Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Raadsbesluit 2010.

Volgnr. 33712.

De raad van de gemeente Westvoorne;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 juli 2010

gelet op de invoering van de Wet investeren in jongeren,

overwegende dat de raad ingaande 1 januari 2009 bij verordening regels dient te stellen omtrent de langdurigheidstoeslag voor wat betreft de invulling van het begrip langdurig, laag inkomen;

B E S L U I T:

Met ingang van 1 juli 2010 de ‘Verordening Langdurigheidstoeslag 2009’ in te trekken;

Met ingang van 1 juli 2010 de hierna volgende ‘Verordening Langdurigheidstoeslag 2010’ vast te stellen.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Deze verordening verstaat onder:

  • A.

    De wet: de Wet werk en bijstand;

  • B.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne;

  • C.

    Referteperiode: een periode van 36 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • D.

    Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • E.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering of een Inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • F.

    Gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet;

  • G.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • H.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

Artikel 2. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Hoofdstuk 2: Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3. Langdurig, laag inkomen

  • 1.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet uitkomt boven 101 procent van de bijstandsnorm.

  • 2.

    Ten aanzien van de periode waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de bijstandsnorm.

  • 3.

    Ten aanzien van perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de gehuwdennorm, waarbij voor ‘bijstandsnorm’ gelezen moet worden ‘gehuwdennorm’.

  • 4.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van een langdurig laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering is voldaan indien een belanghebbende gedurende de referteperiode:

    • a.

      Een inkomen heeft dat niet uitkomt boven de 101 procent van de bijstandsnorm, en

    • b.

      er geen sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van arbeids- en/of re-ïntegratieverplichtingen.

  • 5.

    Er is geen recht op een langdurigheidstoeslag indien één van de

    belanghebbenden op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000, tenzij deze opleiding/studie wordt gevolgd gedurende de periode dat algemene bijstand op grond van de wet wordt ontvangen.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 502,00

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 451,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 353,00.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden vanaf 2011 elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar. De nieuwe bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 3: Slotbepalingen

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6. Citeerwijze

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening langdurigheidstoeslag 2010”.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.

Toelichting algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

Bij het opstellen van deze verordening is rekening gehouden met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1:

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2:

Uitvoering van de langdurigheidstoeslag is door de wetgever opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. Uitvoering van deze verordening berust daarom ook bij het college.

Artikel 3:

Een referteperiode van vijf jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden drie jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Ook door het Nibud wordt bevestigd dat na een periode van drie jaar de reserveringsmogelijk-heden minimaal worden. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden.

Het begrip ‘langdurig, laaginkomen’ wordt ingevuld als een maandinkomen dat niet hoger is dan 101% van de bijstandsnorm. In de praktijk dient het inkomen van de afgelopen 36 maanden te worden gecontroleerd aan de hand van loonstroken, bankafschriften of een uitdraai Suwinet om te bezien wat de werkelijke hoogte van het maandinkomen was.

Door te kiezen voor 101% in plaats van voor 100% is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens een andere regeling dan de WWB toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de bijstandsnorm. De grens van 101% vangt dit soort kleine verschillen op. Als de afwijkingen meer bedragen dan 101% is het ‘gladstrijken’ van de bedoelde geschillen niet meer aan de orde en zal een aanvraag moeten worden afgewezen.

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt, omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft en hierdoor niet participatiebevorderend werkt.

De langdurigheidstoeslag geeft gemeenten per 1 januari 2009 nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen (zie TK 2007-2008, 31 441, nr. 3, p. 6). Hiertoe is in de formulering van het nieuwe artikel 36 rekening gehouden. Daar staat dat het moet gaan om de persoon die geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.” Een langdurig, laag inkomen zonder uitzicht op inkomensverbetering wordt aanwezig geacht indien belanghebbende gedurende 36 maanden geen inkomen heeft weten te verwerven boven 101% van de bijstandsnorm, ongeacht de inkomensbron. Indien een persoon gedurende de referteperiode arbeid heeft verricht en geen beroep heeft gedaan op een uitkering, zal binnen een periode van drie jaar een inkomensverbetering te verwachten zijn die uitstijgt boven het indexeringspercentage waarmee de bijstandsuitkeringen stijgen. Indien belanghebbende dit niet heeft kunnen realiseren, kan daarom worden aangenomen dat er een geen uitzicht is op inkomensverbetering.

Het mag echter niet aan een belanghebbende zelf te wijten zijn dat hij geen of slechts zeer beperkt arbeid heeft verricht. Anders zou de langdurigheidstoeslag kunnen werken als een bonus voor inactiviteit. Daarom is ook vastgelegd dat er geen sprake mag zijn van het verwijtbaar niet nakomen van arbeids- en of re-ïntegratie-verplichtingen. Dit criterium is ontleend aan uitvoeringsbeleid van artikel 36 lid 1 onderdeel c WWB (tekst tot 1-1-2009) zoals dat door de Centrale Raad van Beroep acceptabel wordt geacht (zie bijvoorbeeld CRvB 04-09-2007, nr. 06/4249 WWB).

Dit betekent dat mensen die een beroep hebben gedaan op een (WW- of bijstands)uitkering in de referteperiode geen maatregel mogen hebben gehad wegens schending van de arbeids- of re-ïntegratieverplichtingen.

In het tweede lid worden studenten expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag. De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau, geen sprake is van een gebrek aan het uitzicht op inkomensverbetering. Dit is voortzetting van het beleid dat gold tot 1 januari 2009.

Wanneer belanghebbende een uitkering ontvangt en met behoud van deze uitkering een opleiding of studie volgt, zoals hiervoor beschreven dan leidt dit niet tot een uitsluitingsgrond voor de langdurigheidstoeslag. Met het volgen van een dergelijke opleiding of studie met behoud van uitkering als onderdeel van een reïntegratietraject wordt immers voldaan aan de arbeids- of reïntegratieverplichtingen

Artikel 4:

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de ‘oude’ langdurigheidstoeslag. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven te passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen naar de bijstandsnormen.

De bijstandsnormen worden in beginsel twee maal per jaar geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag werd onder landelijk beleid maar eenmaal geïndexeerd. Ook onder gemeentelijk beleid zal de langdurigheidstoeslag eenmaal worden aangepast middels een vergelijking met de gehuwdennormen per 1 januari van het betreffende jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar. De nieuwe bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond van de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5:

Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Hierbij moet worden getoetst aan de normen van redelijkheid en billijkheid.

Artikel 6:

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7:

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van 28 september 2010

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,