Regeling vervallen per 01-01-2015

1ste wijziging Participatieverordening 2009

Geldend van 01-04-2011 t/m 31-12-2014

Intitulé

1ste wijziging Participatieverordening 2009

De raad van de gemeente Westvoorne;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 september 2009

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers,de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 8, 19 vierde lid, artikel 23 derde lid en 35 van de Wet inburgering;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen

met betrekking tot:

  • 1.

    het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand,

  • 2.

    de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de Wet werk en bijstand,

  • 3.

    de premie bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de Wet werk en bijstand,

  • 4.

    de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen terzake van hun rechten en plichten uit hoofde van de Wet inburgering, alsmede van het aanbod van en toegang tot inburgerings- of taalkennisvoorzieningen,

  • 5.

    de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd,

  • 6.

    de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgerings- of taalkennisvoorziening is vastgesteld,

  • 7.

    het bedrag van de collegelijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

alsmede dat de gemeente het streven van het Rijk naar een hoge mate van participatie van de ingezetenen in de maatschappij onderschrijft en dat dit streven gebaat is bij een integrale aanpak van arbeidsintegratie, maatschappelijke integratie en inburgering,

B E S L U I T:

a) per 1 november 2009 in te trekken de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand vastgesteld d.d. 26/28 oktober 2004;

b) per 1 november 2009 in te trekken de Verordening Wet inburgering gemeente Westvoorne, vastgesteld d.d. 27 maart 2007;

c) vast te stellen de volgende verordening:

Participatieverordening 2009

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand;

  • b.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Wi: Wet inburgering;

  • e.

    Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

  • f.

    WW: Werkloosheidswet;

  • g.

    participatie: het deelnemen aan de samenleving d.m.v. werk of, indien zulks niet mogelijk is, d.m.v. vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere nuttige activiteiten;

  • h.

    re-integratie: het proces dat moet leiden tot arbeidsinschakeling of, indien zulks niet mogelijk is, tot zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • i.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

  • j.

    inburgering: een specifieke vorm van maatschappelijke integratie van allochtonen, immigranten, asielzoekers en gezinsherenigers waarbij ernaar gestreeft wordt deze een volwaardige plaats in de samenleving te laten verwerven;

  • k.

    participatievoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 3 Wet Participatiebudget;

  • l.

    re-integratievoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de WWB;

  • m.

    inburgeringsvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi;

  • n.

    taalkennisvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi;

  • o.

    uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB , de Ioaw of de Ioaz;

  • p.

    potentieel uitkeringsgerechtigde: een persoon die een aantoonbare kans heeft binnen afzienbare tijd een beroep te moeten doen op de WWB, de Ioaw of de Ioaz;

  • q.

    Anw-er: een persoon die een uitkering ingevolg de Algemene nabestaandenwet ontvangt;

  • r.

    niet-uitkeringsgerechtigde: een persoon als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de WWB;

  • s.

    oudkomer: een vreemdeling die vóór 1 januari 2007 rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op grond van de artikelen 3 en 5 inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling op 31 december 2006 geen nieuwkomer was in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers;

  • t.

    doelgroep: personen omschreven artikel 4 en 36 van de verordening;

  • u.

    belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep van deze verordening;

  • v.

    traject: een met een belanghebbende overeengekomen, dan wel een door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten en/of voorzieningen gericht op re-integratie;

  • w.

    trajectbijlage: bijlage bij beschikking waarin is vastgelegd op welke wijze de gemeente de belanghebbende ondersteunt bij de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen maatschappelijke participatie, welke voorzieningen daarbij worden ingezet alsmede de daaraan verbonden verplichtingen van belanghebbende;

  • x.

    Andere begrippen: alle begrippen die verder in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de Ioaw, de Ioaz, de Wet Participatiebudget en de Algemene wet bestuursrecht;

  • y.

    College: het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.

Artikel 2. Beleidsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast waarin de gemeentelijke beleidsvisie, beleidsvoornemens en prioriteitstelling wordt aangegeven.

  • 2. In dit beleidsplan wordt tenminste aangegeven:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen;

    • b.

      de voorwaarden waaronder de verschillende voorzieningen worden verstrekt;

    • c.

      de hoogte danwel de omvang van de verschillende voorzieningen voor zover deze voorzieningen uit een geldbedrag bestaan;

    • d.

      de hoogte van de eigen bijdrage die een belanghebbende verschuldigd is voor de aangeboden voorziening;

    • e.

      de voorwaarden waaronder premies en vrijlatingen kunnen worden verstrekt alsmede de hoogte daarvan;

    • f.

      het flankerend beleid ten aanzien van re-integratie, maatschappelijke participatie en zorg.

HOOFDSTUK 2 WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 3. Opdracht aan het college

  • 1. Het college ondersteunt belanghebbenden bij de arbeidsinschakeling en biedt, voor zover het college dat noodzakelijk acht, daarbij één of meer voorzieningen aan.

  • 2. Het college betrekt bij haar oordeel omtrent de noodzaak om een voorziening aan te bieden:

    • a.

      de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende;

    • b.

      de doelmatigheid van de voorziening;

    • c.

      de beschikbaarheid van de voorziening of de alternatieven daarvoor;

    • d.

      de financiële middelen die beschikbaar zijn ten behoeve van de voorziening;

    • e.

      de zienswijze van de belanghebbende

    • f.

      de eigen middelen van belanghebbenden.

  • 3. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van re-integratie-voorzieningen. Het college stelt daarbij prioriteiten afhankelijk van de financiële mogelijkheden, maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert een evenwichtige verdeling van voorzieningen tussen de onderscheiden doelgroepen, alsmede een gelijke aandacht voor de verschillende personen daarbinnen.

  • 5. Het college kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 6. Het college spant zich in om de lokale en eventueel regionale arbeidsmarkt zodanig te bewerken dat deze beter toegankelijk wordt voor de doelgroep.

  • 7. Het college legt aard en duur van de ondersteuning en de daaraan verbonden verplichtingen voor de belanghebbende vast in een beschikking en trajectbijlage.

Artikel 4. Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep behoort de persoon, als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de WWB, die jonger is dan 65 jaar en die:

    • a.

      een uitkering ontvangt op grond van de WWB;

    • b.

      een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw of Ioaz;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van de Anw;

    • d.

      een Wsw-indicatie heeft;

    • e.

      een niet-uitkeringsgerechtigde is;

    • f.

      een potentieel uitkeringsgerechtigde is;

    • g.

      gebruik maakt van een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet.

  • 2. Niet tot de doelgroep behoort de persoon die:

    • a.

      niet-uitkeringsgerechtigde is en die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • b.

      een kind is als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 5. Ondersteuning door het college

  • 1. De ondersteuning is gericht op de meest effectieve weg naar algemeen geaccepteerde arbeid en het behoud daarvan.

  • 2. Onder algemeen geaccepteerde arbeid kan ook arbeid als zelfstandige vallen.

  • 3. Indien algemeen geaccepteerde arbeid (nog) niet haalbaar is, is de ondersteuning gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 4. Het college kan de activiteiten in het kader van deze verordening in eigen beheer uitvoeren, in samenwerking met ketenpartners of uitbesteden aan derden.

Artikel 6. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Belanghebbenden kunnen aanspraak maken op ondersteuning door het college.

  • 2. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van belanghebbende.

  • 3. De Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde met een inkomen boven 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of met in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34, derde lid van de WWB zijn voor de in te zetten re-integratievoorziening een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 4. De in het derde lid bedoelde eigen bijdrage wordt op jaarbasis vastgesteld volgens de draagkrachtregels van de individuele bijzondere bijstand.

Artikel 7. Beëindiging en weigering van de ondersteuning

Het college kan een voorziening beëindigen of weigeren indien:

  • a.

    belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van deze verordening of die als bedoeld in artikel 9 van de WWB, herhaaldelijk niet nakomt;

  • b.

    belanghebbende niet langer tot de doelgroep behoort;

  • c.

    het college een andere voorziening aanbiedt die naar haar oordeel passender is;

  • d.

    naar het oordeel van het college de voorziening niet langer dan wel in onvoldoende mate bijdraagt aan arbeidsinschakeling;

  • e.

    het door het college ingestelde subsidie- of budgetplafond voor de betreffende voorziening is bereikt. In dat geval biedt het college een andere voorziening als alternatief aan.

Artikel 8. Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van één of meerdere voorzieningen, het bieden van praktische hulp, het geven van advies of het doorverwijzen naar een andere instantie.

  • 2. Bij de afweging welke vorm van ondersteuning het meest geschikt is voor de belanghebbende, worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen.

Artikel 9. Verplichtingen van belanghebbenden

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de WWB of andere

    van toepassing zijnde wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      het verstrekken van inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van een passend traject;

    • b.

      het meewerken aan intake, diagnose of overige onderzoeken op basis waarvan het college de aard van de ondersteuning kan bepalen;

    • c.

      het gebruik maken van de aangeboden ondersteuning;

    • d.

      het nalaten van hetgeen de realisatie van het traject belemmert;

    • e.

      het nalaten van hetgeen de inschakeling in de arbeid belemmert;

    • f.

      het meewerken aan begeleiding en controle bij ziekteverzuim;

    • g.

      het onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2. Indien de schuldensituatie van belanghebbende naar het oordeel van het college de arbeidsinschakeling of de ondersteuning belemmert, kan belanghebbende worden verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverleningstraject.

  • 3. Indien het voor deelname aan een traject of voor de arbeidsinschakeling noodzakelijk is dat belanghebbende zijn/haar kinderen laat opvangen, kan belang hebbende worden verplicht direct passende kinderopvang te regelen, of gebruik te maken van een kinderopvangvoorziening.

Artikel 10. Rechten van belanghebbende

  • 1. Belanghebbenden hebben recht op individueel maatwerk bij de door het college geboden ondersteuning en voorzieningen.

  • 2. Belanghebbenden hebben inspraak bij het opstellen van een traject.

  • 3. Het college kan besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot het wettelijk vastgestelde maximum per maand, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden indien het college van oordeel is dat dit bijdraagt tot arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

  • 4. Het college kan ter bevordering van de arbeidsinschakeling aan uitkeringsgerechtigden een premie aanbieden.

  • 5. Onverminderd het vierde lid, verstrekt het college aan de uitkeringsgerechtigde die een participatiebaan verricht als bedoeld in artikel 24 van de verordening, een premie van telkens € 300,00.

  • 6. Het recht op een premie als bedoeld in het vijfde lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 7. De premie als bedoeld in het vijfde lid wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de participatiebaan verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 8. Het college kan, indien en voor zover geen passende en toereikende voorliggende voorziening aanwezig is, een vergoeding verstrekken voor de kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling.

  • 9. In het beleidsplan bedoeld in artikel 2 kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het eerste tot en met het achtste lid.

Artikel 11. Handhaving

  • 1. Indien door verwijtbaar handelen of nalaten van een persoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel p tot en met r van de verordening een voorziening voortijdig wordt beëindigd, kan het college de in het kader van die voorziening gemaakte kosten van die persoon terugvorderen.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan de van toepassing zijnde verplichtingen, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de WWB dan wel conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de Ioaw en de Ioaz.

Artikel 12. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In de artikelen 13 tot en met 17 van deze verordening worden de trajecten genoemd die het college kan aanbieden aan belanghebbenden.

  • 2. In de artikelen 18 tot en met 34 van deze verordening worden de voorzieningen genoemd die het college kan inzetten bij de ondersteuning van belanghebbenden. De voorzieningen kunnen onderdeel zijn van een traject, maar kunnen ook als losse voorzieningen of als aanvulling op een traject worden aangeboden.

  • 3. In het uitvoeringsplan bedoeld in artikel 2, tweede lid geeft het college nadere invulling aan de in het tweede lid bedoelde voorzieningen.

  • 4. Wanneer in deze verordening een maximale termijn aan een traject of voorziening is verbonden, betreft dit de duur inclusief nazorg.

  • 5. Ontwikkelkosten, zijnde kosten van activiteiten ten behoeve van het opzetten van een re-integratievoorziening, worden, nadat hiervoor door het college een opdracht is verstrekt, geacht tot (het uitvoeren van) de voorziening te behoren.

  • 6. Randvoorwaardelijke activiteiten en benodigde middelen die aan een voorziening kunnen worden toegerekend, worden eveneens geacht tot (het uitvoeren van) de voorziening te behoren.

Artikel 13. Preventief traject

  • 1. Een preventief traject is gericht op het voorkomen van bijstandsafhankelijkheid.

  • 2. Een preventief traject kan worden aangeboden aan potentieel uitkeringsgerechtigden.

  • 3. Het derde en vierde lid van artikel 14 zijn van overeenkomstige toepassing op het preventieve traject.

  • 4. Preventie wordt bij voorkeur uitgevoerd in eigen beheer of in samenwerking met de ketenpartners.

Artikel 14. Traject gericht op werk in loondienst

  • 1. Een traject gericht op werk in loondienst is gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het traject kan worden aangeboden aan belanghebbenden die nog niet in staat zijn om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, maar die extra begeleiding en/of vaardigheden nodig hebben om dat in de toekomst wel te kunnen.

  • 3. Het traject bestaat tenminste uit bemiddeling naar regulier werk, maar kan eveneens of daarnaast bestaan uit aanbodversterking, training of scholing.

  • 4. Gesubsidieerde arbeidsplaats, werkstage of een participatiebaan kan onderdeel vormen van het traject.

Artikel 15. Traject gericht op zelfstandig beroep of bedrijf

  • 1. Om te bepalen of een belanghebbende de potentie heeft om volledig te voorzien in het levensonderhoud door middel van uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, kan na toestemming van het college een ondernemersbeoordeling worden uitgevoerd.

  • 2. Indien de belanghebbende over de in het eerste lid bedoelde potentie beschikt, kan het college een traject naar zelfstandig beroep of bedrijf aanbieden.

  • 3. De ondernemersbeoordeling en het traject, of onderdelen daarvan, worden gezien als re-integratievoorziening, indien en voor zover de kosten niet kunnen worden gedekt uit rijksmiddelen ten behoeve van uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of een ander voor dit doel bestemde regeling.

  • 4. Indien er sprake is van dreigende werkloosheid van een zelfstandige kan het college preventief begeleiding inzetten om werkloosheid te voorkomen.

Artikel 16. Traject maatschappelijke participatie

  • 1. Een traject maatschappelijke participatie is gericht op het verminderen of opheffen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling met als doel op de langere termijn te kunnen deelnemen aan een werktraject of, indien zulks niet mogelijk is, tot het voorkomen of doorbreken van sociaal isolement.

  • 2. Een traject maatschappelijke participatie kan worden aangeboden aan belanghebbenden die vanwege psychische, sociale en/of lichamelijke beperkingen een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben.

  • 3. Het verrichten van vrijwilligerswerk of het uitvoeren van maatschappelijk nuttige activiteiten kan onderdeel vormen van dit traject.

  • 4. Het traject kan worden ingezet als eerste stap naar het traject bedoeld in artikel 14 danwel als eindvoorziening.

Artikel 17. Zorg/hulpverleningstrajecten

  • 1. Een zorgtraject is gericht op het opheffen of verminderen van ernstige sociale, geestelijke of lichamelijke belemmeringen met als doel verbeterde zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2. Een zorgtraject kan worden aangeboden aan belanghebbenden met ernstige sociale, geestelijke of lichamelijke beperkingen.

  • 3. Een zorgtraject kan worden ingezet als eerste stap naar het traject bedoeld in artikel 16 voor belanghebbenden met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 18. Diagnoseonderzoek

  • 1. Het college kan aan belanghebbenden een diagnoseonderzoek aanbieden.

  • 2. Diagnoseonderzoek houdt in het verwerven van inzicht in de relevante kennis, kwaliteiten, mogelijkheden, beperkingen en belemmeringen van een belanghebbende ten aanzien van diens arbeids-, re-integratie- en/of participatiemogelijkheden danwel ter nadere vaststelling van de zorgbehoefte.

  • 3. Sociaal-medisch en/of arbeidsdeskundig onderzoek, assessment, competentietest of EVC-traject kunnen onderdeel uitmaken van het diagnoseonderzoek.

  • 4. Om een goede diagnose mogelijk te maken kan de belanghebbende verplicht worden gesteld inlichtingen te verschaffen over de wijze waarop hij/zij functioneert in een werksituatie. De wijze waarop die inlichtingen worden verschaft, wordt bepaald door het college en kan bestaan uit het verrichten van activiteiten waardoor het voor het college mogelijk wordt om het in het eerste lid bedoelde inzicht te verwerven.

Artikel 19. Bemiddeling

Het college kan aan belanghebbenden intensieve bemiddeling aanbieden gericht op het verwerven van:

  • 1.

    algemeen geaccepteerde arbeid, of

  • 2.

    vrijwilligerswerk, of

  • 3.

    passende scholing, of

  • 4.

    kinderopvang.

Artikel 20. Begeleiding

  • 1. Begeleiding is het onderhouden van intensief contact met de belanghebbende tijdens diens traject met als doel een succesvolle participatie te bevorderen.

  • 2. Begeleiding kan onderdeel van een traject zijn, kan ook als losse voorziening of als aanvulling op een traject worden aangeboden.

  • 3. Het college kan motiveringsmaatregelen in de vorm van kleine attenties aan klantmanagers beschikbaar stellen om deze naar eigen inzicht aan personen binnen de doelgroep te schenken, ter ondersteuning van de in dit artikel genoemde taken.

Artikel 21. Work First

  • 1. Het college kan aan (potentiële) uitkeringsgerechtigde vanaf datum melding een aanbod doen voor een voorziening gericht op arbeidsinschakeling in de vorm van een Workfirst traject.

  • 2. Work first kan tevens worden aangeboden als onderzoeksmethode als bedoeld in artikel 18.

  • 3. Work First is een intensieve re-integratiemethode binnen de vorm van een (gesubsidieerde) arbeidsplaats met de duur van maximaal 12 maanden.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college een dusdanige afstand tot de arbeidsmarkt heeft dat hij is aangewezen op een zorgtraject als bedoeld in artikel 17.

Artikel 22. Gesubsidieerde arbeidsplaats

  • 1. Het college kan als onderdeel van een traject bedoeld in artikel 14 aan (potentieel) uitkeringsgerechtigden en Wsw-geindiceerden een gesubsidieerde arbeidsplaats aanbieden.

  • 2. Een gesubsidieerde arbeidsplaats is een dienstverband als omschreven in artikel 30, vierde lid.

  • 3. Het doel van de gesubsidieerde arbeidsplaats is het opdoen van werkervaring ten behoeve van duurzame uitstroom.

Artikel 22.B

Subsidie voor de persoon die op 1 januari 2005 salaris ontving van een gemeente in het kader van de voormalige Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW dienstverband)  en aansluitend op dit dienstverband een qua constructie dezelfde gesubsidieerde arbeidsplaats heeft en op 1 november 2009 nog steeds heeft.

1. De hoogte van de subsidie is gelijk aan de bruto werkgeverslasten.

2. De persoon moet woonachtig zijn de in de gemeente Westvoorne.

3. De persoon heeft recht op ondersteuning als bedoeld in artikel 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 van de Participatieverordening, zonder dat er een inkomens- en/of vermogensafhankelijke bijdrage wordt gevraagd.

4. Er kan aan de inlener een zogenaamde ‘inleenvergoeding’ worden gevraagd.

5.het college kan in het beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 2, nadere regels stellen

Artikel 22.C. Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan als uitstroominstrument het instrument detacheringsbanen inzetten.

  • 2.

    In het beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 2, zal het college nadere regels stellen. 

 

Artikel 23. Werkstage

  • 1. Het college kan aan belanghebbenden, als onderdeel van het werktraject, een werkstage aanbieden.

  • 2. Werkstage heeft als doel de belanghebbende werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 3. Een werkstage kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middel lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk.

  • 4. Uitkeringsgerechtigden verrichten de werkstage met behoud van uitkering.

  • 5. Het college stelt als voorwaarde aan de werkgever dat voldoende begeleiding op de werkplek gegarandeerd moet worden.

  • 6. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt;

  • 7. Het college plaatst de persoon alleen indien hierdoor de concurrentieverhouding niet onverantwoord wordt beïnvloed en indien geen verdringing plaatsvindt.

  • 8. Een werkstage duurt maximaal 6 maanden.

Artikel 24. Participatiebanen

  • 1. Het college kan als onderdeel van een werktraject een participatiebaan als bedoeld in artikel 10a WWB aanbieden aan een uitkeringsgerechtigde die ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen een dusdanig grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft waardoor hij vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.

  • 2. Een participatiebaan bestaat uit het verrichten van additionele werkzaamheden, met behoud van uitkering, gedurende maximaal twee jaar en is primair gericht op het bevorderen van de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde om uit de bijstand te stromen naar regulier werk.

  • 3. Voortzetting van de participatiebaan na twee jaar is alleen mogelijk volgens de voorwaarden van artikel 10a negende en tiende lid WWB.

  • 4. De participatiebaan bestaat uit tenminste 50% van het aantal uren dat de uitkeringsgerechtigde in staat is om arbeid te verrichten, met een minimum van 10 uur per week

  • 5. Het college beoordeelt na een periode van negen maanden na de aanvang van de werkzaamheden of de participatiebaan de kans op inschakeling in het arbeidsproces vergroot. Indien dit niet het geval is wordt de participatiebaan twaalf maanden na aanvang beëindigd.

  • 6. Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder d WWB biedt het college de uitkeringsgerechtigde na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een scholing op opleiding aan die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde te boven gaat.

  • 7. Het college betrekt in de beoordeling als bedoeld in het vijfde lid onder meer:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de werkzaamheden uitvoert; en

    • b.

      de scholingswens van de uitkeringsgerechtigde.

  • 8. Het college stelt als voorwaarde aan de werkgever dat voldoende begeleiding op de werkplek gegarandeerd moet worden.

  • 9. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de participatiebaan alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 10. Het college plaatst de persoon alleen indien hierdoor de concurrentieverhouding niet onverantwoord wordt beïnvloed en indien geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 25. Voortrajecten Wsw

Het college kan aan personen met een Wsw-indcatie ter overbrugging van de periode dat zij op de wachtlijst staan voor een Wsw-dienstbetrekking een re-integratievoorziening aanbieden.

Artikel 26. Vrijwilligerswerk

  • 1. Het college kan aan belanghebbenden, als onderdeel van het traject gericht op maatschappelijke participatie, vrijwilligerswerk aanbieden of het, met behoud van uitkering, uitvoeren ervan toestaan.

  • 2. Vrijwilligerswerk is gericht op het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten met als doel maatschappelijk actief te worden danwel te blijven.

  • 3. Vrijwilligerswerk kan bij uitkeringsgerechtigden worden ingezet door het college wanneer aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat deze, vanwege zijn (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt, langdurig zal zijn aangewezen op een uitkering.

  • 4. De activiteiten worden verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 5. Het college kan als voorwaarde aan de vrijwilligersorganisatie stellen dat voldoende begeleiding op de werkplek gegarandeerd moet worden.

  • 6. In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van het vrijwilligerswerk alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt;

  • 7. Het college plaatst de persoon alleen indien hierdoor de concurrentieverhouding niet onverantwoord wordt beïnvloed en indien geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 27. Scholing of opleiding

  • 1. Onverminderd het gestelde in artikel 9a en 10a WWB kan het college, als onderdeel van een traject gericht op werk, scholing of opleiding aanbieden indien de belanghebbende over geen of onvoldoende startkwalificatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder d WWB beschikt.

  • 2. Bij de beoordeling van de noodzaak tot scholing vindt een afweging plaats tussen de capaciteiten van belanghebbende en de vraag op de arbeidsmarkt.

  • 3. De scholing is beroepsgericht en duurt zo kort mogelijk.

  • 4. De kosten van scholing of opleiding worden alleen vergoed nadat door het college toestemming is verleend tot het volgen hiervan.

  • 5. Onder scholing worden ook de leer-werktrajecten verstaan.

Artikel 28. Individuele (maatwerk) voorzieningen

  • 1. Het college kan ten behoeve van een belanghebbende individuele (maatwerk) voorzieningen aanbieden indien dit een passender weg is naar arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie dan een reguliere, in de verordening genoemde, voorziening.

  • 2. De belanghebbende kan een persoonsgebonden re-integratiebudget aanvragen waarmee hij/zij zelf zijn traject kan organiseren en inrichten, binnen door het college te stellen voorwaarden.

Artikel 29. Voorzieningen gericht op nazorg

Nazorg is een maximaal 6 maanden durende voorziening gericht op het onderhouden van contact met de belanghebbende en eventueel diens werkgever omtrent het functioneren op de werkplek, met als doel duurzame participatie te bevorderen.

Artikel 30. Werkgeversvoorzieningen

  • 1. Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever, die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit.

  • 2. Het college kan aan een werkgever die een dienstverband aangaat met een (potentiele) uitkeringsgerechtigde, op verzoek een of meer voorzieningen die naar het oordeel van het college het functioneren van de persoon op de werkplek bevorderen, aanbieden. De voorziening kan onder meer bestaan uit de in artikel 31, zevende lid omschreven werkplekaanpassing of no-riskpolis.

  • 3. Het college kan naar aanleiding van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nadere werkgeversvoorzieningen vaststellen om bedrijfsrisico’s die (mogelijk) voortvloeien uit het in dienst nemen van een (potentiele) uitkeringsgerechtigde, te beperken.

  • 4. Er bestaat slechts recht op een werkgeversvoorziening indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Het dienstverband wordt aangegaan voor tenminste zes maanden;

    • b.

      Het dienstverband genereert uitkeringsonafhankelijkheid of dit beslaat het maximaal aantal uren per week dat de (potentiele) uitkeringsgerechtigde op grond van een onafhankelijk medisch-arbeidsdeskundig advies mag werken;

    • c.

      De ondernemer is op het moment van aanvraag en voor de duur van de voorziening ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  • 5. Het vierde lid, onderdeel b kan voor bijzondere projecten anders ingevuld worden.

  • 6. in het beleidsplan als bedoeld in artikel 2 worden nadere regels ten aanzien van de duur, de vorm, de hoogte, de voorwaarden en verplichtingen die aan de in dit artikel omschreven voorzieningen worden verbonden.

Artikel 31. Flankerende voorzieningen

  • 1. Het college kan een flankerende voorziening aanbieden gericht op het wegnemen van belemmeringen voor de (duurzame) arbeidsinschakeling of participatie.

  • 2. Het college kan belanghebbende schuldhulpverlening aanbieden als dit naar haar oordeel noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling en deze ook overigens voldoet aan de voorwaarden die voor schuldhulpverlening worden gesteld.

  • 3. Budgettering kan als onderdeel van schuldhulpverlening of preventief worden aangeboden.

  • 4. Het college kan belanghebbende kinderopvang aanbieden als dit naar haar oordeel noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling en de mogelijkheden via de Wet Kinderopvang in het kader van arbeidsinschakeling onvoldoende passend zijn.

  • 5. Als een belanghebbende geacht wordt ten behoeve van zijn traject, of een onderdeel daarvan, extra kosten te maken kan het college besluiten ten behoeve van die extra kosten een eenmalige of periodieke vergoeding te verstrekken.

  • 6. Het college kan incidentele kosten vergoeden die door belanghebbende gemaakt moeten worden ten behoeve van de aanvaarding van een reguliere arbeidsplaats, indien en voor zover de werkgever daartoe onvoldoende voorzieningen treft.

  • 7. Het college kan de werkplek van een belanghebbende (laten) aanpassen, indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het functioneren van belanghebbende. De werkplekaanpassing, of de vergoeding van de kosten hiervan, kan worden toegekend aan belanghebbende of aan diens werkgever, voorzover geen andere regeling voorliggend is.

  • 8. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 2 worden nadere regels gesteld omtrent de uitvoering van het eerste tot en met het zesde lid.

Artikel 32. Experimentele voorzieningen

  • 1. Het college kan besluiten om, bij wijze van experiment gericht op het vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het re-integratiebeleid, bij de uitvoering van deze verordening af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13 tot en met 31.

  • 2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt maximaal twee jaar.

Artikel 33. Inburgeringsvoorzieningen

  • 1. De voorzieningen genoemd in dit hoofdstuk, kunnen onderdeel uitmaken van een inburgeringstraject als bedoeld in hoofdstuk 3 van de verordening.

  • 2. Activiteiten uit het inburgeringstraject kunnen onderdeel uitmaken van de voorzieningen als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 34. Voorzieningen gericht op voorkomen van verzuim

Het college kan voorzieningen inzetten die gericht zijn op het voorkomen van verzuim of uitval tijdens de trajecten genoemd in artikelen 13 t/m 17 en 37 van de verordening. trajecten gericht op werk, maatschappelijke participatie en zorg, zoals inzet verzuimcoördinator, arbodienstverlening en huisbezoeken.

HOOFDSTUK 3. WET INBURGERING

Artikel 35. Informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de Wi en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      Informatiepunt in het gemeentehuis.

    • b.

      Informatiemateriaal van het Ministerie en de Justitie en de Informatie beheegroep.

    • c.

      Gemeentelijke website.

Artikel 36. Aanwijzen van de doelgroepen

Met gebruikmaking van artikel 19 van de Wi wijst het college de volgende doelgroepen aan waaraan een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden:

  • a.

    De inburgeringsplichtige die ontvanger is van een uitkering voor kosten levensonderhoud op grond van de Wet Werk en Bijstand.

  • b.

    De inburgeringsplichtige oudkomer die zelf geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid of uitkering geniet.

Artikel 37. De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      Nederlandse taalles;

    • b.

      kennis van de Nederlandse Samenleving

    • c.

      voorbereiding op een eenmalige kosteloze deelname aan het inburgeringsexamen;

    • d.

      versterken leervaardigheden.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening kan, bovenop het genoemde in het derde lid, de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      Activiteiten gericht op arbeid of de verwerving daarvan, zoals stages, regulier of gesubsidieerd betaald werk, vrijwilligerswerk, bemiddeling naar arbeid, beroepsvaardigheden, et cetera:

    • b.

      Activiteiten gericht op een vervolgopleiding en of voorbereiding daarop, zoals beroepsoriëntatie, taalstage, leerwerktrajecten, et cetera;

    • c.

      Activiteiten gericht op participatie, gezin en zelfredzaamheid, zoals vrijwilligerswerk, sociale vaardigheden, financiële administratie, opvoedingsondersteuning, thuisstudie met behulp van computer, tv en radio, et cetera;

    • d.

      Begeleiding en coaching.

    • e.

      Overige voorzieningen als genoemd in hoofdstuk 2 van deze verordening.

Artikel 38. De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23 tweede lid van de Wi wordt in één termijn ingevorderd en indien dit niet mogelijk is of op verzoek van de inburgeraar in maandelijkse opeenvolgende termijnen gelijk aan 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (basisnorm en eventuele toeslag inclusief vakantietoeslag).

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 39. Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    Het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    Het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    Het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    Voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op het tijdstip dat door het college wordt bepaald.

Artikel 40. De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid van de Wi, schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden rechten en verplichtingen vermeld die aan de voorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 4 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 4 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

  • 5. Wanneer de inburgeringsplichitge niet binnen de termijn van 4 weken op het aanbodheeft gereageerd, vervalt het aanbod. Daarna wordt de inburgeringsplichtige schriftelijk van in kennis gesteld.

Artikel 41. De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling; en

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de Wi, aanvangt.

Artikel 42. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,-- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek bedoeld in artikel 25, vierde lid van de Wi.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,-- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23 eerste lid van de Wi of aan de verplichtingen bedoeld in artikel 38 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid Wi bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid onderdeel a Wi verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 43. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 42, eerste lid bedraagt ten hoogste € 250,-- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt een dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 42, tweede lid bedraagt ten hoogste € 500,-- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt een dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 Wi vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 44. Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking met ingang van 1 november 2009.

Artikel 45. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van 27/29 oktober 2009
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
De raad van de gemeente Westvoorne;
 
Overwegende, dat in de raad van 27/29 oktober 2009 de Participatieverordening 2009 is vastgesteld; dat het al vastgestelde beleid over de banen op grond van de voormalige Wet Inschakeling Werkzoekenden banen niet in deze verordening is opgenomen; dat in de verordening ook is verzuimd het instrument detacheringsbanen op te nemen;  dat het instrument detacheringsbanen wel is omschreven in het Participatiebeleidsplan 2010; dat de raad jaarlijks het participatiebeleidsplan vaststelt,
 
 
 
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 januari 2011;
 
 
                                                                 B E S L U I T:
A.
 
De Participatieverordening 2009 met terugwerkende kracht tot 1 november 2009 als volgt te wijzigen:
 
toe te voegen:
 
Artikel 22 B.  Subsidie voor de persoon die op 1 januari 2005 salaris ontving van een gemeente in het kader van de voormalige Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW dienstverband)  en aansluitend op dit dienstverband een qua constructie dezelfde gesubsidieerde arbeidsplaats heeft en op 1 november 2009 nog steeds heeft.
 De hoogte van de subsidie is gelijk aan de bruto werkgeverslasten.De persoon moet woonachtig zijn de in de gemeente Westvoorne.De persoon heeft recht op ondersteuning als bedoeld in artikel 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 van de Participatieverordening, zonder dat er een inkomens- en/of vermogensafhankelijke bijdrage wordt gevraagd.Er kan aan de inlener een zogenaamde ‘inleenvergoeding’ worden gevraagd.het college kan in het beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 2, nadere regels stellen.
 
Artikel 22 C.  Detacheringsbanen
 Het college kan als uitstroominstrument het instrument detacheringsbanen inzetten.In het beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 2, zal het college nadere regels stellen. 
 
   B
Vast te stellen:
    
     Beleidsplan 2011 Participatiebudget / Wet investeren in Jongeren gemeente Westvoorne
    
 
 
 
 
 
Aldus besloten in de openbare vergadering
van 15 maart 2011
                          De raad voornoemd,
de griffier,                                 de voorzitter,