Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatregelen en boeten WWB, IOAW en IOAZ Westvoorne 2013

Geldend van 01-07-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatregelen en boeten WWB, IOAW en IOAZ Westvoorne 2013

Raadsbesluit 2013

Nr. 73600/76459

De raad van de gemeente Westvoorne;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 mei 2013

B E S L U I T:

  • 1)

    Per 1 juli 2013 vast te stellen: “Verordening maatregelen en boeten Wwb, IOAW en IOAZ Westvoorne 2013”.

  • 2)

    Per 1 juli 2013 in te trekken: “Maatregelenverordening WWB”en de Maatregelenverordennig IOAW/IOAZ 2010.

Verordening maatregelen en boeten Wwb, IOAW en IOAZ Westvoorne 2013

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

  • Artikel 1. Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

    • 2.

      Deze verordening verstaat onder:

      • A.

        de wet: de Wet werk en bijstand;

      • B.

        Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

      • C.

        Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

      • D.

        college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westvoorne;

      • E.

        bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de WWB of de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW of IOAZ;

      • F.

        plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie: de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de WWB, artikel 37 eerste lid van de IOAW/IOAZ;

      • G.

        arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid onderdeel a van de WWB, of artikel 34 eerste lid onderdeel a van de IOAW/IOAZ;

      • H.

        tegenprestatie: het naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

      • I.

        inlichtingenplicht: de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13 eerste lid van de IOAW/IOAZ, artikel 38 tweede lid van het Bbz, artikel 30c tweede of derde lid van de wet Suwi;

      • J.

        medewerkingsplicht: de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de WWB, artikel 13 tweede lid IOAW/IOAZ;

      • K.

        nadere verplichting: de op grond van artikel 55 van de wet individueel bij beschikking opgelegde verplichting;

      • L.

        overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid: gedragingen als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, of artikel 20 tweede lid van de IOAW/IOAZ niet zijnde de gedragingen die vallen onder schending van de verplichtingen onder G, H, I of J van dit artikel, waardoor eerder of een hoger beroep op de bijstand wordt gedaan;

      • M.

        zeer ernstige gedragingen: het op een dusdanige wijze bejegenen van het college, dan wel personen die in diens opdracht de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke en/of psychische wijze bedreigd voelen. Dit is krachtens artikel 18, tweede lid, van de WWB of artikel 20 tweede lid van de IOAW/IOAZ een bijzondere vorm van het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen;

      • N.

        maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van WWB en artikel 20 lid 2 IOAW of IOAZ;

      • O.

        benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat door schending van de inlichtingenplicht of overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aan uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

      • P.

        voorziening: een re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de wet, een inburgerings- of taalkennisvoorziening als bedoeld in de artikelen 19, derde lid en 24a, derde lid van de Wet inburgering alsmede een opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

      • Q.

        plan van aanpak: een door of namens het college opgesteld document als bedoeld in artikel 44a Wwb waarin de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven daarvan zijn opgenomen.

    Hoofdstuk 2: Maatregelen

  • Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

    • 1.

      Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de WWB, IOAW of IOAZ voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

    • 2.

      Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert, en kan derhalve afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

    • 3.

      De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm(WWB) of de grondslag (IOAW/IOAZ), tenzij:

      • a.

        aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

      • b.

        de verwijtbare gedraging in relatie tot het recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag aanleiding geeft de maatregel toe te passen op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, waaronder begrepen de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen.

    • 4.

      In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

  • Artikel 3. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Het besluit hiertoe wordt gelijkgesteld aan een besluit tot opleggen van een maatregel. Aan de belanghebbende wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan.

  • Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    Een maatregel wordt steeds voor een bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 2.

    De maatregel wordt bij aanvang van de uitkering opgelegd per datum toekenning van de uitkering en bij een lopende uitkering met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm en/of grondslag IOAW/IOAZ en/of van toepassing zijnde periodieke bijzondere bijstand.

  • 3.

    Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van het feit dat in de betreffende periode reeds een maatregel wordt toegepast, wordt (het restant van) de maatregel op een later tijdstip ten uitvoer gelegd.

  • 4.

    Indien de opgelegde maatregel niet ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van beëindiging of intrekking van de uitkering wordt (het restant van) de maatregel alsnog ten uitvoer gelegd indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden na bekendmaking van het besluit tot beëindiging of intrekking, opnieuw een uitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van WWB of IOAW/IOAZ ontvangt.

  • 5.

    In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, indien en voor zover de gedraging waarop deze betrekking heeft in het verleden heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid, wordt een maatregel die betrekking heeft op de verstrekking van incidentele bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag tot uitdrukking gebracht in een verlaging van het toegekende bedrag of in afwijzing van de bijstand of langdurigheidstoeslag.

  • Artikel 5. Samenloop van gedragingen of maatregelen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan één gedraging die schending oplevert van meerdere in dit hoofdstuk genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die aanleiding geven tot een maatregel, worden voor de afzonderlijke gedragingen aparte maatregelen opgelegd, welke op hetzelfde tijdstip kunnen aanvangen.

  • 3.

    Indien gelijktijdige tenuitvoerlegging als bedoeld in het tweede lid zou leiden tot een verlaging met meer dan 100%, wordt de maatregel als volgt geëffectueerd:

    • a.

      een verlaging van 100% van de uitkering voor het aantal maanden dat de opgetelde maatregelen meer dan 100% bedragen, en

    • b.

      aansluitend een verlaging ter hoogte van het resterende percentage.

  • 4.

    Indien het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 IOAW of

    artikel 20 lid 2 IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en deze gedraging die tot deze

    weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot het opleggen van

    een maatregel zou kunnen leiden, blijft een maatregel ter zake van die gedraging

    achterwege.

  • Artikel 6. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b.

    de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn

    zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of

    omstandigheden hebben voorgedaan;

    c.het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van

    c. de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 7. Categorie-indeling

Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt een algemene categorie-indeling gehanteerd.

Hierbij is de combinatie van de ernst van de gedraging, de mate waarin herstel van de gewenste situatie mogelijk is alsmede het financiële nadeel van de gemeente het onderscheidend criterium.

  • 1.

    Categorie 1: als lichte gedraging wordt aangemerkt:

    • a.

      het niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of de inschrijving niet tijdig verlengen;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling, zonder dat als gevolg daarvan de arbeidsinschakeling is belemmerd;

  • 2.

    Categorie 2: als middel zware gedraging wordt aangemerkt:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de re-integratie;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, of het niet of in onvoldoende mate naleven van de verplichting als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wet inburgering, voor zover de gedraging niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de voorziening;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate verrichten van inspanningen gedurende de zoektijd als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de WWB, indien en voor zover geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13, tweede lid onderdeel d van de WWB;

    • d.

      het niet of in onvoldoende mate nakomen van de tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c van de WWB en artikel 17 tweede lid sub f IOAW/IOAZ;

    • e.

      gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling belemmeren;

    • f.

      het voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • g.

      het niet of in onvoldoende mate nakomen van een nadere verplichting, voor zover herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is;

    • h.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar het recht op bijstand, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de verlening van bijstand;

    • i.

      overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waarvan het benadelingsbedrag niet is vast te stellen dan wel maximaal € 2.500 bedraagt;

    • j.

      het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig verbaal misdragen in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen.

  • 3.

    Categorie 3: als zware gedragingwordt aangemerkt:

    • a.

      het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden voorziening, niet zijnde een Work First voorziening, alsmede het door eigen toedoen niet binnen de gestelde termijn behalen van het examen van een aangeboden scholingsvoorziening in het kader van de arbeidsinschakeling en/of de inburgering;

    • b.

      het als gevolg van houding en gedragingen van de alleenstaande ouder intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht op grond van artikel 9a vijfde lid WWB of artikel 38 eerste lid IOAW/IOAZ;

    • c.

      het niet verschijnen op een sollicitatiegesprek, dan wel het zich tijdens dit gesprek zodanig gedragen dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierdoor geen concreet baanaanbod volgt;

    • d.

      het weigeren medewerking te verlenen aan een nadere verplichting;

    • e.

      overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 2.500 tot € 5.000;

    • f.

      het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van het uiten van bedreigingen of zaakgericht fysiek geweld.

  • 4.

    Categorie 4: als zeer zware gedragingwordt aangemerkt:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstand weigeren of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen arbeid in deeltijd;

    • b.

      het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden Work First voorziening;

    • c.

      overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een benadelingsbedrag van € 5.000 of meer;

    • d.

      het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van mensgericht fysiek geweld.

  • 5.

    De maatregel bedraagt in de categorie:

a.lichte gedraging:

Schriftelijke waarschuwing

b.middel zware gedraging:

30% van de bijstandsnorm gedurendeéén maand;

c. zware gedraging:

100% van de bijstandsnorm gedurendeéén maand;

d.zeer zware gedraging:

100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • Artikel 8. (Meervoudige) recidive

  • 1.

    Indien de belanghebbende binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel krachtens de WWB of IOAW/IOAZ is opgelegd of is afgezien van het opleggen van een maatregel op grond van een dringende reden dan wel een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 7, vijfde lid onder a, heeft ontvangen, zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie, dan wordt de maatregel verzwaard.

  • 2.

    De maatregel bedraagt bij een 1ste recidive in de categorie:

a.Lichte gedraging:

30% van de bijstandsnorm gedurendeéén maand;

b.Middelzwaar gedraging:

100% van de bijstandsnorm gedurendeéén maand;

c.Zware gedraging:

100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

d.Zeer zware gedraging:

100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit als bedoeld in het tweede lid wederom schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie, wordt de omvang van de maatregel individueel bepaald, waarbij de maatregel op grond van het tweede lid geldt als een minimum.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid, kan het college met toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel d van de WWB overgaan tot het intrekken van het recht op algemene bijstand, indien en voor zover uit houding en gedragingen van de jongere tot 27 jaar ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid of artikel 55 van de WWB niet wil nakomen.

  • Hoofdstuk 3: Boeten

  • Artikel 9. Verrekenen recidiveboete

  • 1.

    Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan de inlichtingenplicht en sprake is van recidive als bedoeld in artikel 18a, het vijfde lid van de WWB of artikel 20 vijfde lid IOAW/IOAZ, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, geldt voor belanghebbende met ten lasten komende kinderen, wiens bezit tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, dat het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet verrekent.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid geldt dat, indien het bezit van de belanghebbende, met zijn ten laste komende kinderen niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, het college de recidiveboete verrekent:

    • a.

      gedurende één maand zonder toepassing van de beslagvrije voet; en

    • b.

      aansluitend op de verrekening als bedoeld in onder a, de daaropvolgende twee maanden op dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    De verrekening als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd,

Artikel 10. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 11 en 12 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de WWB of artikel 20 a eerste lid van de IOAW/IOAZ , indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11. Uitvoering van deze verordening

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 12. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13. Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening maatregelen en boeten Wwb, IOAW en IOAZ Westvoorne 2013”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2013; met ingang van deze datum worden de “Maatregelenverordening WWB” en de “Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2010” ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van 25 juni 2013

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Toelichting algemeen

Algemeen

Gemeente Westvoorne is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (Wwb). In het kader van deze wet combineert gemeente Westvoorne in onderhavige verordening de plicht om bij verordening regels te stellen ten aanzien van een tweetal onderwerpen: het verlagen van de bijstandsuitkering bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen (artikel 8, eerste lid onder b van de wet) en de uitoefening van de bevoegdheid tot het verrekenen van een bestuurlijke boete (artikel 8, eerste lid onder i van de wet). De regels over het opleggen van een bestuurlijke boete bij schending van de zogenaamde inlichtingenplicht, zijn nieuw en vormen dan ook aanleiding tot wijziging van onderhavige verordening per 1 januari 2013.

De invoering van de bestuurlijke boete is het gevolg van de per 1 januari 2013 inwerkingtreding van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving’. Deze raakt de Wet werk en bijstand en specifiek de discretionaire bevoegdheid van de gemeente om maatregelenbeleid vorm te geven. De specifieke achtergronden, uitgangspunten en consequenties van de invoering van deze wet worden onderstaand beschreven. Ook wordt ingegaan op het maatregelenbeleid van de gemeente, wat middels deze verordening zal worden aangescherpt.

Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving

Het kabinet Rutte I had bij haar aantreden in 2010 in het regeerakkoord benoemd om fraude met uitkeringen harder aan te pakken. De invoeringen van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid, is een rechtstreeks gevolg van dit voornemen. Belangrijke reden voor het kabinet om beleid aan te willen scherpen, ligt gelegen in het algemene uitgangspunt dat sancties onlosmakelijk verbonden zijn met de solidariteit in de sociale zekerheid. Fraude mag niet lonen en zwaardere sancties zouden preventief moeten werken. Uiteraard is het van belang om het draagvlak voor sociale voorzieningen te behouden. Fraudebestrijding in ondermeer de sociale zekerheid is daarbij cruciaal. De regering heeft gemeend, dat gezien de omvang en de hardnekkigheid van de problematiek, het bestaande stelsel van punitieve sancties niet meer voldoet.

De invoering van voornoemde wet, heeft tot gevolg dat in de Wwb per 1 januari 2013 de bestuurlijke boete wordt geïntroduceerd. Het college van burgemeester en wethouders (verder college) is verplicht een bestuurlijke boete op te leggen en deze met de lopende uitkering te verrekenen. Het gaat hierbij specifiek om het opleggen van een bestuurlijke boete bij het niet of onvoldoende naleven van de inlichtingenverplichting, zoals bedoeld in artikel 17 van de Wwb. Is er sprake van recidive (herhaling), dan kan het college een bestuurlijke boete opleggen en deze maximaal drie maanden met uitkering verrekening. Daarbij dient het college rekening te houden met eventuele tot het huishouden behorende minderjarige kinderen.

Uitgangspunten maatregelen- en boetebeleid Westvoorne

Westvoorne zal met deze verordening het maatregelenbeleid herzien. Het nieuwe beleid is hiermee in overeenstemming gebracht met dat van de omliggende gemeenten Bernisse, Brielle en Spijkenisse. Dit komt een eenduidige aanpak op het eiland Voorne Putten ten goede, mede gezien het gezamenlijk gebruik van Work First voorziening “Spijkenisse werkt”. Ook speelt het in 2013 ingezette beleid in het kader van de participatie, waarin we hebben vastgelegd dat we het ons niet meer kunnen veroorloven om bijstandsgerechtigde ‘zomaar’ thuis te laten zitten, een grote rol. Van inwoners wordt verwacht dat zij enkel een beroep doen op ondersteuning als dat echt noodzakelijk is en zij zich volledig inzetten om zo snel mogelijk zelfredzaam te zijn. Tot die tijd wordt van de uitkeringsgerechtigde in ieder geval verwacht dat zij vrijwilligerswerk doen. Aan de ene kant zijn er extra handjes nodig (denk bijvoorbeeld aan de taken die de Catharina Stichting niet meer kan uitvoeren in verband met de bezuinigingen) aan de andere kant zitten deze handjes ‘doelloos’ thuis.

Cliënten zullen (nog) meer op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken.

Ook zal met deze verordening het beleid aangepast worden aan de wijzigingen die per 1 januari 2012 in de Wet werk en bijstand zijn doorgevoerd te weten:

  • 1.

    Invoering wettelijke plicht tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.

  • 2.

    Invoering van een zoektermijn van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar

  • 3.

    Invoering van de zogenaamde scholingsplicht voor jongeren tot 27 jaar

  • 4.

    Intrekking van de Wet investeren in jongeren

Tot slot zal met deze verordening het beleid aangepast zijn aan per 1 januari 2013 ingevoerde Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid binnen de SZW wetgeving. De hoogte van het benadelingsbedrag en de invoering van de bestuurlijke boete zijn mn. grote wijzigingen.

Met het nieuwe maatregelenbeleid en het nieuwe boetebeleid is het niet nakomen van verplichtingen onaantrekkelijk en wordt het niet nakomen van verplichtingen ontmoedigd door goede voorlichting en een hoge “pakkans” (lik op stuk). Het beleid moet leiden tot aanpassing van het gedrag van de klant. De klant moet zich ervan bewust zijn dat van hem verwacht wordt dat hij alles wat binnen zijn vermogen ligt in het werk stelt om onnodig beroep op de gemeente c.q. de samenleving te voorkomen.

Dit vertaalt zich tot een streng en eenvoudig maatregelen- en boetebeleid, dat gebaseerd is op de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Maatregelenbeleid is streng doch rechtvaardig, eenvoudig en overzichtelijk;

  • 2.

    Fraude en agressie lonen niet;

  • 3.

    Voorkomen is beter dan genezen. De relatief hoge maatregelen moeten potentiële overtreders ervan weerhouden de regels te schenden. Om die reden zetten we in op een goede voorlichting aan de kop van het proces;

  • 4.

    De uitvoering is consequent, lik op stuk, met aandacht voor onderscheid van “niet willers” en “niet kunners”;

  • 5.

    Het maatregelenbeleid wordt nadrukkelijker ingezet als negatieve prikkel voor de uitstroom van “niet willers”.

Maatregelen

Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht om zich in te zetten weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke bijstandsnorm en de beschikbare eigen middelen, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college van oordeel is dat een belanghebbende zijn verplichtingen niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Dit wordt aangeduid als het opleggen van een maatregel. Het opleggen van een maatregel is, behoudens de situatie waarin iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, een wettelijke verplichting.

In hoofdstuk drie van onderhavige verordening zijn alle soorten maatregelwaardige gedragingen onderscheiden in vier algemeen omschreven categorieën, waarbij de zwaarte van de categorie afhankelijk is van de combinatie van (1) de ernst van de gedraging, (2) de mate waarin herstel van de gewenste situatie mogelijk is en (3) het financiële nadeel dat de gemeente heeft als gevolg van de gedraging. Een gedraging wordt ernstiger naar mate deze een concreter en zwaarder financieel nadeel voor de gemeente oplevert. Het maatregelenbeleid kent slechts 2 maatregelpercentages (30% en 100%), waarbij de duur bij een 1ste overtreding varieert van 1 tot 2 maanden: Nb. Met ‘overige gedragingen met financieel nadeel’ wordt bedoeld, gedragingen die verband houden met tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Categorie 1: lichte gedraging

Consequentie van een streng beleid is dat bij een lichte overtreding mogelijk buitenproportioneel wordt gesanctioneerd als daar bij een 1ste overtreding direct een maatregel van 30% tegenover staat. Om die reden en omwille van een efficiënte uitvoering is ervoor gekozen bij een eerste overtreding van een lichte gedraging te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Het gaat in deze categorie om het niet tijdig voldoen aan bepaalde (administratieve) verplichtingen in het kader van de arbeidsinschakeling zonder dat als gevolg daarvan ten onrechte of teveel bijstand is verleend.

Categorie 2:middel zware gedraging

In deze categorie gaat het om het onvoldoende nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie of nadere verplichting, waarbij herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is.

Deze maatregelen hebben dan ook puur een reparatoir karakter. Daarnaast gaat het om schending van overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een bruto benadelingbedrag tot € 2.500 alsmede om de lichtste vorm van zeer ernstige misdragingen jegens het college of diens medewerkers in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen. In deze gevallen bedraagt de maatregel 30% gedurende 1 maand.

Categorie 3:zware gedragingen

In deze categorie gaat het om het niet nakomen (weigeren) van de plicht tot arbeidsinschakeling, inburgering of nadere verplichting, waarbij herstel van de gewenste situatie niet of nauwelijks meer mogelijk is. Door deze gedragingen worden de kansen op uitstroom ernstig verminderd, waardoor belanghebbenden onnodig lang een beroep op de bijstand moeten doen. Daarnaast gaat het om schending van overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een bruto benadelingbedrag van € 2.500- € 5.000 alsmede om zeer ernstige misdragingen in de vorm van zaakgericht fysiek geweld (vernielingen) of bedreigingen t.b.v. de medewerker of diens omgeving, bijvoorbeeld met lichamelijk letsel. In deze gevallen bedraagt de maatregel 100% gedurende 1 maand.

Categorie 4:zeer zware gedragingen

In deze categorie gaat het, net als in de derde categorie, om zeer ernstige schending van de plicht tot arbeidsinschakeling met dit verschil dat er in deze categorie sprake is van een rechtstreeks financieel gevolg voor de gemeente. Daarnaast gaat het om schending van overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een bruto benadelingbedrag van € 5.000 of meer alsmede om zeer ernstige misdragingen in de vorm van fysiek geweld. In deze gevallen bedraagt de maatregel 100% gedurende 2 maanden.

Deze standaard maatregelen gelden overigens niet absoluut, het opleggen van een maatregel is maatwerk. In een individueel geval dient altijd beoordeeld te worden of er aanleiding is af te wijken van de standaard maatregel. Zo zal altijd de individuele omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid worden onderzocht. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en dient altijd gemotiveerd te geschieden. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de besluitvorming.

Boeten

Met de invoering van de Wwb in 2004 is destijds gekozen voor één sanctieregime, namelijk het opleggen van maatregelen (zie bovenstaand). Dit leidde tot de afschaffing van de tot dan toe binnen de bijstandswetgeving bestaande bestuurlijke boete. Binnen diverse sociale verzekeringen die het UWV en de SVB uitvoeren, bleef echter het instrument van de bestuurlijke boete van kracht. Dit betekent dat UWV of SVB een bestuurlijke boete moet opleggen als sprake is van uitkeringsfraude, dat wil zeggen een overtreding van de inlichtingenplicht met onterechte betaling als gevolg.

Bij andere type overtredingen, bijvoorbeeld niet voldoende solliciteren, kan UWV een maatregel opleggen in de vorm van een verlaging, opschorting of beëindiging van de uitkering.

Deze systematiek, van het opleggen van bestuurlijke boeten naast de mogelijkheid van een maatregel, wordt met ingang van 1 januari 2013 ook in de Wwb ingevoerd. Dit maakt het bijvoorbeeld ook mogelijk om een boete op te leggen als iemand geen uitkering van de gemeente meer heeft. Fraudeurs waarvan het recht op uitkering na de fraude is beëindigd, kunnen hierdoor worden aangepakt. Gemeenten worden door de invoering van de bestuurlijke boete gedwongen, op gelijke en eenduidige wijze de inlichtingenplicht te handhaven.

Met de invoering van de bestuurlijke boete is de gemeente verplicht een bestuurlijke boete op te leggen en deze met de lopende uitkering te verrekenen. De bestuurlijke boete dient opgelegd te worden in het geval de uitkeringsgerechtigde niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB of artikel 13 van de IOAW/IOAZ. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden. De hoogte van de boete bedraagt in principe 100% van de ten onrechte of te hoog verstrekte bijstand (benadelingsbedrag). Uiteraard wordt ook de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd. Is er sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden de boete met de beslagvrije voet (uitkering) te verrekenen. In die gevallen bedraagt de boete 150% van het benadelingsbedrag. De gemeente heeft de discretionaire bevoegdheid om af te zien van het buitenwerking laten van de beslagvrije voet. Dit betekent dat het college af kan zien van een volledige verrekening van de bestuurlijke boete van drie maanden met de uitkering, indien zij van mening is dat hiertoe dringende redenen aanwezig zijn, bijvoorbeeld de aanwezigheid van tot het huishouden behorende minderjarige kinderen.

Ten aanzien van schending van de overige verplichtingen uit de Wwb (bijvoorbeeld arbeidsplicht en medewerkingsplicht) blijft het reeds bestaande maatregelenbeleid van toepassing.

Tot slot

Met het maatregelen- en boetebeleid zoals beschreven in onderhaving verordening, wil de gemeente komen tot een beleid dat overzichtelijk en eenvoudig is zodat belanghebbenden precies weten wat er van hen verwacht wordt en wat de consequenties zijn van niet nakoming. Met dit beleid wordt beoogd een consequente en maatschappelijk verantwoorde reactie te bieden op onnodig beroep op de bijstand door verwijtbare gedragingen van de belanghebbende.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1: Begripsbepalingen

De begrippen die in de verordening worden gebruikt en niet gedefinieerd zijn in dit artikel, hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de wet.

Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

Eerste lid:

Op grond van de wet worden de volgende maatregelwaardige gedragingen onderscheiden:

1.Schending plicht tot arbeidsinschakeling

Deze verplichting onderscheid zich in een tweetal verplichtingen:

-Arbeidsplicht

- (artikel 9, eerste lid onder a WWB of artikel 37 eerste lid onder a IOAW/IOAZ)

Zowel de WWB als de IOAW/IOAZ legt in beginsel aan iedereen, met uitzondering van personen jonger dan 18 jaar en personen van 65 jaar of ouder, de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en de plicht ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf

-Re-integratieplicht

- (artikel 9, eerste lid onder b WWB of artikel 37 eerste lid onder e IOAW/IOAZ WWB)

Daarnaast is iedereen die op grond van de wet een uitkering voor levensonderhoud ontvangt verplicht om gebruik te maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Deze verplichting geldt ook wanneer de belanghebbende volledig isontheven van de arbeidsplicht. De re-integratieplicht gaat in op de dag van melding bij voor een uitkering.

2.Schending medewerkingsplicht

Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om het college alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB en de IOAW/IOAZ.

3.Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, kan een maatregel worden opgelegd. Dit omvat tevens het zich misdragen jegens een medewerker van externe uitvoerders zoals het re-integratiebureau, opleidingsinstituten e.d. (CRvB 30-6-2009, LJN: BJ1811).

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. De volgende vormen van agressief gedrag kunnen worden onderscheiden:

  • -

    verbaal geweld (schelden);

  • -

    discriminatie;

  • -

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • -

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • -

    mensgericht fysiek geweld;

  • -

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld.

Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Als gevolg van agressief gedrag kunnen ook andere acties worden ondernomen, zoals een toegangsverbod en aangifte bij de politie. Indien gekozen wordt voor aangifte en dit leidt tot een veroordeling, dan is er strikt formeel geen ruimte meer voor het opleggen van een maatregel. Uit CRvB 31-12-2007, LJN: BC1811 blijkt dat het opleggen van een dergelijke maatregel dient te worden aangemerkt als een punitieve sanctie. Voor punitieve sancties geldt het beginsel dat men slechts éénmaal voor hetzelfde feit veroordeeld kan worden en dat in dat geval slechts één strafrechtelijke route bewandeld moet worden. Leidt de aangifte niet tot een veroordeling, dan kan alsnog een maatregel worden opgelegd.

4.Nadere individuele verplichtingen

Naast bovenstaande verplichtingen biedt artikel 55 van de WWB het college de mogelijkheid om belanghebbenden bij beschikking individuele verplichtingen op te leggen, die verband kunnen houden met: (1) de arbeidsinschakeling, (2) aard en doel van de bijstand en (3) de bijstandsverlening te verminderen of te beëindigen.

5.Het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid

Aan zowel de WWB als de IOAW/IOAZ ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen alles moet doen en nalaten om een beroep op de bijstand te voorkomen. Gebeurt dit niet, dan is er sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Ook deze gedragingen kunnen verband houden met: (1) de arbeidsinschakeling, (2) aard en doel van de bijstand en (3) de bijstandsverlening te verminderen of te beëindigen. In deze verordening wordt gesproken over “overige gedragingen van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid”. Hieronder vallen alle gedragingen die niet vallen onder schending van de plicht tot arbeidsinschakeling, schending nadere verplichting of schending inlichtingenplicht.

Tweede lid:

Het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

Deze bepaling brengt met zich dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de ‘standaardmaatregel’ geboden is. Afwijking van de ‘standaardmaatregel’ kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en dient altijd gemotiveerd te geschieden.

Derde lid:

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm.

Onder a: is geregeld dat de maatregel ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand indien de belanghebbende van 18 tot 21 jaar, in aanvulling op de lage jongerennorm, bijzondere bijstand ontvangt voor de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Onder b:is geregeld dat het college in incidentele gevallen een maatregel kan opleggen over de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag (LDT). Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de LDT. Dit lid is tevens van toepassing op de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonlasten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die bijstand ontvangen voor het levensonderhoud krachtens het Bbz.

Vierde lid:

In dit lid wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Dit beginsel houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 3: Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid:

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is, dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die bij de constatering al langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Tweede lid:

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. In elk geval moet het gaan om zeer ernstige gevolgen voor belanghebbende.

Het feit dat men financieel zwaar getroffen wordt door de maatregel is op zichzelf geen dringende reden, omdat dit voor elke bijstandsgerechtigde geldt.

Het moet duidelijk gaan om uitzonderingen én om omstandigheden die los staan van de maatregelwaardige gedraging zelf. Het college doet schriftelijk mededeling van het afzien van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen. Dit is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 4: Ingangsdatum en tijdvak

Het opleggen van een maatregel kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en), of;

  • 2.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening of intrekking van de uitkering.

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. De gemeente hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de uitkering en het te veel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen.

Eerste lid:

Dit lid bepaalt dat de maatregel altijd voor een bepaalde tijd wordt opgelegd. Een bepaling op grond waarvan het recht op bijstand voor onbepaalde tijd wordt verlaagd is in strijd met artikel 18 lid 2 WWB of artikel 20 lid 2 IOAW/IOAZ (CRvB 11-3-2008, LNJ: BC7032).

Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal de maatregel aan herbeoordeling moeten worden onderworpen. Dit is geregeld in art 18 lid 3 WWB. Hoewel dit niet in de IOAW/IOAZ is vastgelegd, geldt dit op basis van deze verordening ook voor die wetten. Een marginale beoordeling volstaat: beoordeeld moet worden of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert (deze kunnen immers zijn gewijzigd waardoor een matiging of beëindiging van de maatregel aan de orde is), maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet, een maatregel beoogt immers een gedragsverandering te bewerkstelligen. Indien dexze na drie maanden voldoende merkbaar is, heeft de maatregel reede op dat moment het beoogde effect).

Tweede lid:

In dit lid is bepaald dat de maatregel bij de start van de uitkering wordt opgelegd per datum toekenning van de uitkering. Dat kan het geval zijn als bijvoorbeeld in de periode voorafgaand aan de bijstandsverstrekking te snel is ingeteerd op het vermogen. Is er sprake van een lopende uitkering dan wordt de maatregel toegepast met ingang van de 1ste dag van de eerstvolgende kalendermaand volgend op verzenddatum besluit. Hierbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

Derde lid:

De aanvang van de maatregel hoeft er niet van afhankelijk te zijn of er op dat moment een andere maatregel loopt c.q. gaat lopen.

Binnen de grenzen van de redelijkheid wordt het niet bezwaarlijk geacht dat de ten uitvoerlegging van de (nieuwe) maatregel wordt opgeschort tot de eerst volgende maand dat tenuitvoerlegging wél mogelijk is.

Vierde lid:

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om de maatregel alsnog te effectueren wanneer binnen 12 maanden na verzenddatum van het beëindigingsbesluit c.q. intrekkingsbesluit een nieuw recht op uitkering ontstaat. Gezien het feit dat de maatregel en het niet nakomen van de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen tegenover elkaar dienen te staan, is deze bevoegdheid van het college niet onbeperkt. Om deze reden is gekozen voor een termijn van 12 maanden.

Deze bepaling wordt aan de belanghebbende kenbaar gemaakt in het maatregelenbesluit, beëindigings- en/of intrekkingsbesluit alsmede in het besluit waarbij de uitkering opnieuw wordt toegekend.

Een aankondiging in de beschikking dat zodra belanghebbende weer uitkering gaat ontvangen opnieuw een maatregel zal worden opgelegd, is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is (zie CRvB 28-12-2004, LJN AR 8922).

Vijfde lid:

Dit artikel biedt mogelijkheden om de ingangsdatum met terugwerkende kracht vast te stellen. Uit jurisprudentie van de CRvB blijkt dat dit mogelijk is tot het moment waarop de gedraging heeft plaatsgevonden. Het besluit tot het opleggen van een maatregel dat in dat geval wordt genomen, is een bijzondere vorm van herziening van de uitkering. Het besluit leidt namelijk tot (in het verleden) te veel verstrekte uitkering. De uitkering die op grond van het maatregelbesluit dus te veel is verstrekt, kan met toepassing van artikel 58 lid 1 sub a WWB resp. artikel 25 lid 1 IOAW/IOAZ worden teruggevorderd.

Het opleggen van maatregelen met terugwerkende kracht is echter niet altijd mogelijk. Als alle uitkering over de betreffende periode ingetrokken en teruggevorderd is, resteert er niets meer om af te stemmen.

Indien zich geen bijzonderheden voordoen, verdient het aanbeveling om de maatregel naar de toekomst toe op te leggen. Indien hiervan wordt afgeweken, dient dit gemotiveerd te geschieden.

Zesde lid:

In dit lid is geregeld dat de maatregel met terugwerkende kracht kan worden betrokken bij de definitieve vaststelling van de bijstand voor de zelfstandige die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van de Bbz heeft ontvangen.

Zevende lid:

In afwijking van het eerste lid, wordt een maatregel die betrekking heeft op de verstrekking van incidentele bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag tot uitdrukking gebracht in een verlaging van het toegekende bedrag of in afwijzing van de bijstand bij wijze van het opleggen van een maatregel.

Artikel 5: Samenloop van gedragingen of maatregelen

Eerste lid:

Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Tweede lid:

Is er sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd. Er wordt geen grond gezien de minder ernstige gedraging(en) zonder gevolg te laten louter en alleen omdat zich tevens een ernstiger gedraging heeft voorgedaan.

Derde lid:

In het geval dat de afzonderlijke maatregelwaardige gedragingen niet gelijktijdig kunnen worden geëffectueerd omdat de som van de maatregelen meer dan 100% bedraagt, kan de tenuitvoerlegging, met gebruikmaking van artikel 7, vierde lid, worden opgeschort. Het derde lid regelt dat in dergelijke situaties eerst de verlaging van 100% wordt geëffectueerd en aansluitend een verlaging ter hoogte van het resterende percentage.

Vierde lid:

Sinds 1 juli 2010 bestaat de mogelijkheid een IOAW- of IOAZ-uitkering te verlagen of te weigeren indien een belanghebbende de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (artikel 20 IOAW en artkel 20 IOAZ). Het college moet het beleid in deze vastleggen in een verordening (artikel 35 lid 1 sub b IOAW en artikel 35 lid 1 sub b IOAZ). De verlaging van de uikering komt in de plaats van het maatregelen regime.

Het college is op grond van artikel 20 IOAW respectievelijk artikel 20 IOAZ bevoegd de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren als een belanghebbende, kort gezegd, inkomen uit arbeid had kunnen verwerven, maar dit nalaat. Dit is een discretionaire bevoegdheid. De vraag of een maatregel moet worden opgelegd, zal pas aan de orde komen als het college zich een oordeel heeft gevormd over de eventuele weigering van de uitkering. Deze beoordeling gaat in beginsel voor. Pas als wordt geconcludeerd dat van een weigering geen sprake is, kan op grond van deze verordening een maatregel worden opgelegd. Dit artikel is bedoeld om samenloop te voorkomen.

Artikel 6: Horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspaak (artikel 4:12), behalve bij subsidies.

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsell voorgeschreven. Lid 2 bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4 :11 van de Awb.

Het horen kan ooktelefonisch plaatsvinden, een en ander ter beoordeling van de consulent.

Artikel 7: Categorie-indeling

In dit artikel zijn alle soorten maatregelwaardige gedragingen onderscheiden in 4 algemeen omschreven categorieën, waarbij de zwaarte van de categorie afhankelijk is van de combinatie van de ernst van de gedraging, de mate waarin herstel van de gewenste situatie mogelijk is alsmede het financiële nadeel dat de gemeente heeft als gevolg van de gedraging. Deze categorieën vinden hun juridische grondslag in de wettelijke verplichtingen zoals omschreven in de toelichting op artikel 2.

Eerste lid:

Categorie:licht

waarschuwing

Tot de categorie “licht” behoren de volgende gedragingen:

  • -

    Relatief lichte schending van de (administratieve) verplichtingen in het kader van de arbeidsinschakeling;

  • -

    Overige gedragingen zonder financieel nadeel voor de gemeente

Voor al deze gedragingen geldt dat zij noch direct, noch indirect leiden tot financieel nadeel voor de gemeente. De maatregelen in deze categorie zijn gericht op herstel van de gewenste situatie en/of het voorkomen van herhaling in de toekomst. Bij een eerste overtreding kan op grond van het vijfde lid, onderdeel a van dit artikel worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Schending plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Onder a:

Het niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of de inschrijving niet tijdig verlengen.

Het gaat hier om het niet (tijdig) nakomen van de formele verplichting die op de belanghebbende rust om als werkzoekende ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf en de inschrijving tijdig te verlengen. Indien belanghebbende dit nalaat kan geen optimale arbeidsinschakeling plaatsvinden.

Onder b:

Het niet of in onvoldoende mate mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling, zonder dat als gevolg daarvan de arbeidsinschakeling is belemmerd.

Het gaat hier om het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, voor zover het de plicht tot arbeidsinschakeling betreft. Voor wat betreft de hoogte van de maatregel, is hierbij aansluiting gezocht bij onderdeel d van dit lid. Essentieel is dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben voor de arbeidsinschakeling.

Voorbeelden:

  • -

    het niet tijdig melden van het verrichten van vrijwilligerswerk

  • -

    het niet tijdig voldoen aan de meldingsplicht van een voorgenomen vakantie door de belanghebbende zonder arbeidsplicht die ten tijde van het vakantievoornemen niet deelneemt aan een re-ïntegratietraject of onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Tweede lid:

Categorie:middel zwaar

30% voor de duur van 1 maand

Tot de categorie “middel zwaar” behoren de volgende gedragingen:

  • -

    het onvoldoende nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling, inburgeringplicht of nadere verplichting. Essentieel hierbij is dat herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is;

  • -

    Zeer ernstige verbale misdragingen in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen.

  • -

    Overige gedragingen met bruto financieel nadeel van de gemeente tot € 2.500.

Schending plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Onder a:

Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie of inburgering als bedoeld in artikel 25 Wet inburgering, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de re-ïntegratie of inburgering.

Hier gaat het om een onderzoek op basis waarvan het college de aard van de noodzakelijke ondersteuning of tegenprestatie kan bepalen. Veelal gaat dit om het intakegesprek bij de klantmanager werk, het re-ïntegratiebedrijf of een andere door het college ingeschakelde derde, de daaraan gekoppelde diagnosefase, al dan niet met inzet van een medische keuring of beroepskeuzetest. Aan de hand van dit onderzoek wordt vastgesteld welk traject, eventueel met welke voorzieningen, moet worden ingezet. Maar het gaat ook om een oproep voor een gesprek bij de klantmanager werk over de voortgang van de re-ïntegratie, aangezien ook dit onderzoek betreft naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Daarnaast gaat het om het oproepen van een inburgeringsplichtige om te verschijnen en gegevens te verstrekken die voor de inburgeringsplicht van belang zijn. Deze gedraging strekt zich uitsluitend uit tot personen die een uitkering op grond van de wet ontvangen.

Voorbeelden:

  • -

    Het niet reageren op een oproep voor een gesprek over de arbeidsmogelijkheden of tegenprestatie;

  • -

    Niet meewerken aan een sociaal/medisch onderzoek aan de hand waarvan de mate van arbeidsgeschiktheid c.q. de belastbaarheid kan worden bepaald;

  • -

    Geen toestemming verlenen aan de onderzoekende artsen om de door het college in het kader van de arbeidsinschakeling noodzakelijk bevonden inlichtingen in te winnen bij huisarts of behandelend specialisten.

  • -

    Geen medewerking verlenen aan een heronderzoek in het kader van de re-ïntegratie.

  • -

    Het niet voldoen aan de toestemmingsplicht van een voorgenomen vakantie door een belanghebbende met of zonder arbeidsplicht die ten tijde van het vakantievoornemen deelneemt of zou moeten deelnemen aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • -

    Geen medewerking verlenen aan een inburgeringonderzoek als bedoeld in artikel 25 Wet inburgering.

Onder b:

Het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, of het niet of in onvoldoende naleven van de verplichting als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wet inburgering, voor zover de gedraging niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de voorziening.

De gedragingen in deze categorie leiden tot vertraging in het traject, maar hebben (nog) niet tot gevolg dat de voorziening definitief geen doorgang vindt of tussentijds moet worden beëindigd. Bij deze gedraging maakt het niet uit of de aangeboden voorziening zich in het begin/eind stadium bevindt.

Voorbeelden:

-Het niet verschijnen op afspraken in het kader van de ingezette voorziening;

-Het niet naar behoren uitvoeren van opdrachten in het kader van de ingezette voorziening;

-Het zich onvoldoende inspannen tijdens een scholingstraject

-Het niet voldoen aan de toestemmingsplicht van een voorgenomen vakantie door een belanghebbende met of zonder arbeidsplicht die ten tijde van het vakantievoornemen deelneemt of zou moeten deelnemen aan een re-integratievoorziening.

-Het zich onvoldoende inspannen tijdens een inburgeringvoorziening

Onder c:

Het niet of in onvoldoende mate verrichten van inspanningen gedurende de zoektijd als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de WWB, indien en voor zover geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13, tweede lid onderdeel d van de WWB.

Op grond van (het nieuwe) artikel 41 lid 4 van de WWB kan de jongere de aanvraag niet eerder indienen dan vier weken na de melding. In de praktijk zal de aanvraag (dus) ook niet eerder door de gemeente worden “ingenomen”. De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt in het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (kamerstukken 32 815) verankerd door de jongere, die zich meldt bij het loket van het UWV Werkbedrijf, eerst zelf vier weken te laten zoeken naar werk en de terugkeer naar regulier onderwijs te laten onderzoeken.

Mocht de aanvraag (abusievelijk) toch eerder dan na afloop van die vier weken zijn ingediend, dan zal het college na die vier weken constateren dat ze over te weinig gegevens beschikt om het recht op bijstand vast te stellen (artikel 43, vierde lid van de WWB). In dat geval stelt het college de aanvraag buiten behandeling.

Is de aanvraag gedaan na de periode van vier weken, dan toetst het college of de jongere in de voorgaande vier weken voldoende aantoonbare inspanningen heeft gepleegd. De onderhavige categorie van het maatregelenbeleid is van toepassing op de situatie waarin de jongere geen of onvoldoende inspanningen heeft verricht.

Dit artikellid is overigens niet van toepassing indien ondubbelzinnig uit houding en gedrag van de jongere blijkt dat hij de verplichtingen ook in de toekomst niet wil nakomen. In die gevallen is er namelijk sprake van een wettelijke uitsluitingsgrond. Deze is geregeld in artikel 13, tweede lid onderdeel d van de WWB.

Onder deze uitsluitingsgrond valt ook de situatie dat een jongere slechts een enkele sollicitatie heeft verricht en aangeeft niet van plan te zijn meer te doen. Jongeren die zich zodanig aan de verantwoordelijkheid om te voorzien in het eigen bestaan onttrekken, kunnen geen aanspraak maken op bijstand.

Onder d:

Het niet of in onvoldoende mate nakomen van de tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c van de WWB of artikel 37, eerste lid onderdeel f IOAW/IOAZ

Door de wetswijziging per 1 januari 2012 kunnen gemeenten uitkeringsgerechtigden verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Dit is bedoeld als tegenprestatie voor het beroep dat die mensen doen op de solidariteit van de samenleving. Dit is geregeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c Wwb of artikel 37, eerste lid onderdeel f IOAW/IOAZ. Indien sprake is van gezinsbijstand geldt de tegenprestatieplicht voor alle meerderjarige gezinsleden. De tegenprestatie houdt in dat klanten naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten. De tegenprestatie wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en/of de opgelegde re-ïntegratieplicht. De tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Het College bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, duur en de omvang van de tegenprestatie. “Naar vermogen…” wil zeggen dat de tegenprestatie uitgaat van het maatwerkprincipe. De belanghebbende moet daadwerkelijk in staat zijn om de tegenprestatie te verrichten. Niet alle onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden kunnen namelijk aan elke uitkeringsgerechtigde worden opgedragen.

Indien de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichting tot het leveren van de individueel bepaalde tegenprestatie niet of onvoldoende nakomt, wordt dit gesanctioneerd met een maatregel van 30% voor de duur van 1 maand.

Onder e:

Gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling belemmeren

Hier gaat het zowel om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen als om het door de belanghebbende stellen van onverantwoorde beperkingen t.a.v. de voor hem “aanvaardbare” arbeid.

Voorbeelden:

  • -

    Het langer dan de maximale vakantieduur in het buitenland verblijven door belanghebbende met arbeids- en/of re-ïntegratieplicht;

  • -

    Het zich bij de arbeidsinschakeling beperken tot arbeid van het “wensberoep” of met een zeer beperkte reistijd.

(*) Indien een belanghebbende de toegestane termijn voor verblijf in buitenland overschrijdt, wordt de bijstand in beginsel na afloop van deze periode met toepassing van artikel 54, derde lid WWB of artikel 17 derde lid IOAW/IOAZ ingetrokken. De ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd met toepassing van artikel 58, eerste lid onderdeel a WWBof artikel 25 tweede lid inder b IOAW/IOAZ. Met toepassing van artikel 7, vierde lid, kan de maatregel bij een nieuw recht op bijstand alsnog ten uitvoer worden gelegd.

Onder f:

Het voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Deze gedraging heeft betrekking op de actieve arbeidsplicht tijdens en voorafgaand aan de bijstandsverlening. Belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten, zich bij uitzendbureaus in te schrijven, hier regelmatig contact mee te onderhouden en zijn CV te plaatsen op www.werk.nl alsmede hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van de afstand tot de arbeidsmarkt en van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid.

Schending van een nadere verplichting

Onder g:

Het niet of in onvoldoende mate nakomen van een nadere verplichting voor zover herstel van de gewenste situatie nog mogelijk is.

Hier gaat het hier om individuele, op grond van artikel 55 van de wet bij beschikking opgelegde nadere verplichting.

Deze kunnen strekken tot (1) arbeidsinschakeling, (2) verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand, of (3) tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De gedragingen leiden tot vertraging in de nakoming van de nadere verplichting, maar herstel in de gewenste situatie is nog mogelijk.

Voorbeelden:

  • -

    Verplichting om een verzoek tot voorlopige teruggave in te dienen bij de belastingdienst;

  • -

    Verplichting mee te werken aan schuldhulpverlening of noodzakelijke budgettering;

  • -

    Bestedingsverplichting bijzondere bijstand;

  • -

    Verplichting om in beroep te gaan tegen een afgewezen voorliggende voorziening;

  • -

    Verplichtingen in verband met het (daadwerkelijk) verkrijgen van alimentatie;

  • -

    Verplichting om mee te werken aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

  • -

    Verplichting tot opheffing inschrijving Kamer van Koophandel;

  • -

    Verplichting tot inschrijving bij tenminste 4 uitzendbureaus;

  • -

    Verplichting zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor te hoge huur of hypotheeklasten

Schending van de medewerkingsverplichting t.a.v. het onderzoek naar het recht op bijstand

Onder h:

Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar het recht op bijstand, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader van de verlening van bijstand.

Hier gaat het om het niet (tijdig) of in onvoldoende mate voldoen aan de medewerkingsplicht ten aanzien van de verlening van bijstand.

Het college geeft bij een dergelijke schending tevens toepassing aan artikel 4:5 Awb als het een aanvraag betreft of de procedure van artikel 54 lid 1 WWB of artikel 17 lid 1 IOAW/IOAZ bij een lopende uitkering.

Wordt de gevraagde informatie ook niet binnen de hersteltermijn verstrekt, dan leidt dit tot het niet behandelen van de aanvraag of het intrekken van de bijstand. Ook bij intrekking van de bijstand wordt een maatregel worden opgelegd. Indien belanghebbende binnen 12 maanden na de intrekking opnieuw recht heeft op een uitkering kan dit besluit meegenomen worden bij het bepalen van recidive (zie ook artikel 7 lid 4).

Voorbeelden:

  • -

    Het niet verschijnen op een oproep om in verband met het recht op bijstand op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen

  • -

    Het weigeren van een (on)aangekondigd huisbezoek ter verificatie van verstrekte gegevens;

  • -

    Het weigeren een machtiging te verstrekken om relevante informatie op te vragen bij derden;

  • -

    Het weigeren van inzage in bankafschriften.

Schending van de overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Onder i:

Overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waarvan het bruto benadelingsbedrag niet is vast te stellen danwel maximaal € 2.500 bedraagt.

Dit containerbegrip “tekortschietend besef” kan in meerdere maatregelwaardige gedragingen worden gecategoriseerd, bijvoorbeeld in het niet behouden van reguliere arbeid, het onverantwoord interen van vermogen, het niet benutten van een voorliggende voorziening et cetera. In deze verordening wordt gesproken over “overige gedragingen van tekortschietend besef”.

Onder “overige gedragingen” worden verstaan alle vormen van tekortschietend besef die niet vallen onder schending van de plicht tot arbeidsinschakeling, schending van een nadere verplichting of schending van de inlichtingenplicht. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen geldt reeds voordat de bijstandsuitkering wordt aangevraagd. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit geval de omvang van het vermogen of de inkomsten die de belanghebbende door zijn gedrag “heeft laten liggen” met als gevolg dat hij eerder of een hoger beroep op de bijstand moet doen.

In deze categorie gaat het om tekortschietend besef waarvan het bruto benadelingsbedrag in het geheel niet is vast te stellen danwel maximaal € 2.500 bedraagt.

Voorbeelden:

  • -

    Onverantwoorde besteding van middelen, waaronder het doen van een schenking;

  • -

    Door eigen toedoen geen aanspraak kunnen maken op een passende voorliggende voorziening (voor zover dit niet als individuele nadere verplichting is opgelegd)

  • -

    Verkoop van een eigen woning beneden de marktprijs;

  • -

    Akkoord gaan met onderbedeling in de boedelscheiding;

  • -

    Vrijwillig afstand doen van door de rechter opgelegde alimentatie;

  • -

    Het niet besteden van de bijzondere bijstand voor de doel waarvoor het toegekend is.

Zeer ernstige gedragingen

Onder j:

Het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig verbaal misdragen in de vorm van schelden, het doen van beledigende en/of discriminatoire uitlatingen.

Het gaat hier om ernstige verbale uitlatingen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, die in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel worden beschouwd. In deze categorie maakt het niet uit of het instrumentele of frustratie verbale agressie betreft. Alle gevallen worden gesanctioneerd met een maatregel van 30% voor de duur van 1 maand. Op deze manier wenst het college kenbaar te maken dat dit gedrag niet door het college wordt getolereerd.

Derde lid:

Categorie:zwaar

100% voor de duur van 1 maand

Tot de categorie “zwaar” behoren de volgende gedragingen:

  • -

    het weigeren de plicht tot arbeidsinschakeling, inburgeringplicht of nadere verplichting na te komen. Essentieel hierbij is dat herstel van de gewenste situatie niet meer mogelijk is;

  • -

    overige gedragingen met bruto financieel nadeel voor de gemeente van € 2.500 - € 5.000;

  • -

    zeer ernstige misdragingen in de vorm van zaakgericht fysiek geweld of ernstige bedreigingen.

Schending plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Onder a:

het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden voorziening, niet zijnde een Work First voorziening, alsmede het door eigen toedoen niet binnen de gestelde termijn behalen van het examen van een aangeboden scholingsvoorziening in het kader van de arbeidsinschakeling en/of de inburgering.

Het gaat hier om dezelfde soort gedraging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, echter met dit verschil dat de gedraging nu wél heeft geleid tot het definitief geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de aangeboden voorziening.

De onderhavige gedraging vermindert de kansen op arbeidsinschakeling ernstig of maakt deze zelfs onmogelijk met als gevolg dat de belanghebbende onnodig lang een beroep op de bijstand moet doen. In de praktijk zal de beëindiging van de voorziening pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen werken.

Het gaat tevens om het niet tijdig behalen van het examen van een door het college aangeboden scholingsvoorziening, waaronder begrepen het inburgeringexamen.

Uiteraard wordt ook hier de mate van verwijtbaarheid meegenomen in de beoordeling.

Voorbeelden:

  • -

    Het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een aangeboden participatiebaan, werkervaringsplaats, stageplaats, scholing, vrijwilligerswerk of overige participatievoorzieningen zonder geldelijke vergoeding.

  • -

    Het niet behalen van een inburgeringsexamen binnen de in artikel 32 en 33 Wet inburgering gestelde termijnen.

Onder b:

Het als gevolg van houding en gedragingen van de alleenstaande ouder intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht op grond van artikel 9a vijfde lid onderdeel d WWB of artikel 38 vijfde lid onderdeel d IOAW/IOAZ.

Het gaat hier om houding en gedragingen van de alleenstaande ouder waaruit ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen uit artikel 9 eerste lid onderdeel b van de WWB of 37 eerste lid onderdeel b niet wil nakomen.

Voorbeelden:

Het door eigen toedoen niet behouden van een aangeboden scholing.

Onder c:

Het niet verschijnen op een sollicitatiegesprek, dan wel het zich tijdens dit gesprek zodanig gedragen dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierdoor geen concreet baanaanbod volgt.

Het gaat hier om gedragingen die er, naar verwachting, rechtstreeks toe leiden dat de werkgever de belanghebbende geen dienstbetrekking zal aanbieden.

De gedraging leidt tot een minder zware maatregel dan het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid.

Voorbeelden:

  • -

    Te laat komen op het gesprek

  • -

    Onvoldoende representatief uiterlijk

  • -

    Ongemotiveerde houding

  • -

    Toespelingen waaruit de werkgever kan opmaken dat belanghebbende niet wil, maar verplicht is om te solliciteren.

Schending nadere verplichting

Onder d:

Het weigeren medewerking te verlenen aan een nadere verplichting

Het gaat om dezelfde soort gedraging als bedoeld in het derde lid, onderdeel e, echter met het verschil dat herstel van de gewenste situatie hier niet meer mogelijk is. Belanghebbende heeft door zijn gedrag herhaaldelijk laten blijken niet mee te willen werken aan de betreffende verplichting, terwijl door het onnodige tijdsverloop effectuering van de opgelegde verplichting niet langer zinvol is.

Voorbeelden:

-Schending van de verplichting om in beroep te gaan tegen een afgewezen voorliggende voorziening, terwijl door het niet tijdig nakomen van de opgelegde verplichting de beroepstermijn verstreken is.

Onder e:

Overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een bruto benadelingsbedrag van € 2.500 - € 5.000.

Zie hiervoor de toelichting op artikel 7, tweede lid, onderdeel j. In deze categorie gaat het om tekortschietend besef waarvan het benadelingsbedrag wordt vastgesteld op een bedrag tussen de € 2.500 - € 5.000.

Onder f:

Het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van het uiten van bedreigingen of zaakgericht fysiek geweld

Het gaat hier om het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van het uiten van bedreigingen aan het adres van de medewerker of diens sociale omgeving dan wel het bezigen van zaakgericht fysiek geweld (= vernielingen). Dit betreft de één na zwaarste vorm van zeer ernstige misdragingen.

Vierde lid:

Categorie:zeer zwaar

100% voor de duur van 2 maanden

Tot de categorie “zeer zwaar” behoren de volgende gedragingen:

  • -

    het weigeren de plicht tot arbeidsinschakeling met direct financieel nadeel voor de gemeente.

  • -

    overige gedragingen met ernstig bruto financieel nadeel voor de gemeente van

    € 5.000 of meer

  • -

    zeer ernstige misdragingen in de vorm van fysiek geweld.

Onder a:

Het in de periode voorafgaand aan de bijstand of gedurende de bijstand weigeren of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen arbeid in deeltijd.

Het kan hier om alle soorten arbeid gaan: parttime, fulltime, tijdelijk of voor onbepaalde tijd, op eigen of lager opleidingsniveau et cetera. Niet alleen verliest belanghebbende door eigen toedoen zijn inkomen, ook moet hij vanuit een werkloosheidssituatie weer aan de slag worden geholpen, mogelijk na een kostbaar re-integratietraject. Dit is een dubbele belasting van gemeenschapsgeld. Een maatregel van 100% gedurende twee maanden wordt hiervoor als passend gezien. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat de hoogte van de maatregel potentiële overtreders ervan weerhoudt een baan te weigeren of een baan op te geven zonder dat men beschikt

over een andere dienstbetrekking.

Voorbeelden:

  • -

    ontslag op staande voet wegens werkweigering;

  • -

    ontslag wegens dringende redenen;

  • -

    ontslag op eigen verzoek;

  • -

    Het voorafgaande aan de bijstand of tijdens de bijstand weigeren van of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Onder b:

Het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden Work First voorziening.

Hier gaat het om het weigeren of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden Work First voorziening. De gedraging vermindert de kansen op arbeidsinschakeling ernstig of maakt deze zelfs onmogelijk.

Voorbeelden:

-Weigeren van of door eigen toedoen niet behouden van deelname aan Spijkenisse Werkt of andersoortige baan met loonkostensubsidie.

Onder c:

Overige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid met een bruto benadelingsbedrag van € 5.000 of meer

Zie hiervoor de toelichting op artikel 7, tweede lid, onderdeel j. In deze categorie gaat het om tekortschietend besef waarvan het bruto benadelingsbedrag wordt vastgesteld op een bedrag van € 5.000 of meer.

Onder d:

Het zich tegenover het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen in de vorm van mensgericht fysiek geweld.

Het betreft hier de meest ernstige vormen van het zeer ernstig misdragen tegenover het college of zijn medewerkers, te weten het gebruiken van mensgericht fysiek geweld, zoals slaan, schoppen, het richting medewerkers gooien met objecten of het dreigen met een wapen.

Vijfde lid

Dit lid geeft de 4 categorieën standaard maatregelen aan:

Onder a:

Lichte gedraging

Waarschuwing (*)

Onder b:

Middel zware gedraging

30% gedurende 1 maand

Onder c:

Zware gedraging

100% gedurende 1 maand

Onder d:

Zeer zware gedraging

100% gedurende 2 maanden

(*) een schriftelijke waarschuwing is een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Indien de belanghebbende binnen 24 maanden na bekendmaking van dit besluit zich opnieuw schuldig maakt aan een vergelijkbare of zwaardere gedraging, er sprake is van recidive.

Artikel 8: (Meervoudige) recidive

Eerste en tweede lid:

Indien binnen 24 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake van een herhaling van een verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie, wordt de verwijtbaarheid van een lichte of middelzware gedraging tot uitdrukking gebracht in verhogingvan hetmaatregelpercentage. De grotere mate van verwijtbaarheid bij het voor de tweede maal vertonen van een zware of zeer zware gedraging binnen voornoemde termijn, wordt de hogere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verlengingvan deduur van de maatregel. Voor het bepalen van de termijn van 24 maanden is het niet relevant of tussentijds de uitkering al dan niet beëindigd is geweest.

Onder de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd of volstaan is met een schriftelijke waarschuwing. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.

Derde lid:

Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom vergelijkbaar verwijtbaar gedrag vertoont, zullen de hoogte en de duur van de maatregel individueel worden vastgesteld.

Schematisch ziet de nieuwe structuur voor de hoogte en de duur van het maatregelenbeleid in de 4 categorieën er als volgt uit:

Categorie

Maatregel

Recidive

2de recidive

Lichte gedraging

Schriftelijke waarschuwing

30% 1 maand

Individueel te bepalen

Middel zware gedraging

30% 1 maand

100% 1 maand

Individueel te bepalen

Zware gedraging

100% 1 maand

100% 2 maanden

Individueel te bepalen

Zeer zware gedraging

100% 2 maanden

100% 3 maanden

Individueel te bepalen

Vierde lid:

Hier is bepaald dat het college, in afwijking van het tweede en derde lid, kan besluiten tot intrekking van het recht op algemene bijstand van de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar indien uit diens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid of artikel 55 van de WWB niet wil nakomen. In die gevallen is er namelijk sprake van een wettelijke uitsluitingsgrond. Deze nieuwe uitsluitingsgrond is geregeld in artikel 13 tweede lid onderdeel d van de WWB.

Het moet gaan om gedragingen die ernstige gevolgen hebben voor de arbeidsinschakeling, en waarvoor reeds eerder een maatregel is opgelegd zonder dat dit heeft geleid tot gedragsverbetering van de jongere. Jongeren die zich zodanig aan de verantwoordelijkheid om te voorzien in het eigen bestaan onttrekken, kunnen geen aanspraak maken op bijstand.

Voorbeelden:

  • -

    Het herhaaldelijk nalaten een behandeling van medische aard te ondergaan

  • -

    Het volharden in het stellen van onredelijke eisen m.b.t. de te verrichten werkzaamheden

  • -

    Het herhaaldelijk niet (of onvoldoende) solliciteren

  • -

    Het herhaaldelijk niet meewerken aan een door het college aangeboden re-ïntegratievoorziening.

Artikel 9: Verrekenen recidiveboete

Uitgangspunt is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie maanden. Als belanghebbende ten laste komende kinderen heeft en over voldoende bezittingen beschikt, dient de recidiveboete eveneens verrekent te worden met de volledige beslag vrije voet. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 9 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.

Onder bezit wordt verstaan: (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen. Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de WWB. Eventueel aanwezige schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de Wwb zijn hier niet van toepassing.

Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.

Als de belanghebbende (met ten laste komende kinderen) onvoldoende bezittingen heeft om in een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is in principe voldoende om de kosten van huur, zorgkosten en energiekosten te voldoen. Daarmee ziet het college erop toe dat, in het geval er minderjarige kinderen tot het huishouden behoren, er voldoende zorg is voor deze kinderen. Dit geldt niet voor belanghebbende die geen ten laste komende kinderen heeft. Daar zal het college de bestuurlijke boete in een periode van drie maanden volledig verrekenen met de beslagvrije voet.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar moet een duidelijk signaal tegenover staan. De boete is evenredig met het opleggen van een maatregel van drie maanden 100% van de bijstandsnorm in geval van recidive. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten.

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n, van de Wwb worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 50% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in het vierde lid. Is het niet gelukt om de opgelegde bestuurlijke boete helemaal te verrekenen met de uitkering, dan zal het restant worden opgeboekt als vordering en zal deze maandelijks conform de gebruikelijke wijze van aflossing, worden ingelost.

Artikel 10: Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de Wwb of artikel 29, vierde lid van de IOAW/IOAZ is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 10 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 11: Uitvoering van deze verordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12: Hardheidsclausule

Los van de wettelijke voorschriften als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening, kan op basis van dit artikel de hardheidsclausule worden toegepast die het mogelijk maakt voor de belanghebbende ten gunste af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Hierbij moet worden getoetst aan de algemene normen van redelijkheid en billijkheid. Het moet hierbij nadrukkelijk gaan om uitzonderingssituaties. Toepassing van de hardheidsclausule dient altijd zorgvuldig afgewogen en goed gemotiveerd te worden.

Artikel 13: Citeerwijze en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.