Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Westvoorne houdende regels omtrent de ruimtelijke kwaliteit 2012

Geldend van 17-01-2013 t/m heden

Intitulé

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Westvoorne houdende regels omtrent de ruimtelijke kwaliteit 2012

1. Inleiding

Op 25 mei 2004 stelde de gemeenteraad de eerste welstandsnota van de gemeente Westvoorne vast. De medewerkers van de gemeente en de commissie ruimtelijke kwaliteit hebben nu een aantal jaren met de nota gewerkt en zijn tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is de nota aan te passen aan het huidige beleid en tijdsgeest. Een tijd waarin gestreefd wordt naar vereenvoudiging van regelgeving. De huidige welstandscriteria zijn zo gedetailleerd dat de nota soms als een keurslijf wordt ervaren. In deze nieuwe nota ruimtelijke kwaliteit zijn de criteria daarom juist heel algemeen gehouden.

Deze nota ruimtelijke kwaliteit vaart een nieuwe koers. De woonwijken van de laatste 50 á 60 jaar worden welstandluw.

Tegelijkertijd gaat deze nota ook over het in stand houden en bevorderen van de kwaliteit van de bebouwing, die een duidelijke bijdrage levert aan het karakteristieke beeld van de gemeente. Oude en nieuwe gebouwen, in al hun verscheidenheid, vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met die bebouwing en de openbare ruimte waarin die is geplaatst, maar wil daarbij ook vrijheid aan haar burgers geven. Zij wil haar inwoners inspireren en stimuleren om zorgvuldig om te gaan met (verbouwingen aan) hun gebouwde eigendommen, maar ook ruimte geven aan eigen ontwerp en initiatief. Er is altijd een ondergrens van kracht: als een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kan de gemeente hier op blijven sturen.

1.1 Wat is welstand?

Het gaat bij welstand over het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, op zichzelf beschouwd als in verband met de bestaande omgeving of te verwachten ontwikkeling daarvan. Dit laatste is met name van belang bij herstructurering van woonwijken. Aan de hand van criteria opgenomen in deze nota ruimtelijke kwaliteit vindt de toetsing, advisering en besluitvorming plaats. In zijn algemeenheid zal er sprake moeten zijn van redelijke eisen van welstand. In de praktijk gaat het daarbij om zaken als de situering in relatie tot de omgeving, de vorm en verhoudingen van het bouwwerk en het toepassen van materialen en kleuren.

De advisering over welstand is in handen gelegd van de commissie ruimtelijke kwaliteit. Zij toetst een bouwplan aan de redelijke eisen van welstand, zoals verwoord in de nota ruimtelijke kwaliteit. Het advies is zwaarwegend in de oordeelsvorming van burgemeester en wethouders over de bouwaanvraag.

Een bouwaanvraag wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand én aan de voorschriften van een bestemmingsplan. Wanneer er sprake is van een verschil tussen het bestemmingsplan en de nota ruimtelijke kwaliteit blijven de welstandscriteria buiten toepassing. Het bestemmingsplan heeft hier formeel “het laatste woord”.

1.2 Een nieuwe koers: welstandvrij en -luwe gebieden

Zoals gezegd vaart de gemeente Westvoorne een nieuwe koers: een groot deel van het grondgebied van de gemeente Westvoorne wordt welstandluw gemaakt. In deze gebieden hoeven bouwplannen slechts beperkt getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand. Voorbeelden hiervan zijn woonwijken gebouwd na de jaren 50 van de vorige eeuw en achterkantsituaties. Overigens zijn vakantiehuisjes op kampeerterreinen en kassen reeds langer vrijgesteld van welstandstoezicht.

Welstandluw is uit te leggen als vrij onder voorwaarden en met de excessenregeling als stok achter de deur.

Er zijn veel uitgesproken opvattingen over welstandvrij bouwen. De voorstanders van welstandsvrij bouwen merken op dat in zijn algemeenheid in Nederland bouwwerken worden gerealiseerd, die zowel qua plaatsing in relatie tot de omgeving, als uiterlijk een dikke voldoende verdienen. Ook is gebleken dat burgers kiezen voor “veilig” bouwen.

Tegenstanders wijzen op de risico’s verbonden aan het welstandsvrije bouwen. De nieuwe vrijheden kunnen negatieve gevolgen hebben voor de esthetische kwaliteit van bouwwerken op zich en van de omgeving. De vrijheid van de een kan de aantasting voor de ander betekenen. Als gevolg van het ontbreken van welstandscriteria bestaat er namelijk geen wettelijke basis meer om bouwwerken te toetsen aan minimale eisen.

In deze nota is gekozen voor welstandluwe gebieden. Er worden geen welstandvrije gebieden aangewezen. Dat betekent overigens niet dat de raad op enig moment kan besluiten een of meerdere gebieden vrij te stellen van het welstandstoezicht.

De gemeente voert met deze nota een gedifferentieerd beleid. Ze geeft meer ruimte aan burgers en bedrijven bij het realiseren van hun bouwplannen door een deel van het grondgebied van de gemeente Westvoorne welstandluw te verklaren.

Voor bebouwing met een cultuurhistorische betekenis en/of een beeldbepalend karakter blijft welstand echter gelden. Dit is met name het gebied met de aanduiding “bijzonder”.

1.3 Soorten welstandscriteria

Deze nota bevat in beginsel drie soorten welstandscriteria: algemene criteria, gebiedscriteria en criteria voor kleine plannen. Daarnaast zijn er aanvullende criteria voor excessen.

1.3.1 Algemeen

De algemene welstandscriteria beschrijven het vakmanschap, dat van een ontwerper mag worden verwacht bij het maken van bouwplannen.

1.3.2 Gebied

De gebieden vormen de kern van het welstandsbeleid. De gemeente is verdeeld in 5 gebieden met een eigen identiteit : dorpsgebied bijzonder, woongebied, individueel, bedrijventerrein en buitengebied. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven. Deze bepalen de uitgangspunten voor de welstandstoets. De welstandscriteria zijn een uitwerking van de algemene criteria, die de voor een bouwplan gewenste eigenschappen beschrijven.

1.3.3 Kleine plannen

Niet te vergeten zijn de kleine bouwplannen, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Voorbeelden daarvan zijn : aanbouwen, bijgebouwen, erfafscheidingen, gevelwijzigingen, dakkapellen, dakramen/panelen/ collectoren, installaties en rolluiken.

1.4 Beheer en ontwikkeling

De welstandsnota gaat in op het toetsingskader voor de bestaande bebouwde omgeving. Betreft het bouwplan een nieuwe ontwikkeling, dan kan het kader worden gebaseerd op (stedenbouwkundige) randvoorwaarden. Voor ingrepen die de bestaande structuur van een gebied doorbreken werkt de gemeente met beeldkwaliteitsplannen, die het gewenste bebouwingsbeeld beschrijven en waarin de toetsingscriteria voor welstand worden opgenomen.

2. Algemene criteria

De algemene welstandscriteria liggen ten grondslag aan iedere planbeoordeling. Het is belangrijk dat iedere aanvrager en ontwerper, naast de meer concrete richtlijnen en criteria van de volgende paragrafen van hoofdstuk 6, kennis neemt van deze algemene welstandscriteria.

2.1 Algemeen

  • Het bouwplan is aanvaardbaar in relatie tot de karakteristiek van de reeds aanwezige bebouwing, de openbare ruimte, het landschap dan wel de stedenbouwkundige context. De karakteristiek per deelgebied staat beschreven in de gebiedsomschrijvingen.

  • Het bouwwerk heeft een evenwichtige samenhang bij de onderlinge relatie tussen de samenstellende delen van het bouwwerk

  • Het bouwplan is aanvaardbaar in relatie tot de te verwachten toekomstige ontwikkelingen in een gebied.

  • De commissie voor welstand en monumenten beoordeelt het bouwplan daarbij op de volgende aspecten:

    • a)

      situering

    • b)

      massa en vorm

    • c)

      maat en schaal

    • d)

      gevelkarakteristiek

    • e)

      detaillering

    • f)

      materiaalkeuze, kleurstelling en textuur

  • Bij de vervanging van een bouwwerk dat naar de huidige maatstaven gemeten niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand is het beleid van de welstandsnota maatgevend.

2.2 Situering

Situering betekent de positie van het bouwwerk in relatie tot de belendingen, de stedenbouwkundige opzet van de omgeving en de publieke ruimte.

Onderdelen van de beoordeling van de situering zijn de positie en de afstand van de bouwwerken onderling, de plaatsing op de kavel, de bouwrichting en de herhaling of ritmiek in de stedenbouwkundige opzet.

Een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand is op een logische wijze gepositioneerd, gewogen aan de hand van bovengenoemde onderdelen. Dit uiteraard binnen de mogelijkheden die zijn aangegeven in het bestemmingsplan.

2.3 Massa en vorm

Het gaat hierbij om de hoofdvorm en hoofdmassa van een bouwwerk. De hoofdvorm is de typering van een bouwwerk, bijvoorbeeld: twee bouwlagen met een zadeldak of één bouwlaag met een plat dak. Een vorm kan een richting hebben: ontwikkeling in de lengte, in de breedte of in de hoogte. Een volledig rond bouwwerk is richtingloos. De keuze van een richting is vaak afhankelijk van de omgeving. Massa betekent het zichtbare volume. Een te grote massa kan de ontwerper geleden (samenstellen in onderdelen) zodat er kleinere massaeenheden ontstaan.

Onderdelen van de beoordeling van de massa en vorm zijn: het profiel, de samenstelling en de richting van een bouwwerk. De kapvorm neemt hierbij een bijzondere plaats in. Een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand heeft een duidelijke hoofdvorm en is op een logische wijze gewogen aan de hand van deze onderdelen.

Verder is het van belang dat bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en opbouwen in een ondergeschikte verhouding staan tot de hoofdmassa.

2.4 Maat en schaal

Bij maat gaat het om de maatvoering (breedte, lengte en hoogte) van een bouwwerk op zichzelf. Bij schaal gaat het om de betrekking die bestaat tussen afmetingen van het geheel en de afmetingen van de onderdelen. Met schaalmiddelen kan een ontwerper een groot gebouw klein doen lijken en aan een klein gebouw een zekere grootheid verlenen. Zo bestaat er ook een schaal van een bouwwerk ten opzichte van de schaal van de omgeving.

Een strakke schaaleenheid in het straatbeeld leidt al snel tot verveling. Te grote tegenstellingen werken verstorend. De schaal van veel gebouwen is gebonden aan een vast gegeven: de menselijke maat. Dit is een vaste en vertrouwde maat waaraan een beschouwer de totale omvang van een bouwwerk meet. De maat van veel oude bouwwerken is gebaseerd op ambachtelijke werken (metselen), beperkte technische mogelijkheden (overspanning houten balk tot 4,5 meter), een matenstelsel gebaseerd op onderdelen van het lichaam (voet, el, duim etc.).

Op verschillende gebieden hebben zich schaalvergrotingen voorgedaan, bijvoorbeeld door de intrede van nieuwe bouwtechnieken. Het is dus van belang te bepalen wat de maat en de schaal van een gebied is.

Een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand heeft een maat en een schaal die (ongeveer) overeenkomt met die van de omgeving. Schaal- en maatproblemen kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij het samentrekken van twee panden tot één groot geheel, bij het wijzigen van de functie van een gebouw of op een bedrijventerrein waar een groot gebouw staat naast een klein gebouw.

2.5 Gevelkarakteristiek

Bij de gevelkarakteristiek gaat het om de verschijningsvorm van de gevelaanzichten van een bouwwerk. Onderdelen van de beoordeling van de gevelkarakteristiek zijn:

  • -

    de gerichtheid en oriëntatie: de straatgevel is het meest georiënteerd naar de straat en niet naar binnen;

  • -

    de geleding: de vorm van ramen of uitbouwen geven aan een gevel een geleding. Deze kan horizontaal, verticaal of een combinatie van beide zijn;

  • -

    de compositie: de indeling van de gevel waardoor een harmonieus, symmetrisch of a-symmetrisch geheel ontstaat;

  • -

    ritme: de herhaling van vormen;

  • -

    plasticiteit: ruimtelijkheid in de gevel door uitspringende of diepliggende vormen zoals kozijnen, nissen, erkers, dakranden en balkons.

Een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand heeft een logische en consequente gevelkarakteristiek, gewogen aan de hand van de bovenliggende onderdelen. Het zwaartepunt van de beoordeling van de gevelkarakteristiek van een bouwwerk ligt op de beoordeling van de gevels die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte.

2.6 Detaillering

Bij detaillering gaat het om de wijze van uitvoering van de bouwonderdelen en hun onderlinge samenhang. Het gaat hierbij om de details die een beeldbepalende functie hebben. De wijze van uitvoering wil zeggen: hoe ziet het eruit, welke afmetingen hebben de onderdelen en uit welke materialen zijn ze samengesteld. Voorkomende beeldbepalende details bij een bouwwerk kunnen zijn:

  • -

    het gootdetail, de toepassing van gootklossen en gootbeugels

  • -

    het dakranddetail bij een hellend dak

  • -

    detaillering van een dakkapel

  • -

    kozijndetails

  • -

    bijzondere gevelonderdelen zoals plaatselijk terugspringend metselwerk en de toepassing van rollagen/speklagen

  • -

    de toepassing van muurankers

  • -

    het toepassen van ornamenten

Onderdelen van de beoordeling van de detaillering zijn oorspronkelijkheid, gaafheid en stijlzuiverheid.

Een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand heeft detailleringen die consequent zijn toegepast en die passen bij de gekozen bouwstijl. De (esthetische) kwaliteit van een bouwwerk valt of staat met de keuze van de detaillering. Het belang van de beoordeling van de detaillering door de welstandscommissie neemt toe naar mate de oorspronkelijkheid, gaafheid en stijlzuiverheid van een bouwwerk toeneemt. Denk hier met name aan de gemeentelijke monumenten.

2.7 Materiaal, kleur en textuur

Materiaal- en kleurtoepassing hebben invloed op het uiterlijk van een bouwwerk en de omgeving. Textuur is de wijze waarop een materiaal is samengesteld en hoe de structuur eruit ziet. Materialen kunnen heel ingetogen zijn, maar ook erg opvallend. Het is belangrijk de materiaalkeuze af te stemmen op de omgeving. Ingetogen materiaal- en kleurgebruik verdienen de voorkeur. Op de juiste wijze toegepaste contrasterende kleuren en materialen kunnen evenwel een positieve bijdrage leveren aan het straatbeeld. Het is, op enkele uitzonderingen na, niet de bedoeling kleuren en materialen uit te sluiten. De toepasbaarheid hangt af van het ontwerp en de omgeving. Een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand kent een materiaal- en kleurgebruik en textuur die in harmonie zijn met het ontwerp en met de omgevingskarakteristiek.

3. Welstandsgebieden

De belangrijkste pijler van deze welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid.

De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de bouwplannen, die de bestaande structuur van het gebied niet wezenlijk doorbreken. Voor nieuwe ontwikkellocaties wordt het instrument beeldkwaliteitsplan ingezet.

De gebiedsgerichte criteria zijn gebaseerd op het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk zich moet verhouden om in zijn omgeving om niet teveel uit de toon te vallen en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. De gebiedsgerichte welstandscriteria moeten worden gezien als de gewenste eigenschappen van het bouwplan.

Gekozen is om voor de toekomst vooral de historisch aanwezige bebouwing te behouden en waar mogelijk te verbeteren of versterken.

In woonwijken is het beleid gericht op het halen en behouden van de aanwezige basiskwaliteit. Verder speelt de commissie ruimtelijke kwaliteit in deze gebieden meer een stimulerende dan een dwingende rol.

Er zijn vijf welstandgebieden met ieder hun specifieke bijbehorende richtlijnen:

Per gebied is een samenhangend beoordelingskader opgesteld met daarin een korte beschrijving van het gebied, waarbij aandacht wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige of landschappelijke omgeving, een typering van de bouwwerken, het materiaal- en kleurgebruik en de detaillering. Ook wordt er een samenvatting gegeven van de te verwachten of gewenste ontwikkelingen en een waardering voor het gebied op grond van de belevingswaarde en eventuele bijzondere cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectonische werken. Dit is de grondslag voor het welstandsniveau, waarbij tevens de hoofdpunten voor de beoordeling worden genoemd. Daarna volgen de welstandscriteria, steeds onderverdeeld in criteria betreffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de bouwmassa, de architectonische uitwerking, materiaal en kleur.

Met de welstandscriteria kan de commissie zich binnen de grenzen van het bestemmingsplan een gewogen oordeel vormen.

3.2 Welstandsgebied “dorpsgebied bijzonder”

3.2.1 Beschrijving

De gebieden die vallen binnen het “Dorpsgebied bijzonder” kenmerken zich door bebouwing die voornamelijk dateert van voor het midden van de 20e eeuw. Ook algemeen gewaardeerde architectuur uit de wederopbouwplannen valt binnen dit gebied

Het dorpsgebied van Westvoorne heeft voornamelijk smalle straten met overwegend gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter. Tevens komen er ook nieuwe gebouwen voor, die bij een verdichting of vernieuwing zijn gerealiseerd. De rooilijn van de bebouwing volgt de weg en heeft kleine verspringingen. Bij rijen is de rooilijn in samenhang. De bebouwing is georiënteerd op de weg en staat haaks of evenwijdig aan deze weg, met een dakvorm, nok- en goothoogte die sterk van elkaar verschillen. De bebouwing is gevarieerd en heeft een individueel karakter, hoewel bij rijen ook herhaling voorkomt.

Er komen diverse kapvormen voor. Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel en divers. Gevels zijn van baksteen, soms geverfd of gepleisterd in een lichte tint en de kap is gedekt met rode of grijze keramische pannen. Kozijnen zijn gewoonlijk uitgevoerd in geschilderd houtwerk. De panden zijn vaak rijkelijk gedetailleerd met details als windveren, makelaars, gootlijsten en speklagen. Bij de recente invulling zijn het juist deze eenvoudige ambachtelijke en fijnzinnige middelen die ontbreken. De voorgevels van de hoofdbebouwing bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in een boven- en onderstuk. De begane grondlaag van winkels en bedrijven is vaak voorzien van panelen, afwijkende kleuren en reclame.

Het Dorpsgebied van Westvoorne heeft een rijke geschiedenis. De waarde is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met kleinschalige bebouwing. Diverse panden zijn door hun vorm en positie cultuurhistorisch waardevol. Een deel hiervan is aangewezen als monument. De dynamiek van het dorpsgebied is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als dakkapellen en uitbouwen.

Het Dorpsgebied van Westvoorne is een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op behoud van variatie zonder verrommeling.

De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit, het behoud van het gegroeide kleinschalige karakter en het bewaren van de eenvoud in hoofdbouwvormen en kleurgebruik zonder wijzigingen en nieuwbouw onmogelijk te maken.

3.2.2 Criteria Dorpsgebied bijzonder:

Welstandscriteria

Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:

Ligging

  • het dorpse karakter van het gebied behouden

  • rooilijnen van de hoofdmassa’s volgen de weg en verspringen enigszins ten opzichte van elkaar, bij rijen is de rooilijn in samenhang

  • de hoofdgebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimte

  • bijgebouwen staan bij voorkeur uit het zicht en achter de voorgevelrooilijn

Massa

  • de bouwmassa is evenwichtig, in harmonie met het karakter van het gebied en afgestemd op de oorspronkelijke bebouwingskenmerken (hoofdvorm en nokrichting)

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw met een eenvoudige rechthoekige plattegrond

  • de individuele woning binnen een rij is deel van het geheel

  • gebouwen hebben een onderbouw van één of twee lagen met een kap

  • de nokrichting is evenwijdig aan de verkavelingsrichting of de weg

  • de entree ligt aan de belangrijkste openbare ruimte

  • uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa

  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume en hebben een eenvoudige kap

  • bij volledige nieuwbouw is vernieuwende vormgeving, met respect voor maat, schaal en kapvorm van de bestaande bebouwing in de directe omgeving, mogelijk

  • gebouwen met bijzondere functies mogen, afhankelijk van hun positie in het gebied, enigszins afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en evenwichtig

  • de architectuur volgt het beeld en de oorspronkelijke karakteristiek van de bebouwing in het dorpsgebied

  • begane grondlaag afstemmen op geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel

  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen

  • kozijnen, dakgoten, daklijsten, windveren en dergelijke zorgvuldig detailleren

  • ramen staand (verticaal) in de gevel

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume

  • dakkapellen raken de gootlijn als dit bijdraagt aan de architectuur van de gevel en de straatwand

Materiaal en kleur

  • materialen en kleuren zijn terughoudend en traditioneel

  • gevels in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of incidenteel in een lichte gebiedseigen tint pleisteren of Keimen

  • hellende daken dekken met keramische pannen

  • houtwerk schilderen in traditionele kleuren

  • kleuren harmoniëren met de omringende bebouwing

3.3 Welstandsgebied “woongebied”

3.3.1 Beschrijving

De woongebieden worden gekenmerkt door een eenvoudige, herkenbare ruimtelijke structuur, stedenbouwkundig patroon en hoofdbouwvormen. De woonwijken hebben een traditionele blokverkaveling met traditioneel vormgegeven rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen. De woningen zijn op de weg en de openbare ruimte georiënteerd en volgen in een rechte, verspringende of getande rooilijn de weg en de belendingen.

De woongebieden zijn gebouwd in meerdere fasen en tijdsperiodes met overwegend woningen van een tot twee lagen met kap. Er komen verschillende kapvormen voor. De architectuur en de toegepaste materialen en bouwvormen zijn divers en stralen anti-stedelijkheid uit. Doorgaans worden natuurlijke, sobere en traditionele materialen toegepast, zoals baksteen en gebakken pannen. Samenhangend kleurgebruik is standaard.

De gevels zijn van een gedekte materiaalkleur en voorzien van een eenvoudige ‘dorpse‘ detaillering. In de meer recent gerealiseerde wijken worden meer uitgesproken kleuren en vormen toegepast.

Uitzonderingen zijn de verspreid over het gebied voorkomende vrijstaande woningen. Deze woningen hebben (onderling) verspringende rooilijnen en variëren in architectonische uitwerking, materiaal- en/of kleurgebruik. Incidenteel komen blokvormige bungalows voor, deze woningen hebben overwegend één bouwlaag met een plat dak.

Bijzondere elementen zijn gebouwen met bijzondere functies, deze gebouwen staan vaak vrij op de kavel en kunnen afwijken in massa, opbouw en vorm.

Het parkeren geschiedt mestal op eigen terrein of op de daarvoor bestemde openbare parkeerplaatsen.

De waarde van de woongebieden schuilt vooral in de stedenbouwkundige opzet: de ruime groene aanleg en de (eenvoudige) compositie van de bouwmassa’s. De architectonische waarde van de bebouwing kan per straat, blok of gebouwencluster onderling sterk verschillen. Daarnaast is de bouwdynamiek groot, maar toegespitst op die bouwwerken die vallen onder de criteria voor kleine bouwwerken of zelfs vergunningvrij zijn.

Voor wat betreft de reguliere bouwvergunningsaanvragen in deze gebieden geldt het Basis niveau van welstand.

Het woongebied, heeft een Basis van welstand. Het beleid is gericht op het handhaven van een goede basiskwaliteit met daarbij voldoende vrijheid voor de burger of ondernemer om invulling te geven aan eigen initiatieven. Bouwplannen in deze gebieden mogen geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de omgeving.

De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.

3.3.2 Criteria Woongebieden:

3.3.2 Criteria Woongebieden:

Welstandscriteria

Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:

Ligging

  • gebouwen maken deel uit van het stedenbouwkundig patroon

  • rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden

  • gebouwen met de voorgevel richten op de belangrijkste openbare ruimte

Massa

  • de bouwmassa is evenwichtig en afgestemd op de samenhang in rij, cluster en omgeving

  • woningen hebben een onderbouw van één tot twee lagen met een kap

  • uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa

  • vrijstaande woningen, appartementengebouwen en gebouwen met bijzondere functies harmoniëren met het karakter van het gebied en kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn eenvoudig maar degelijk en evenwichtig

  • bij rijenwoningen de herhaling in bijvoorbeeld gevelverdelingen of penanten benadrukken

  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen

  • kozijnen, dakgoten en dergelijke zorgvuldig detailleren

  • op maaiveldniveau hebben appartementengebouwen een bewoond karakter

  • begane grondlaag afstemmen op geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel

  • vrijstaande woningen kunnen een meer individuele uitstraling hebben

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume en de rij of het cluster

Materiaal en kleur

  • materialen en kleuren zijn degelijk, terughoudend en in samenhang met de rij of het blok

  • gevels in hoofdzaak in baksteen, vergelijkbare steenachtige materialen of stucwerk uitvoeren dan wel invullen met puien of houten delen

  • hellende daken van woningen bij voorkeur voorzien van keramische pannen

3.4 Welstandsgebied “individueel”

3.4.1 Beschrijving

Gebieden met individueel ontworpen, vooral (semi)vrijstaande gebouwen, hebben een beperkte samenhangende karakteristiek tussen cultuurhistorie, stedenbouwkundig concept en architectuurstijl. Deze gebieden zijn met name ontstaan aan randen van wijken en kernen. De gebouwen zijn veelal vrijstaand, individueel ontworpen en de wijken en straten hebben daardoor een gevarieerd gezicht.

Individueel gebied is veelal gesitueerd in een zeer groene omgeving, de opzet varieert van traditioneel tot modern. De woningen zijn zeer divers en liggen op ruim opgezette kavels met grote, soms omsloten, tuinen ontsloten door inritten. De woningen zijn individueel, gedifferentieerd en representatief, maar ook beperkte herhalingen van eenzelfde woning komt voor. De woningen presenteren zich naar de openbare ruimte, de voor- en zijgevels zijn goed zichtbaar.

De individuele woningen bestaan vaak uit een onderbouw van één tot twee lagen met een kap of een plat dak. Vaak zijn de dakvlakken voorzien van dakkapellen of dakramen. De woningen hebben veel mee ontworpen op- en aanbouwen waaronder erkers, balkons en carports.

De detaillering is meestal van een goed niveau, maar er zijn uitschieters naar boven met zeer zorgvuldig ontworpen en rijke uitvoering.

Het kleur- en materiaalgebruik loopt sterk uiteen maar is vaak terughoudend en traditioneel met eigentijdse accenten en versieringen. Daken zijn voorzien van rode of donkere pannen. De gemetselde gevels hebben soms een (houten) pui of betimmering. Naast baksteen komen ook houten rabatdelen en plaatmateriaal als gevelmateriaal voor.

Bij individuele woningen in (nabijheid van) de duinen of in een bosrijke omgeving is het kleur- en materiaalgebruik veelal afgestemd op de natuurlijke omgeving door het gebruik van donkere tinten en hout, lichte of donkere bakstenen met gebakken pannen.

In het gebied Individueel hanteert de gemeente een luw niveau van welstand. Het beleid is gericht op het beheer van het afwisselende beeld zonder grote dissonanten tussen de individuele woningen.

Vanwege het sterk variërend beeld en het individuele karakter van de bebouwing voldoen slechts enkele beperkte criteria om de bestaande samenhang en kwaliteit in deze gebieden te behouden.

3.4.2 Criteria Individueel:

Welstandscriteria

Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:

Ligging

  • per erf of kavel is er één hoofdmassa

  • (hoofd)gebouwen richten op de belangrijkste openbare ruimte

  • de rooilijnen van de hoofdmassa’s verspringen enigszins of liggen op één lijn

  • bijgebouwen staan achter de rooilijn van de hoofdmassa

Massa

  • gebouwen zijn in het algemeen individueel en afwisselend met een evenwichtige massaopbouw in diverse hoofdvormen

  • uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa en bij voorkeur per woningtype gelijk uitvoeren

  • bijgebouwen hebben een eenvoudige vorm, sluiten aan bij de hoofdmassa of hebben een gelijkwaardige architectonische kwaliteit.

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig, evenwichtig en gevarieerd

  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume en de karakteristiek van de omgeving

Materialen en kleuren

  • materialen en kleuren zijn overwegend terughoudend, traditioneel met eigentijdse accenten en versieringen.

  • in (nabijheid van) de duinen of in een bosrijke omgeving is het kleur- en materiaalgebruik

  • veelal afgestemd op de natuurlijke omgeving.

3.5 Welstandsgebied “Bedrijventerrein”

3.5.1 Beschrijving

Bedrijventerreinen in Westvoorne zijn divers in schaal en vorm. Ze worden gekenmerkt door een menging van verschillende (bedrijfs)activiteiten (opslag, productie, overslag, kantoor etc.) en van wonen. De gebieden kennen vaak een weinig samenhangende architectuur.

De terreinen hebben weinig samenhang in bebouwing en staan enigszins op zichzelf in de omgeving. De eenvoudige hoofdstructuur is ingevuld met individuele en veelal vrijstaande bebouwing, waarvan de rooilijnen verspringen. De inrichting van de openbare ruimte is doelmatig en eenvoudig op het sobere af.

De gebouwen weerspiegelen de functies en kennen weinig opsmuk. Gebouwen zijn meestal eenvoudig van opzet met veel afwisseling in vorm. Kantoren en entreepartijen vormen accenten in gesloten gevels. Productiegebouwen zijn schijnbaar willekeurig georiënteerd en hebben meestal geen duidelijke voorgevel.

De detaillering en het materiaalgebruik zijn in het algemeen erg sober en functioneel. De gevels zijn meestal van gevouwen staalplaat of beton, soms ook wel van baksteen. Het kleurgebruik is terughoudend, soms opvallend (reclames).

In toenemende mate is er aandacht voor de beeldkwaliteit (denk ook aan revitalisering) van bedrijventerreinen. Dit vertaalt zich in een heldere opzet van rooilijn, zijdelingse afstand en oriëntatie (en soms ook geleding van gevelwanden) en een menging van vormen, kleur- en materiaalgebruik.

Hoe meer bezoekers en werknemers op het terrein des te belangrijker is het beeldkwaliteitsaspect.

De mate van zichtbaarheid stelt eisen aan de uitstraling van de randen van het bedrijventerrein. Een zekere mate van afstemming met betrekking tot de vormgeving, oa. omvang, massa, hoogte en kleur- en materiaalgebruik, uitstraling en presentatie van bedrijven wordt noodzakelijk geacht.

De dynamiek van deze gebieden is gemiddeld tot hoog en betreft zowel kleine aanpassingen als vervanging en nieuwbouw maar kent doorgaans een geringe mate van samenhang in vorm, kleur en detaillering.

In het gebied Bedrijventerrein hanteert de gemeente een luw niveau van welstand. Het beleid is terughoudend en gericht op het beheer van het afwisselende beeld zonder grote dissonanten tussen de individuele (bedrijfs-) bebouwing. Vanwege het sterk variërend beeld en het individuele karakter van de bebouwing zijn slechts enkele beperkte criteria om de bestaande samenhang en kwaliteit in deze gebieden te behouden voldoende.

3.5.2 Criteria Bedrijventerrein:

Welstandscriteria

Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:

Ligging

  • gebouwen indien mogelijk oriënteren op de weg

  • representatieve, openbare en woonfuncties naar de straat richten

  • de rooilijnen kunnen verspringen ten opzichte van elkaar

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • gebouwen zijn eenvoudig van opbouw en bestaan uit een ongedeelde en evenwichtige hoofdmassa

  • gebouwen hebben een onderbouw tot twee lagen met een plat dak of eenduidige en eenvoudige kap

  • woningen hebben een onderbouw van één bouwlaag met kap

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn in het algemeen zorgvuldig, evenwichtig en sober

  • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk

  • wijzigingen in stijl, maat en afwerking afstemmen op het hoofdvolume en de omringende bebouwing

  • woningen hebben een bescheiden architectuur

Materiaal- en kleurgebruik

  • materialen en kleuren zijn overwegend utilitair

  • kleuren zijn terughoudend en in onderlinge samenhang met hier en daar een accent

  • gevels van woningen uitvoeren in baksteen, hellende daken dekken met pannen

3.6 Welstandsgebied “Buitengebied”

3.6.1 Beschrijving

In het buitengebied van Westvoorne komen verschillende landschapstypen voor. Elk landschapstype heeft zijn eigen bodemsamenstelling en beplanting. Van west naar oost valt op dat op Voorne een langzame overgang is te zien van een besloten, kleinschalig kustgebied naar grootschalige polders in het zuidoosten. Deze overgang heeft te maken met de bodemgesteldheid en het tijdstip van bedijking.

Het buitengebied bestaat voornamelijk uit kleipolders, duinlandschap en strandwallenlandschap.

In de kleipolders ligt bebouwing hoofdzakelijk langs de linten op de kop van de kavel. De architectonische waarde van de bebouwing verschilt onderling sterk. De bebouwingsdynamiek in het gebied is klein.

In de duinzone liggen onder andere strandpaviljoens, enkele sportcomplexen en een begraafplaats. De bebouwing in dit gebied bestaat hoofdzakelijk uit een bouwlaag met een plat dak of een kap. De gebouwen zijn veelal opgebouwd uit natuurlijke materialen als hout en baksteen. Door de beslotenheid van het gebied is deze bebouwing niet altijd even goed zichtbaar.

Het Buitengebied wordt verder gekenmerkt door langgerekte landschappelijke lijnen met bebouwing in verschillende dichtheden. De bebouwing bestaat hier oorspronkelijk uit (historische) boerderijen. Deze zijn opgebouwd uit een woonhuis met direct daarachter het stalgedeelte.

In het buitengebied komen ook kassen en agrarische bedrijfsbebouwing voor.

Woningen in het buitengebied zijn individueel en afwisselend. Ze hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw bestaande uit een onderbouw van één tot twee lagen met kap.

Op- en aanbouwen zijn in het algemeen ondergeschikt en opgenomen in de hoofdmassa.

Gevels van woningen zijn veelal representatief. Met name de oudere woningen zijn verticaal geleed met staande ramen.

De detaillering is zorgvuldig en gevarieerd, van eenvoudig tot rijk. Gevels van oudere woningen zijn voorzien van elementen als siermetselwerk, gevellijsten, windveren en dergelijke. De gevels van woningen zijn van baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal. De daken van de woningen zijn gedekt met pannen of riet.

Bedrijfsgebouwen hebben een eenvoudige opbouw van één tot twee lagen met een zadeldak en zijn eenvoudiger gedetailleerd dan de woningen met veelal gevels van plaatmateriaal en een enkele keer van baksteen.

De waarde van het buitengebied is vooral gelegen in de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen zoals dijken en polderwegen en de afwisselende lintbebouwing. Het beeld wordt gekenmerkt door een zekere openheid. Dit wordt nog eens versterkt door de situering van de bebouwing; overwegend op enige afstand van de weg. Tussen de bebouwing liggen vaak lege kavels waardoor doorzichten mogelijk zijn naar het achterliggende landschap. De architectonische waarde van de bebouwing verschilt onderling sterk.

In het gebied komen diverse cultuurhistorisch waardevolle gebouwen als boerderijen voor. De dynamiek van het buitengebied is gemiddeld en betreft in het algemeen de plaatsing van op-, aan- en bijgebouwen en de vervanging van oudere gebouwen door gebouwen die aan de huidige eisen voldoen.

Het Buitengebied, heeft een Basis niveau van welstand. Het beleid is gericht op het handhaven van een goede basiskwaliteit met daarbij voldoende vrijheid voor de burger of ondernemer om invulling te geven aan eigen initiatieven. Bouwplannen in deze gebieden mogen in principe geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de omgeving.

De welstandscommissie zal bij de advisering over woongebouwen en bedrijfsgebouwen onder meer aandacht schenken aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.

Voor reclamebeleid in het buitengebied moet worden gestreefd naar het gebruik van bescheiden maatvoering en terughoudende kleuren voor reclameborden. Opzichtige, felgekleurde reclameborden moeten worden vermeden.

3.6.2 criteria Buitengebied:

Welstandscriteria

Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:

Ligging

  • de hoofdbebouwing staat aan de straatzijde, bijgebouwen hebben een ondergeschikte positie

  • bedrijfsgebouwen liggen achter de voorgevelrooilijn

  • de rooilijnen van de hoofdmassa’s verspringen ten opzichte van elkaar, rooilijnen per cluster of rij zijn in samenhang

  • de bebouwing met de voorgevel op de weg richten met behoud van doorzichten naar het landschap

  • te grootschalige verharding van voorerven voor bijvoorbeeld inritten voorkomen

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • woongebouwen bestaan uit een onderbouw van één tot twee lagen met kap

  • bedrijfsgebouwen bestaan uit een onderbouw van één laag met een zadelkap

  • de nokrichting is haaks op de weg, waarbij voor bescheiden volume zoals kleine woningen ook een nok parallel aan de weg denkbaar is

  • zijgevels van vrijstaande woningen hebben vensters

  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan hoofdmassa en zijn eenvoudig van vorm

  • uitbreidingen waaronder op- en aanbouwen zoals dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa

  • dakkapellen raken de gootlijn als dit bijdraagt aan de architectuur van de gevel en de straatwand

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en afwisselend

  • bedrijfsgebouwen eenvoudig en zorgvuldig detailleren

  • zeer grote lengtes door middel van geleding van de wand doorbreken

  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen

  • kozijnen, dakgoten en dergelijke zorgvuldig detailleren

  • ramen zijn staand of (verticaal) onderverdeeld

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume

Materiaal en kleur

  • kleuren zijn traditioneel en terughoudend

  • gevels van woongebouwen zijn bij voorkeur van baksteen of een vergelijkbaar steenachtig materiaal

  • hellende daken van woningen dekken met pannen of riet

  • grote vlakken bestaan uit kleine elementen of hebben een duidelijke textuur

  • kleuren harmoniëren met de omliggende bebouwing

  • aanbouwen en bijgebouwen in materiaal- en kleurgebruik afstemmen op de hoofdmassa en aan de voorkant traditioneel uitvoeren

4. WELSTAND EN KLEINE PLANNEN

4.1 Inleiding

De gemeente streeft ernaar veel voorkomende kleine plannen snel te beoordelen om zo de burger tegemoet te komen. Het gaat daarbij om relatief eenvoudige bouwplannen zoals aanbouwen, bijgebouwen, erfafscheidingen, gevelwijzigingen, dakkapellen, dakramen/panelen/ collectoren, installaties en rolluiken.

4.2 Vergunning

De bovengenoemde bouwwerken zijn deels vergunningvrij binnen bepaalde randvoorwaarden. Dat betekent dat een deel van deze plannen (met name aan achterkanten) niet vooraf wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand.

Indien een bouwwerk niet vergunningvrij is, moet een vergunning worden aangevraagd en is een welstandstoets nodig. In dit geval treedt het bestemmingsplan in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als het bestemmingsplan geen bezwaar oplevert, wordt het bouwplan getoetst aan de criteria voor kleine plannen.

Een bouwplan voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de navolgende criteria wordt voldaan, waarbij afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken.

Voldoet het plan niet aan deze criteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de criteria, dan wordt bij de beoordeling van het bouwplan tevens gebruik gemaakt van de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.

4.3 Voor- en achterkant

Bij de criteria is er onderscheid in de voor- en de achterkant van bouwwerken.

Onder voorkant wordt ten eerste verstaan het voorerf, de voorgevel en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw en ten tweede het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied.

Onder achterkant wordt ten eerste verstaan het achtererf, de achtergevel en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw en ten tweede het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied.

4.4 AANBOUWEN

Een aanbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gebouw zoals een erker, serre of garage. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft de rooilijnen en maximale afmetingen.

Aanbouwen kunnen bepalend zijn voor het straatbeeld. Daarom dient een aanbouw aan de achterkant te worden gesitueerd of bij een zijwaartse aanbouw 1 meter uit de voorgevelrooilijn. Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er aan de voorkant in de regel ruimte te blijven tussen gevel en straat.

De gemeente streeft in samenhangende gebieden naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren, die passen bij het karakter van de straat en de contour van het oorspronkelijke gebouw zichtbaar houden. Daarnaast is het gewenst, dat de aanbouw qua uitstraling en volume ondergeschikt is aan het oorspronkelijke gebouw. Bij geschakelde woningen moeten de buren een goede aansluiting kunnen maken, bijvoorbeeld op een gemetselde muurdam of een vergelijkbare oplossing.

4.5 BIJGEBOUWEN

Een bijgebouw is een grondgebonden bouwwerk van in beginsel één bouwlaag los van het hoofdgebouw, zoals een garage, schuur of overkapping. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen.

Vrijstaande bijgebouwen kunnen bepalend zijn voor het straatbeeld. De voorkeur gaat daarom uit naar plaatsing aan een achterkant met een volume ondergeschikt aan het oorspronkelijke hoofdgebouw. De vormgeving is daarbij af te stemmen op het karakter van het hoofdgebouw of de inrichting van het erf.

4.6 GEVELWIJZIGINGEN

Van een gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. De opbouw en indeling van de gevel is een belangrijk onderdeel van de architectonische vormgeving van het gebouw en het aanzicht van de straat. Het is de wens de samenhang en ritmiek in straatwanden niet te verstoren door incidentele gevelwijzigingen. Een gevelwijziging aan een voorkant vraagt om een zorgvuldige vormgeving, die past bij het karakter van het hoofdgebouw en in de omgeving.

Het uitgangspunt is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en profilering van het kozijn en het raamhout.

4.7 DAKKAPELLEN

Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap die bepalend kan zijn voor het straatbeeld. Dakkapellen zijn een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak. Een dakkapel mag de kapvorm of het silhouet niet gaan domineren. Het is gewenst de noklijn van het dak zichtbaar te houden. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok van dezelfde architectuur of bouwstijl is wenselijk om rust en samenhang te brengen.

Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft plaatsing en maximale afmetingen.

4.8 ERFAFSCHEIDING

Een erfafscheiding is bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen.

Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Het buitengebied vraagt bijvoorbeeld om andere erfafscheidingen dan het woongebied. Erfafscheidingen dienen op een zorgvuldige en professionele manier te worden geplaatst en gemaakt te zijn van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een meer open en vriendelijke uitstraling en hebben altijd de voorkeur.

Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft plaatsing en maximale afmetingen..

4.9 DAKRAMEN, PANELEN EN COLLECTOREN

Dakramen zijn toevoegingen aan een dakvlak, die in het straatbeeld niet snel zullen storen en die mede daarom in veel gevallen vergunningvrij zijn. Ze kunnen met gemak zo worden aangebracht, dat de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en dakbedekking rondom aanwezig is. Het plaatsen ervan mag niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak.

Zonnepanelen en zonnecollectoren zijn veelal nadrukkelijker aanwezig in het straatbeeld en vanuit welstandsoverwegingen soms minder wenselijk. De gemeente wil echter waar mogelijk meewerken aan aanvragen voor zonnepanelen en -collectoren.

Bij meerdere dakramen, zonnepanelen of zonnecollectoren op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet er ruimte zijn ten opzichte van de goot of nok. Ook de onderlinge afstand moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren.

4.10 INSTALLATIES

Installaties voor bijvoorbeeld airconditioning en antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op of aan een bouwwerk worden aangebracht. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving.

De waarde van installaties is vooral gelegen in de functie. Installaties zijn echter zelden een verrijking van het straatbeeld. Wanneer het mogelijk is, zal de welstandscommissie dan ook adviseren de installatie aan een achterkant aan te brengen.

4.11 ROLLUIKEN

Rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving een rommelig of onherbergzaam aanzien geven. Het plaatsen van rolluiken aan de binnenzijde van een pui is in veel gevallen vergunningvrij. De gemeente streeft er naar dat rolluiken de uitstraling van het pand en de omgeving niet negatief beïnvloeden.

4.12 DAKOPBOUWEN

Een dakopbouw is een toevoeging aan het dak van de bouwmassa die, in tegenstelling

tot een dakkapel, niet ondergeschikt is aan het dakvlak. Met een dakopbouw (waarbij het bestaande dak als het ware wordt verlengd en/of opgetild zodat de karakteristiek en dakhelling behouden blijven) is in de meeste gevallen een bruikbare ruimte / hoogte te maken. Een dakopbouw past het silhouet van het oorspronkelijke dak aan en heeft een ingrijpende invloed op het straatbeeld. Een dakopbouw kan worden aangebracht op een plat dak of in een zadeldak.

Wanneer een welstandshalve aanvaardbare dakkapel niet tot de mogelijkheden hoort, vormt een dakopbouw door een nokverhoging soms een goed alternatief. Nokverhogingen zijn in het algemeen geen verrijking van het straatbeeld en kunnen daarom alleen aan de achterzijde van de woning aangebracht worden. Tweezijdige nokverhogingen zijn niet toegestaan.

Bij dakopbouwen streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

Verder vraagt ook een dakopbouw qua vormgeving, materiaalgebruik en detaillering om een zorgvuldige afstemming op de bestaande toestand.

5. Reclame

Reclames zijn publieke aanprijzingen van een bedrijf, een product of een dienst. Een welstandsbeoordeling maakt dan deel uit van de vergunningprocedure. Reclame-uitingen (borden, lichtreclames, spandoeken, vlaggen, enz.) bepalen in hoge mate de beleving van de openbare ruimte.

In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en kunnen de reclame-uitingen qua vormgeving, omvang en hoeveelheid de visuele aantrekkingskracht van de omgeving positief, maar ook negatief beïnvloeden. In de andere gebieden zijn (bepaalde) reclames ongewenst.

De gemeente zal geen medewerking verlenen aan de plaatsing van dragers voor wisselende reclame-uitingen. Ook ‘snelwegmasten’ zijn, door de vergaande horizonvervuiling naar alle zijden, niet toelaatbaar.

Reclames voldoen aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk zijn aan een standaardplan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en algemene criteria.

Concreet wordt gekeken naar de volgende aspecten:

  • De reclame moet een functionele relatie hebben met het gebouw waarop of waarbij deze wordt aangebracht (geen verwijsreclames toegestaan).

  • Er moet worden gelet op de vormgeving van de reclame. In het algemeen geldt dat reclametekens alleen aanvaardbaar zijn indien zij met de gekozen situering, de afmetingen en kleuren afgestemd zijn op het karakter van de directe omgeving. De reclametekens dienen qua afmetingen en plaatsing op de gevelopzet afgestemd te worden.

6. Monumenten en cultuurhistorie

Voor monumenten gelden bijna altijd welstandscriteria. Sinds 1 januari 2012 is namelijk voor een beperkt aantal veranderingen aan een monument geen omgevingsvergunning meer vereist én dus ook geen welstandsbeoordeling. Voor de meeste monumenten is een beschrijving en een waardering gemaakt. Deze beschrijvingen kunnen bij de gemeente worden ingezien, en dienen als basis voor de beoordeling door de welstandscommissie.

De gemeente Westvoorne combineert een veranderlijk karakter met de wens monumenten en beeldbepalende bouwwerken te behouden.

In Westvoorne zijn zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten te vinden. Rijksmonumenten zijn beschermd door de Monumentenwet 1988, gemeentelijke monumenten op grond van de gemeentelijke monumentenverordening. Monumenten hebben een unieke waarde. De gemeente stelt zich tot doel de cultuurhistorisch waardevolle objecten te behouden en te beschermen. Uitgangspunt voor de toetsing van een bouwplan is dat deze unieke waarde en daarmee de bebouwingskarakteristieken worden behouden en waar mogelijk hersteld. Monumenten blijven veelal alleen in goede staat als zij een nuttige maatschappelijke functie hebben. Bij een verantwoord gebruik van een monument is er een gerede kans dat de cultuurhistorische waarde van het pand behouden blijft. Bouwplannen voor monumenten worden eveneens beoordeeld door de monumentencommissie.

7. Handhaving welstandstoezicht

De gemeente heeft een Handhavingsnota opgesteld, waarin het handhavingsbeleid uiteengezet is. Kortheidshalve wordt hier naar deze nota verwezen.

7.1 EXCESSENREGELING

Vergunningvrije bouwwerken zijn uitgesloten van deze welstandsbeoordeling, zoals ze ook niet meer beoordeeld worden op de constructieve, energetische of brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Formeel moeten deze bouwwerken nog wel voldoen aan redelijke eisen van welstand, er bestaat echter (anders dan bij overtredingen van het Bouwbesluit) geen mogelijkheid om sanctionerend op te treden, wanneer een eigenaar zich niet aan de welstandseisen houdt. Er is echter één bepaling die de ruimte schept voor lokaal maatwerk: een bestaand bouwwerk mag namelijk nooit ‘in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand’ zijn, en dat geldt zowel voor het bouwwerk zelf, als voor het bouwwerk in zijn relatie tot de omgeving.

Deze bepaling, opgenomen in art.12, lid 1 van de Woningwet, is bedoeld om excessen op het gebied van welstand tegen te gaan. Een exces is een ‘evidente en ook voor niet-deskundigen duidelijk kenbare buitensporigheid van het uiterlijk van een bouwwerk’.

De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan.

Indien sprake is van ernstige mate van strijdigheid met redelijk eisen van welstand kan tot aanschrijving door burgemeester en wethouders worden besloten. Indien er door de gemeente besloten wordt tot aanschrijving zal de commissie ruimtelijke kwaliteit en/of de monumentencommissie verzocht worden het bouwwerk in een gemotiveerd advies te beoordelen op uiterlijk en plaatsing. Bij wijzigingen aan een monument kan zowel de schade aan het gebouw en/of aan de monumentale waarden gewogen worden alsook een beoordeling op welstandsgronden plaatsvinden.

In een gebied met een hoog welstandsniveau, zoals de gebieden aangeduid met “Dorpsgebied bijzonder”, zal eerder sprake zijn van een exces dan in een gebied met een laag niveau. Onderstaande criteria worden gehanteerd in samenhang met de algemene welstandscriteria en eventueel de gebiedsgerichte criteria, de criteria voor kleine plannen en reclame uitingen.

Van een exces (ernstige ontsiering) kan onder meer sprake zijn indien:

  • een bouwwerk of een gedeelte daarvan door het gebruik van sterk met de omgeving contraterende kleuren en/of versieringen van de gevel, de samenhang van het (straat-) beeld verstoort;

  • er op het bouwwerk niet bij het bouwwerk en/of zijn omgeving passende kleuren of schilderingen zijn aangebracht;

  • er te opdringerige reclames zijn;

  • een bouwwerk zich visueel of fysiek afsluit voor zijn omgeving en/of landschap en/of een perceel en/of ander bouwwerk (kan bijv. het geval zijn bij gesloten/niet doorzichtige erfafscheidingen en dichtgezette gevelelementen enz.);

  • bij aanpassing van een bouwwerk architectonische bijzonderheden worden/zijn vernietigd dan wel ontkend (onzorgvuldig zijn bijvoorbeeld het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden door bijvoorbeeld het plaatsen van reclame voor ramen of het deels wegbreken van siermetselwerk en lijsten);

  • er inferieur (armoedig) materiaal is gebruikt;

  • de gevel (bijv. detaillering en voegwerk) in ernstige mate wordt verstoord door (onderdelen van) installaties of door andere toevoegingen;

  • er een grove inbreuk us op wat in de omgeving gebruikelijk is.

De excessenregeling geldt niet indien:

  • De gemeenteraad het gebied of de categorie van bouwwerken volledig welstandsvrij heeft verklaard.

  • Indien het bouwwerk bestemd is om in een tijdelijke behoefte van maximaal vijf jaar te voorzien (tijdelijke vergunning voor maximaal vijf jaar).

8. Werkwijze commissie ruimtelijke kwaliteit

De werkwijze van de commissie is geregeld in de bouwverordening. Samengevat komt die op het volgende neer.

De commissie adviseert op basis van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, zoals deze door de gemeenteraad is vastgesteld. Iedere veertien dagen op een vaste dag houdt de gemandateerde van de commissie zitting in de gemeente. Iedere veertien dagen vergadert de voltallige commissie van de regio. De gemandateerde heeft namens de commissie mandaat om adviezen te verstrekken. Veel aanvragen die voldoen aan de criteria in de welstandsnota kunnen daardoor lokaal direct worden afgedaan met een positief advies. In geval over kleinere bouwaanvragen overleg met de aanvrager gewenst is, wordt deze uitgenodigd voor een volgende zitting. De gemeente of de aanvrager kan verzoeken de planbehandeling te laten plaatsvinden in de regionale commissie.

Ook kan de gemeente of de gemandateerde de commissie laten bijstaan door een externe deskundige op het gebied van landschap, stedenbouw of bijvoorbeeld cultuurhistorie. De gemandateerde is bevoegd om kleinere bouwplannen, waarvan de mening van de commissie bekend mag worden verondersteld, en die niet passen binnen de criteria van de welstandsnota van de gemeente, van een negatief advies te voorzien. Indien de gemandateerde meent dat het plan niet geheel voldoet aan de criteria uit de welstandsnota, kan hij/zij door een toelichtende schriftelijke opmerking het plan adviseren.

Ook kan de gemandateerde indien mogelijk en indien de aanvrager dit wenst, met behulp van schetsen een of meer aanvaardbare oplossingen aan de aanvrager meegeven.

In geval van gerede twijfel dient de gemandateerde het plan altijd voor te leggen aan de regionale commissie. In veel gevallen wordt in nader overleg met de aanvrager gezocht naar een aanvaardbare oplossing die past binnen de criteria van de welstandsnota van de gemeente. In het uiterste geval kan de commissie het plan van een negatief advies voorzien. Dit advies wordt, gemotiveerd, op schrift gesteld door de architect-secretaris van de commissie.

De behandeling van bouwaanvragen door de commissie ruimtelijke kwaliteit is openbaar. Door de publicatie van de agenda van de plannen die worden voorgelegd aan de commissie kunnen betrokkenen en belanghebbenden gebruik maken van de mogelijkheid hierbij aanwezig te zijn, bovendien hebben zij in de toelichtende fase spreekrecht.

9. Slotopmerking

Deze nota komt in de plaats van de nota die de raad heeft vastgesteld op 25 mei 2004. Wanneer de raad nieuwe bestemmingsplannen vaststelt, gelden indien aanwezig, de bijbehorende beeldkwaliteitseisen voor het betreffende ontwikkelingsgebied naast de algemene criteria uit deze nota ruimtelijke kwaliteit. Indien de raad expliciet vaststelt dat een ontwikkelingsgebied welstandsvrij is dan gelden er in dat gebied geen welstandseisen.

Indien er niets wordt vastgesteld worden de criteria van deze nota ruimtelijke kwaliteit aangehouden.

Ondertekening