvraag.

  • 6. Indien uit de risicoscan blijkt dat het om een evenement van de 0-categorie gaat en

  • a. het aantal aanwezigen bedraagt niet meer dan 100 personen;

  • b. het evenement vindt tussen 09:00 en 01:00 uur plaats;

  • c. er wordt geen muziek ten gehore gebracht voor 09.00 uur of na 23.00 uur;

  • d. er worden slechts kleine objecten geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m² per object;

  • e. er is een organisator;

  • f. de organisator heeft binnen 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding gedaan aan de burgemeester dan bestaat er geen vergunningplicht. Er is dan sprake van een meldingsplicht. In afwijking van hetgeen in lid 6 is bepaald, dient voor een evenement of melding in het Natura 2000 gebeid ten alle tijden een evenementenvergunning te worden aangevraagd.

  • 7. De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het vierde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 8. In afwijking van hetgeen in artikel 1:3 is bepaald, dient een ontvankelijke aanvraag

  • a. voor een vergunningsplichtig evenement dat valt onder de 0-categorie uiterlijk 4 weken voorafgaand aan het evenement te zijn ingediend;

  • b. voor een evenement dat valt onder de A-categorie uiterlijk 8 weken voorafgaand aan het evenement te zijn ingediend;

  • c. voor een evenement dat valt onder de B- of C-categorie uiterlijk 3 maanden voorafgaand aan het evenement te zijn ingediend.

  • 9. Evenementen die onder de B- of C-categorie vallen moeten voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar dat het evenement plaatsvindt, aangemeld te worden bij de gemeente, zodat getoetst kan worden of het evenement op de Regionale Evenementenkalender geplaatst kan worden.

  • 10. De aanvrager krijgt voor 1 februari van het jaar waarin het evenement plaatsvindt bericht als het evenement niet geplaatst kan worden op de Regionale Evenementenkalender en niet plaats kan vinden op de aangevraagde datum.

  • 11. De aanvraag voor een evenementenvergunning bevat ten minste;

  • a. De plaats waar het evenement gehouden wordt

  • b. De datum en het tijdstip waarop het evenement gehouden wordt

  • c. Een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers

  • d. De inrichting van het evenemententerrein

  • e. Het activiteitenprogramma

  • f. Tekeningen (op schaal) van het evenemententerrein

  • g. Technische tekeningen (op schaal) van bouwwerken, podia en tenten op het evenemententerrein.

  • h. De mogelijke risico’s voor verstoring van de openbare orde en veiligheid

  • i. Het veiligheidsplan inclusief het aantal beveiligers

  • j. Het verkeersplan inclusief het aantal verkeersregelaars

  • k. De maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen

  • l. De maatregelen die de organisator zelf zal nemen tijdens calamiteiten.

  • 12. Indien het evenement als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten, kan de burgemeester aan het evenement voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de verkeersveiligheid.

  • 13. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10  juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 14. De verlichting van het evenemententerrein dient op een zodanige wijze uitgevoerd te worden dat lichthinder zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • a. Armaturen met alleen een uitstraling naar boven (bijvoorbeeld skybeamers en lasers) zijn niet toegestaan.

  • b. De hoofdverlichting dient na afloop van het evenement zo spoedig mogelijk uitgeschakeld te worden.

  • c. Vanaf een uur na afloop van het evenement mag alleen nog bewakingsverlichting ingeschakeld zijn.

  • d. De bewakingsverlichting dient zodanig opgesteld te zijn dat er geen directe instraling bij de omliggende woningen plaatsvindt.

  • 15. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting:

  • 1.

    een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of

clubhuis;

2.elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in

een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden ge

schonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden ver

strekt of bereid;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan

    waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken

    kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden

    bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de

openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en

waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe

consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

  • a.

    een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet  voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

  • b.

    een zorginstelling;

  • c.

    een museum; of

  • d.

    een bedrijfskantine of – restaurant

  • 6.

    Voor de openbare inrichting als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

  • a.

    een automatiek;

  • b.

    een broodjeszaak;

  • c.

    een cafetaria;

  • d.

    een croissanterie;

  • e.

    een koffiebar;

  • f.

    een lunchroom;

  • g.

    een ijssalon;

  • h.

    een snackbar;

  • i.

    een tearoom;

  • j.

    een traiteur;

tenzij er in die openbare inrichtingen alcohol voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.

  • 8.

    Onverminderd het bepaalde in lid 2, 3 en 4 verleent de burgemeester ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan paracommerciële openbare inrichtingen indien

  • a.

    zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

  • b.

    de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

  • 9.

    De vrijstelling, genoemd in lid 8 wordt ingetrokken wanneer zich incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting

  • 10.

    Het bepaalde in het achtste en negende lid geldt niet voor zover de Waterwet of de Wegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

  • 11.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd of ingetrokken indien:

  • a.

    de houder en de leidinggevenden geen verklaring omtrent gedrag overleggen die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven; of

  • b.

    De exploitant of beheerder onder curatele staat; of

  • c.

    De exploitant of de beheerder niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt; of

  • d.

    De exploitant of de beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

  • e.

    Er sprake is van een gewijzigde exploitatie of een wijziging in de exploitatie, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd; of

  • f.

    De exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

  • g.

    Er uit feiten of omstandigheden blijkt dat in de openbare inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • 12.

    Exploitatievergunningen voor openbare inrichtingen die zich nieuw in de gemeente vestigen worden verleend voor een periode van maximaal 1 jaar. Wanneer er zich in deze periode geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, wordt de exploitatievergunning vervolgens verleend voor onbepaalde tijd.

  • 13.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 2:28a Terrassen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras te exploiteren.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 zijn terrassen geplaatst op trottoirs en direct aan of voor de gevel van het bij behorende bedrijfspand van waaruit het terras wordt geëxploiteerd vergunningsvrij mits:

  • · maximaal 8 zit- en/of staplaatsen gecreëerd worden;

  • · het terras maximaal de helft van het trottoir inneemt;

  • · op het trottoir altijd een obstakelvrije doorgang overblijft van minimaal 1,20 m in een rechte lijn;

  • · Er geen alcoholische drank worden verstrekt en/of genuttigd;

  • · Er vóór aanvang van de voorgenomen plaatsing, of wijziging van de in gebruik genomen ruimte voor het terras op de weg aan het college van burgemeester en wethouder melding is gedaan van deze plaatsing, of wijziging met het daarvoor door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde meldingsformulier;

  • · Er geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8.

  • · De geplaatste materialen niet omgevingsvergunningplichtig zijn.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.10 beslist de burgemeester over vergunningaanvragen die betrekking hebben op één of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen, voor zover deze zich op de weg bevinden.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie of openbare orde in de omgeving van de openbare inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5. Het is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer niet toegestaan muziekgeluid ten gehore te brengen op het onbebouwde deel van de inrichting.

  • 6. De burgemeester kan ontheffing verlenen van dit verbod wanneer uit een akoestisch onderzoek blijkt dat bij het ten gehore brengen van muziek op het onbebouwde deel van de inrichting kan worden voldaan aan artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en dit onderzoek door het bevoegd gezag is goedgekeurd, is lid 5 niet van toepassing.

  • 7. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van een terras.

  • 8. De vergunning kan worden ingetrokken in het belang van:

  • a. Openbare orde; of

  • b. Het voorkomen of beperken van overlast; of

  • c. De verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen; of

  • d. De zedelijkheid of gezondheid

  • 9. Onverminderd het derde en vijfde lid kan de burgemeester de ingebruikname van de weg ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting behorende terrassen weigeren dan wel intrekken:

  • a. Indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

  • b. Indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 10. Het bepaalde in dit artikel geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Rijkswegenreglement of de Provinciale wegenverordening.

  • 11. De vergunning als bedoeld in lid 1 heeft in afwijking van het bepaalde in artikel 1:5 een zakelijk karakter.

  • 12. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning als bedoeld in lid 1.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02:30 uur en 06.00 uur (sluitingstijd).

  • 2. Terrassen behorende bij openbare inrichtingen zijn gesloten tussen 23:00 uur en 07:00 uur.

  • 3. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 5. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 6. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer  is voorzien.

  • 8. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet  voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

  • c.

    Op het terras spijzen of dranken verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 3. Detailhandel in openbare inrichtingen, door anderen dan de handelaar genoemd in lid 1, mag slechts incidenteel plaatsvinden wanneer:

  • a. Er geen alcoholhoudende drank aanwezig is in de ruimte waar de verkoop(demonstratie) wordt gehouden.

  • b. De ruimte waar de verkoop(demonstratie) wordt gehouden, uitsluitend via een afzonderlijke ingang kan worden betreden.

  • c. De toegang tussen het kleinhandelgedeelte en de horecalokaliteit afgesloten is.

  • d. De ondernemer binnen 10 werkdagen voorafgaand aan de verkoop(demonstratie) hiervan melding gedaan heeft aan de burgemeester.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet , treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34

[gereserveerd]

Afdeling 8a. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven en slijtersbedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet.

Artikel 2:34a Begripsbepaling

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. de wet: Drank- en Horecawet;

  • b. terras: het buiten de besloten ruimte gelegen deel van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar bedrijfsmatig of anders dan om niet dranken of spijzen voor gebruik ter plaatse mogen worden verstrekt;

  • c. vergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • d. bezoeker: een ieder die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

  • - leidinggevenden in de zin van de wet;

  • - personen die dienst doen in de inrichting;

  • - personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • - paracommerciële inrichting: een inrichting waarin een paracommerciële rechtspersoon in eigen beheer het horecabedrijf exploiteert.

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat.

Artikel 2:34b Voorschriften aan vergunningen om het horecabedrijf of het slijtersbedrijf uit te oefenen

De burgemeester kan aan een vergunning voor een horecabedrijf of het slijtersbedrijf voorschriften verbinden. Deze voorschriften kunnen alleen worden gesteld:

  • a.

    ter bescherming van de volksgezondheid, of

  • b.

    in het belang van de openbare orde, of

  • c.

    ter bevordering van de naleving van artikel 20 van de wet.

Artikel 2:34c Prijsacties horeca

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2:34d Verbod verstrekken alcoholhoudende drank

  • 1. Het is verboden alcoholhoudende drank te verstrekken in een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend welke deel uitmaakt van een gebouw dat of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt om onderwijs te geven aan leerlingen die merendeels de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.

  • 2. Het is verboden sterke drank te verstrekken in een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend:

  • a. waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates frites en kroketten, worden verkocht; of

  • b. welke deel uitmaakt van een gebouw dat of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een of meer jeugd- of jongerenorganisaties, of

  • c. welke deel uitmaakt van een gebouw, dat uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een of meer sportorganisaties of –instellingen, met uitzondering van watersportverenigingen.

Artikel 2:34e Schenktijden paracommerciële inrichtingen

  • 1. Paracommerciële instellingen mogen, onverminderd artikel 2:34e, tweede lid, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 2 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 2. Paracommerciële instellingen mogen, onverminderd artikel 2:34e, eerste lid, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken van 12.00 uur tot 24.00 uur.

  • 3. In afwijking van lid 2 mogen tennisverenigingen, onverminderd artikel 2:34e, eerste lid, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken van 12.00 uur tot 01.00 uur.

Artikel 2:34f Bijeenkomsten van persoonlijke aard

Ter voorkoming van oneerlijke mededinging is het verboden in een paracommerciële inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen.

Artikel 2:34g Bijeenkomsten van derden

Ter voorkoming van oneerlijke mededinging is het verboden in een paracommerciële inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen of organisaties die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de beherende paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 2:34h Facultatieve ontheffingen

  • 1. De burgemeester kan op aanvraag permanent, dan wel tijdelijk, ontheffing verlenen van de in artikel 2:34d gestelde verboden. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. De burgemeester kan conform het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van de wet, met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard op aanvraag voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen ontheffing verlenen van de in artikel 2:34e, f en g gestelde verboden en beperkingen.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2:34i Intrekkingsgronden ontheffing

De in artikel 2:34j bedoelde ontheffingen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist, of

  • c.

    zich feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, of

  • d.

    de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen, of

  • e.

    van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn, of indien de houder van de ontheffing dit verzoekt.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen  vergunning is verleend;

  • b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

  • c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen  te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen  , of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen   te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

  • a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

  • b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a. Wet: de Wet op de kansspelen  ;

  • b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet  ;

  • c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet  ;

  • d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet  .

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn in totaal twee spelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee behendigheidsspelautomaten toegestaan, kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet  gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet  gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b. met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 3. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels een voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4. Het in derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken  of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

  • a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich, al dan niet met gebruikmaking van instrumenten, toestellen of machines, op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • c. bomen, struiken, riet of andere planten, bouwwerken en goederen zodanig te gebruiken waardoor de hiervoor genoemde zaken geheel of gedeeltelijk verloren gaan dan wel op een zodanige wijze beschadigd worden dat onder andere het belang van de bezoeker, recreant en gebruiker wordt geschaad;

  • d. sport- of andere activiteiten te beoefenen die in strijd met het doel zijn;

  • e. vaartuigen neer te leggen, te laten liggen, te water te laten of tegen de oever op te trekken;

  • f. zich op het strand te gedragen op zodanige wijze dat schade, gevaar of hinder veroorzaakt wordt of kan worden veroorzaakt aan personen, dieren of goederen;

  • g. te overnachten en/of voor dat doel van zonsondergang tot zonsopkomst onder andere kampeermiddelen te laten staan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424  , 426bis  of 431 van het Wetboek van Strafrecht  of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt op een openbare plaats alcoholhoudende drank te gebruiken indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of al dan niet aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, met het kennelijke doel om deze daar te gaan gebruiken.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet ;

  • c. de duur van evenementen mits plastic glazen en plastic flessen worden gebruikt;

  • d. op het daartoe aangewezen evenemententerrein voor zover het evenement is aangewezen als collectieve festiviteit in de zin van artikel 4:2, mits plastic glazen en plastic flessen worden gebruikt

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander (optisch) instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen, woonschip of op niet-openbaar toegankelijk gebied bevindt te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide.

  • b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of

  • c. op de weg indien die hond niet is voorzien van een fysieke halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • d. Buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet fysiek is aangelijnd;

  • 2. Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

  • b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden en paarden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond of paard is verplicht ervoor te zorgen dat die hond of dat paard zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a. binnen de bebouwde kom

  • b. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers en fietsers;

  • c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

  • d. op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid onder a gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond of het paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien deze zich met een hond op een in lid 1 genoemde plaats bevindt, een hulpmiddel in de vorm van een schep of een zakje bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen.

  • 5. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien deze zich met een hond op een in lid 1 genoemde plaats bevindt, de schep of het zakje op eerste vordering te laten zien aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 6. Lid 1a, 4 en 5 zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond

  • a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

Artikel 2:59 Gevaarlijke en hinderlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

  • b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

  • c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 5. De eigenaar of houder van een hond zorgt ervoor dat de hond niet hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort door aanhoudend geblaf of gejank.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben;

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

  • c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

  • d. te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in het eerste lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

  • a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in de gemeente Westvoorne op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

1a Het Digitaal Opkopersregister wordt gelijkgesteld aan het in artikel 1 genoemde gewaarmerkt register en mag eveneens door de handelaar gebruikt worden.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

  • 3.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32]

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken in een straal van 50 meter rondom de woonzorgcentra Leemgaarde te Oostvoorne en Stuifakkers te Rockanje en kinderboerderijen.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door de burgemeester in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 3. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar of schade kan veroorzaken.

  • 4. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 13a. Carbidschieten

Artikel 2:73a Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester;

  • b.

    bus: een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;

  • c.

    carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calcium acetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2:73b Carbidschieten in de openlucht

  • 1.

    Carbidschieten in de openlucht is verboden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover carbidschieten plaatsvindt buiten de bebouwde kom, waarbij het bevoegde bestuursorgaan een plaats in de gemeente heeft aangewezen en:

  • a.

    Degene die met carbid schiet moet tenminste 18 jaar zijn;

  • b.

    Geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het

carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

  • c.

    De te gebruiken bussen opgesteld zijn in een horizontale lijn, waarvan de opening gericht is op het schootsveld;

  • d.

    Het vrije schootsveld bedraagt tenminste 75 meter en daarin zijn geen openbare paden en/of wegen gelegen;

  • e.

    De locatie waar het carbid schieten plaatsvindt ligt op ten minste: 75 meter van de woonbebouwing, 200 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden en 300 meter van medische en zorginstellingen.

  • f.

    Toeschouwers moeten een afstand van 10 meter tot de schietplaats aanhouden, deze afstand moet worden aangegeven door linten of hekken;

  • g.

    Er mag niet geschoten worden in de richting van personen, dieren of nabijgelegen

    gebouwen;

  • h.

    Er mag enkel gebruik worden gemaakt van (melk)bussen met een maximale inhoud van 50 liter;

  • i.

    Het deksel van de melkbus moet met een touw worden bevestigd aan de melkbus of

    de carbidbus is met een zacht voorwerp (voetbal, plastic zak) afgesloten;

  • j.

    Het carbidgas moet op een veilige manier worden aangestoken. Direct aansteken met een aansteker is niet toegestaan;

  • k.

    Afval veroorzaakt door de activiteit moet na afloop direct worden opgeruimd.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve

    Fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en

    munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het

    Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:73c Bij zich hebben van carbid

  • 1. Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31

    december tussen 12.00 uur en 18.00 uur.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is

    afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die

    aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is voorts niet van toepassing op de houder van een

    Ontheffing als bedoeld in het derde lid van artikel 2:73b, gedurende de tijd waarvoor de

    ontheffing is verleend alsmede gedurende een uur daarvoor en een uur daarna.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet  is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2  en 3 van de Opiumwet  , of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74 a Verzamelen van personen in verband met drugs

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2. Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek

toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.74c Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet  te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel artikel 2.l , 2.10 , 2.11, 2.16 , 2.47, 2.48 , 2.49, 2.50 , 2.73 en/of 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening Westvoorne groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet  bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1.De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet  te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan aan een persoon die

  • ·

    artikel 2:1 APV (Samenscholing en ongeregeldheden),

  • ·

    artikel 2:26 APV Ordeverstoring bij een evenement,

  • ·

    artikel 2:31 APV Verboden gedragingen,

  • ·

    artikel 2:47 APV Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • ·

    artikel 2.74 APV Drugshandel op straat

  • ·

    de Opiumwet

  • ·

    de Wet Wapens en Munitie

overtreedt een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    In het geval van overtreding als bedoeld in het eerste lid of Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht], een bevel geven zich gedurende ten hoogste vier weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als er binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel als bedoeld in het eerste of tweede lid van dit artikel, opnieuw een overtreding als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt begaan.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet , de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Exploitatievergunningen voor seksinrichtingen die zich nieuw in de gemeente vestigen worden verleend voor een periode van maximaal 1 jaar. Wanneer er zich in deze periode geen incidenten gepaard gaande met mensenhandel, geweld, overlast op straat, drugsgebruik of -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, wordt de exploitatievergunning vervolgens verleend voor de periode van 3 jaar.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

  • a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht  in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht  ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering  is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht  , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet  , de Opiumwet  , de Vreemdelingenwet  en de Wet arbeid vreemdelingen  ;

  • - - de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • - de artikelen 8  en 162, derde lid  , alsmede artikel 6  juncto artikel 8  of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994  ;

  • - de artikelen 1, onder a, b en d  , 13  , 14  , 27  en 30b van de Wet op de Kansspelen  ;

  • - de artikelen 2  en 3 van de Wet op de weerkorpsen  ;

  • - de artikelen 54  en 55 van de Wet wapens en munitie  .

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht  of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen  , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en .06.00 uur;

  • b. op zaterdag en zondag tussen 02.30 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer  gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

  • b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht  maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht  , in de Opiumwet  en in de Wet wapens en munitie  ; en

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen  of de Vreemdelingenwet  bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is in de gemeente Westvoorne verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 5. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

  • c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht  of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen  of de Vreemdelingenwet  bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

  • a. het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • c. de veiligheid van personen of goederen;

  • d. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • e. de gezondheid of zedelijkheid; of

  • f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit  ;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder  worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder  worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17  , 2.19  en 2.20 van het Besluit  en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit  gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: de kern Rockanje, de kern Oostvoorne en de kern Tinte.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 65 dB(A) tussen 7.00 – 19.00 uur; 60 dB(A) tussen 19.00 – 23.00 uur en 55 dB(A) tussen 23.00 – 07.00 uur, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

6a Indien er binnen een afstand van 50 meter van de inrichting geen gevoelige gebouwen aanwezig zijn, bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ( LAr, LT ) veroorzaakt door de inrichting, niet meer dan 65 dB(A) tussen 7.00 – 19.00 uur; 60 dB(A) tussen 19.00 – 23.00 uur en 55 dB(A) tussen 23.00 – 07.00 uur, gemeten op een afstand van 50 meter van de inrichting op een hoogte van 1,5 meter

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17  , 2.19  en2.20 van het Besluit  en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk op maandag tot en met vrijdag uiterlijk om 01.00 uur en op zaterdag en zondag uiterlijk om 02:30 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17  , 2.19  en 2.20 van het Besluit  en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit  niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 65 dB(A) tussen 7.00 – 19.00 uur; 60 dB(A) tussen 19.00 – 23.00 uur en 55 dB(A) tussen 23.00 – 07.00 uur, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

6a Indien er binnen een afstand van 50 meter van de inrichting geen gevoelige gebouwen aanwezig zijn, bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ( LAr, LT ) veroorzaakt door de inrichting, niet meer dan 65 dB(A) tussen 7.00 – 19.00 uur; 60 dB(A) tussen 19.00 – 23.00 uur en 55 dB(A) tussen 23.00 – 07.00 uur, gemeten op een afstand van 50 meter van de inrichting op een hoogte van 1,5 meter

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17  , 2.19  en 2.20 van het Besluit  en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk op maandag tot en met vrijdag uiterlijk om 01.00 uur en op zaterdag en zondag uiterlijk om 02:30 uur te worden beëindigd.

  • 9.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 11.

    Omwonenden dienen door de houder van de inrichting tijdig in kennis worden gesteld van de festiviteit.

  • 12.

    De genoemde geluidsniveaus in lid 6, 6 a en 7 gelden niet voor festiviteiten waar door de gemeente een maatwerkvoorschrift met betrekking tot het geluidsniveau is opgelegd.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit  binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    Tabel

7.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-7.00 uur

LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 3 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit  van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het carillon van de kerken binnen de gemeente

op werk- en zaterdagen van 8.00 uur tot 20.00 uur en op zondagen van 12.00 uur tot

  • 20.

    00 uur gedurende 5 minuten voorafgaand aan het slaan van het uurwerk

  • 6.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het gemeentelijk luiden dat bestaat uit het

dagelijks om 8.00, 12.00 en 18.00 uur, gedurende één minuut voorafgaand aan het

slaan van het uurwerk (zgn. “plattelandsluiden”) alsmede het luiden van de kerkklok

tijdens begrafenissen en bruiloften.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer  of van het Besluit  op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder  , de Zondagswet  , de Wet openbare manifestaties  , het Vuurwerkbesluit  of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6A

[gereserveerd]

Artikel 4:6B (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer zich met een voertuig dusdanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 4:7 Verbod op ballonnen tijdens georganiseerde activiteiten

Het is verboden tijdens feesten, evenementen, promotieacties en plechtigheden ballonnen op te laten.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • b. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden met duurzame boomsoorten (als gewone beuk, eik, paardenkastanje en linde), te vellen of te doen vellen, in de openbare ruimte en op percelen van de woning of het gebouw, met een stamdiameter groter dan 0,5 meter op 1,3 meter hoogte van het maaiveld.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11a Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

[gereserveerd]

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, kan het college plaatsen aanwijzen die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer  , in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, waar het verboden is de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

  • d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening  of door of krachtens de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit Milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bescherming van natuur en landschap; of

  • b. de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:18a (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

1.Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18 en 4:18a, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Afdeling 5. Strand en duingebied

Artikel 4:20 Vissen vanaf het strand

  • 1.

    Het is verboden om gedurende het badseizoen op of aan het strand van strandpaal 12.000 tot strandpaal 13.300:

  • a.

    visnetten, fuiken en dergelijke vistuigen in zee te plaatsen of te hebben op een afstand minder dan vijfhonderd meter gemeten uit de zomerhoogwaterlijn;

b.te vissen tussen 08.00 en 18.00 uur.

2.Degene die buiten de periode van het badseizoen en waarvoor het verbod onder a niet geldt, visnetten, fuiken of dergelijke vistuigen in zee plaatst, is verplicht er voor te zorgen dat alle palen, stekken of andere obstakels, welke voor het bevestigen hiervan hebben gediend, of kunnen dienen, vóór de aanvang van het badseizoen volledig zijn verwijderd.

Artikel 4:21 Zeilvaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn gedurende het badseizoen zich met een zeilvaartuig te bevinden op het strand tussen strandpaal 12.000 en 13.300 of op zee binnen een afstand van tweehonderd meter vanaf de zomerlaagwaterlijn nabij dit strand.

  • 2. Het college kan hiervoor ontheffing verlenen.

Artikel 4:22 Verbod om met vaartuigen in de buurt van zwemplaatsen te zijn

Het is verboden zich met een vaartuig te bevinden binnen een afstand van vijf meter van een zwemplaats.

Artikel 4:23 Skivliegen

Het is de bestuurder van een motorvaartuig verboden zijn vaartuig in de openbare wateren te gebruiken voor het voorttrekken van één of meer personen, die zich, direct of indirect verbonden met dit vaartuig, voortbewegen door de lucht aan een parachute, een vlieger of soortgelijk voorwerp.

Artikel 4:24 Zeil- en kitesurfplanken

Het is verboden, voor zover in het geregelde onderwerp niet wordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement, om zonder daartoe bevoegd te zijn gedurende het badseizoen zich met een zeil- en kitesurfplank te bevinden op het strand of op zee binnen een afstand van 200 meter vanaf de zomerlaagwaterlijn nabij dit strand tussen de strandpalen 12.000 en 13.300.

Artikel 4:25 Rijden op het strand

  • 1. Het is verboden met een voertuig op het strand te rijden, dan wel enig voertuig op het strand mee te voeren, te plaatsen of te laten staan;

  • 2. Het is verboden met een zeilvoertuig te rijden of een dergelijk voertuig op het strand te hebben;

  • 3. De in het eerste lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt door de gemeente, de politie, de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (KNBRD), de Koninklijk Nederlandse Redding Maatschappij, of anderszins voor openbare dienst bestemde voertuigen. .

  • 4. Het college kan voor het in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 4:26 Dieren op het badstrand

  • 1. Het is verboden gedurende het tijdvak van 1 april tot 1 oktober op het badstrand (tussen de strandpalen 12.000 en 13.300) met een rij-of trekdier te rijden en/of te bevinden of zich met een hond op het strand te bevinden tussen 08.00 en 18.00 uur.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op (rij-of trek)dieren, die worden gebruikt door de politie of anderszins voor openbare dienst gebruikte (rij-of trek)dieren.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is tevens niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4. Het college kan voor het in het eerste lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990)  met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van .50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een aanhangwagen of een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a. langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren binnen de bebouwde kom van de gemeente Westvoorne en op de parkeerplaatsen behorende bij de strandopgangen Eerste en Tweede Slag te Westvoorne.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park, het duingebied of door het plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a. op de weg;

  • b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

  • c. op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

    • a.

      In besloten kring of;

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk of

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden geld of goederen in te zamelen op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.30 en 08.00 uur.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet  ;

  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet  of artikel 5:22;

  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Degene, die voornemens is te venten doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat tenminste naam, adres en contactgegevens van de melder, en datum, tijdstip en uit te venten artikel(en).

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.30 en 08.00 uur.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, is het verboden te venten op strand, in het duingebied, op de duinovergangen, de strandpleinen en de parkeerplaatsen nabij het strand.

  • 6. Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 7. Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 2 en lid 3 genoemde verbod.

  • 8. Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 9. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:16

[gereserveerd]

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a.

    een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet  ;

  • b.

    een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

  • 3.

    ligplaats: plaats ingericht of gebruikt om er met een vaartuig ligplaats te hebben;

  • 4.

    ligplaats hebben: het voor anker liggen, het gemeerd hebben of op enigerlei andere wijze met de vaste grond verbonden hebben van een vaartuig;

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning, ligplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats of ligplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a. indien de standplaats of ligplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats of ligplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer  , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken  of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet  ;

  • b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet  .

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Van de melding wordt kennisgegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht  , de Scheepvaartverkeerswet  , het Binnenvaartpolitiereglement  , de Waterwet  , de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer  , het Binnenvaartpolitiereglement  , de Waterwet  , de Provinciale vaarwegenverordening ... of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet  , de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht  , het Binnenvaartpolitiereglement  , de Waterwet  of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement  , de Waterwet  of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • o

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990  ;

  • o

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer  of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

  • a. het voorkomen van overlast;

  • b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c. de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990  door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

  • a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

  • b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer  of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

  • a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c. vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen, hiertoe kan middels een zgn meldingsformulier een verzoek gedaan worden.

  • 4. Burgemeester en wethouder kunnen binnen 5 dagen na ontvangst van het verzoek besluiten het stoken te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht  of de Provinciale milieuverordening.

  • 7. Op de ontheffing in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a. verharde delen van de weg;

  • b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • c. openbare wateren

  • d. openbare terreinen, gemeentelijke plantsoenen e.d.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Detectoren

Artikel 5:38 Detectorverbod

  • 1. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor een detectorverbod geldt.

  • 2. Het is verboden zich anders dan met vergunning van het college, met een metaaldetector te bevinden op de onder lid 1 bedoelde terreinen.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 39 van de Monumentenwet 1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.

Afdeling 11 Bestrijding groei en verspreiding planten

Artikel 5:39 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder rechthebbende verstaan: de gebruiker of, bij ontstentenis van deze, de eigenaar, met dien verstande, dat wanneer sprake is van gronden welke in vruchtgebruik, erfpacht of opstal zijn uitgegeven, de zakelijk gerechtigde voor de eigenaar in de plaats treedt.

Artikel 5:40 Voorkomen van de verspreiding van moeilijk te bestrijden planten

De rechthebbende van gronden is verplicht deze te zuiveren of doen zuiveren van

Akkerdistels (Cirsium arvense), Bereklauw en Sint Jacobskruiskruid voordat deze gaan bloeien.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10 vijfde lid, artikel 2:11 tweede lid, artikel 2:12 eerste lid en artikel 4:11 eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  • o Opsporingsambtenaren, zoals genoemd in artikel 141 en 142 Wetboek van Strafvordering;

  • o De gemeentelijk toezichthouder;

  • o De bij de gemeente Westvoorne in dienst zijnde ambtenaren die zijn belast met bouw- en woningtoezicht;

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 4:2 ; 4:3 ; 4:5 en 4:6 van deze verordening zijn belast:

  • o De toezichthouders van de DCMR, afdeling gemeenten en MKB die gespecialiseerd zijn op het gebied van geluid

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 2.18; 2.23; 2.42; 2.43; 2.45; 2.46; 2.47; 2.48; 2.50; 2.51; 2.57; 2.73; 4.6; 4.8; 4.13; 4.18; 5.32; 5.33; 5.34 en 5.38 van deze verordening zijn belast:

  • o De toezichthouders van het Stichting het Zuid Hollands Landschap, domein 2 Milieu en Welzijn voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Westvoorne.

  • o De toezichthouders van de vereniging Natuurmonumenten, domein 2 Milieu en Welzijn voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Westvoorne.

  • 4. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 5. Onverminderd lid 1, lid 2, lid 3 en lid 4, zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening Westvoorne 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Besluiten, genomen krachtens de Algemene Verordening voor het Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg 2006, die golden op het moment van de inwerkingtreding van de Algemene plaatselijke verordening Westvoorne 2018 en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Westvoorne 2018.