Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Westvoorne houdende regels omtrent het beleidsplan De krachten gebundeld

Geldend van 27-02-2014 t/m heden

Intitulé

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Westvoorne houdende regels omtrent het beleidsplan De krachten gebundeld

1. Inleiding

Voor u ligt het beleidsplan voor de drie decentralisaties van de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne met de titel ‘De krachten gebundeld’. Dit beleidsplan biedt het inhoudelijk kader voor het vormgeven aan de drie decentralisatieopgaven die voor een forse toename in verantwoordelijkheden op lokaal niveau zorgen. Dit gebeurt door middel van een uitbreiding van de Wmo en de invoering van de Jeugdwet en de Participatiewet. De decentralisatieopgaven vormen niet alleen een transitie van taken, maar geven ook de mogelijkheid tot het transformeren van het gehele sociale domein.

De gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne zijn zich er van bewust dat samenwerking noodzakelijk is om de transitie en transformatie te laten slagen. Het samenspel tussen de aanbieders/welzijnspartijen, inwoners en de gemeente zal veranderen, waarbij samenwerking van groot belang is. Net als de gemeente zelf zullen de aanbieders en welzijnspartijen zich anders moeten gaan organiseren. Hetzelfde geldt voor inwoners. Wij verwachten meer van de eigen kracht van inwoners. De inzet van de verschillende aanbieders leidt tot een sterker geheel. Oftewel: ‘De krachten gebundeld’.

1.1. Achtergrond

Drie decentralisaties

De komende jaren krijgt de gemeente er een aantal grote taken bij in het sociaal domein: de volledige jeugdhulp, de extramurale begeleiding uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Participatiewet. Met deze overheveling van taken en bevoegdheden van de Rijksoverheid naar de gemeente (= decentralisatie of transitie) worden wij verantwoordelijk voor vrijwel de gehele maatschappelijke ondersteuning van onze inwoners, van jong tot oud. Het raakt alle leefgebieden: zorg, welzijn, opvoeding, onderwijs, werk en inkomen en veiligheid. Gemeenten krijgen de opgave om met minder middelen de maatschappelijke ondersteuning slimmer en beter te organiseren. Dit vraagt om een hervorming (= transformatie) van het sociaal domein.

Als gemeente staan we voor de uitdaging om een nieuwe visie, doelen en resultaten te formuleren op de nieuwe taken. Om dit te realiseren zal het beleid (het wat), de organisatie en de middelen (het hoe) moeten worden opgesteld en georganiseerd. Uitgangspunt is om dit in samenhang op te pakken. Dit beleidsplan richt zich hoofdzakelijk op het beleid en (in mindere mate) op de middelen. De vraagstukken rondom de middelen en organisatie zullen de komende maanden (verder) worden uitgewerkt in een implementatieplan.

Bij de drie decentralisaties is sprake van verschillende snelheden in het wetgevingsproces. De stand van zaken half november 2013 is dat het wetsvoorstel Jeugdwet recentelijk door de Tweede Kamer is aangenomen. Behandeling van dit voorstel door de Eerste Kamer is pas in 2014 voorzien.

Het wetsvoorstel Wmo 2015 zal naar verwachting voor het eind van 2013 door het Kabinet naar de

Tweede Kamer voor behandeling worden aangeboden.

Het wetsvoorstel voor de Participatiewet is sinds 2 december 2013 openbaar.

Naast de drie decentralisaties vinden er ook belangrijke wijzigingen plaats in het onderwijsdomein, middels de Wet passend onderwijs. Deze wet is inmiddels in het Staatsblad gepubliceerd en treedt op1 augustus 2014 in werking. Hierbij is het de verantwoordelijkheid van de samenwerkingsverbanden1 om de wetswijziging te implementeren, waarbij samenwerking met de gemeenten verplicht is.

De wettelijke basis van elk van de drie decentralisatie is dus nog niet definitief. Dit bemoeilijkt het aanbrengen van een goede samenhang. Toch geven we met dit beleidsplan hiertoe een aanzet. Wel is de veronderstelling dat op basis van voortschrijdend inzicht dit document altijd aangepast kan worden.

Gemeenten krijgen door de decentralisaties meer verantwoordelijkheden voor een groot aantal cliënten en voor het aanbieden van voorzieningen. Er vindt hierdoor een forse verschuiving plaats op het gebied van inkoop. Het zwaartepunt komt te liggen bij de “zachte” sector. Onderstaande tabel geeft dit weer.

Tabel 1.1: Verdeling inkoop over gemeentelijke sectoren

Jaar

Ca. 1990

Nu

Na 2015

Facilitair

25 %

20 %

15 %

Harde sector

50 %

40 %

30 %

Sociaal domein

25 %

40 %

55 %

Bron: Prof. Dr. Jan Telgen, Gouda, 11 oktober 2013

Met dit beleidsplan willen wij in de periode 2014-2017 richting geven aan de veranderingen in het sociaal domein en de keuzes die we gaan maken. De gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne hebben voor de voorbereiding van de decentralisaties de krachten gebundeld, resulterend in dit beleidsplan. In deze samenwerking bestaat ruimte om lokale accenten te leggen. Bij de inhoudelijke voorbereiding voor dit plan is ook actief samengewerkt met gemeente Brielle en is kennis uitgewisseld op het niveau van Voorne-Putten.

1.2. Positie van dit beleidsplan in het sociale domein

Dit beleidsplan bouwt voort op al bestaande beleidsplannen en de daarin verwoorde kaders en uitgangspunten. De belangrijkste plannen hierbij zijn de Wmo-beleidsplannen. In de huidige Wmo- beleidsplannen van Hellevoetsluis en Westvoorne is een paraplu-visie opgenomen die als kader dient voor het Wmo-beleid én voor de drie decentralisaties. Hier is destijds voor gekozen om te waarborgen dat het Wmo-beleid en het nieuw te vormen beleid rondom de drie decentralisaties optimaal op elkaar aansluiten. De beleidsvoornemens in dit beleidsplan passen dus in de kaders die met het Wmo- beleidsplan al zijn vastgesteld.

Het is de uitdrukkelijke wens van zowel de gemeente Hellevoetsluis als de gemeente Westvoorne om de decentralisaties zoveel mogelijk in samenhang op te pakken. Daarom is ervoor gekozen om één beleidsplan voor de drie decentralisaties op te stellen.

Het beleidsplan is als kader bedoeld voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid op de domeinen Zorg, Jeugd en Participatie. De nadere invulling van de genoemde beleidsmaatregelen vindt plaats in de implementatiefase en zal grotendeels zijn beslag krijgen in het implementatieplan. Als de definitieve wettelijke kaders significant afwijken van de huidige concept kaders en dit gevolgen heeft voor de gedane beleidsvoorstellen, dan zal hier in het implementatieplan aandacht aan worden besteed. Ook is het mogelijk dat de beleidskaders uit het beleidsplan in de verdere uitwerking onwenselijk of onhaalbaar blijken. Ook dan zal een herijking van het beleid plaatsvinden welke indien mogelijk in het implementatieplan wordt meegenomen.

Voor de decentralisatie jeugdzorg zal het definitieve wettelijk kader worden verwerkt in het beleidsplan jeugdzorg dat uiterlijk in november 2014 in besluitvorming zal worden gebracht. Voor de Participatiewet zal ook een aparte notitie worden gewijd aan het beleid, waarbij ook het wettelijk kader wordt behandeld.

Relatie met beleidsplan jeugdzorg

Voortvloeiend uit de samenwerking in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt naast dit beleidsplan voor de decentralisatie jeugdzorg een apart beleidsplan opgesteld. Dit beleidsplan jeugdzorg sluit nauw aan bij de beleidsvoorstellen zoals verwoord in dit beleidsplan.

Relatie met Startnotitie Participatiewet

Een andere decentralisatie wordt gevormd door de Participatiewet. De gemeenten op Voorne-Putten werken hierbij nauw samen en daarom zal er op deze schaalgrootte een startnotitie worden opgesteld. Ook hier zal een nauwe beleidsmatige link worden gelegd met dit beleidsplan.

Relatie met Passend Onderwijs

De samenwerkingsverbanden van het primair en het voortgezet onderwijs hebben middels de Wet Passend Onderwijs de verplichting om ondersteuningsplannen op te stellen. Deze plannen geven aan hoe de scholen voor elk kind passend onderwijs willen realiseren. De gemeenten en samenwerkingsverbanden trekken hierbij samen op, onder andere door de link met de decentralisatie jeugdzorg. In het eerste kwartaal 2014 zullen deze plannen afgerond worden, waarbij een link zal worden gelegd met de visie uit dit beleidsplan.

Geen apart beleidsplan voor decentralisatie AWBZ

Voor de decentralisatie van taken uit de AWBZ naar de Wmo zal geen apart beleidsplan worden opgesteld. Hier is voor gekozen omdat de lokale component hier zeer groot is. Het onderhavige beleidsplan bevat alle benodigde beleidsvoorstellen om deze decentralisatie adequaat te kunnen implementeren.

Beslispunt 1 Het beleidsplan ‘De krachten gebundeld’ wordt als kader voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid op de domeinen Zorg, Jeugd en Participatie voor de periode van 2014-2017 vastgesteld.

1.3. Transitie en transformatie sociaal domein

Het beleidsplan heeft een looptijd van vier jaar. Met dit beleidsplan schetsen de gemeenten

Hellevoetsluis en Westvoorne de gezamenlijke toekomstvisie voor het sociaal domein.

De eerste prioriteit is het goed vormgeven van de transitie van taken om de continuïteit van zorg en ondersteuning te borgen. Tegelijkertijd hebben wij de ambitie het sociaal domein te transformeren. Zoals in de volgende hoofdstukken duidelijk zal worden, verwachten we meer van de eigen kracht van de inwoners, willen we veel meer gaan sturen op resultaat en willen we dat aanbieders zich veel meer gaan richten op participatie en ondersteuning dichtbij huis. Dit is een proces van transformatie waar een langere tijd voor nodig is om dit te kunnen realiseren.

1.4. Procesbeschrijving

Dit beleidsplan is het resultaat van diverse ambtelijke en bestuurlijke bijeenkomsten. Ook is de input van aanbieders en welzijnsinstellingen verwerkt.

Spoorboekje gemeente Hellevoetsluis en workshops

In april 2013 heeft gemeente Hellevoetsluis een spoorboekje opgesteld voor de implementatie van de drie decentralisaties. Het spoorboekje benoemde de benodigde processtappen. In het spoorboekje werden diverse thema’s benoemd die verder uitgediept moesten worden. In juni 2013 is hier een grote ambtelijke bijeenkomst voor georganiseerd, waar ook ambtenaren van Brielle en Westvoorne aanwezig waren.

Werkgroepen

Een aantal vraagstukken speelt bij elke decentralisatie. Voorbeelden hiervan zijn vragen rondom het toekomstig aanbod van hulp en ondersteuning, sturing, toegang, financiën, inkoop en automatisering. Het spoorboekje en de workshops resulteerden erin dat Brielle, Hellevoetsluis en Westvoorne in drie werkgroepen de inhoudelijke bouwstenen voor dit beleidsplan hebben ontwikkeld. Dit is gebeurd in drie werkgroepen: ‘toegang en zorgcoördinatie’, ‘aanbod en arrangementen’ en ‘financiën en inkoop’.

Marktconsultatie

De gemeenten op Voorne vinden het heel belangrijk om het perspectief van aanbieders van zorg en ondersteuning mee te nemen in het beleid rondom de drie decentralisaties. Om deze reden is een marktconsultatie uitgevoerd. Het doel van de marktconsultatie is het vergaren van inzichten en perspectieven van aanbieders die meegenomen kunnen worden in dit beleidsplan voor de transities binnen het sociale domein. De marktconsultatie gaf input voor zowel toegang, zorgcoördinatie, vorming van het aanbod als voor wijze van bekostiging. Deze opbrengsten zijn verwerkt in de diverse inhoudelijke hoofdstukken. Bijlage 1 geeft een samenvatting van de marktconsultatie.

Bijeenkomst aanbieders

Naast de uitgevoerde marktconsultatie is in november 2013 een bijeenkomst georganiseerd waar aanbieders input hebben gegeven over concrete thema’s. Hierbij kwamen onder andere het screeningsinstrument, de wijze van het inzetten van eigen kracht van inwoners en de wijze van bekostiging aan bod. De input van deze bijeenkomst is verwerkt in de inhoudelijke hoofdstukken.

Hellevoetsluis - Informatiebijeenkomsten gemeenteraad en adviesraden

Vanaf 2011 zijn er diverse klankbordbijeenkomsten georganiseerd voor een afvaardiging vanuit de raadscommissie ZWO, de Hellevoetse Jongerenraad en de Adviesraad Welzijn. In 2013 zijn vervolgens diverse informatiebijeenkomsten georganiseerd voor de gemeenteraad, de raadscommissies en de drie adviesraden. Naast de informerende functie van deze bijeenkomsten, werd in deze bijeenkomsten ook input voor dit plan gegeven.

Westvoorne – Informatieavonden gemeenteraad

Vanaf begin 2012 zijn er diverse bijeenkomsten georganiseerd, zoals informatiebijeenkomsten in het kader van de overgang AWBZ naar Wmo en op het gebied van decentralisatie jeugdzorg. De Adviesraad Wet maatschappelijke ondersteuning & sociale zaken en Jeugdraad zijn ook betrokken. Vanaf de zomer 2013 staan de decentralisaties maandelijks op de agenda in de raadscommissie Inwonerszaken.

Beleidsplan

Eindresultaat van de bovenstaande stappen is dit beleidsplan drie decentralisaties 2014-2017. De in dit plan genoemde ambities en doelstellingen bouwen voort op de eerder vastgestelde Wmo- beleidsplannen ‘Eigen kracht, samen sterk’ (Hellevoetsluis) en ‘Iedereen telt‘ (Westvoorne).

1.5. Vervolg

Dit beleidsplan geeft de kaders weer voor de aanpak van de drie decentralisaties. In 2014 dienen nog heel veel zaken verder te worden uitgewerkt. Dit beleidsplan geeft voor een aantal onderwerpen hiervoor een eerste aanzet, maar de meeste onderwerpen blijven in dit plan logischerwijs nog onderbelicht. Na de besluitvorming over dit beleidsplan zal de implementatiefase starten. Hiervoor zal een implementatieplan worden opgesteld.

In het implementatieplan zal aandacht bestaan voor de gevolgen van dit beleidsplan voor onder andere ambtelijke capaciteit, de ICT, het inkoopproces en de communicatie. Ook zal in het implementatieplan uitgebreid aandacht worden besteed aan kwaliteitsborging- en bewaking, de invulling van het klachtrecht en de vormgeving van cliëntparticipatie, een vertrouwenspersoon en een medezeggenschapsraad. In de implementatiefase zal ook worden ingegaan op de wijze waarop de raad de monitorende rol kan vervullen en over hoe de aanbieders aan de gemeenten verantwoording dienen af te leggen over hun resultaten.

1.6. Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de drie decentralisaties, inclusief de wijze waarop gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne hierbij met andere gemeenten samenwerken. Hierbij wordt ook ingegaan op de verschillende doelgroepen per decentralisatie, de bijbehorende budgetten en het huidige zorggebruik.

Hoofdstuk 3 benoemt de uitgangspunten die gehanteerd worden voor de transitie en transformatie van het sociale domein. Hierbij is specifieke aandacht voor de nieuwe verhoudingen tussen de gemeenten, de aanbieders en de inwoners.

Hoofdstuk 4 betreft de voorgestelde transformatie van het aanbod. Hoofdstuk 5 gaat in op hoe we de toegang willen organiseren. Hoofdstuk 6 gaat in op de nu beschikbare informatie rondom financiën Hoofdstuk 7 benoemt de diverse opties voor wat betreft bekostiging en inkoop en doet hierbij een voorstel. Hoofdstuk 8 geeft ten slotte een samenvatting, een overzicht van de diverse beslispunten en blikt vooruit.

Er zijn negen bijlagen. Bijlage 1 bevat een samenvatting van de uitgevoerde marktconsultatie. Bijlage2 geeft een schematisch overzicht van de huidige verdeling van verantwoordelijkheden in het sociaal domein en de toekomstige. Bijlage 3 gaat in op de nieuwe doelgroepen vanuit de AWBZ, inclusief een beschrijving van de grondslagen. Bijlage 4 geeft een overzicht van de nieuwe gemeentelijke doelgroepen voortkomend uit de decentralisatie jeugdzorg. Bijlage 5 geeft de wijze van samenwerking weer. Bijlage 6 geeft een overzicht van de huidige en nieuwe producten. Bijlage 7 bevat een overzicht van de voor- en nadelen van de verschillende bekostigingsvormen. Bijlage 8 geeft een overzicht van het besluitvormingstraject. Bijlage 9 bevat een afkortingenlijst.

1.7. Samenvatting en beslispunten

De komende jaren krijgt de gemeente er een aantal grote taken bij in het sociaal domein: de volledige jeugdhulp, de extramurale begeleiding uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de taken voortvloeiend uit de Participatiewet. Met deze overheveling van taken en bevoegdheden van de Rijksoverheid naar de gemeente worden wij als gemeenten verantwoordelijk voor vrijwel de gehele maatschappelijke ondersteuning van onze inwoners, van jong tot oud.

Dit beleidsplan schetst de toekomstvisie van gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne op het sociaal

domein. Hierbij wordt in eerste instantie ingezet op transitie en vervolgens op transformatie. Dit beleidsplan vormt de komende jaren de kapstok voor het gehele sociale domein. Momenteel is de wettelijke basis van elk van de drie decentralisaties nog niet definitief. Het is daarom mogelijk dat het nodig blijkt het beleidsplan tussentijds bij te stellen.

Na vaststelling van dit beleidsplan zal een implementatieplan worden opgesteld met daarin specifieke aandacht voor de gevolgen van de decentralisaties op de ambtelijke organisatie.

 

Beslispunt

 

1.

Het beleidsplan ‘De krachten gebundeld’ wordt als kader voor de ontwikkeling en uitvoering van

beleid op de domeinen Zorg, Jeugd en Participatie voor de periode van 2014-2017 vastgesteld.

2. Beschrijving decentralisaties

Voordat de inhoudelijke beleidslijnen uiteen worden gezet, geeft dit hoofdstuk een typering per decentralisatie en er wordt ingezoomd op de intergemeentelijke samenwerking. Bijlage 2 geeft een schematische weergave van de huidige en nieuwe taken van de gemeente op het gebied van AWBZ/Wmo en jeugd.

2.1. Decentralisatie AWBZ naar de Wmo

2.1.1 Invoering Wet Langdurige Intensieve Zorg (‘kern-AWBZ’)

In het toekomstige stelsel van langdurige zorg is sprake van een zogenaamde ‘kern-AWBZ’, gevormd door de wet Langdurige Intensieve Zorg (LIZ). De wet LIZ dient op 1 januari 2015 in werking te treden.

De wet is bestemd voor kwetsbare mensen (volwassenen en kinderen) die vanwege de zwaarte en ernst van hun beperkingen niet (meer) in staat zijn in de thuisomgeving te wonen. De wet maakt het mogelijk om gebruik te maken van een combinatie van zorg, bescherming en veiligheid aan kwetsbare mensen waarbij sprake is van (soms volledig) regieverlies. Doelstelling van de wet is zorgdragen voor een goede kwaliteit, toegankelijkheid en beschikbaarheid van deze 24-uurs intramurale zorg voor de meest kwetsbaren. De wet belegt de verantwoordelijkheid voor dit type zorg op rijksniveau.

De wet LIZ kent een strikte afbakening ten opzichte van voorliggende wetten als de Wmo en de Zorgverzekeringswet (Zvw). De indicatiestelling blijft in handen van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Dit orgaan bepaalt of een recht op zorg bestaat en welke zorgzwaarte een cliënt heeft. Mensen die aanspraak kunnen maken op de wet LIZ zijn volwassenen en kinderen onder de 18 jaar2 met ofwel cognitieve beperkingen en/of gedragsproblemen (met niet of nauwelijks eigen regie en overzicht) ofwel dusdanige fysieke beperkingen hebben waardoor zij niet in staat zijn (tijdig) om hulp te vragen en dagelijks meerdere keren ongeplande zorg nodig hebben. De mogelijkheden om de zorg in de eigen omgeving vorm te geven met hulp van het sociale netwerk, de Wmo, Zvw of de Jeugdwet zijn niet (meer) voldoende, verantwoord en doelmatig. Deze cliënten zijn daarom aangewezen op een veilige, beschermende woonomgeving waar een samenhangend pakket van zorg wordt geleverd en permanent toezicht gehouden wordt, omdat de cliënt een gevaar voor zichzelf en anderen vormt en niet (meer) in staat is hulp in te roepen.

Gevolgen voor gemeenten van het inzetten op langer zelfstandig thuis wonen

Het aantal cliënten dat aanspraak maakt op de wet LIZ zal veel kleiner zijn dan het aantal cliënten dat nu vanuit de AWBZ aanspraak maakt op intramurale zorg. Dit is het gevolg van het inzetten op langer zelfstandig thuis wonen. Dit betekent dat bepaalde groepen mensen die voorheen aanspraak konden maken op intramuraal wonen, straks langer thuis blijven wonen en daar gebruik maken van zorg uit de (nieuwe) Wmo, de Zorgverzekeringswet en de Jeugdwet. Deze beweging is al ingezet per 1 januari

2013 omdat sinds die datum cliënten die voor het eerst een indicatie aanvragen voor één van de lichtste zorgzwaartepakketten (1 en 2), al geen recht meer hebben op het ontvangen van deze zorg in een intramurale setting.

Naar verwachting gaat het in heel Nederland uiteindelijk om minder dan 200.000 mensen die gebruik maken van de wet LIZ. Dit aantal is in het begin (veel) hoger, omdat bestaande cliënten hun recht op verblijf in een instelling behouden.

Dit betekent ook dat de effecten voor gemeenten in het begin nog niet zo groot zijn; alleen nieuwe cliënten die voor het eerst een indicatie aanvragen voor intramurale zorg moeten – als zij volgens het CIZ niet aan de nieuwe criteria voldoen – bij de gemeente aankloppen voor hulp. Op termijn zullen meer en meer mensen zich richten tot de gemeente, omdat zij een beroep doen op de Wmo in plaats van de LIZ.

2.1.2 Overheveling extramurale begeleiding van AWBZ naar Wmo

Per 2015 worden de functies extramurale begeleiding (dagbesteding en individuele begeleiding) en kortdurend verblijf (incl. het bijbehorende vervoer) geschrapt uit de AWBZ en overgeheveld naar het gemeentelijke domein3. Gemeenten krijgen circa 75% van het budget hiervoor.

  • Dagbesteding betreft activiteiten die zowel residentieel als ambulant kunnen zijn en een recreatief of therapeutisch karakter hebben.

  • Individuele begeleiding is bedoeld om de zelfredzaamheid te versterken of te behouden en kan gericht zijn op diverse leefgebieden. Zoals de maatregel nu is uitgewerkt gaan bestaande en nieuwe cliënten op hetzelfde moment over naar de (aangepaste) Wmo. Wel is er mogelijk

  • sprake van een overgangsrecht voor bestaande cliënten.

  • Bij kortdurend verblijf logeert iemand kort in een instelling, bijvoorbeeld een verpleeghuis of verzorgingshuis omdat een cliënt behoefte heeft aan zorg met permanent toezicht. Dit kan ook dienen ter ontlasting van de mantelzorger.

  • Vervoer betreft het bijbehorende vervoer/de vervoerskosten bij de gedecentraliseerde extramurale functies begeleiding en kortdurend verblijf.

2.1.3 Begeleiding bij dagelijkse levensverrichtingen van AWBZ naarWmo

Per 2015 kunnen mensen geen aanspraak meer maken op de extramurale functie persoonlijke verzorging vanuit de AWBZ4. Oorspronkelijk was het voornemen van de Rijksoverheid om gemeenten verantwoordelijk te maken voor het organiseren van deze vorm van zorg voor mensen die dit nodig hebben. Op basis van een kamerbrief van staatssecretaris Van Rijn en een aanvullend akkoord tussen het Kabinet en de Vereniging Nederlandse Gemeenten is dit inmiddels teruggedraaid. In de nieuwe Wmo komt geen verantwoordelijkheid voor Persoonlijke Verzorging met verwijzing naar specifieke doelgroepen of grondslagen. In plaats daarvan wordt de huidige functie Persoonlijke Verzorging overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet en vormgegeven middels een aanspraak ‘Wijkverpleging’. Het gaat om de Persoonlijke Verzorging welke verband houdt met fysieke beperkingen en vaak in samenhang met verpleging geboden wordt.

Gemeenten worden wel verantwoordelijk voor begeleiding bij dagelijkse levensverrichtingen. Deze vorm van begeleiding sluit inhoudelijk aan bij de over te hevelen functie Begeleiding. Gemeenten ontvangen hiervoor een bedrag ter hoogte van 5% van het landelijke budget voor Persoonlijke Verzorging.

2.1.4 Samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars:wijkverpleegkundigen in wijkteams

De samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars wordt vastgelegd in de toelichting op het Besluit Zorgverzekeringwet (Zvw). In de toelichting op de aanspraak ‘Wijkverpleging’ (zie ook 2.1.3.) wordt vastgelegd dat elk gemeentelijk wijkteam kan beschikken over de functie wijkverpleegkundige. In de aanspraak en toelichting worden de preventieve, signalerende, coördinerende en overlegfuncties van de wijkverpleegkundige beschreven. Het beschikbare budget voor de deelname van wijkverpleegkundigen aan wijkteams en de bijbehorende werkzaamheden wordt geoormerkt in de bekostigingssystematiek tussen Rijk en zorgverzekeraars. Dit betekent dat zorgverzekeraars en gemeenten afspraken moeten maken over de gewenste inzet van de wijkverpleegkundige en de afstemming tussen zorg en maatschappelijke ondersteuning in de wijk.

Aanvullend hierop heeft het ministerie van VWS toegezegd om middelen beschikbaar te stellen voor de implementatie van sociale wijkteams5.

2.1.5 Overheveling (middelen voor) cliëntondersteuning

De middelen voor cliëntondersteuning worden op dit moment vanuit de AWBZ jaarlijks aan MEE verstrekt, die deze taak landelijk uitvoert. Per 2015 zullen de middelen voor cliëntondersteuning echter overgeheveld worden naar gemeenten. Vanaf dat moment zullen gemeenten, wanneer de situatie daar om vraagt en/of een inwoner dit wenst, een integraal vraagverhelderend gesprek aan moeten gaan met mensen die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. De inzet van mantelzorg en het sociale netwerk moet hierbij meegenomen worden. Gemeenten hebben dan de taak om van tevoren uit te zoeken of een cliënt in staat is om zelfstandig een dergelijk gesprek te kunnen voeren. Wanneer dit niet het geval blijkt, voorziet de gemeente zelf in cliëntondersteuning.

2.1.6 Overheveling niet op behandeling gericht verblijf voor mensen met psychiatrische problemen

Gemeenten worden in 2015 waarschijnlijk verantwoordelijk voor de ondersteuning/begeleiding van mensen met psychiatrische problemen in een beschermende woonomgeving, wanneer de zorg primair op begeleiding is gericht (en er niet of nauwelijks behandeling geboden wordt). Ook het bieden van de woonomgeving aan deze doelgroep wordt een taak van gemeenten. De bijbehorende budgetten worden volledig overgeheveld. Vooralsnog is de bedoeling om de verantwoordelijkheid bij de centrumgemeenten te beleggen, zodat zij de mogelijkheid hebben om een integraal OGGZ+ beleid te voeren. Dit betekent dat regiogemeenten zoals Hellevoetsluis en Westvoorne geen formele zeggenschap hebben in de vormgeving van deze zorg.

2.1.7 Overheveling inloopfunctie GGZ

Gemeenten worden verantwoordelijk voor het creëren van de voormalige inloopfunctie GGZ als laagdrempelige voorziening. De huidige inloop GGZ is een laagdrempelige voorziening waar mensen met een psychisch of psychiatrisch probleem zonder indicatie terecht kunnen voor activiteiten, sociale contacten, informatie en advies.

2.1.8 Inperking van huishoudelijke hulp

Met ingang van 2015 worden de aanspraken op huishoudelijke hulp vervangen door een maatwerkvoorziening voor mensen die het echt nodig hebben en er zelf (financieel) niet in kunnen voorzien. Gemeenten houden 60% van het budget om breed in te zetten voor ondersteuning van inwoners. Het is nog onduidelijk in hoeverre gemeenten zelf de (inkomens)criteria kunnen bepalen waaraan een inwoner moet voldoen om nog voor huishoudelijke hulp in aanmerking te komen.

De aanspraak op huishoudelijke hulp in 2014 blijft bestaan, maar hiervoor zal ook een bijdrage van gemeenten gevraagd worden in de dekking van de kosten.

2.2. Decentralisatie jeugdzorg

Het stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor het eerste verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren. Deze inzet vloeit ook voort uit het VN-Verdrag over de rechten van het kind. Omdat het huidige jeugdstelsel verschillende tekortkomingen laat zien, is een omslag (transformatie) nodig die leidt tot:

  • 1.

    Preventie en uitgaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk;

  • 2.

    Minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren;

  • 3.

    Eerder (jeugd)hulp op maat voor kwetsbare kinderen;

  • 4.

    Integrale hulp met betere samenwerking rond gezinnen: één gezin, één plan, één regisseur;

  • 5.

    Meer ruimte voor jeugdprofessionals en vermindering van regeldruk.

In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Door de decentralisatie zijn gemeenten beter in staat om - afgestemd op de lokale situatie – maatwerk te leveren en verbinding te leggen met zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid. Door ontschotting van budgetten wordt betere samenwerking rond gezinnen mogelijk.

Als gemeente staan we voor de volgende opgaven:

  • Het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod;

  • Het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen en psychische problemen en stoornissen;

  • Het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp (jeugdhulpplicht, vergelijkbaar met de compensatieplicht Wmo) als jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden;

  • De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

  • Het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling;

  • De regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid.

Om de doelstellingen voor het nieuwe jeugdstelsel te halen, is het belangrijk dat de toegang tot de jeugdhulp door gemeenten goed vormgegeven wordt. Bij het organiseren van de toegang gaat elke gemeente uit van de volgende uitgangspunten:

  • Organiseren van herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp;

  • Waarborgen dat passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is;

  • Voorzien in een consultatiefunctie voor professionals die werken met jeugdigen;

  • Mogelijk maken van directe interventie in crisissituaties;

  • Bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, zo snel mogelijk specialistische hulp inschakelen of een verzoek tot onderzoek door de raad voor de kinderbescherming overwegen;

  • Kosteloos en anoniem advies beschikbaar stellen voor jeugdigen met vragen over opgroeien en opvoeden (kindertelefoon).

  • Ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden. De uitgangspunten van eigen kracht en één gezin, één plan, één regisseur staan hierbij centraal.

Door middel van een gesprek met de jongere, de ouders en het sociale netwerk zal in beeld gebracht worden wat de hulpvraag is en of en op welke manier de eigen kracht van de jeugdige, het gezin en het sociale netwerk kan worden ingezet. Als zij het probleem niet zelf kunnen oplossen, wordt bekeken welke jeugdhulp het meest passend is. Het kind en zijn ouders zijn daarbij het uitgangspunt. De professional dient de afweging te kunnen maken of de hulpvraag van het gezin voldoende is om de veiligheid van het kind te garanderen.6

De huisarts behoudt met de decentralisatie jeugdzorg zijn rol als doorverwijzer naar jeugd-ggz. Gemeenten maken op landelijk en lokaal niveau afspraken met huisartsen over inzet van deze artsen en doorverwijzing naar jeugdhulp.

2.3. Participatiewet

De regering heeft de ambitie om iedereen in staat te stellen als volwaardig inwoner mee te doen en bij te dragen aan de samenleving. Voor de meeste mensen is meedoen vanzelfsprekend; zij hebben een baan, kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud en zijn ook op andere manieren maatschappelijk actief. Voor andere mensen is volwaardig meedoen een grotere opgave. De regering gaat zo veel mogelijk uit van de eigen kracht van mensen en biedt ondersteuning waar dit nodig is. Het wetsvoorstel voor de Participatiewet is op deze uitgangspunten gebaseerd.

Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohesie en de economie. De regering streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt die plaats biedt voor jongeren en ouderen en voor mensen met en zonder beperking. De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. De Participatiewet draagt zo bij aan de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen aan de maatschappij. De doelgroep van de wet zijn mensen met arbeidsvermogen die zijn aangewezen op, al dan niet tijdelijke, ondersteuning om in hun bestaan te voorzien en/of op ondersteuning om aan het werk te komen.

In de huidige situatie bestaan er voor mensen met arbeidsvermogen verschillende regelingen: de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet werk en bijstand (WWB). Deze regelingen kennen verschillende rechten en plichten ten opzichte van elkaar wat verwarring schept. Bovendien zijn de regelingen te weinig activerend. De regering vindt deze situatie ongewenst.

Met de Participatiewet7 voert de regering het principe van één regeling consequent door voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking, die daarvoor aangewezen zijn op ondersteuning. Voor iedereen uit deze doelgroep gaan dezelfde rechten en plichten gelden. Jongeren met een arbeidsbeperking maar met arbeidsmogelijkheden komen niet langer in de Wajong terecht, maar horen tot de doelgroep van de Participatiewet. Mensen die nu al een Wajonguitkering hebben, worden beoordeeld op arbeidsvermogen. Als zij arbeidsvermogen hebben en zijn aangewezen op ondersteuning, behoren zij tot de doelgroep van de Participatiewet.

De Wajong blijft bestaan voor mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. UWV blijft de Wajong uitvoeren. De regering heeft ervoor gekozen om het zittend bestand te beoordelen op arbeidsvermogen en de mensen met arbeidsvermogen zo veel mogelijk te laten werken. De mensen met arbeidsvermogen zullen gefaseerd onder de Participatiewet komen te vallen.

De Wsw wordt met ingang van 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom. Voor sommige mensen zal het ook vanaf die datum nodig blijven om in een beschutte werkomgeving te werken. Mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, kunnen op basis van de Participatiewet in een beschutte werkomgeving aan de slag. De Wsw blijft bestaan voor de mensen die nu al in de

Wsw werkzaam zijn. Mensen die op 31 december 2014 in een Wsw-dienstbetrekking werken, houden hun wettelijke rechten en plichten. De regering geeft gehoor aan de bezwaren van gemeenten en de sociale-werkvoorzieningsector tegen het tempo waarin de efficiencyverbetering zou worden doorgevoerd in het wetsvoorstel WWNV. De Participatiewet verdubbelt de termijn die gemeenten en de sector daarvoor hebben van drie naar zes jaar. Daarmee krijgen gemeenten de tijd om de noodzakelijke transitie van de uitvoering van de Wsw op een verantwoorde manier door te voeren.

De beoogde invoeringsdatum van de Participatiewet is 1 januari 2015. Vanaf deze datum bestaat de WWB niet meer onder deze naam, maar wordt deze opgenomen in de Participatiewet. Gemeenten krijgen een centrale rol in de uitvoering van de wet. Zij kunnen voor de doelgroep een scala aan instrumenten en voorzieningen inzetten. Gemeenten krijgen daarmee meer mogelijkheden om ondersteuning op maat te leveren.

2.4. Passend Onderwijs

Op 1 augustus 2014 treedt de Wet Passend Onderwijs in werking. De samenwerkingsverbanden8 krijgen dan een zorgplicht. Dat betekent dat zij ervoor verantwoordelijk zijn om elk kind een goede onderwijsplek te bieden. Om dit te bewerkstelligen hebben de samenwerkingsverbanden de wettelijke taak gekregen een ondersteuningsplan op te stellen. In het ondersteuningsplan leggen zij vast hoe het passend onderwijs voor elk kind wil realiseren. Over deze ondersteuningsplannen dienen de samenwerkingsverbanden en gemeenten te overleggen (een op overeenstemming gericht overleg).

Hoewel het maken van een ondersteuningsplan een verantwoordelijkheid is van het onderwijs, heeft het plan gevolgen voor de gemeenten, bijvoorbeeld rondom onderwijshuisvesting, leerlingenvervoer en leerplicht. Er zijn ook inhoudelijke verbanden met de decentralisatie jeugdzorg en de koppeling onderwijs en zorg. De gemeenten en de schoolbesturen hebben immers een zorgplicht voor dezelfde kinderen. Afstemming en gezamenlijke afspraken zijn van groot belang.

De gemeenten en samenwerkingsverbanden op Voorne-Putten trekken daarom samen op in het opstellen van de ondersteuningsplannen. Deze ondersteuningsplannen zullen voor twee jaar worden vastgesteld. In het eerste half jaar 2014 zal hierover een collegeadvies worden opgesteld.

Er is een directe link met Passend Onderwijs en de decentralisatie jeugdzorg. Toch wordt Passend Onderwijs in dit stuk verder buiten beschouwing gelaten omdat de gemeente bij Passend Onderwijs niet de regievoerende aanbieder is. De koppeling zal plaatsvinden in de ondersteuningsplannen.

2.5. Beschrijving nieuwe doelgroepen

Deze paragraaf geeft een beschrijving van de nieuwe doelgroepen, benoemt de bijbehorende macrokosten en gaat in op het zorggebruik. De cijfers worden hierbij gepresenteerd volgens de nieuwe wettelijke indeling met een splitsing tussen de vernieuwde Wmo en de Jeugdwet.

De AWBZ-cijfers voor jongeren zijn dus meegenomen in de tabellen rondom de jeugdzorg, aangezien deze doelgroep per 1 januari 2015 onder de Jeudgwet zullen vallen. De cijfers die worden gepresenteerd rondom de decentralisatie AWBZ hebben alleen betrekking op volwassenen.

2.5.1 AWBZ/Wmo

Met de decentralisatie van een deel van de AWBZ naar de Wmo krijgen de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne te maken met een nieuwe doelgroep die deels onbekend is voor gemeenten. Deze paragraaf geeft op hoofdlijnen inzicht in de omvang van deze doelgroep.

Afgegeven indicaties

In de tabel hieronder is het totale aantal unieke indicaties weergegeven voor de functies Begeleiding en Kortdurend Verblijf gezamenlijk9. Bij het product begeleiding gaat het in een groot deel van de gevallen om mensen met een psychiatrische aandoening.

Het aantal cliënten met een indicatie voor Persoonlijke Verzorging die feitelijk betrekking heeft op begeleiding bij dagelijkse levensverrichtingen is niet bekend, dus is niet in de tabel opgenomen.

Tabel 2.1: Unieke indicaties volwassenen op 1-1-2013 per productgroep voor de decentralisatieAWBZ

Product

Unieke indicaties

Hellevoetsluis

Unieke indicaties

Westvoorne

Begeleiding (BGG+BGI+KVB)

285

85

Kosten

Voor de gemeente Hellevoetsluis gaat er in de Begeleiding van volwassenen om totale kosten vanruim € 3,3 miljoen. Voor de gemeente Westvoorne gaat het om ruim € 1,1 miljoen. Voor begeleiding bij dagelijkse levensverrichtingen zullen gemeenten 5% van de huidige kosten voor Persoonlijke Verzorging ontvangen. Om die reden is in tabel 2.1 uitgegaan van 5% van de totale kosten.

Tabel 2.2: Kosten 2011/2012 volwassenen per product voor de decentralisatie AWBZ

Product

Kosten Hellevoetsluis

Kosten Westvoorne

Begeleiding groep (inclusief vervoer) (BGG)

€ 1.458.561

€ 598.526

Begeleiding individueel (BGI)

€ 1.826.252

€ 527.929

Kortdurend verblijf (KVB)

€ 63.171

€ 38.665

Totaal Begeleiding

€ 3.347.984

€ 1.165.120

 
 
 

Persoonlijke verzorging (PV) 5%

€ 244.759

€ 175.815

Totaal

€ 3.592.743

€ 1.340.935

Bron: Vektis databestanden Hellevoetsluis, totale kosten (kosten PGB 2011 en ZIN 2012)

2.5.2 Jeugdzorg

De gemeenten op Voorne-Putten hebben gezamenlijk gezorgd voor een analyse van de nieuwe doelgroepen en financiering met betrekking tot de decentralisatie jeugdzorg. Deze ‘financiële jeugdstaat’ is voor Hellevoetsluis en Westvoorne als aparte bijlage aan dit beleidsplan toegevoegd (bijlage 4). Deze paragraaf geeft op hoofdlijnen inzicht in de nieuwe doelgroepen, het aantal cliënten en de huidige kosten.

Nieuwe doelgroepen

De nieuwe doelgroepen van de gemeente door de decentralisatie jeugdzorg zijn te onderscheiden in drie zorgdomeinen. Ten eerste wordt het begrip geïndiceerde jeugdzorg gebruikt waarin zowel de huidige taken van Bureau Jeugdzorg als de Jeugd- en Opvoedhulp wordt verstaan. Bureau Jeugdzorg heeft in de huidige organisatie diverse taken: toegang, taken rondom jeugdbescherming en jeugdreclassering, voogdij en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. De indicaties die Bureau Jeugdzorg afgeven aan aanbieders zijn te ordenen naar ambulant, dagbehandeling, residentieel, pleegzorg en crisisopvang.

Het tweede zorgdomein betreft de Jeugd-GGZ, waarbij een splitsing wordt gemaakt in eerstelijns psychologische zorg en tweedelijns gespecialiseerde GGZ.

Het derde en laatste zorgdomein betreft de Jeugd-AWBZ. Het grootste gedeelte van de cliënten onder de 18 jaar dat nu gebruikmaakt van de AWBZ gaat vanaf 2015 onder de Jeugdwet vallen. Alleen de kinderen en jongeren met een zware intramurale indicatie blijven in de kern-AWBZ.

Kosten en zorggebruik

Onderstaande tabellen geven een globaal overzicht van de kosten en het aantal cliënten behorende bij de nieuwe gemeentelijke taken op het gebied van jeugdzorg. In bijlage 4 is een specificatie van tabel 2.3 opgenomen.

Tabel 2.3: Kosten 2011 per zorgdomein voor de decentralisatie jeugdzorg*

Zorgdomein

Kosten 2011 Hellevoetsluis

Kosten 2011 Westvoorne

Geïndiceerde jeugdzorg (Bureau Jeugdzorg en Jeugd- en opvoedhulp)

€ 3.204.199

€ 2.770.761

Geïndiceerde jeugdzorg (Bureau

€ 1.973.305

€ 775.848

Jeugd-AWBZ9

€ 1.685.381

€ 333.629

Totaal

€ 6.862.885

€ 3.880.238

* De kosten voor geïndiceerde jeugdzorg zijn voor Westvoorne relatief hoog. Dit is te verklaren door de locatie van jeugdzorgaanbieder Horizon waar residentiële jeugdzorg wordt aangeboden.

Tabel 2.4: Aantal cliënten 2011 per zorgdomein voor de decentralisatie jeugdzorg

Zorgdomein

Aantal cliënten 2011

Hellevoetsluis

Aantal cliënten 2011

Westvoorne

Geïndiceerde jeugdzorg (Bureau

Jeugdzorg en Jeugd-en opvoedhulp)

145

87

Jeugd-GGZ 1e lijns

81

35

Jeugd-GGZ 2e lijns

562

143

Jeugd-AWBZ extramuraal

42

7

Jeugd-AWBZ intramuraal

6

0

2.5.3 Participatiewet

Beschrijving nieuwe doelgroepen

Zoals eerder aangegeven zorgt de Participatiewet ervoor dat er één regeling komt voor iedereen die in staat is om te werken. Het huidige stelsel wordt zo minder complex en transparanter. Als gevolg hiervan zal het totaal aantal bijstandsgerechtigden worden aangevuld met een tweetal ‘nieuwe’ doelgroepen die gezamenlijk wettelijk verankerd worden in de Participatiewet.

Ten eerste de Wsw. Gemeenten zijn reeds verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Deze groep is derhalve reeds bekend. Dit wordt mede veroorzaakt doordat een aantal Wsw’ers reeds een (aanvullende) bijstandsuitkering ontvangen. Met het sluiten van de Wsw zullen alle personen met een sw-indicatie die momenteel op de wachtlijst staan onder de verantwoordelijkheid van gemeenten komen te vallen door middel van de Participatiewet. Hetzelfde geldt voor de eventuele nieuwe aanwas. Er zal dus geen nieuwe instroom plaatsvinden. De Wsw’ers die reeds werkzaam zijn binnen het sw-bedrijf blijven hier werken. Voor deze bestaande groep wordt de Wsw afgebouwd middels natuurlijk verloop.

De Wajongers vormen de tweede doelgroep. Aangezien de personen tot op heden volledig onder de verantwoordelijkheid van het UWV vallen, vormen zij wel echt een nieuwe doelgroep. Wajongers met een verdiencapaciteit zullen vanaf 2015 stapsgewijs over worden geheveld naar gemeenten. De verwachting is dat uiteindelijk 27% van de huidige Wajongers over zal gaan naar de gemeenten. Dit zal worden aangevuld met de jaarlijkse aanwas.

De onderstaande tabel geeft de verschillen weer tussen de huidige en nieuwe situatie.

Tabel 2.5: Overzicht nieuwe doelgroepen Participatiewet

Huidige doelgroep en

verantwoordelijkheid

Nieuwe situatie

Bijstandsgerechtigden. Verantwoordelijkheid

gemeente door middel van de WWB.

De wet vervalt per1 januari 2015 en gaat over in de

Participatiewet. Geen wijziging in doelgroep voor het gemeentelijk beleid.

Mensen met behoefte aan een beschutte

werkomgeving. Verantwoordelijkheid gemeente door middel van de Wsw.

Instroom voor de Wsw stopt per 1 januari 2015.

Mensen die in een beschutte werkomgeving dienen te werken,vallen onder de Participatiewet. De personen die op 31 december 2014 middels een

Wsw-dienstbetrekking werken, houden hun wettelijke rechten en plichten.

Personen die voor hun achttiende levensjaar

duurzaam beperkt/geen arbeidsvermogen hebben. Uitvoering door de UWV op basis van de Wajong.

De Wajong blijft bestaan voor mensen die geen

duurzaam arbeidsvermogen hebben (uitvoering door UWV). De mensen met arbeidsvermogen zullen onder de Participatiewet gaanvallen.

Onduidelijkheid over middelen vanuit het Rijk en het aantal cliënten

De concept wettekst van de Participatiewet is nog niet officieel openbaar gesteld en daardoor is er nog veel onduidelijk. Zo is nog onduidelijk welke effect de Participatiewet exact zal hebben op de gemeentelijke bestanden en het aantal cliënten. Om toch een beeld te geven van de financiële omvang van de Participatiewet wordt in hoofdstuk 6 een inschatting gemaakt van de verwachte budgetten die Hellevoetsluis en Westvoorne vanuit het Rijk zullen ontvangen voor (nieuwe) taken op het gebied van re-integratie en de Wsw.

2.6. Stapelingsmonitor Hellevoetsluis en Westvoorne

Er is landelijk een stapelingsmonitor uitgevoerd waarvan de gegevens voor individuele gemeenten beschikbaar zijn10. Hieruit wordt duidelijk hoeveel huishoudens van één of meerdere regelingen gebruik maken en welke regelingen dit zijn. De belangrijkste gegevens zijn hier weergegeven. Het betreft gegevens uit peiljaar 2011. Het gaat om het gebruik van regelingen over de termijn van het gehele jaar. De stapeling hoeft dus niet precies tegelijkertijd te zijn geweest maar kan ook volgtijdelijk zijn geweest binnen hetzelfde jaar. De cijfers hebben geen betrekking op de jeugdzorg.

Gebruik regelingen

In totaal maken in Hellevoetsluis 8815 huishoudens (50%) gebruik van één of meerdere regelingen op het Sociaal Domein. In Westvoorne zijn dit 2975 huishoudens (47%).

Hieronder is voor de belangrijkste regelingen weergegeven hoeveel huishoudens hiervan gebruik hebben gemaakt in 2011. Hierin is nog niet de samenloop weergegeven.

Tabel 2.6: Gebruik regelingen op huishoudenniveau

Regeling

Aantal Hellevoetsluis

Aantal Westvoorne

WSW indicatie

80

15

WWB

795

90

WW

1210

275

Wajong

355

85

WAO

950

270

WMO huishoudelijke verzorging

910

395

AWBZ groepsbege-leiding

100

40

AWBZ individuele begeleiding

185

70

Jeugd-GGZ (AWBZ)11

44

11

Jeugdzorg12

94

15

Jeugd-GGZ (Zvw)13

19

1

Samenloop in gebruik van regelingen

In het onderzoek zijn uiteenlopende regelingen meegenomen15. Hieronder is weergegeven hoe het gebruik van de huishoudens die van één of meer regelingen gebruik maken, is opgebouwd.

Tabel 2.7.: Aantal regelingen per huishouden

Aantal regelingen

% Hellevoetsluis

% Westvoorne

Huishoudens met 1 regeling

42%

47%

Huishoudens met2 regelingen

28%

27%

Huishoudens met 3 regelingen

16%

13%

Huishoudens met4 regelingen

8%

8%

Huishoudens met 5 of meer regelingen

6%

5%

De in het onderzoek betrokken regelingen zijn ingedeeld in vier overkoepelende clusters. Hieronder is het percentage huishoudens weergegeven dat van één of meer regelingen binnen een bepaald cluster gebruik maakt (gepercenteerd naar het totaal aantal huishoudens dat gebruik maakt van één of meerdere regelingen). Voorbeeld: van alle Hellevoetse huishoudens die gebruik maken van één of meer regelingen, maakt 39% gebruik van één of meer regelingen in het cluster Arbeidsparticipatie.

Tabel 2.8: Gebruik regelingen per cluster

Cluster

% Hellevoetsluis

% Westvoorne

Welzijn & Zorg

15%

20%

Arbeidsparticipatie

39%

25%

Inkomensondersteuning

84%

85%

Onderwijs

4%

4%

Jeugd14

8%

3%

Vervolgens is nog een analyse gemaakt van de omvang van de samenloop per cluster. Met andere woorden: hoeveel procent van de huishoudens die gebruik maken van een bepaald cluster, maakt daarnaast gebruik van één of meer andere clusters? De resultaten zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Tabel 2.9: Omvang samenloop per cluster

Cluster

% Hellevoetsluis

% Westvoorne

Welzijn & Zorg

90%

93%

Arbeidsparticipatie

60%

67%

Inkomensondersteuning

40%

71%

Onderwijs

38%

44%

Jeugd15

47%

N.B.

Uit de tabel blijkt dat de samenloop het grootste is bij Zorg & Welzijn: 90% respectievelijk 93% van de huishoudens die regelingen in dit cluster gebruiken, maken daarnaast gebruik van regelingen in één of meer andere clusters. De samenloop is het kleinst bij onderwijs.

2.7. Intergemeentelijke samenwerking

Samenwerking met andere gemeenten om de decentralisaties voor te bereiden en te implementeren is wenselijk en noodzakelijk. De gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne hebben diverse afspraken gemaakt met andere gemeenten rondom de samenwerking. Deze paragraaf gaat achtereenvolgend in op de samenwerkingsafspraken rondom de voorbereiding (paragraaf 2.4.1) en de toekomstige samenwerking (paragraaf 2.4.2).

Samenwerking Hellevoetsluis en Westvoorne

De gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne zijn zich ten volle bewust van de grote omvang van de drie decentralisaties. Waar mogelijk is daarom in de voorbereiding de samenwerking gezocht met andere gemeenten. Het belangrijkste schaalniveau wordt, naast de samenwerking Hellevoetsluis- Westvoorne, gevormd door Voorne-Putten. Voor een aantal onderwerpen wordt samengewerkt op het niveau van Stadsregio Rotterdam-Rijnmond.

Gewenst is om de samenwerking tussen Hellevoetsluis en Westvoorne door te zetten in de uitvoering. Momenteel is het nog niet mogelijk om hier een uitgewerkt voorstel voor op te stellen. In het eerste kwartaal 2014 zal dit worden opgepakt. Uitbreiding van de samenwerking in het verdere traject wordt niet uitgesloten.

Beslispunt 2 – De intentie is te komen tot een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie voor de drie decentralisaties voor Hellevoetsluis en Westvoorne. Het is mogelijk dat op langere termijn tot uitbreiding van deze samenwerking wordt overgegaan.

Voorne-Putten

Alle gemeenten op Voorne-Putten hebben aangegeven belang te hechten aan samenwerking op Voorne-Putten rondom de drie decentralisaties. Tegelijkertijd vindt elke gemeente het belangrijk om in de implementatie van de drie decentralisaties de verbinding te zoeken met de taken die nu al lokaal zijn belegd. Ook wil men de ‘couleur locale’ behouden. Met deze zaken in het achterhoofd hebben de portefeuillehouders op Voorne-Putten besluiten genomen over hoe de voorbereiding voor de decentralisaties plaatsvindt. Besloten is om in de voorbereiding de samenwerking te richten op een aantal overkoepelende onderwerpen en een aantal decentralisatie-specifieke onderwerpen. Bijlage 5 geeft een totaaloverzicht van de samenwerking.

Voor een aantal overkoepelende onderwerpen wordt aangestuurd op gezamenlijke implementatie op Voorne-Putten. Dit geldt bijvoorbeeld voor het diagnostisch team, dat onder andere voor de jeugdzorg van belang is (zie hoofdstuk 4). Voor andere onderwerpen wordt gezamenlijk voorbereid, maar elke gemeente maakt eigen keuzes. Een voorbeeld hierbij betreft de regierol. Elke gemeente moet een lokale visie ontwikkelen op de gemeentelijke regierol (zie hoofdstuk 3). Andere onderwerpen waren zo verbonden met lokale taken, dat gekozen is voor lokale voorbereiding. Een voorbeeld hierbij is het organiseren van de toegang tot zorg (zie hoofdstuk 5).

Wmo-AWBZ

In de decentralisatie Wmo-AWBZ zit een forse lokale component. Nieuwe taken moeten immers worden opgenomen in de huidige lokale werkwijze en werkprocessen van de Wmo die bij uitstek lokaal is vormgegeven. Bij dit dossier is wel een aantal thema’s waarop gezamenlijk optrekken een meerwaarde kan opleveren. Op de volgende thema’s wordt op Voorne-Putten gezamenlijk opgetrokken: logeerhuizen, spoedzorg, 24-uurszorg en vervoer (ingaande september 2015).

Decentralisatie jeugdzorg

Voor de voorbereiding van de decentralisatie jeugdzorg vindt de samenwerking met name plaats op het niveau van Rotterdam-Rijnmond. Met deze gemeenten wordt gezamenlijk ontwikkeld en geïmplementeerd voor een aantal onderwerpen: de exclusieve individuele jeugdhulp en toeleiding naar en uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Ook vindt op dit niveau de inkoop en toeleiding plaats van buitenwijkse voorzieningen. Dit zijn regionale (specialistische) jeugdhulpvoorzieningen. Hier zal een gemeenschappelijke regeling voor worden opgesteld. Het beleidsplan jeugdzorg gaat hier verder op in.

Participatiewet

Er vindt nauwe samenwerking plaats rondom de Participatiewet op het niveau van Voorne-Putten, onder andere door de GR die op dit niveau reeds bestaat rondom de WSW. In december 2013 is de vernieuwde startnotitie aangeboden aan alle vijf colleges. Deze startnotitie sluit aan op de beleidslijnen die in dit beleidsplan zijn opgenomen.

Congruente samenwerkingsverbanden

In februari 2013 ontving elke gemeente een brief van het minister Plasterk van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake samenwerking op de decentralisaties. Elke gemeente werd gevraagd om de samenwerkingsverbanden inzichtelijk te maken. De minister streeft congruente samenwerkingsverbanden na en geeft aan dat hij de samenwerkingsverbanden rondom de drie decentralisaties zal toetsen aan diverse criteria, waaronder schaalgrootte en congruentie. Als reactie op de brief van minister Plasterk is vanuit Voorne-Putten een reactie gestuurd, waarin bijlage 5 ook was opgenomen.

Toekomstige samenwerking bij de drie decentralisaties

De gemeenten op Voorne-Putten hebben de afspraak gemaakt om elkaar tijdens de voorbereiding

van de drie decentralisaties continue te informeren over de lokale ontwikkelingen. Waar mogelijk vindt kennisuitwisseling plaats. Verdergaande samenwerking op de drie decentralisaties op Voorne-Putten was wel gewenst, maar bleek in de praktijk door de vereiste snelheid in de voorbereidingen niet altijd mogelijk. Een concreet voorbeeld hierbij betreft de inkoop. De wens bestond om te bekijken of gezamenlijk inkopen voordelen kan opleveren, bijvoorbeeld doordat inkoopmacht wordt

georganiseerd. Het bleek echter niet mogelijk om in de korte tijd het lokale inkoopbeleid op elkaar af te stemmen.

2.8. Samenvatting en beslispunten

Per 2015 wordt de aanspraak op extramurale begeleiding (dagbesteding en individuele begeleiding), kortdurend verblijf en vervoer geschrapt uit de AWBZ en overgeheveld naar het gemeentelijke domein. Hetzelfde geldt voor 5% van de persoonlijke verzorging, voor cliëntondersteuning en voor de inloopfunctie GGZ.

Per 2015 worden gemeenten ook verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Tot slot zal per 1 januari 2015 de Participatiewet van kracht zijn. Met de Participatiewet komt er één regeling voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking, die daarvoor aangewezen zijn op ondersteuning.

De nieuwe doelgroepen zijn divers. Voor de decentralisatie AWBZ/Wmo betreft het respectievelijk 285 en 85 unieke indicaties voor begeleiding (Hellevoetsluis en Westvoorne). Bij de jeugdzorg vinden we de meeste cliënten bij de Jeugd- en opvoedhulp (respectievelijk 145 en 87) en de Jeugd-GGZ 2e lijns (562 en 143). Rondom de Participatiewet zijn nog geen precieze lokale cijfers bekend.

De gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne werken met diverse andere gemeenten samen in de voorbereiding van de drie decentralisaties.

 

Beslispunt

2.

De intentie is te komen tot een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie voor de drie decentralisaties voor Hellevoetsluis en Westvoorne. Het is mogelijk dat op langere termijn tot uitbreiding van deze samenwerking wordt overgegaan.

3. Uitgangspunten en sturingsvisie

Dit hoofdstuk benoemt de uitgangspunten die gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne hanteren bij de transitie en transformatie van het sociale domein. Gestart wordt met een beschrijving van de opdracht vanuit het Rijk (paragraaf 3.1), gevolgd door de lokale missie, kaders en uitgangspunten (paragraaf 3.2). Paragraaf 3.3 gaat in op de vernieuwde verhoudingen tussen gemeenten, professionele partners en inwoners. Dit wordt in paragraaf 3.4 uitgediept door verschillende mogelijke sturingsmodellen te benoemen en hierin een keuze te maken (paragraaf 3.5).

3.1. Drie decentralisaties: opdracht vanuit het Rijk

De decentralisaties van de jeugdzorg, AWBZ en de Participatiewet naar de gemeenten vinden plaats vanuit de visie dat de gemeente als overheid die het dichtst bij de inwoners staat kan zorgen voor het meest passende arrangement, waarbij de eigen kracht van inwoners en de civil society een rol speelt. Vanaf de invoering van de Wmo in 2007 zijn gemeenten bezig met het inrichten van een systeem van maatschappelijke ondersteuning dat gericht is op “zorgen dat” in plaats van “zorgen voor”.

De omvang van de overdracht van taken van het Rijk naar de gemeenten getuigt van een veranderde visie van de Rijksoverheid op sturing. Het Rijk gaat ervan uit dat de gemeente als bestuurslaag die het dichtst bij de inwoner staat het beste zorgt voor maatwerk in de maatschappelijke ondersteuning aan inwoners. De overdracht van taken naar de gemeenten moet tevens voor een stelselverandering zorgen, waarbij inwoners weer meer verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor elkaar gaan nemen en minder zaken in handen van professionals worden gelegd. Er moet een beweging van zware naar lichte zorg op gang gebracht worden, van de tweede naar de eerste lijn en van de eerste naar de nulde lijn. Er wordt een verdere verschuiving verwacht naar de civil society, naar inwoners en hun sociale netwerken.

Met de decentralisaties wordt derhalve een verandering in werken en denken nagestreefd, zowel bij inwoners die ondersteuning nodig hebben als bij professionals die ondersteuning leveren.

De opgaven voor de transformatie van het sociaal domein zijn als volgt samen te vatten:

  • van zorgen voor naar zorgen dat;

  • van aanbod- en systeemgericht naar vraag- en mensgericht;

  • van curatief naar preventief;

  • van zware zorg naar lichte ondersteuning;

  • van formeel naar informeel;

  • van exclusief naar inclusief;

  • van duur en bureaucratisch naar efficiënt en effectief;

  • van sectoraal naar integraal.

Deze transformatie kost tijd en is niet op 1 januari 2015 gereed. Het is een proces van jaren dat na de transitie op 1 januari 2015 doorloopt.

Naast de inhoudelijke doelen die het Rijk nastreeft met de decentralisaties, gaat elke decentralisatie gepaard met forse bezuinigingen (zie verder hoofdstuk 7).

3.2. Lokale missie, kaders en uitgangspunten

3.2.1 Missie en kaders

De missie voor het sociale domein, ook al benoemd in de Wmo-beleidsplannen van Hellevoetsluis en Westvoorne, is:

Alle inwoners, ongeacht hun beperking, doen zoveel mogelijk mee aan de samenleving en zijn zelfredzaam.

De kaders van de twee gemeenten en de stadsregionale visie op jeugdzorg hebben veel met elkaar gemeen en voor de realisatie van de opgave worden vergelijkbare uitgangspunten gehanteerd. Dit zijn toetsstenen voor beleid. Het zijn kerncriteria waaraan het gevoerde beleid op de domeinen zorg, welzijn, participatie en jeugd moet voldoen. De uitgangspunten hebben gevolgen voor de cliënt, de werkwijze van de aanbieders en voor de gemeente. Zij vormen de basis voor alle beslispunten die in dit plan worden genoemd.

De onderstaande tabel geeft deze uitgangspunten. Een aantal van deze uitgangspunten was al verwoord in de Wmo-beleidsplannen van Hellevoetsluis en Westvoorne (aangegeven met *). Uitgangspunten 6 en 7 vloeien direct voort uit de hiervoor omschreven missie. Uitgangspunt 8 komt voort uit de wens om de kosten voor de 2e lijns zorg op de langere termijn te verlagen. Uitgangspunt 9 is opgenomen om richting te geven aan de verhouding tussen gemeenten en de professionele partners. Tot slot is het van belang om de middelen in het sociaal domein integraal te kunnen aanwenden (uitgangspunt 10).

Tabel 3.1 Uitgangspunten transitie/transformatie sociaal domein

 

Uitgangspunt

1.*

Preventie en signalering in de wijk

2.*

Sluitende aanpakvoor de meest kwetsbaren met als uitgangspunt één gezin, één plan

3.*

Bevorderen van zelfredzaamheid = vergroten van draagkracht

4.*

Individueel maatwerk

5.*

Resultaatgericht en integraal

6.

Een groter beroep op eigen verantwoordelijkheid en eigenkracht

7.

Participatie en ondersteuning vinden zoveel als mogelijk dichtbij huis plaats

8.

Op langere termijn terugdringen van 2e lijns zorg door meer inzet op 0e en 1e lijn

9.

Meer ruimte bieden aan de professionals en minder regels

10.

Ontschot werken en financieren

3.3. Verhouding gemeenten, professionele partners en inwoners

In het nieuwe sociale domein veranderen de verhoudingen tussen inwoners, professionals en gemeenten. De visie van de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne op deze verhoudingen bouwt voort op de missie en kaders uit paragraaf 3.2. In het Wmo-beleidsplan van gemeente Hellevoetsluis zijn over twee van deze drie verhoudingen al uitspraken gedaan.

Inwoners Gemeente

De primaire sturingsopgave van de gemeente is om vanuit de veranderde visie van het Rijk de transformatiebeweging (“de Kanteling”) op gang te brengen en een groter beroep te doen op de eigen kracht van inwoners en zijn sociale netwerk.

Professionals Inwoners

Hulp en ondersteuning vanuit professionals dienen primair gericht te zijn op het stimuleren van zelfredzaamheid. Dit betekent een omslag in de wijze van dienstverlening door professionele organisaties aan inwoners. De inzet moet er zoveel mogelijk op worden gericht om mensen dusdanig te activeren dat zij zo snel mogelijk weer zoveel mogelijk zelfstandig zijn.

Gemeente Professionals

Voor de relatie gemeente en professionals is een nadere verdieping plaats van hoe de gemeenten op het sociale domein willen sturen. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 3.4.

3.4 Strategische sturing

De visie van de gemeente op de relatie gemeente en professionele organisaties bepaalt de invulling van de opdrachtgeversrol. Hier bestaat een nauwe samenhang met de inkoop- en subsidierelaties die de gemeente aangaat in het sociaal domein. De gemeente moet hierbij een beeld hebben van de mate waarin zij wil richting geven, zelf initiatief wil nemen en wel/niet zelf wil meedoen in de uitvoering.

Neemt de gemeente een afstandelijke houding aan of niet? Er zijn talrijke sturingsmodellen die hier de opties in laten zien.

Er kunnen vier basismodellen worden onderscheiden16:

Eigen beheer: zelf uitvoeren. In dit model neemt de gemeente de uitvoering van de begeleiding en zorg geheel zelf voor haar rekening. Alle benodigde deskundigheid wordt in dienst genomen en taken worden door de gemeente of een verbonden aanbieder uitgevoerd. Inkoop of aanbesteding is niet of nauwelijks aan de orde.

Inkoopmodel (marktmeester): aanbesteden, inkopen of subsidiëren op producten of resultaten. In dit model stelt de gemeente de kaders en zoekt aanbieders die de zorg en begeleiding binnen die kaders kunnen leveren. De uitvoering wordt dus aan derden overgelaten. De wijze waarop de gemeente het “markmeesterschap” invult kan op diverse punten verschillen; hoe kiest de gemeente zijn partners, wordt gestuurd op producten of op resultaten, worden er vaste prijsafspraken gemaakt of niet, welke keuzevrijheid heeft de cliënt, welke verantwoordingseisen worden gehanteerd etc.

Samenwerking: gezamenlijk bepalen van kaders en spelregels voor de uitvoering. In dit model werkt de gemeente samen met vaste aanbieders en neemt zelf ook een deel van de uitvoering op zich. De aanbieders bepalen samen hoe een taak wordt uitgevoerd. Bij de keuze van de aanbieders waarmee samengewerkt wordt kan de gemeente ook gebruik maken van “bestuurlijk aanbesteden”. Er wordt gebruik gemaakt van de deskundigheid van de aanbieders en er is meer sprake van dialoog tussen de aanbieders dan bij het inkoopmodel.

Samenleving: invulling overlaten aan inwoners en organisaties. In dit model is de samenleving de primaire initiatiefnemer en trekt de overheid zich terug waar het kan. De overheid faciliteert deze initiatieven, voor zover deze binnen de algemene uitgangspunten (hoofdlijnen beleid) van de gemeente passen. Veel gesubsidieerde activiteiten van vrijwilligersorganisaties passen in dit model. Ook de volledige ondersteuning zou op deze manier geregeld kunnen worden. In dit model houdt de overheid ook vaak nog een vinger in de pap, door de voorwaarden die aan de subsidies worden verbonden of door het toezicht dat wordt uitgeoefend. Vanuit haar systeemverantwoordelijkheid (kwaliteit, toegankelijkheid en rechtvaardigheid) is dat ook begrijpelijk. Er zijn echter ook taken die de gemeente volledig aan de civil society over kan laten.

3.5 Keuze van sturingsmodel – geclausuleerde samenwerking

Voorgesteld wordt de principiële keuze te maken om in de periode 2014-2017 het model samenwerking leidend te laten zijn in de sturing van gemeenten op professionele organisaties.

Samenwerking met partners is niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk gelet op de kennis van de partners. De kennis van de professionele organisaties is immers essentieel voor het bepalen van kaders en spelregels voor de uitvoering. Voor de uitvoering van de professionele ondersteuning moet worden vertrouwd op de partners en het maatschappelijk middenveld en moet ruimte aan hen worden geboden. Dit is vooral in lijn met het model ‘samenwerking’ en dit model vormt daarom de basis voor de vormgeving van de relatie tussen de gemeente en de professionele organisaties. Uit de marktconsultatie blijkt dat dit model draagvlak kent bij de professionele organisaties.

Om wel goed te kunnen sturen op de forse politieke en financiële risico’s die zich bij alle drie decentralisaties voordoen is het noodzakelijk om clausules aan de samenwerking te verbinden. Dit zijn meer elementen vanuit het model ‘inkoop’. Dit model kan worden benoemd als een “geclausuleerd samenwerkingsmodel”, waarbij de gemeente kaders geeft voor de samenwerking.

De wijze van vormgeving aan de relatie tussen gemeente en professionele organisaties is gebonden aan de kaders die het Rijk oplegt. Verwacht wordt dat met name bij de Participatiewet er weinig vrijheid zal zijn.

Uitzonderingen op geclausuleerde samenwerking: toegang in smalle zin

Voor het organiseren van de toegang in smalle zin (vraagverheldering en indicatiestelling) ligt de voorkeur bij het sturingsmodel van eigen beheer. Verwacht wordt dat we op deze wijze de financiële risico’s het beste kunnen beheersen. In paragraaf 5.3.1 wordt dit verder uitgewerkt.

Tabel 3.2 Voorgesteld sturingsmodel

Onderdeel

Voorgesteld sturingsmodel

Overkoepelende visie sturing op professionele organisaties

Geclausuleerde samenwerking

Toegang in smalle zin (vraagverheldering en indicatiestelling)

Eigen beheer

Beslispunt 3 – De relatie tussen de gemeente en professionele organisaties kenmerkt zich door samenwerking. Dit gebeurt wel onder voorwaarden en condities die ontleend zijn aan het inkoopmodel. Dit kan worden benoemd als een ‘geclausuleerd samenwerkingsmodel’.

3.6 Samenvatting en beslispunten

Het hoofddoel van de decentralisaties en transformatie van het sociaal domein is dat alle inwoners, ongeacht hun beperking, zoveel mogelijk mee doen aan de samenleving en dat zij zelfredzaam zijn. De hieraan gekoppelde sturingsopgave is om een groter beroep te doen op de eigen kracht van inwoners. Ook professionele organisaties moeten hier veel meer op gaan sturen.

Er zijn vier basismodellen om de relatie vorm te geven tussen gemeenten en professionele organisaties: eigen beheer, inkoopmodel, samenwerking en samenleving. De algemene voorkeur gaat hierbij uit naar het model samenwerking, maar wel onder bepaalde voorwaarden en condities die ontleend zijn aan het inkoopmodel. Dit kan worden benoemd als een ‘geclausuleerd samenwerkingsmodel’. Voor de toegang in smalle zin (vraagverheldering en indicatiestelling) wordt gekozen voor het sturingsmodel eigen beheer.

 

Beslispunt

 

3.

De relatie tussen de gemeente en professionele organisaties kenmerkt zich door samenwerking. Dit gebeurt wel onder voorwaarden en condities die ontleend zijn aan het inkoopmodel. Dit kan

worden benoemd als een ‘geclausuleerd samenwerkingsmodel’.

4. Vormgeving zorg en ondersteuning

4.1. Inleiding

Nadat een inwoner zijn probleem of ondersteuningsvraag in een gesprek met een medewerker van de gemeentelijke backoffice in beeld heeft gebracht, is het de taak van de gemeente om hier een passende oplossing voor te bieden. Die oplossing kan bestaan uit:

  • Inzet vanuit eigen kracht

  • Inzet vanuit het sociale netwerk

  • Inzet vanuit een algemene voorziening

  • Inzet vanuit een maatwerkvoorziening.

De hulpvraag van een inwoner wordt daarbij als het ware afgepeld, waarbij een pakket met meerdere typen oplossingen kan worden samengesteld: het arrangement. De laatste stap is te bepalen welke hulpvraag uitsluitend met een maatwerkvoorziening kan worden opgelost.

Omdat de gemeente verantwoordelijk wordt voor de ondersteuning van inwoners met problemen op heel diverse leefgebieden en tegelijkertijd minder middelen krijgt om deze ondersteuning te organiseren, is het belangrijk om goede beleidskeuzes te maken over de vormgeving van deze ondersteuning.

Begrippenkader

Arrangement

Het woord ‘arrangement’ is door VNG in het leven geroepen binnen het project De Kanteling. Dit project was erop gericht op gemeenten en inwoners anders aan te laten kijken tegen de compensatieplicht, met als doel om individueel maatwerk te stimuleren en de druk op individuele voorzieningen te verminderen. Op basis van de publicatie ‘Het arrangement in de Wmo, maatwerk voor de inwoner met een beperking’ van De Kanteling luidt de definitie van arrangement als volgt:

Een arrangement is een pakket bestaande uit één of meerdere typen van oplossingen die de inwoner samen passende ondersteuning bieden voor de beperkingen die hij ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Dit hoofdstuk gaat over de wijze waarop de gemeente de arrangementen voor haar inwoners wil vormgeven, wat zij daarbij tot haar taakopvatting rekent en wat niet.

Algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor in principe alle inwoners. Dit betekent dat geen toestemming of indicatie van de gemeente nodig is en dat er geen recht bestaat op het gebruik van deze voorziening. Er kunnen bepaalde lichte voorwaarden gesteld worden aan deelname of gebruik van de voorziening (zoals bijvoorbeeld een leeftijdsgrens).

Een algemene voorziening wordt niet per definitie (geheel) door de gemeente bekostigd. Op grond van de Wmo 2015 kan de gemeente ervoor kiezen om de algemene voorziening tegen een kostendekkende eigen bijdrage aan te bieden aan inwoners, of uitsluitend de beschikbaarheid van de algemene voorziening te financieren (met een bijdrage van inwoners naar gebruik). Het lijkt er vooralsnog op dat deze tarieven buiten de eigen bijdrage systematiek blijven en dat derhalve inning door het CAK niet aan de orde is. Na verloop van tijd kan een als algemene voorziening begonnen dienst of activiteit door de samenleving en/of de particuliere markt worden overgenomen.

Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is een voorziening die naar haar aard is afgestemd op de kenmerken van de individuele aanvrager, en die niet vrij toegankelijk is. De specifieke (persoons-)kenmerken van de individuele aanvrager bepalen of hij/zij gebruik mag maken van de voorziening. Aanvragen worden veelal door een indicatiesteller beoordeeld waarna een beschikking wordt afgegeven. Voor het gebruik van de voorziening kan een eigen bijdrage worden gevraagd waarvan de hoogte gerelateerd is aan het inkomen. De gemeente biedt een maatwerkvoorziening aan als voorliggende oplossingen ontoereikend zijn om de zelfredzaamheid van de inwoner voldoende te stabiliseren of te vergroten.

0 e lijn

In eerste instantie zorgen inwoners voor zichzelf en voor elkaar. De gemeente laat het initiatief zoveel mogelijk aan individuele bewoners, bewonersgroepen, verenigingen en actieve ondernemers en vertrouwt op de eigen kracht van inwoners. De rol van de gemeente is om daar waar nodig de bereidheid tot inzet voor anderen te stimuleren en de eigen kracht en sociale netwerken te versterken. Waar professionals actief zijn, is dit doorgaans in de rol van kwartiermaker of aanjager.

1 e lijn

De doelgroep bestaat uit inwoners die op één of meerdere gebieden praktische, verstandelijke of psychische belemmeringen ervaren in het ‘meedoen’ en hierbij geholpen willen worden. De ondersteuning bestaat uit een breed scala aan lichte en/of kortdurende vormen van ondersteuning en hulpverlening. De voorzieningen in de 1e lijn zijn meer toegespitst op individuele vraagstukken.

2 e lijn

De tweedelijnsondersteuning betreft intensieve en/of langdurige zorg waarvoor een grote mate van specialisatie nodig is bij de uitvoerende professional. Het gaat om de begeleiding van en hulpverlening aan kwetsbare inwoners die er zelf niet uit kunnen komen, ook niet met de hulp van de omgeving of door kortdurende/lichte hulp.

Leeswijzer

Paragraaf 4.2 gaat in op de huidige organisatie van het aanbod, inclusief de huidige vormgeving van het PGB. Paragraaf 4.3 benoemt de beleidsvoorstellen omtrent de toekomstige organisatie van het aanbod. Paragraaf 4.4 geeft een samenvatting van dit hoofdstuk inclusief een overzicht van de diverse beslispunten.

4.2. Hoe is het nu?

4.2.1 Huidige aanbod

De huidige zorg- en ondersteuningsvormen in de drie domeinen die straks onder de verantwoordelijkheid van gemeenten gaan vallen bestaan uit een groot aantal producten die onderling als een lappendeken samenhangen. Soms is er overlap tussen de producten, soms zijn er lacunes.

De producten zijn vaak historisch gegroeid, ontstaan vanuit onder meer verschillende wettelijke en financieringskaders, (veranderende) taakopvattingen van het veld en ideeën over effectiviteit, en vanuit de vragen/wensen van de verschillende doelgroepen.

Het huidige aanbod is in te delen naar niveau van ondersteuning. Dit is hieronder visueel weergegeven in een piramidevorm. De nummers en kleuren corresponderen met huidige producten. Deze zijn opgenomen in de tabel in bijlage 6.

Onderin de piramide bevinden zich die vormen van ondersteuning die relatief eenvoudig zijn te verlenen, algemeen toegankelijk zijn en vooral worden ingezet voor inwoners met lichte en/of tijdelijke problematiek. Dit noemen we de 0e lijn. Daarboven bevindt zich de 1e lijn: ondersteuning die nog steeds relatief eenvoudig toegankelijk is maar waar doorgaans wel sprake is van een (lichte) toetsing om te bepalen of men tot de doelgroep behoort en baat heeft bij de ondersteuning. Ook zijn deze zorgvormen doorgaans iets moeilijker te verlenen (er is een zekere mate van specialisatie of scholing nodig om deze ondersteuning te kunnen verlenen). Bovenin de piramide is de complexe en zware hulpverlening geplaatst. Hiervoor is een grote mate van specialisatie benodigd, de kosten per cliënt zijn doorgaans hoog en toegang is alleen mogelijk na een zware toets en/of verwijzing.

afbeelding binnen de regeling

Op dit moment worden alle zorg- en ondersteuningsvormen (de gekleurde bolletjes) als afzonderlijke interventies ingezet. Soms vindt er op de werkvloer afstemming plaats tussen de organisaties die de verschillende vormen leveren en de verschillende professionals die in contact staan met hun cliënten, maar vaak ook niet. Uitzondering hierop is de complexe en zware zorg; daar is in de huidige situatie meestal sprake van procescoördinatie en casusregie waarbij een op elkaar afgestemd pakket aan zorg- en hulpverlening wordt ingezet om de meervoudige problematiek van een cliënt of systeem aan te pakken.

Onder de piramide bevindt zich de samenleving. Hierbinnen vinden ook veel activiteiten plaats die ondersteunend zijn voor inwoners, echter deze worden niet gefinancierd middels inkoop of subsidie. Zij maken geen onderdeel uit van de ‘formele’ zorg- en ondersteuningsvormen en worden puur als ‘aanvullend’ gezien. Er vindt niet of nauwelijks sturing op plaats vanuit de overheid.

4.2.2 Verstrekkingsvormen

In de huidige situatie kunnen cliënten bij de meeste voorzieningen kiezen voor enerzijds verstrekking in natura en anderzijds een persoonsgebonden budget (PGB).

Zorg in natura (ZIN) – Dit betekent dat een cliënt de indicatie verzilvert in de vorm van door de aanbieder geleverde zorg of ondersteuning. De gemeente koopt deze zorg in bij de aanbieder en de cliënt ontvangt de zorg of ondersteuning rechtstreeks van de aanbieder, in natura. Persoonsgebonden Budget (PGB) - Een persoonsgebonden budget betekent dat een cliënt de indicatie verzilvert door een budget bij de gemeente aan te vragen waarmee hij of zij zelf de ondersteuning inkoopt. Dat kan zijn bij een grote zorginstelling, bij een kleine particuliere zorgverlener of bij iemand uit het eigen netwerk. In veel gevallen is het PGB een bepaald percentage van de kosten van zorg in natura.

De regels rondom het PGB zijn de afgelopen jaren verscherpt. Zo krijgen mensen het geld niet meer op de eigen rekening maar door middel van een trekkingsrecht. Een trekkingsrecht houdt in dat na levering van de dienst het bestede geld direct wordt overgemaakt naar de zorgverlener.

4.3. Wat stellen we voor en waarom?

De kern van het beoogde beleid is het zodanig inrichten van het aanbod dat de gemeente hiermee voldoet aan haar wettelijke verplichting en eigen taakopvatting. Ook moet het de juiste prikkels geven aan inwoners om waar mogelijk zelf initiatief te nemen en zelfredzaam te zijn, en aan professionals om tijdig in te grijpen waar nodig en inwoners zo snel mogelijk en zo veel mogelijk (weer) zelfredzaam te maken.

Gezien de bezuinigingsopgave van de gemeente die gepaard gaat met de decentralisaties is het zaak om de kosten in de komende jaren te verlagen. De voornaamste kosten zitten in de bovenkant van de piramide in paragraaf 4.2.1. Echter hier is de zorg zwaar en/of complex en daardoor zijn er in de zorg zelf relatief weinig besparingsmogelijkheden te vinden. De besparing zit in het verkleinen van de instroom door preventie, één van de centrale uitgangspunten van dit beleidsplan.

De focus ligt daarom op het hervormen van de zorg en ondersteuning in het brede deel van de piramide (de huidige 0e en 1e lijn). Dit sluit aan bij de opgaven van de transformatie zoals die in hoofdstuk 3 zijn benoemd en bij de doelstellingen van het beleid rondom toegang, die erop gericht zijn om problemen tijdig te signaleren en adequaat op te lossen.

De gemeenten doen hiertoe drie beleidsvoorstellen:

  • 1.

    Terugleggen in de samenleving

  • 2.

    Investeren in preventie en tijdige inzet

  • 3.

    Hervormen van het aanbod

Elk voorstel wordt in een aparte paragraaf toegelicht. Als leidraad bij de toelichting van de beleidsvoorstellen, maken we gebruik van een figuur welke hieronder is weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

De leidende figuur is nog steeds een piramide. Het belangrijkste verschil met de huidige vormgeving is dat de piramide is omgedraaid. Hierin komt de visie (en tevens veranderopgave) tot uiting dat alle zorg en ondersteuning tot doel heeft om mensen weer terug te brengen op het basisniveau, namelijk het niveau van volledige zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Tevens symboliseert het de visie dat er altijd een vangnet is voor de meest kwetsbaren.

In de piramide zijn de toekomstige producten (voorzieningen) weergegeven door middel van genummerde cirkels. De producten worden toegelicht in bijlage 6.

4.3.1 Uitgaan van de kracht van de samenleving

Bepaalde voorzieningen en diensten uit de 0e en 1e lijn die de gemeente nu aanbiedt aan haar inwoners, zullen in de toekomst niet langer worden aangeboden. De verantwoordelijkheid hiervan leggen we terug in de samenleving, waar we vinden dat deze thuishoort. We gaan hierbij uit van de kracht van de samenleving.

NIVEAU ‘SAMENLEVING’

A. Verantwoordelijkheden voor alle leefgebieden terugleggen bij inwoners

De bovenlaag van de piramide, dat zijn inwoners zelf. Zij zorgen voor zichzelf en voor de mensen binnen hun ‘systeem’ (meestal het gezin). Inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor zelfzorg en zorg voor anderen binnen het (gezins-)systeem, huisvesting, inkomen, opvoeding, huishouden, werk/dagbesteding, gezinsrelaties, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie, het naleven van de wet en een gezonde leefstijl.

De gemeente biedt op deze terreinen geen ondersteuning, tenzij inwoners beperkingen ervaren in het zelf uitvoeren van deze activiteiten. Wanneer die beperkingen dusdanig zijn dat het zelf uitvoeren niet goed (meer) mogelijk is dan ziet de gemeente het als haar taak om hiervoor samen met de inwoner een oplossing te vinden. De oplossing is te allen tijde gericht op het vergroten van de draagkracht van de inwoner zodat de inwoner deze activiteit(en) zo snel mogelijk weer zo veel mogelijk zelf kan uitvoeren. Alleen als het echt niet anders kan, wordt de uitvoering zelf (tijdelijk) overgenomen.

B. Vrijwillige inzet als maatschappelijke verantwoordelijkheid

Van inwoners wordt verwacht dat zij zich af en toe inzetten voor anderen in hun omgeving. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners deze verantwoordelijkheid nemen. De gemeente neemt deze verantwoordelijkheden daarom niet over, maar laat het initiatief aan individuele bewoners, bewonersgroepen, verenigingen en actieve ondernemers.

Zo kunnen inwoners zich in vrijwillig verband inzetten voor het stimuleren van participatie en het voorkómen van eenzaamheid van mensen. Ook in de ondersteuning bij lichte administratieve taken kunnen vrijwilligers een rol spelen. Maar het kan ook gaan om collectieve activiteiten zoals het organiseren van een buurtfeest, laagdrempelige inloop/dagbesteding of een cursus.

De rol van de gemeente is uitsluitend om daar waar nodig de bereidheid tot inzet voor anderen strategisch te stimuleren en sociale netwerken te versterken. Het doel is om de drempel voor (potentiële) vrijwilligers en mantelzorgers om de handen uit de mouwen te steken zo laag mogelijk te maken. Daarvoor investeert de gemeente onder andere in de werving van nieuwe vrijwilligers en in het stimuleren van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit wordt verder uitgewerkt in het implementatieplan.

De veranderende rol van de gemeenten doet niets af aan de blijvende gemeente taak in de signalering van problematiek. Deze taak ligt ook bij aanbieders, scholen, inwoners etc.

Beslispunt 4 – De gemeenten gaan uit van de kracht en zelfredzaamheid van de samenleving. Als logisch gevolg hiervan legt de gemeente bepaalde voorzieningen uit de huidige 0e en 1e lijn terug bij de samenleving. De gemeenten hebben blijvend een taak in signalering, gezamenlijk met aanbieders en inwoners.

4.3.2 Investeren in preventie en tijdige inzet

Met een investering in vrij toegankelijke ondersteuning worden instroom in en duur van trajecten in de 1e en 2e lijn verlaagd. De doelstelling is om problematiek eerder te signaleren en door middel van lichte ondersteuning beheersbaar te houden of op te lossen. Zo wordt voorkomen dat in een latere fase zware, langdurige en complexe zorg nodig is. Het betreft feitelijk een ‘substitutie in tijd’17.

NIVEAU ‘ALGEMENE VOORZIENINGEN’

De scheidslijn tussen samenleving en eenvoudige ondersteuning is geen ononderbroken streep, maar een stippellijn. Dit betekent dat alle inwoners gebruik kunnen maken van de producten in deze laag. Ook komt hierin de visie (en tevens veranderopgave) tot uiting dat deze eenvoudige ondersteuning zoveel mogelijk voor én door inwoners worden vormgegeven, uitgevoerd en/of bekostigd.

De Wmo 2015 biedt de mogelijkheid om algemene voorzieningen aan te bieden. Ook de VNG heeft deze mogelijkheid benoemd in haar ledenbrief van oktober 2013. Door het organiseren als algemene voorziening komt er meer zeggenschap en regie bij de inwoners te liggen. Ook is de verwachting dat hiermee op termijn een kostenbesparing gerealiseerd kan worden.

De term algemene voorziening zegt niks over de manier waarop deze aangeboden wordt: dit kan zowel individueel als collectief zijn. De gemeenten willen er samen met aanbieders naar streven dat algemene voorzieningen primair collectief aangeboden worden.

A. Schoonmaakservice als algemene voorziening

De gemeenten willen een deel van de Huishoudelijke Hulp per 2015 vormgeven als algemene voorziening. Bij ‘Schoonmaakservice’ gaat het om huishoudelijke werkzaamheden18. Daarmee wordt dit deel een voorziening die voor iedereen beschikbaar is. Inwoners die zich vanwege een beperking bij het Wmo loket melden, en die geholpen zijn met de schoonmaakservice, krijgen geen beschikking voor een maatwerkvoorziening meer en worden doorverwezen naar de organisatie die de schoonmaakservice aanbiedt. Er kan een simpele toegangstoets worden gedaan door de aanbieder om te bepalen of iemand tot de vooraf bepaalde doelgroep behoort.

Er zijn grofweg twee modellen voor het organiseren van een deel van huishoudelijke hulp als algemene voorziening:

  • A.

    De gemeente geeft een organisatie een vast bedrag per jaar om een voorziening in stand te houden waar inwoners huishoudelijke hulp kunnen betrekken. Inwoners betalen een marktconform tarief direct aan de organisatie.

  • B.

    De gemeente koopt zelf de hulp bij het huishouden in bij een organisatie, en betaalt per cliënt of per uur een bepaald bedrag aan de organisatie. Indien de gemeente dit wenst kan zij de kosten doorbelasten aan inwoners door een kostendekkende eigen bijdrage te vragen voor de geboden hulp.

De gemeente zal in de implementatiefase een keuze maken voor één van beide modellen.

B. Laagdrempelige dagbesteding als algemene voorziening

Op dit moment zijn er diverse vormen van dagbesteding voor diverse doelgroepen, op diverse locaties en vanuit diverse financieringskaders. Zowel aanbieders als de gemeenten signaleren dat hierin teveel versnippering is opgetreden en dat dit de financiële houdbaarheid van deze voorzieningen onder druk zet. Daarnaast is de wens van de gemeenten om laagdrempelige ontmoetingsfuncties te realiseren waar alle inwoners van gebruik kunnen maken. We willen inwoners de mogelijkheid bieden om met elkaar in contact te komen en zo de eigen kracht en sociale netwerkvorming stimuleren.

Daarom is het voorstel om de functies van dagbesteding, inloop en ontmoetingsruimtes te combineren tot één algemene voorziening19. Het resultaat is een laagdrempelige voorziening die vrij toegankelijk is voor alle inwoners die hiervan gebruik willen maken. In de laagdrempelige dagbesteding worden diverse activiteiten aangeboden waaraan men kan deelnemen. Gestreefd wordt naar activiteiten die een maatschappelijke bijdrage leveren en naar de vervaardiging van producten die verkocht kunnen worden aan particulieren of bedrijven, zodat de eigen bijdrage die gebruikers betalen zo laag mogelijk gehouden kan worden (symbolische eigen bijdrage). De voorziening zal met name gericht zijn op mensen die hun sociale netwerk willen uitbreiden, die contacten willen leggen in de buurt, behoefte hebben aan een zinvolle dagbesteding, onvoldoende dagritme hebben en/of dreigen te vereenzamen.

De gemeenten vinden het belangrijk dat deze algemene voorziening voor het merendeel door vrijwilligers gedraaid wordt met ondersteuning van een beperkt aantal professionals. Dit draagt bij aan het laagdrempelige imago en helpt de kosten te beheersen. Het is wenselijk dat de algemene voorziening op meerdere locaties binnen de gemeenten geboden wordt, met elk een eigen karakter en activiteitenaanbod. Zo hebben inwoners enerzijds altijd een laagdrempelige dagbesteding in de buurt waar zij naartoe kunnen en anderzijds hebben zij keuzevrijheid in het type dagbesteding waar ze naartoe willen.

C. Eén vervoersvoorziening voor alle doelgroepen

Momenteel organiseert de gemeente vervoer op de volgende terreinen: leerlingenvervoer, Wmo- vervoer (inclusief 65+ en doelgroep overig), schoolvervoer (zwemmen en gymnastiek). Vervoer op deze terreinen is nu al een gemeentelijke taak om uit te voeren, dit is wettelijk geborgd. Onderdelen van leerlingenvervoer komen mogelijk te vervallen bij de invoering van Passend onderwijs. Een verantwoordelijkheid die gemeenten erbij krijgen is de organisatie van het vervoer van en naar dagbestedingsactiviteiten en dagopvang20. Momenteel wordt het leerlingenvervoer en Wmo-vervoer uitgevoerd bij één aannemer via verschillende contracten. Schoolvervoer is georganiseerd bij lokale aanbieders. Het vervoer van en naar dagbestedingsactiviteiten en dagopvang is divers georganiseerd, aangezien dit nu een verantwoordelijkheid van de verschillende aanbieders is.

Er zijn verschillende mogelijkheden om het vervoer goedkoper/efficiënter organiseren, zoals het verhogen van de kilometerstraal voor het leerlingenvervoer, werken met vaste opstappunten voor onderdelen van het vervoer, richtlijnen opstellen voor vervoerstijden (spreiden van de verschillende pieken), bij de inkoop rekening houden met de geografische spreiding van voorzieningen, combineren van doelgroepen.

Op dit moment wordt onderzocht in hoeverre het (juridisch) mogelijk is om de nieuwe doelgroepen vanuit de AWBZ al vanaf 2015 met het bestaande Wmo-vervoer mee te laten reizen. Dit kan omdat de beperking van de voorliggende vervoersvoorziening vanuit de AWBZ dan niet meer van toepassing is. Praktisch gezien kan deze toevoeging tot problemen leiden, afhankelijk van de omvang van het AWBZ-vervoer en de vervoerstijden.

De vormgeving wordt nader uitgewerkt in de implementatiefase.

D. Opzetten gebiedsgerichte sociale teams als algemene voorziening

Om problematiek op het niveau van individuele bewoners op te lossen of beheersbaar te maken, is het van belang dat lokaal ondersteuning in de eigen leefomgeving (de straat/buurt) geboden kan worden. De gemeenten hechten dan ook grote waarde aan het verbreden en versterken van het wijkgericht werken.

Voorstel gemeente Hellevoetsluis

Daarom is de gemeente voornemens om per 2015 één of meerdere sociale wijkteams te realiseren onder de naam ‘empowerment in de wijk’. In het Wmo-beleidsplan is benoemd dat het wijkteam zich met name zal richten op de groep mensen die (beginnende) problemen heeft, maar door de hulpverlening niet (goed) wordt bereikt of die (nog) niet bekend is bij de hulpverlening.

Het sociale wijkteam vervult drie functies:

  • 1.

    Sociaal makelaar. De leden van het wijkteam hebben een laagdrempelige opbouwfunctie waarin zij vragen van inwoners zoveel mogelijk koppelen aan het lokale aanbod van vrijwillige inzet. Het kan hier zowel gaan om individuele vragen als om collectieve vragen

  • 2.

    Snelle en korte ondersteuning. De leden van het wijkteam zijn bevoegd om, elk vanuit hun expertise en waar nodig in onderlinge samenwerking, zeer kortdurende en snelle ondersteuning te bieden. Belangrijkste criterium is dat deze ondersteuning duidelijk is afgebakend in tijdsduur van maatwerkvoorzieningen (die in principe hetzelfde resultaat voor ogen hebben) en dat de professionele inschatting is dat een inwoner aan deze korte hulp voldoende heeft om de volledige vraag te kunnen oplossen.

  • 3.

    Screening en warme overdracht. De leden van het wijkteam zijn bevoegd om een screening uit te voeren om problematiek breed in kaart te brengen wanneer de hulpvraag of gesignaleerde problematiek van de inwoner niet opgelost is of lijkt te kunnen worden met de expertise binnen het wijkteam.

Het is op dit moment nog niet duidelijk op welke wijze de wijkteams het beste kunnen worden bemenst, en hoe het werkgebied van elk wijkteam eruit ziet. Hierbij zullen ook gegevens over zorggebruik per wijk worden betrokken. Ook de inzet per type professional en per wijk dient nog te worden uitgewerkt in de implementatiefase.

Voorstel gemeente Westvoorne

Gemeente Westvoorne wil zo dicht mogelijk bij de mensen zelf en zoveel mogelijk onder eigen verantwoordelijkheid werken. Vanwege de schaalgrootte is het ook mogelijk om dit te realiseren. Westvoorne bestaat namelijk uit drie kernen (Tinte, Rockanje en Oostvoorne) met elk een eigen postcodegebied. Aangezien de gemeente, met totaal zo’n 13.910 inwoners, formeel geen wijken heeft, spreekt zij liever over sociale gebiedsteams in plaats van wijkteams.

Voor de toekomst is het wenselijk dat een integraal team voor alle leeftijden opgezet wordt. Het team zal dezelfde drie functies vervullen als het team van Hellevoetsluis. Daarnaast zal de gemeentelijke zorgregisseur, die fungeert als oren en ogen van de wijk, hier deel vanuit maken en is het denkbaar dat ook de wijkverpleging hier onderdeel van wordt. Hoe dit gebiedsteam er precies uit gaat zien wordt in de komende maanden verder uitgewerkt.

Beslispunt 5 - Alle inwoners kunnen gebruik maken van de algemene voorzieningen. Deze voorzieningen worden zoveel mogelijk voor én door inwoners vormgegeven, uitgevoerd en/of bekostigd. Als algemene voorzieningen worden in elk geval vormgegeven:

  • A.

    Schoonmaakdienst

  • B.

    Laagdrempelige dagbesteding

  • C.

    Eén vervoersvoorziening voor alle doelgroepen

  • D.

    Gebiedsgerichte sociale teams

NIVEAU ‘MAATWERKVOORZIENINGEN’

De scheidslijn tussen algemene ondersteuning en ondersteuning op maat geeft aan dat zich hier een toegangsfunctie bevindt. Dit betekent dat inwoners niet zonder meer gebruik kunnen maken van deze voorzieningen. Er is in alle gevallen een indicatie of inhoudelijke toets nodig.

De term maatwerkvoorziening zegt niets over de manier waarop deze aangeboden wordt: dit kan zowel individueel als collectief zijn. De gemeenten willen er samen met aanbieders naar streven dat maatwerkvoorzieningen, meer dan nu het geval is, collectief aangeboden worden.

De maatwerkvoorzieningen bestaan uit een verschillende vormen van zorg en ondersteuning. Ook bevindt zich hier de professionele expertise die nodig is om te bepalen of mensen hun probleem zélf kunnen oplossen, hun omgeving het probleem kan oplossen of dat ze daarbij professionele ondersteuning nodig hebben.

De lichtere vormen van hulpverlening zijn bovenin gepositioneerd en de zwaardere vormen (intensief, langdurig en/of complex) onderin. Bewoners die zich onderin de piramide bevinden zijn geheel niet in staat om de ondervonden problemen nog zelf op te lossen. Er is sprake van acute problematiek en/of een ernstig gebrek aan zelfredzaamheid op meerdere levensgebieden. De onderin de piramide geboden ondersteuning heeft tot doel om de draagkracht zodanig te versterken dat de acute problematiek is opgelost en de zelfredzaamheid zodanig is vergroot dat mensen kunnen ‘doorstromen’ naar hogere niveaus in de piramide.

De producten worden door de gemeente bekostigd en door professionele organisaties uitgevoerd, eventueel met ondersteuning van vrijwilligers en/of mantelzorgers.

‘Versterken eigen kracht’ als maatwerkvoorziening

Voor veel inwoners kan het versterken van eigen kracht op een niet-gerichte, laagdrempelige manier gebeuren door bijvoorbeeld gebiedsgerichte teams. Het gaat dan vooral om het activeren en aanjagen van latent aanwezige kwaliteiten, talenten en wensen. Er zijn echter ook inwoners die gericht ondersteuning nodig hebben om bepaalde vaardigheden te ontwikkelen of te versterken. Het gaat dan om vaardigheden die zij nodig hebben om aanwezige problemen zelf op te kunnen lossen, maar waarover zij niet of onvoldoende beschikken.

Het voorstel is een maatwerkvoorziening in te richten die specifiek tot doel heeft om eigen kracht te versterken. Het product bestaat uit verschillende kortdurende interventies die zijn gericht op het specifiek versterken van bepaalde vaardigheden (persoonlijke effectiviteit). Gedacht kan worden aan een cursus, coaching, training of praktijkbegeleiding op het gebied van bijvoorbeeld budgetteren, opvoeden, zelfzorg, stressreductie of assertiviteit21.

Omdat eigen kracht centraal staat, is het essentieel dat de inwoner zelf zijn interventie kan kiezen, daarbij ondersteund door een cliëntondersteuner of vraagverhelderaar. Tegelijkertijd kan dit product voor sommige inwoners dusdanig aantrekkelijk zijn dat het mogelijk een aanzuigende werking heeft als men totale vrijheid krijgt bij de interventie die men kiest. Daarom is het voorstel om te werken met een systeem met vouchers, ofwel waardebonnen, die aan de cliënt verstrekt worden en waarmee hij of zij zelf een interventie kan kiezen. Hulpverleners dienen zich bij de gemeente te registreren om te kunnen worden uitbetaald. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid tot een vorm van controle op de organisaties. Vouchers worden beschouwd als een voorziening in natura en kunnen daarom naast het systeem met een persoonsvolgend budget worden gehanteerd (zie paragraaf 4.3.3).

Beslispunt 6 - Inwoners kunnen uitsluitend van maatwerkvoorzieningen gebruik maken wanneer zij hiervoor een indicatie hebben. De producten worden door de gemeente bekostigd en door professionele organisaties uitgevoerd, waar mogelijk met ondersteuning van vrijwilligers en/of mantelzorgers.

4.3.3 Hervormen van het aanbod

Het huidige veld wordt gekenmerkt door een lappendeken van diverse producten, veelal met functiegerichte en technische benamingen zoals ‘algemeen maatschappelijk werk’, ‘intensieve pedagogische thuisbegeleiding’ of ‘ambulante begeleiding’. Cliënten ervaren het huidige veld hierdoor vaak als zeer onoverzichtelijk en verwarrend. Het onderscheid of de overeenkomst tussen producten is niet duidelijk en de terminologie te abstract.

In de marktconsultatie hebben de meeste aanbieders aangegeven actief bezig te zijn met de ontwikkeling en vernieuwing van diensten en producten. Aanbieders geven aan dat het belangrijk is dat de gemeenten sturen op de (gezamenlijke) vernieuwing van producten. Door de focus op preventie en signalering te leggen wordt ook van aanbieders een transformatie gevraagd:

  • De omvang van specialistische zorg zal afnemen. Daar tegenover staat dat de rol van deze professionals in preventie en signalering zal toenemen. Hierbij valt te denken aan de expertrol, diagnostische inzet, coaching/training van 1elijns professionals, en een rol in de monitoring na afschaling van de zorg (nazorg).

  • De rol van professionals die laagdrempelige ondersteuning bieden wordt belangrijker. Zij krijgen expliciet de opdracht mee om tijdig, licht en kort te ondersteunen waar nodig en inwoners gericht te coachen op duurzame zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Daarnaast vervullen zij een complementaire rol tijdens de uitvoering van complexe zorgtrajecten: dichtbij de cliënt met de focus op het versterken van de eigen kracht, het vergroten van het sociale netwerk en het matchen van vraag en aanbod in informele ondersteuning.

A. Cliënt- en resultaatgerichte basisproducten

De gemeenten streven naar een andere vormgeving van het veld waarin cliënt- en resultaatgerichtheid het uitgangspunt zijn en die aanbieders optimale ruimte biedt tot vernieuwing van hun aanbod en samenwerking hierin. We willen dit bereiken door:

  • Terugbrengen van het aantal producten;

  • Hanteren van eenvoudige, heldere terminologie;

  • Duidelijk afbakenen van wel en niet vrij toegankelijke producten;

  • Open definiëren van producten zodat overlap en overeenkomsten in zorgvormen, gebruikers, deskundigheden en locatie benut kunnen worden;

  • Koppelen van elk product aan het gewenste resultaat.

Het resultaat is een hervormd palet van zorg en ondersteuning dat bestaat uit basisproducten en modules. De basisproducten zijn globaal beschreven zodat aanbieders veel ruimte krijgen om hierbinnen zelf praktisch vorm te geven aan de in te zetten zorg of ondersteuning. De gemeente als opdrachtgever definieert het gewenste resultaat (het ‘wat’) en stuurt hier op in de financiering en verantwoording.

De modules zijn bedoeld als aanvulling op de basisproducten en kunnen niet zelfstandig worden ingezet. Ze worden ingezet als ze nodig zijn om de benodigde randvoorwaarden te creëren voor een effectieve inzet van één of meerdere basisproducten. Ze worden wel afzonderlijk ingekocht.

De basisproducten en modules dienen als stip op de horizon. Over een aantal jaren moeten deze producten duidelijk en herkenbaar aanwezig zijn voor inwoners en zorgbehoevenden. Ze dienen dan als het primaire kader voor de verordening, vraagverheldering, indicatiestelling, inkoop en verantwoording bij aanbieders. Dit beleidsplan geeft geen antwoord op de vraag hoe we tot deze basisproducten en modules komen. Dit wordt nader uitgewerkt in het implementatieplan.

Er is gekozen voor een indeling in drie productclusters: algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en modules. Deze zijn terug te vinden in de figuur aan het begin van paragraaf 4.3.

Vooralsnog zijn er 12 basisproducten benoemd en 4 modules. Een uitgebreide toelichting op de producten en modules is opgenomen in bijlage 6.

Tabel 4.1: Indeling productclusters en basisproducten

Productcluster

Basisproducten

Algemen e voorzieningen

(1 t/m 6)

Schoonmaakservice, collectief vraagafhankelijk vervoer,

laagdrempelige dagbesteding, empowerment in de wijk, vrijwilligerssupport, mantelzorgsupport

Maatwerkvoorzieningen

(7 t/m 12)

Versterken eigen kracht, zelfstandig wonen, leren participeren,

ondersteuning bij arbeidsinschakeling, zware en acute problematiek beheersbaar maken, hulp in gedwongen kader

Modules

(1 3 t/m 16)

Activeren sociale netwerk, diagnose, casusregie, begeleiding bij vervoer

De toelichting op de vormgeving van bepaalde voorzieningen en beslispunten hieromtrent komen in de paragrafen hierna aan bod.

B. Vrijwilligerswerk als onderdeel van een maatwerkvoorziening

Eén van de doelstellingen is het vergroten van het aandeel vrijwillige (informele) ondersteuning ten opzichte van de professionele (formele) ondersteuning. Dit betekent concreet dat een deel van de activiteiten die nu door professionals worden uitgevoerd, straks door vrijwilligers en mantelzorgers worden uitgevoerd. Zo is er minder professionele inzet nodig waardoor er kosten bespaard kunnen worden.

Voor vrijwilligers geldt dat zij met name die activiteiten overnemen die nu door een professional worden uitgevoerd als onderdeel van een breder pakket maar die geen specifieke, professionele deskundigheid vereisen. Het gaat dus niet om het overnemen van de kerntaken van de professional maar meer de faciliterende, voorwaardenscheppende activiteiten die de effectiviteit van de kerntaken verhogen of de uitvoering hiervan vergemakkelijken. Voorbeelden hiervan zijn een praatje maken, een wandeling maken, een maaltijd bereiden, helpen met eten, boodschappen doen, structuur aanbrengen in de dag, signalering/monitoring (oogje in het zeil). Het bespaart de professional tijd wanneer deze zich kan richten op de kerntaken.

Voor mantelzorgers ligt dit mogelijk anders, afhankelijk van de relatie die zij met de zorgvrager hebben en hun draagkracht, kunnen zij eventueel wel zorggerelateerde taken op zich nemen. Hierbij moet wel aandacht zijn voor overbelasting.

In de marktconsultatie hebben de meeste aanbieders aangegeven dat zij serieus kijken naar een gedifferentieerde inzet van deskundigheidsniveaus, waarbij ook informele zorg betrokken wordt. Het werken met vrijwilligers binnen professionele zorg kan een duidelijke meerwaarde hebben, bijvoorbeeld:

  • Aanvullend werken - Een professional is een ‘officiële’ bezoeker met macht, en een vrijwilliger is een behulpzame vriend of vriendin voor wie het huis niet aan kant hoeft. Juist het informelere karakter van vrijwilligerswerk biedt kansen.

  • Kwaliteit ‘van onderop’ - Vrijwilligerswerk biedt een aanvullende vorm van kwaliteit bovenop de professionaliteit van beroepskrachten door extra tijd, aandacht en flexibiliteit. Daarnaast kunnen vrijwilligers een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de organisatie door deze vanuit hun relatieve buitenstaanderspositie kritisch te ‘bevragen’.

Als gemeenten willen we de inzet van vrijwilligers en mantelzorgers als complementair onderdeel van professionele zorg stimuleren. De taak van de gemeente is om algemene kaders te stellen en richtlijnen te formuleren voor de inzet van professionals en vrijwilligers. We zullen de grenzen tussen professionele en vrijwillige inzet zorgvuldig trekken en hier ook de professionele opinie en verantwoordelijkheid van aanbieders in betrekken. De gemeente wil ervoor waken om hierin te specifiek te zijn: in de praktische afstemming met de vrijwilliger over de taakverdeling is de professional primair aan zet. Daarnaast zal de gemeente in haar inkoop sturen op een groter aandeel vrijwillige inzet. Ook kan de gemeente waar nodig ondersteunen bij werving en deskundigheidsbevordering van vrijwilligers. Al deze zaken worden verder uitgewerkt in het implementatieplan.

C. Instellen van een persoonlijk budget als verstrekkingsvorm

Volwassenen en jeugdigen die een aanspraak kunnen maken op een maatwerkvoorziening, krijgen vanuit de nieuwe Jeugdwet en de Wmo de keuze tussen een voorziening in natura en een budget. Hieraan is wel een aantal voorwaarden verbonden welke ook in de wet zijn opgenomen. De eerste is dat de aanvrager in staat moet zijn om de aan het budget verbonden taken en verplichtingen op een verantwoorde wijze uit te voeren. De tweede is dat de aanvrager moet beargumenteren waarom hij de maatwerkvoorziening niet geleverd wenst te krijgen door een aanbieder. De laatste voorwaarde is dat de met het budget ingekochte diensten, hulpmiddelen of activiteiten van voldoende kwaliteit zijn. Dit alles dient door het College te worden getoetst.

Daarnaast acht de regering het wenselijk dat beloning van niet-professionals (zoals mantelzorgers) door middel van het budget beperkt blijft tot de gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt.

Ten slotte kan de gemeente om redenen van doelmatigheid in haar verordening bepalen dat bepaalde diensten, hulpmiddelen of activiteiten die tot een maatwerkvoorziening behoren, zijn uitgesloten van verstrekking in de vorm van een persoonlijk budget. Redenen kunnen bijvoorbeeld zijn het wegvallen van inkoopvoordelen of de (collectieve) aard van de ondersteuning.

De vorm van het persoonlijk budget is anders dan voorheen: het geldbedrag wordt wel toegekend aan een cliënt maar wordt niet aan de cliënt uitgekeerd. De cliënt kan kiezen bij welke aanbieder hij zijn budget besteedt. De aanbieder waar hij voor kiest wordt uitbetaald door de gemeente. Dit heet ‘trekkingsrecht’. De Sociale Verzekeringsbank is bij wet aangewezen als verplichte beheerder van het budget, en deze betaalt dan ook de aanbieder.

Het brede beleid rondom het persoonlijk budget wordt in 2014 nader uitgewerkt als onderdeel van de implementatie.

Beslispunt 7 - De gemeenten zetten in op het vernieuwen en ontwikkelen van diensten en producten door:

  • A.

    Te kiezen voor een hervormd palet van zorg en ondersteuning dat bestaat uit basisproducten en modules.

  • B.

    Te stimuleren dat aanbieders vrijwilligers en mantelzorgers inzetten als complementair onderdeel van professionele zorg.

  • C.

    Inwoners de mogelijkheid te bieden om hun indicatie voor een maatwerkvoorziening te verzilveren in de vorm van een persoonlijk budget.

4.3.4 ‘Maatwerkvoorziening inkomenssteun’ voor gebruikers van voorzieningen

Een groot gedeelte van de inwoners maakt gebruik van meerdere voorzieningen uit de huidige AWBZ en/of Wmo. Het kan zijn dat zij voor diverse voorzieningen een eigen bijdrage moeten betalen. In de huidige situatie wordt rekening gehouden met cumulatie-effecten door een maximum te stellen voor de totale eigen bijdrage voor al deze voorzieningen. Op het moment dat een deel van deze voorzieningen algemeen wordt vormgegeven en hiervoor een bijdrage wordt gevraagd, kan het zijn dat iemand meer dan de huidige maximale eigen bijdrage gaat betalen. Dit kan ongewenste effecten hebben, bijvoorbeeld dat inwoners niet meer van een bepaalde voorziening gebruik kunnen maken omdat zij de kosten hiervoor niet kunnen dragen.

Zo is bekend is dat bijna 80 procent van de klanten die nu hulp bij het huishouden ontvangt via de gemeentelijke Wmo, hiervoor de minimale eigen bijdrage betaalt. Dit betekent dat zij een inkomen hebben van minder dan 120% van het wettelijk minimumloon. Bij een omzetting van individuele voorzieningen (zoals HH1) naar een algemene voorziening dient daarom in het bijzonder aandacht besteed te worden aan de financiële effecten voor individuele gebruikers. Dat geldt ook voor gebruikers die niet onder de doelgroep ‘minima’ vallen maar bij wie door hoge zorgkosten het besteedbaar inkomen per saldo te laag is.

De gemeenten ontvangen in de decentralisatie vanuit de Rijksoverheid middelen voor het inrichten van een ‘maatwerkvoorziening inkomenssteun’ voor gebruikers van voorzieningen. Het kabinet decentraliseert hiertoe de regelingen voor inkomensondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten met meerkosten. Gemeenten krijgen waarschijnlijk een grote mate van beleidsvrijheid in het inrichten van deze voorziening22. De gemeenten zullen in elk geval dit budget inzetten voor de nieuw te realiseren voorziening.

Beslispunt 8 – De gemeenten zullen inwoners financieel compenseren als zij niet in staat zijn om de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen te betalen.

4.4 Samenvatting en beslispunten

Nadat een inwoner zijn probleem of ondersteuningsvraag in een gesprek met een medewerker van de gemeentelijke backoffice in beeld heeft gebracht, is het de taak van de gemeente om hier een passende oplossing voor te bieden.

De focus ligt op het hervormen van de zorg en ondersteuning in het brede deel van de piramide (de huidige 0e en 1e lijn). De gemeenten doen hiertoe drie beleidsvoorstellen:

  • 1.

    Uitgaan van de kracht van de samenleving

    Inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor alle leefgebieden. De gemeente biedt alleen ondersteuning wanneer inwoners onvoldoende zelfredzaam zijn om hier zelf vorm aan te geven. De gemeenten gaan uit van de kracht van de samenleving. De gemeente ziet vrijwillige inzet als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van inwoners en stimuleert vrijwillige inzet strategisch.

  • 2.

    Investeren in preventie en tijdige inzet

    Meer voorzieningen zullen worden aangeboden als algemene voorziening. Iedereen kan hier vrij gebruik van maken. De gemeente kan ervoor kiezen om de algemene voorzieningen aan te bieden tegen een (al dan niet kostendekkende) eigen bijdrage. Als inwoners ondersteuning nodig hebben, zal eerst worden bekeken of dit kan door de inzet van algemene voorzieningen.

  • 3.

    Hervormen van het aanbod

    Er wordt niet langer gebruik gemaakt van de huidige lappendeken van het aanbod, maar zal worden toegewerkt naar arrangementen. Een arrangement is een pakket bestaande uit één of meerdere typen van oplossingen die de inwoner samen passende ondersteuning bieden voor de beperkingen die hij ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Om hiertoe te komen is een indeling gemaakt van productclusters op drie niveaus: algemene voorzieningen (vrij toegankelijk), maatwerkvoorzieningen (niet vrij toegankelijk) en modules (niet vrij toegankelijk). Als maatwerkvoorziening zal in elk geval worden vormgegeven het versterken van eigen kracht in de vorm van ondersteuning die specifiek is gericht op het versterken of aanleren van vaardigheden die de zelfredzaamheid versterken. Tevens stimuleren de gemeenten aanbieders om een deel van de zorg en ondersteuning te laten uitvoeren door vrijwilligers en/of mantelzorgers, en bieden zij inwoners de mogelijkheid om maatwerkvoorzieningen van individuele aard te verzilveren in de vorm van een persoonsvolgend budget.

Visueel beeld van zorg/ondersteuning in combinatie met toegang

De vormgeving van zorg en ondersteuning houdt direct verband met de organisatie van de toegang tot deze zorg en ondersteuning. Hoofdstuk 5 gaat in op de manier waarop de toegang zal worden georganiseerd. In de samenvatting is in paragraaf 8.1.3 een visueel totaalbeeld opgenomen.

 

Beslispunt

4.

De gemeenten gaan uit van de kracht en zelfredzaamheid van de samenleving. Als logisch gevolg hiervan legt de gemeente bepaalde voorzieningen uit de huidige 0e en 1e lijn terug bij de samenleving. De gemeenten hebben blijvend een taak in signalering, gezamenlijk met aanbieders en inwoners.

5.

Alle inwoners kunnen gebruik maken van de algemene voorzieningen. Deze voorzieningen

worden zoveel mogelijk voor én door inwoners vormgegeven, uitgevoerd en/of bekostigd. Als algemene voorzieningen worden in elk geval vormgegeven:

A. Schoonmaakdienst

B. Laagdrempelige dagbesteding

C. Eén vervoersvoorziening voor alle doelgroepen

D. Gebiedsgerichte sociale teams

6.

Inwoners kunnen uitsluitend van maatwerkvoorzieningen gebruik maken wanneer zij hiervoor een indicatie hebben. De producten worden door de gemeente bekostigd en door professionele organisaties uitgevoerd,waar mogelijk met ondersteuning van vrijwilligers en/of mantelzorgers.

7.

De gemeenten zetten in op het vernieuwen en ontwikkelen van diensten en producten, door:

A. Te kiezen voor een hervormd palet van zorg en ondersteuning dat bestaat uit basisproducten en modules.

B. Te stimuleren dat aanbieders vrijwilligers en mantelzorgers inzetten als complementair onderdeel van professionele zorg.

C. Inwoners de mogelijkheid te bieden om hun indicatie voor een maatwerkvoorziening te verzilveren in de vorm van een persoonlijk budget.

8.

De gemeenten zullen inwoners financieel compenseren als zij niet in staat zijn om de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen te betalen.

5 Toegang

5.1 Inleiding

In de drie decentralisaties speelt de vormgeving van de toegang een belangrijke rol. De toegang biedt namelijk de basis voor sturing op drie centrale doelstellingen: de over te hevelen taken worden met minder middelen uitgevoerd, er wordt een groter beroep gedaan op de eigen kracht en ondersteuning moet in samenhang geboden worden vanuit het principe één huishouden, één plan (zorgcoördinatie).

Begrippenkader

In dit hoofdstuk wordt toegang op twee manieren gedefinieerd:

Toegang in smalle zin omvat de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, aangezien deze niet vrij toegankelijk zijn (zie ook het onderstaande figuur). Het betreft hier de functies vraagverheldering, indicatiestelling en het inzetten van het diagnostisch team voor specialistisch advies. De toegang in smalle zin wordt georganiseerd in de gemeentelijke backoffice en is dus in eigen beheer.

Toegang in brede zin omvat alle taken die vooraf gaan aan het indienen van een aanvraag voor ondersteuning. Dit zijn in elk geval signalering, informatie en advies, onafhankelijke cliëntondersteuning en screening. Hierin spelen zowel gemeenten als partners een belangrijke rol.

afbeelding binnen de regeling

Loket

Fysieke locatie in de gemeente waar inwoners met en zonder afspraak terecht kunnen voor informatie, advies, aanvragen, bemiddeling en verwijzing. Het loket is verbonden aan de backoffice waar vraagverheldering en indicatiestelling wordt uitgevoerd.

Vraagverheldering

Vraagverheldering is een hulpmiddel dat wordt ingezet door de gemeente om duidelijk te krijgen wat de (werkelijke) zorg- of hulpvraag van een inwoner is. Het doel is helder te krijgen waar een inwoner beperkingen ervaart en wat hij/zij nodig heeft om deze beperkingen zoveel mogelijk weg te nemen.

Indicatiestelling

Vaststelling door een ambtenaar in de gemeentelijke backoffice van de noodzakelijke (hoeveelheid) zorg en daarmee het recht van de zorgvrager op vergoeding van die zorg. Dit gebeurt door toetsing aan vastgestelde beleidsregels, op basis van de informatie die is verkregen uit de vraagverheldering.

Zorgcoördinatie

Zorgcoördinatie is het op elkaar afstemmen van de ondersteuning die vanuit verschillende organisaties aan een gezin/systeem geboden wordt, indien het systeem25 dat niet zelf kan, of als de veiligheid van één of meer van de betrokkenen in het geding is. De gemaakte afspraken zijn niet vrijblijvend.

Leeswijzer

In paragraaf 5.2 wordt de huidige vormgeving van de toegang kort benoemd voor de huidige en te decentraliseren taken. In paragraaf 5.3 zijn de beleidsvoorstellen rondom toegang beschreven. 5.3.2 beschrijft de keuze voor twee loketten, 5.3.3 gaat in op de eerste screening in het loket, 5.3.4 beschrijft de vormgeving van de toegang in smalle zin, 5.3.5 benoemt de samenwerking met partners, 5.3.6 behandelt de onafhankelijke cliëntondersteuning en 5.3.7 geeft een schets van de zorgcoördinatie. Ten slotte bevat paragraaf 5.4 een samenvatting en een overzicht van de beslispunten.

5.2 Hoe is het nu?

In de huidige situatie bestaan er diverse organisaties die de toegang in smalle zin vormen. We noemen deze indicatieorganen. Elk indicatieorgaan hanteert eigen regels en criteria, die afkomstig zijn vanuit het bijbehorende wettelijk kader. Hieronder zijn de huidige organisaties opgesomd.

  • Het loket werk, inkomen en zorg (WIZ) is het indicatieorgaan voor de huidige Wmo voorzieningen. Westvoorne kent daarvoor het Wmo-loket en het loket WIS (Werk, Inkomen, Service).

  • Het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) is het indicatieorgaan voor de huidige AWBZ voorzieningen die naar de gemeenten overkomen (begeleiding, beperkt gedeelte van de persoonlijke verzorging, beschermd wonen en kortdurend verblijf)

  • Het Bureau Jeugdzorg (BJZ) is het indicatieorgaan voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en heeft mandaat om namens CIZ ook indicaties af te geven voor AWBZ- voorzieningen.

  • De huisarts is (naast BJZ) eveneens indicatieorgaan voor de jeugd-GGZ

  • Het UWV is het indicatieorgaan voor toegang tot de Wsw (sociale werkvoorziening) en de

  • Wajong

  • Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt uitvoering gegeven aan de jeugdgezondheidszorg en het algemeen- en schoolmaatschappelijk werk.

Bij de toegang in brede zin spelen diverse organisaties en instellingen een rol. Zij zorgen bijvoorbeeld voor informatie en advies, signalering, cliëntondersteuning of doorverwijzing.

5.3 Wat stellen we voor en waarom?

5.3.1 Onderscheid in sturing tussen toegang smal en toegang breed

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de gemeente in zijn algemeenheid kiest voor het samenwerkingsmodel. Voor de toegang in smalle zin wordt gekozen voor het in eigen beheer nemen. Dit omdat we verwachten hiermee de financiële risico’s het meest te kunnen beheersen. Er ligt immers een grote bezuinigingsopgave op het sociaal domein (gemiddeld 25%) die onder andere moet worden gerealiseerd door een zorgvuldige afweging van de noodzaak van duurdere maatwerkvoorzieningen.

Voor de toegang in brede zin kiezen we wel voor het samenwerkingsmodel. Dit omvat activiteiten die niet uitsluitend door de gemeente hoeven te worden uitgevoerd, omdat deze geen risico’s opleveren voor de financiële beheersbaarheid. Deze activiteiten kunnen samen met of door andere organisaties uitgevoerd worden.

5.3.2 Twee loketten

De gemeente heeft een wettelijk taak om inwoners te voorzien van informatie en advies over hulp en ondersteuning. De gemeenten willen een fysiek punt realiseren waar inwoners terecht kunnen met informatie- en adviesvragen, en waar de gemeenten tevens een eerste inschatting kunnen maken van de problematiek waar inwoners mee kampen om te bepalen of hier eventueel ondersteuning nodig zou kunnen zijn. De combinatie van deze twee wordt het ‘loket’ genoemd. Op basis van het eerste contact in het loket kan de gemeente een inwoner doorverwijzen naar de backoffice (toegang in smalle zin). Op dit moment hebben de gemeente al een WIZ-/WIS-loket waar deze functies worden uitgevoerd voor voorzieningen op het gebied van werk & inkomen en de Wmo.

De gemeenten onderscheiden drie manieren waarop de loketfunctie in de toekomst kunnen worden vormgegeven:

  • 1.

    Eén loket waar alle inwoners terecht kunnen voor informatie, advies en een eerste screening van de problematiek.

  • 2.

    Eén loket voor volwassen inwoners (‘sociaal loket’ genoemd) en één loket voor gezinnen en jeugdigen (het CJG) waar zij terecht kunnen voor informatie, advies en een eerste screening.

  • 3.

    Het opdoeken van de loketten en de informatie- advies- en screeningsfunctie beleggen bij de sociale wijkteams.

De gemeenten kiezen in de vormgeving voor het tweede model. Het CJG vervult in de huidige situatie al een rol in informatie en advies, signalering en vraagverheldering en de verbinding met het huidige Bureau Jeugdzorg is gelegd. Het is een logische stap om het CJG als loket te behouden. Het geraamte voor het sociaal loket is ook al aanwezig in de vorm van het huidige WIZ-/WIS-loket.

De sociale wijkteams kunnen inwoners eveneens voorzien van informatie en advies en een screening uitvoeren (zie paragraaf 4.3.2). De gemeenten achten het echter niet wenselijk om deze taak uitsluitend daar te beleggen, aangezien de sociale wijkteams nog moeten worden opgezet en de precieze vormgeving nog niet bekend is.

Beslispunt 9 – Er zijn per gemeente twee loketten waar inwoners terecht kunnen voor informatie, advies en een eerste screening. Dit is het CJG waar de doelgroep met name bestaat uit gezinnen en jeugdigen en het sociaal loket voor alle andere inwoners.

De feitelijke bevoegdheid om indicaties te stellen en te beoordelen welke ondersteuning wordt geboden komt bij de backoffice te liggen (zie paragraaf 5.3.4). Deze diensten zijn echter wel rechtstreeks via het CJG en het sociaal loket te bereiken.

5.3.3 Eerste taxatie middels screening in het sociaal loket en het CJG

In het sociaal loket en in het CJG wordt een eerste taxatie gemaakt van de omvang en de strekking van de problematiek. Doel hiervan is:

  • Bepalen in hoeverre (mogelijk) een vorm van ondersteuning nodig is

  • Bepalen in hoeverre (mogelijk) sprake is van meerdere problemen en/of benodigde ondersteuningsvormen

Daarvoor zal op basis van de praktijk een checklist moeten worden opgesteld die door de loketmedewerkers kan worden gehanteerd. Veel eenvoudige en enkelvoudige informatie- en adviesvragen kunnen door loketmedewerkers worden beantwoord en enkelvoudige aanvragen kunnen direct voor beoordeling aan de backoffice medewerkers worden voorgelegd. Voor complexere vragen worden inwoners doorgeleid naar een vraagverhelderingsgesprek in de backoffice.

5.3.4 Vormgeving van de toegang in smalle zin

De uitgangspunten voor het organiseren van de toegang in smalle zin zijn het waarborgen van integraliteit en samenhang in het sociaal domein, conform de uitgangspunten zoals beschreven in hoofdstuk 3.

In de backoffice worden daarom alle deskundigheden die nodig zijn om de indicatieorgaanfunctie voor Wmo en Jeugd te vervullen gebundeld. Kennis over het beoordelen van de ondersteuningsvraag van nieuwe doelgroepen (LVG, Psychiatrie en Jeugd) zoals die nu bij het CIZ en BJZ aanwezig is zal, waar dat doelmatig is, in eigen huis gehaald worden23.

In de backoffice vinden de volgende activiteiten plaats:

  • Vraagverheldering

  • Indicatiestelling

  • Inzet van diagnostisch team

Beslispunt 10 – Er is één backoffice waarin alle deskundigheden die nodig zijn om vraagverheldering en indicatiestelling voor Wmo en Jeugd te vervullen, worden gebundeld. De medewerkers zijn in dienst van de gemeente.

Vraagverheldering

Onder de Wmo is de kanteling in gang gezet: een beweging om eerst helder in beeld te krijgen welke vraag er speelt en wat met eigen kracht is op te lossen. Het zogenaamde vraagverhelderingsgesprek is in de gemeenten ingevoerd en zal in 2014 verder worden ontwikkeld om de beleidskeuzes in het kader van de drie decentralisaties hierin op de juiste wijze te operationaliseren. De vraagverheldering is de basis voor de indicatiestelling. De gemeenten kiezen ervoor om de vraagverheldering en de indicatiestelling door dezelfde persoon uit te laten voeren. We beschrijven beide fasen in het proces hier wel apart.

In de huidige praktijk bestaan er veel verschillende instrumenten die gebruikt zouden kunnen worden om het vraagverhelderingsgesprek te voeren. Een eerste inventarisatie van mogelijke instrumenten leidt tot de voorlopige conclusie dat het niet wenselijk is om voor alle vraagverhelderingsgesprekken van één zelfde instrument gebruik te maken. Gedacht kan worden aan een differentiatie in instrumenten, gekoppeld aan de bevindingen uit de screening.

We kiezen er als gemeenten voor om in de gereedschapskist van het indicatieorgaan verschillende instrumenten te positioneren en het aantal tot een minimum te beperken. Integraliteit is het uitgangspunt: uniform waar het kan, specifiek waar het moet. De gemeenten zullen in 2014 overleg voeren met de huisartsen als ‘tweede indicatieorgaan’ over de te kiezen instrumenten en het gebruik hiervan.

Indicatiestelling

Op basis van alle verzamelde gegevens in de vraagverheldering wordt door het indicatieorgaan in de backoffice een afweging gemaakt welke ondersteuning nodig is. Het indicatieorgaan volgt hierbij vastgesteld beleid en handelt overeenkomstig die keuzes.

Op dit moment gelden in de AWBZ en de wet op de Jeugdzorg vaste regels die bepalen op basis van welke criteria iemand aanspraak maakt op welke vormen van zorg. In de Wmo wordt op vergelijkbare wijze gewerkt met de lokale verordening en beleidsregels.

Dit verhoudt zich op gespannen voet met het maatwerk en de resultaatgerichtheid die worden gevraagd in het kader van de drie decentralisaties. Tegelijkertijd zullen ook in de nieuwe situatie bepaalde criteria en afwegingsgronden nodig zijn, omdat de gemeenten objectief moeten kunnen beargumenteren waarom cliënt X arrangement A krijgt en cliënt Y arrangement B.

Dit betekent dat begrippen als ‘eigen kracht’ en ‘sociaal netwerk’ technisch geoperationaliseerd moeten worden, en dat er voorwaarden gesteld moeten worden aan het gebruik van algemene en maatwerkvoorzieningen.

Complicerende factor bij het vormgeven van beleid rondom indicatiestelling is dat de wetteksten nog niet definitief zijn, de overgangsregelingen nog niet bekend en de beschikbare middelen nog niet duidelijk. Zodra daar meer duidelijkheid over is, zullen de criteria rondom indicatiestelling uitgewerkt worden en verwerkt worden in de benodigde verordeningen. Daarbij worden de besluiten en uitgangspunten gehanteerd voor arrangementen zoals die in hoofdstuk 4 zijn geformuleerd.

De indicatiestellers hebben de mogelijkheid om aan een cliëntsysteem de module ‘casusregie’ toe te wijzen. Dit product wordt ingezet als het benodigd is om de afzonderlijke interventies en betrokkenen goed op elkaar af te stemmen (zie verder paragraaf 5.3.7).

Diagnostisch team: het inhuren van specifieke deskundigheid

In de meeste situaties zullen de indicatiestellers voldoende kennis in huis hebben om tot een goede afweging te komen over wat nodig is. In sommige gevallen zal de gemeente deze deskundigheid niet in huis hebben, bijvoorbeeld wanneer het gaat om relatief weinig voorkomende problematiek. Regionaal is afgesproken dat er een regionaal diagnostisch team komt, waarin de kennis van specifieke deskundigheid voor jeugd- en volwassenenproblematiek (zoals de jeugdarts en gedragswetenschapper) gebundeld wordt. Dit diagnostisch team wordt voor alle leeftijden ingericht en kan dus ook voor de Wmo ingeschakeld worden. Welke deskundigheden in het diagnostisch team komen moet nog uitgewerkt worden. Het diagnostisch team wordt via de backoffice ingezet.

5.3.5 Samenwerking met partners bij de toegang in brede zin

De keuze om de toegang in smalle zin als gemeentelijke verantwoordelijkheid te beschouwen laat onverlet dat er een grote rol voor andere partners in de toegang wordt gezien. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te zorgen dat cliënten de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.

De meeste inwoners met een vraag komen binnen bij één van de twee loketten: het sociaal loket en het CJG. Maar inwoners kunnen ook via zorg- en welzijnsorganisaties worden doorverwezen naar de gemeentelijke backoffice voor de beoordeling van de noodzaak van geïndiceerde zorg.

Vanuit de backoffice kan omgekeerd ook weer doorverwezen worden naar één van de partnerorganisaties, voor al dan niet geïndiceerde hulp en ondersteuning. Als een probleem opgelost kan worden met algemene voorzieningen wordt doorverwezen naar bijvoorbeeld het welzijnswerk of het maatschappelijk werk.

Zorg- en welzijnsorganisaties maken dagelijks cliënten mee, bieden informatie en advies, signaleren en verwijzen. Zij zijn daarom partners in de vormgeving van toegang in brede zin.

De volgende organisaties worden als partner bij de toegang in brede zin beschouwd:

  • -

    Welzijnsorganisaties

  • -

    Maatschappelijk werk

  • -

    Huisartsen

  • -

    Wijkverpleegkundigen

  • -

    Zorgaanbieders

  • -

    Sociale wijkteams

  • -

    De zorgnetwerken

De taken die door deze organisaties kunnen worden uitgevoerd, zijn dezelfde als die van het loket: het verschaffen van informatie en advies, het uitvoeren van een eerste screening en indien nodig het “warm” overdragen aan de backoffice. Het onderstaande figuur geeft het netwerk van partners rond toegang weer.

afbeelding binnen de regeling

Screening door partners

Naast de functie van het in kaart brengen van de (mogelijke) behoefte aan ondersteuning heeft de screening door partners nog een andere functie. Deze functie houdt verband met het geconstateerde knelpunt dat in de praktijk bij een uitvoerende organisatie soms het overzicht ontbreekt op eventuele andere problematiek die in een cliëntsysteem speelt. Dit kan de effectiviteit van de geboden hulp verminderen en dat kan de ondersteuningsduur onnodig lang en per saldo ook duurder maken

Door partners te vragen om bij hun cliënten een screening uit te voeren, ontstaat snel een beeld van de gebieden waarop zich problemen voordoen. Als blijkt dat er meer speelt dan meldt de medewerker van de partnerorganisatie de cliënt met diens instemming aan bij de gemeentelijke backoffice voor een vraagverhelderingsgesprek en eventuele indicatiestelling. Zo werken gemeente en partners samen in de brede toegang en is de link naar de indicatiestelling gewaarborgd.

Het voornemen is dat de gemeente deze samenwerking faciliteert door het beschikbaar stellen van het screeningsinstrument en het regelmatig organiseren van trainingen. Op 13 november 2013 is het idee van samenwerking in de screening getoetst aan de aanbieders en welzijnsorganisaties. Hier bleek dat er een bereidheid bestaat onder aanbieders om het screeningsinstrument te gebruiken. Van belang is wel dat dit instrument zorgvuldig gekozen wordt. Het effectief werken met een dergelijk instrument vraagt om duurzame samenwerking met de betrokken partners en zal niet vrijblijvend van karakter zijn.

Bijzondere positie huisartsen

De eerstelijns gezondheidzorg speelt een vanzelfsprekende rol in de toegang. Veel cliënten wenden zich in eerste instantie tot hun huisarts. Het is daarom belangrijk om de eerstelijns gezondheidzorg te faciliteren om de informatie- en adviesfunctie goed te kunnen vervullen.

Daarnaast behouden huisartsen in de toekomst hun bevoegdheid indicaties te stellen voor de jeugd- GGZ. De huisartsen vervullen dus ook een rol in de toegang in smalle zin.

Toeleidende rol van de zorgnetwerken.

Er zijn verschillende zorgnetwerken actief in Hellevoetsluis en Westvoorne. In de zorgnetwerken werken organisaties samen om de zorg rond een cliëntsysteem te coördineren (zie paragraaf 5.3.7). In de zorgnetwerken worden cliënten gesignaleerd waarvoor geïndiceerde ondersteuning nodig is. Viahet zorgnetwerk wordt actie ondernomen om die ondersteuning te regelen en cliënten toe te leiden naar die ondersteuning.24

Signalering door de samenleving

Signalering van inwoners die ondersteuning nodig hebben, gebeurt ook door andere personen en organisaties dan de gemeenten en de partners. Zo kunnen individuele inwoners, scholen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, sportverenigingen en de politie ook signalen krijgen dat een bepaalde inwoner met problemen kampt en daar hulp bij nodig heeft.

Voor deze personen en organisaties moet duidelijk zijn waar zij met hun signaal naar toe kunnen. Hier zal de gemeente in haar communicatie dan ook aandacht aan besteden.

Zelfredzame inwoners

Bij de inrichting van het netwerk van toegang wordt sterk rekening gehouden met kwetsbare inwoners die niet zelf de weg vinden of daar geen regie over hebben. Veel inwoners zijn echter heel zelfredzaam. Het systeem van toegang moet zo zijn ingericht dat inwoners ook zelfstandig hun weg kunnen vinden. Daar draait het in de decentralisaties juist ook om: de eigen verantwoordelijkheid van inwoners.

Veel inwoners zoeken in eerste instantie op internet. Naast de Wmo-site en die van het CJG zijn er tal van andere sites die informatie geven over voorzieningen. Wat van inwoners zelf gevraagd wordt, is daarin nog onderbelicht. Voor zelfredzame inwoners moet er een digitale screeningslijst komen, waarmee inwoners hun problemen kunnen analyseren en tips krijgen voor oplossingen in de vorm van vrij toegankelijke voorzieningen. In de online vragenlijst wordt ingegaan op de vraag wat inwoners al gedaan hebben om het probleem op te lossen (eigen kracht) en wat daar aanvullend op nodig is. Zo kunnen mensen zelf een inschatting maken of het verstandig is een (online) aanvraag in te dienen voor voorzieningen die niet algemeen toegankelijk zijn.

5.3.6 Onafhankelijke cliëntondersteuning

Zowel in de concept Wmo 2015 als de concept Jeugdwet zijn er diverse bepalingen opgenomen die gemeenten verplichten onafhankelijke voorzieningen in te richten die cliënten ter ondersteuning dienen. De cliëntondersteuning dient in elk geval te bestaan uit de volgende vier onderdelen:

  • 1.

    Wmo – de gemeente stelt voor ingezetenen met een psychosociaal probleem op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en cliëntondersteuning beschikbaar;

  • 2.

    Wmo – de gemeente stelt voor ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven cliëntondersteuning beschikbaar, onder andere tijdens het vraagverhelderingsgesprek;

  • 3.

    Jeugdwet – De gemeente zorgt ervoor dat jeugdigen kosteloos en anoniem advies kunnen krijgen over vragen en problemen met betrekking tot opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • 4.

    Jeugdwet – De gemeente zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders, pleegouders of netwerkpleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon.

Telefonische of digitale vraagbaak met 24-uurs bereikbaarheid (punt 1 en 3)

De gemeenten stellen minimaal één telefonische of digitale ‘vraagbaak’ beschikbaar voor inwoners.

Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs een nieuw te realiseren voorziening te zijn. De gemeente kan mogelijk ook gebruik maken van bestaande voorzieningen. Belangrijk is wel dat het een onafhankelijk orgaan is en dat tevens kennis beschikbaar is over de lokale sociale kaart. Dit maakt het aanhaken bij een landelijke of regionale bestaande organisatie mogelijk lastig.

Onafhankelijke, individuele cliëntondersteuners (punt 2)

De gemeente stelt cliënten die dit nodig hebben of prettig vinden, in staat gebruik te maken van een onafhankelijk cliëntondersteuner. Deze cliëntondersteuner kan de inwoner bijstaan bij het vraagverhelderingsgesprek, maar bijvoorbeeld ook bij het (eerste) contact met de professional of vrijwilliger. Ook kan de cliëntondersteuner een rol vervullen in de mantelzorgondersteuning.

Onafhankelijk vertrouwenspersoon (punt 3)

De gemeenten zullen minimaal één onafhankelijke vertrouwenspersoon aanstellen. De vertrouwenspersoon dient op grond van de Jeugdwet werkzaam te zijn bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die onafhankelijk is van het college en de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het AMHK en onafhankelijk van personen in dienst van het college of de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het advies- en meldpunt opereert. Over taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon en de bijbehorende verplichtingen van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zullen bij amvb regels worden gesteld.

Financiële middelen

De middelen voor individuele en collectieve cliëntondersteuning worden op dit moment vanuit de AWBZ jaarlijks aan MEE verstrekt, die deze taak landelijk uitvoert. Per 2015 zullen de middelen voor cliëntondersteuning overgeheveld worden naar gemeenten. De gemeenten kiezen ervoor om deze middelen in te blijven zetten voor cliëntondersteuning en indien (financieel) mogelijk ook voor de overige onderdelen die hier genoemd zijn.

De nadere vormgeving van de drie onderdelen wordt – binnen de wettelijke kaders – in de implementatiefase bepaald.

5.3.7 Zorgcoördinatie

Eén van de centrale uitgangspunten van de decentralisaties zoals beschreven in hoofdstuk 3 is het integraal werken: één gezin, één plan, één regisseur. Ondersteuning die vanuit verschillende wettelijke kaders geleverd wordt (Wmo, Jeugdwet, Participatiewet) moet in samenhang bezien worden. Zorgcoördinatie is aan de orde als er op meer dan twee terreinen problemen zijn in een huishouden/gezinssysteem. Vaak gaat het om huishoudens met ernstige en complexe problematiek die vraagt om een gecoördineerde aanpak.

Zorgcoördinatie bestaat uit twee componenten, namelijk proces en inhoud:

  • Procesregie: de procesregisseur zet het proces tot coördinatie bij een melding in gang en houdt de procesgang van de casussen die in het zorgnetwerk spelen in de gaten en schaalt zo nodig op

  • De casusregisseur25 zorgt ervoor dat de inhoudelijke hulpvragen helder zijn en stelt samen met andere organisaties en met het systeem een systeemplan op. Samen wordt bepaald wie wat gaat doen. De casusregisseur coördineert alle hulp die geleverd wordt door uitvoerende partijen en stuurt op de voortgang. Hij/zij regisseert, maar kan zelf ook hulp verlenen. De casusregisseur is hét aanspreekpunt voor het gezin en neemt bij stagnatie contact op met de procesregisseur26.

In de huidige situatie bestaan al diverse zorgnetwerken: Centrum voor Jeugd en Gezin, Lokaal Zorgnetwerk, Lokaal Team Huiselijk Geweld en GOSA (gemeentelijke organisatie sluitende aanpak). In de huidige situatie wordt de procesregie door ambtenaren uitgevoerd, terwijl de casusregie bij de aanbieders is belegd.

Met de drie decentralisaties vindt er een toename plaats in de casuïstiek waar zorgcoördinatie benodigd is. Zowel Hellevoetsluis als Westvoorne kiezen er hierbij voor om de procesregie op de deze casuïstiek in eigen beheer uit te voeren.

Voor het uitvoeren van casusregie zijn er twee modellen: in dienst van aanbieders of in eigen beheer. De keuze verschilt hier per gemeente. Gemeente Hellevoetsluis hanteert het uitgangspunt om zich te ontwikkelen tot een regiegemeente en een procesgerichte organisatie en kiest er daarom voor om de inhoudelijke component van zorgcoördinatie bij de aanbieders te beleggen.

Gemeente Westvoorne kiest er ook voor om de procesregie in eigen beheer te houden. De gemeentelijke zorgregisseur, die vanaf januari 2014 werkzaam is in Westvoorne, zal de rol van procesregisseur op zich nemen, maar zou in sommige gevallen ook inhoudelijke hulp kunnen verlenen. Dat betekent dat zij dan ook de casusregie op zich neemt. Echter, in de meeste gevallen zal de casusregie, net als in Hellevoetsluis, worden belegd bij een zorgaanbieder. Dat gebeurt nu ook al bij het CJG. Het verschil met Hellevoetsluis is dus dat het in gemeentelijk beheer uitvoeren van de casusregie niet geheel wordt uitgesloten in Westvoorne.

Koppeling toegang en zorgcoördinatie

De indicatiestellers hebben de mogelijkheid om aan een cliëntsysteem de module ‘casusregie’ toe te wijzen (zie ook paragraaf 4.4.2 en bijlage 6). Een cliënt wordt dan aangemeld bij de brede zorgnetwerken. De procesregisseur zorgt vervolgens voor het aanwijzen van een inhoudelijke casusregisseur. Overwogen zal worden of de procesregisseur de bevoegdheid moet krijgen om een indicatie af te geven voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen die nodig zijn in het systeemplan. De casusregisseur is daarna verantwoordelijk voor het (gezamenlijk met het cliëntsysteem) opstellen van een integraal systeemplan. De procesregisseur heeft hierbij een monitorende en aanjagende rol.

Beslispunt 11 – De procesregie voor de zorgcoördinatie voor huidige en nieuwe doelgroepen zal in eigen beheer worden uitgevoerd. De casusregie zal voor de gemeente Hellevoetsluis worden belegd bij de aanbieders. De casusregie in gemeente Westvoorne zou zowel kunnen worden belegd bij aanbieders als bij de gemeente zelf.

5.4 Samenvatting en beslispunten

Toegang in smalle zin omvat de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een

maatwerkvoorziening, aangezien deze niet vrij toegankelijk zijn (zie ook het onderstaande figuur). Het betreft hier de functies vraagverheldering en indicatiestelling. De toegang in smalle zin wordt georganiseerd in de gemeentelijke backoffice en is dus in eigen beheer.

Toegang in brede zin omvat alle taken die vooraf gaan aan het indienen van een aanvraag voor ondersteuning. Dit zijn in elk geval signalering, informatie en advies, onafhankelijke cliëntondersteuning en screening. Hierin spelen zowel gemeenten als partners een belangrijke rol. De informatie- en adviesfunctie geven de gemeenten vorm door middel van twee loketten: het CJG voor gezinnen en jeugdigen en het sociaal loket voor alle andere inwoners. De screening is bedoeld om een eerste indruk te krijgen en wordt door het loket uitgevoerd, maar kan ook door partners worden gedaan.

Gemeenten organiseren onafhankelijke cliëntondersteuning die ten minste bestaat uit een telefonische of digitale vraagbaak, onafhankelijke cliëntondersteuners en een onafhankelijke vertrouwenspersoon. De nadere vormgeving van de drie onderdelen wordt – binnen de wettelijke kaders – in de implementatiefase bepaald.

Zorgcoördinatie is aan de orde als er op meer dan twee terreinen problemen zijn in een huishouden/gezinssysteem. Vaak gaat het om huishoudens met ernstige en complexe problematiek die vraagt om een gecoördineerde aanpak. Met de drie decentralisaties vindt er een toename plaats in de casuïstiek waar zorgcoördinatie benodigd is. Zorgcoördinatie bestaat uit procesregie (gericht op het proces) en casusregie (gericht op de inhoud). De procesregie voor de zorgcoördinatie voor huidige en nieuwe doelgroepen zal in eigen beheer worden uitgevoerd. De casusregie zal voor gemeente Hellevoetsluis worden belegd bij aanbieders en voor gemeente Westvoorne zal dit soms ook in eigen beheer worden uitgevoerd, afhankelijk van de problematiek.

Visueel beeld van zorg/ondersteuning in combinatie met toegang

Zoals ook is gesteld in hoofdstuk 4 is er een direct verband tussen de toegang en de wijze van de vormgeving van zorg en ondersteuning. In de samenvatting is in paragraaf 8.1.3 een visueel totaalbeeld opgenomen.

 

Beslispunt

9.

Er zijn per gemeente twee loketten waar inwoners terecht kunnen voor informatie, advies en

een eerste screening. Dit is het CJG waar de doelgroep met name bestaat uit gezinnen en jeugdigen en het sociaal loket voor alle andere inwoners.

10.

Er is één backoffice waarin alle deskundigheden die nodig zijn om vraagverheldering en

indicatiestelling voor Wmo en Jeugd te vervullen, worden gebundeld. De medewerkers zijn in dienst van de gemeente.

11.

De procesregie voor de zorgcoördinatie voor huidige en nieuwe doelgroepen zal in eigen beheer wordenuitgevoerd. De casusregie zal voor de gemeente Hellevoetsluis worden belegd

bij de aanbieders. De casusregie in gemeente Westvoorne zou zowel kunnen worden belegd bij aanbieders als bij de gemeente zelf.

6 Financiën

6.1 Inleiding

Paragraaf 6.2 beschrijft hoe de huidige taken op het sociaal domein zijn verankerd in de programmabegroting en welke budgetten hiermee gemoeid zijn.

Paragraaf 6.3 geeft een overzicht van de verwachte uitgaven voor nieuwe taken, benoemt de verwachte budgetten en bezuinigingen voor de nieuwe taken en gaat in op doorlopende indicaties en overgangsrechten. Tot slot geeft de paragraaf een globaal overzicht van de nieuwe gemeentelijke budgetten in het totale sociale domein.

Paragraaf 6.4 stelt voor om de financiële kaders voor de decentralisaties mee te nemen in de begroting voor 2015. Paragraaf 6.5 geeft een samenvatting van het hoofdstuk en een overzicht van de beslispunten.

6.2 Hoe is het nu?

6.2.1 Huidige begrotingsprogramma(‘s)

In de huidige situatie heeft de gemeente al diverse verantwoordelijkheden op het sociaal domein. Een groot gedeelte van deze taken vloeit voort uit de Wmo. Andere taken zijn bijvoorbeeld het in stand houden van het Centrum voor Jeugd en Gezin, het organiseren van zorgcoördinatie en het bieden van maatschappelijke begeleiding en advies.

Bovenstaande taken en bijbehorende budgetten zijn in de huidige Programmabegroting verwerkt en verantwoording vindt plaats binnen het huidige beheer- en beleidsinstrumentarium. In de huidige situatie vindt de verantwoording op het sociale domein binnen de Programmabegroting als volgt plaats:

Hellevoetsluis

Westvoorne

De huidige taken voor de gemeente Hellevoetsluis op het sociale domein zijn ondergebracht in drie verschillende programma’s; Welzijn (6), Sociale zaken (7) en Onderwijs (8). Elk programma is onderverdeeld in meerdere producten, waarbij twee afdelingen budgetverantwoordelijk zijn. In de huidige situatie zijn er dus twee programma’s, twee programmamanagers en meerdere budgethouders verantwoordelijk voor de diverse budgetten binnen het sociale domein.

De huidige taken voor de gemeente Westvoorne zijn ondergebracht in het programma 4: Maatschappelijke ondersteuning. Binnen dit programma is een onderverdeling tussen verschillende producten. In de huidige situatie is er één verantwoordelijke portefeuillehouder, één sectorhoofd, twee budgethouders en meerdere budgetbeheerders.

Binnen deze huidige systematiek is het voor Hellevoetsluis niet mogelijk programma overschrijdend geld uit te geven zonder toestemming van de gemeenteraad. Tevens mist door het versnipperd verantwoorden op het sociale domein een integraal beeld.

6.2.2 Huidige budgetten sociaal domein

Tabellen 6.1 en 6.2 geven de hoogte van de huidige budgetten weer die in de huidige situatie zijn opgenomen in de programmabegrotingen (dit is exclusief 40% bezuiniging op huishoudelijke hulp). De dekking van deze budgetten vindt grotendeels plaats vanuit de algemene uitkering. Deze budgetten zijn “vrij” besteedbaar: er zit geen specifieke verantwoordingsverplichting op. Uitzondering hierop betreft het participatiebudget en de bijdrage voor de Sociale Werkvoorziening. Deze bijdragen worden bij de jaarrekening specifiek verantwoord aan het Rijk, waarbij strikte regels gelden.

Tabel 6.1:Huidige budgetten Hellevoetsluis27

Hellevoetsluis

Programma 2014 2015 2016 2017

6.Welzijn 6.570.000 6.429.000 6.240.000 6.234.000

7. Sociale zaken 9.752.000 9.692.000 9.792.000 9.792.000

8. Onderwijs 6.306.000 6.227.000 6.199.000 6.181.000

 

Totaal budget Hellevoetsluis 16.322.000 16.121.000 16.032.000 16.026.000

Tabel 6.2: Huidige budgetten Westvoorne

Westvoorne

Programma 2014 2015 2016 2017

4. Maatschappelijke ondersteuning 4.190.419 4.107.339 4.001.549 4.008.855

 

Totaal budget Westvoorne 4.190.419 4.107.339 4.001.549 4.008.855

6.2.3 Twee typen budgetten

Binnen de huidige begroting vallen er grofweg twee type budgetten te onderscheiden:

  • Taakstellende budgetten

  • Budgetten met openeinde regelingen

Taakstellende budgetten

Taakstellende budgetten zijn budgetten die de Raad, via het college, beschikbaar stelt voor een bepaald (beleids)terrein. Binnen dit budget moet het beleid doelmatig en doeltreffend worden uitgevoerd. Indien gebruik wordt gemaakt van derden, gaat het hierbij vooral om subsidies voor de uitvoering van taken of instandhouding van een functie. Wanneer nieuw of geïntensiveerd beleid door het college of de raad wordt geambieerd zal hiervoor, door middel van een beleidsoptie, extra geld binnen de totale begroting beschikbaar dienen te worden gesteld.

Budgetten met openeinde regelingen

Budgetten met openeinde regelingen zijn budgetten waarvan, vooruitlopend op het begrotingsjaar, de verwachte uitgaven worden ingeschat en in de begroting opgenomen. Dit vinden we in de huidige begroting vooral terug in de Wmo (denk aan hulp bij het huishouden). De Raad stelt hiervoor een verordening vast op basis waarvan mensen aanspraak maken op de voorziening. Het gaat hier vaak om productiebekostiging. Deze budgetten zijn niet taakstellend, maar volgend op de vraag. Overschrijding van deze budgetten leiden tot beperktere ruimte voor alle andere activiteiten binnen de totale gemeentelijke begroting. Bijsturen is vaak lastig omdat er afspraken, vaak in de vorm van een verordening, aan ten grondslag liggen en deze dienen te worden aangepast om de prijs of de vraag te kunnen beïnvloeden.

Hoewel slechts een deel van de gemeentelijke budgetten een openeinde regeling kennen, zijn de risico’s die openeinde regelingen met zich mee brengen groter dan die van taakstellende budgetten. Vooraf kan het lastig zijn om in te schatten hoeveel gebruik gemaakt gaat worden van de regeling en wat het financiële beslag op de totale begroting zal zijn.

6.3 Verwachte budgetten voor nieuwe taken

6.3.1 Huidige budgetten voor nieuwe taken

De nieuwe taken die op de gemeente afkomen zijn nu versnipperd georganiseerd en hierdoor ook versnipperd gefinancierd. De verantwoordelijkheden zijn verdeeld over de provincie/stadsregio, zorgverzekeraars en zorgkantoren. Daarmee is het zeer lastig goed zicht op de juiste cijfers te krijgen. Deze cijfers zijn wel relevant aangezien zij de basis vormen voor de verwachte benodigde budgetten voor de nieuwe taken.

Om toch een beeld te geven van de verwachte financiële omvang van deze nieuwe taken, is onderstaand weergegeven wat de huidige uitgaven zijn (door derden als provincie/stadsregio, zorgverzekeraars en zorgkantoren). Onderstaande tabel is een samenvatting van de in hoofdstuk 2 gepresenteerde financieringsstromen.

Een groot gedeelte van de taken vanuit de Participatiewet worden ook nu al door gemeenten uitgevoerd maar krijgen per 1 januari 2015 een andere wettelijke basis. In de huidige begroting zijn dus ook al bedragen opgenomen. In de onderstaande tabel zijn de verwachte budgetten opgenomen die de gemeenten zullen ontvangen (zie verder paragraaf 6.3.5, tabel 6.8). In de startnotitie Participatiewet die eind 2013 aan het college wordt aangeboden, zit een uitgebreide toelichting op de financiële aspecten rondom de Participatiewet.

Tabel 6.3:Huidige uitgaven voor nieuwe taken Hellevoetsluis en Westvoorne28

Domein

Hellevoetsluis

Westvoorne

AWBZ (totale kosten begeleiding + 5%

persoonlijke verzorging)

€ 3.592.743

€ 1.340.935

Jeugdzorg

€ 6.862.885

€ 3.880.238

Participatie

€ 3.497.608

€ 519.952

Totaal

€ 13.953.236

€ 5.741.125

6.3.2 Invoerings- en uitvoeringsmiddelen

De voorbereiding op de drie decentralisaties is een forse taak, waar ook forse investeringen bij aan te pas komen. Inwoners moeten worden geïnformeerd, medewerkers moeten worden getraind, de ICT moet worden aangepast, de zorg moet worden ingekocht etc. Er is hier sprake van incidentele aanloopkosten en structurele hogere (loon)lasten. Het Rijk kan hiervoor invoerings- (incidentele aanloopkosten) en uitvoeringsmiddelen beschikbaar stellen (structurele uitvoeringslasten).

Momenteel bestaat nog geen definitieve duidelijkheid over welke invoerings- en uitvoeringsmiddelen gemeenten krijgen voor de drie decentralisaties.

In de bestuursafspraken tussen het Rijk en VNG is opgenomen dat op het gebied van uitvoeringskosten voor 2014 voor de decentralisatie Jeugd/AWBZ 35 miljoen beschikbaar wordt gesteld en in 2015 45 miljoen. Vanaf 2016 zou structureel 55 miljoen worden toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds (uitvoeringsmiddelen). Sinds het maken van de bestuursafspraken zijn er veel ontwikkelingen geweest rondom de drie decentralisaties en is er meer informatie bekend geworden over de invoeringsmiddelen. De meest recente stand van zaken is hieronder per decentralisatie weergegeven.

Decentralisatie AWBZ

Gemeenten hebben in 2012 al invoeringsmiddelen ontvangen voor de voorbereiding van de decentralisatie AWBZ. Nadat de decentralisatie controversieel werd verklaard is de decentralisatie vertraagd. De middelen van 2012 zijn daarom doorgeschoven naar 2013. In 2014 zullen gemeenten voor deze decentralisatie de tweede tranche aan invoeringsmiddelen ontvangen.

In het akkoord tussen het Kabinet en de VNG d.d. 19 december 2013 is afgesproken dat gemeenten landelijk 200 miljoen euro extra beschikbaar krijgen in 2015 voor het mogelijk maken van een zorgvuldige overgang van cliënten en een zorgvuldige transitie door aanbieders. Dit kan beschouwd worden als uitvoeringsmiddelen. Er is nog niet bekend wat de lokale budgetten zullen zijn voor Hellevoetsluis en Westvoorne.

Vanaf 2016 wordt structureel 200 miljoen euro extra aan het budget voor de Wmo 2015 toegevoegd zodat gemeenten vernieuwende ondersteuningsarrangementen kunnen ontwikkelen op het snijvlak van maatschappelijke ondersteuning, welzijn, werk en inkomen, wonen, jeugdzorg en onderwijs, met slimme verbindingen tussen formele en informele zorg. Het bestedingsdoel van deze middelen kan deels worden gezien als uitvoering, omdat het bedoeld is voor het ontwikkelen van nieuwe arrangementen. Het is nog niet bekend wat de lokale budgetten zullen zijn voor Hellevoetsluis en Westvoorne.

Daarnaast zullen gemeenten een deel van de uitvoeringsmiddelen ontvangen die nu worden uitgekeerd aan de Zorgkantoren en CIZ. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe groot dit bedrag zal zijn, verwacht wordt echter dat dit voor individuele gemeenten een klein bedrag zal zijn.

Decentralisatie Jeugdzorg

In december 2013 hebben de VNG en het Rijk afspraken gemaakt over de financiële overdracht van de jeugdzorg. De gemeenten ontvingen in 2013 in totaal € 48 miljoen aan invoeringsmiddelen. In 2014 zal dit op macroniveau € 39,75 miljoen zijn.

In 2015 is € 16 miljoen en vanaf 2016 structureel € 26 miljoen beschikbaar als vergoeding voor de extra uitvoeringskosten. De kosten die in de huidige situatie worden gemaakt voor indicatiestelling en casemanagement door Bureaus Jeugdzorg zijn al opgenomen in de doeluitkering jeugdzorg. Dit geld zit dus al in het macrobudget en hier is logischerwijs dus geen structurele uitvoeringsbudget voor benodigd. Er zal door het Rijk nog verder onderzoek plaatsvinden naar de uitvoeringsbudgetten voor de decentralisatie jeugdzorg.

Participatiewet

Voor de Participatiewet worden naar verwachting geen incidentele en/of structurele uitvoeringskosten door het Rijk beschikbaar gesteld.

6.3.3 Verwachte budgetten en bezuinigingen AWBZ/Wmo

Rondom de lokale budgetten voor de decentralisatie AWBZ/Wmo is nog geen duidelijkheid.

Op macroniveau is bekend dat de functies kortdurend verblijf en begeleiding (incl. vervoer) met een korting van 25% zullen worden overgeheveld. Voor begeleiding bij dagelijkse levensverrichtingen zullen gemeenten 5% ontvangen van het huidige landelijke budget voor Persoonlijke Verzorging. Meer informatie over de lokale budgetten wordt verwacht in januari 2013.

Ondanks de onzekerheden is op basis van de huidige uitgaven voor de nieuwe taken, de lokale cijfers over aantallen cliënten per zorgvorm en de landelijke taakstelling een voorlopige inschatting gemaakt van het toekomstig beschikbare budget voor nieuwe taken in de Wmo.

Tabel 6.4: Verwachte budgetten en bezuinigingen AWBZ/Wmo

AWBZ/Wmo

2015 2016 2017 2018

Huidige uitgaven derden 3.592.743 3.592.743 3.592.743 3.592.743

Rijksbezuiniging 898.186 898.186 898.186 898.186

 

Budget Gem. Hellevoetsluis:

2.694.557 2.694.557 2.694.557 2.694.557

 
 

2015 2016 2017 2018

Huidige uitgaven derden 1.340.935 1.340.935 1.340.935 1.340.935

Rijksbezuiniging 335.234 335.234 335.234 335.234

 

Budget Gem. Westvoorne: 1.005.701 1.005.701 1.005.701 1.005.701

Bron: Decentralisatiemonitor van adviesbureau W mo-kantoor(geanalyseerde Vektis gegevens).

Inperking huishoudelijke hulp

Zoals ook in paragraaf 2.1.7 is benoemd worden er ook bezuinigingen doorgevoerd op de huidige budgetten. De gemeenten krijgen 40% minder budget voor hulp bij het huishouden. In de concept tekst van de Wmo 2015 is in overleg met de VNG voor 2015 geen overgangsrecht opgenomen voor cliënten die hulp bij het huishouden ontvangen. Dat betekent dat gemeenten hier zelf maatregelen moeten nemen om de bezuiniging in 2015 te kunnen opvangen. Wettelijke eisen met betrekking tot de overgangstermijnen moeten daarbij gerespecteerd worden. Onderstaande tabel geeft de bezuinigingen weer.

Tabel 6.5:Bezuiniging budget hulp bij het huishouden Hellevoetsluis

Domein

2015

2016

2017

Huidig budget hulp bij het

huishouden

€ 3.306.000

€ 3.306.000

€ 3.306.000

40% bezuiniging

€ 1.124.400

€ 1.214.400

€ 1.214.400

Nieuw

€ 1.821.600

€ 1.821.600

€ 1.821.600

Tabel 6.6: Bezuiniging budget hulp bij het huishouden Westvoorne

Domein

2015

2016

2017

Huidig budget hulp bij het

huishouden

€ 1.560.761

€ 1.560.761

€ 1.560.761

40% bezuiniging

€ 624.304

€ 624.304

€ 624.304

Nieuw

€ 936.457

€ 936.457

€ 936.457

6.3.4Verwachte budgetten en bezuinigingen Jeugdzorg

Het in 2015 naar gemeenten over te hevelen bedrag voor jeugdzorg is in de meicirculaire 2013 vastgesteld op € 3,349 miljard. Op grond van nieuwe inzichten is dit budget in november 2013 bijgesteld naar € 3,534 miljard. Dit is € 185 miljoen hoger dan het budget waarmee gerekend werd in de meicirculaire 2013. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een toevoeging van € 150 miljoen uit de Zvw aan de over te heven ggz-middelen om te voorzien in de behandeling van ouders van jeugdigen in zorg.

In de € 3,534 miljard is al een eerste tranche (€ 120 miljoen) van de uiteindelijke korting van 15% verwerkt. In 2016 wordt nog eens € 180 miljoen gekort en in 2017 wordt het laatste deel, een tranche van € 150 miljoen, in mindering gebracht op het te decentraliseren budget.

In de meicirculaire 2013 is het budget per gemeente voor 2015 bekend gemaakt op basis van de meest recente gegevens en de nog te nemen besluiten. In december 2013 is, op basis van het nieuwe macrobudget, meer financiële duidelijkheid verschaft. Voor Hellevoetsluis bleek toen dat een bedrag is opgenomen van € 8.993.219 en voor Westvoorne een bedrag van € 3.241.009.

Onderstaand overzicht geeft inzicht in de over te komen budgetten op basis van de gegevens die sinds december 2013 voor handen zijn.

Tabel 6.7: Verwachte budgetten en bezuinigingen Jeugdzorg

JEUGDZORG

2015 2016 2017 2018

Rijksbudget 3.534.000.000 3.534.000.000 3.534.000.000 3.534.000.000

Rijksbezuiniging 120.000.000 300.000.000 450.000.000 450.000.000

 

Budget gem. Hellevoetsluis

8.993.219 8.519.060 8.123.927 8.123.927

 
 

2015 2016 2017 2018

Rijksbudget 3.534.000.000 3.534.000.000 3.534.000.000 3.534.000.000

Rijksbezuiniging 120.000.000 300.000.000 450.000.000 450.000.000

 

Budget gem. Westvoorne 3.241.009 3.070.130 2.927.730 2.927.730

Bron: Ministerie van VW S, kamerbrief 5 december 2013. Kenmerk 180316-114741-J.

Zoals in de volgende paragraaf verder zal worden toegelicht, hebben Hellevoetsluis en Westvoorne gezamenlijk met de andere gemeenten van de regio Rotterdam-Rijnmond een transitiearrangement opgesteld. In dit arrangement is afgesproken dat de landelijke bezuinigingen, die binnen de jeugdzorg verschillen voor de afzonderlijke subdomeinen, apart zullen worden doorgevoerd. Het betreft de subdomeinen Jeugd en Opvoedhulp, Jeugd-GGZ (inclusief AWBZ), Jeugd met een beperking en de vrijgevestigde J-GGZ.

Naast het volgen van de landelijke bezuinigingen, passen de gemeenten in regio Rotterdam-Rijnmond een ombuiging toe van 1% in 2015 en een extra 1% in 2016 (in totaal 2%). Deze ombuiging is nodig voor het opvangen van risico’s bij plaatsingen van jeugdigen en/of voor innovatie en verschuivingen over domeingrenzen heen. In het beleidsplan jeugdzorg zal uitgebreid stil worden gestaan bij de precieze invulling van deze bezuinigingen.

6.3.5 Verwachte budgetten en bezuinigingen Participatiewet

Gemeenten ontvangen in de huidige situatie twee doeluitkeringen die verbonden zijn met de nieuwe Participatiewet. Ten eerste betreft het hier het participatiebudget. Dit geld dient te worden ingezet voor het bevorderen van participatie op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door het inzetten van een werkgeversteam of een werkcoach. Gemeenten verantwoorden jaarlijks aan het Rijk hoe zij deze middelen inzetten. Het participatiebudget is dus niet vrij inzetbaar. Dit budget blijft ook vanaf 2015 bestaan.

De tweede stroom middelen betreft het Wsw-budget. De vijf gemeenten op Voorne-Putten zijn een Gemeenschappelijke Regeling aangegaan rondom het SW-bedrijf de Welplaat. In de GR is onder andere afgesproken dat voor alle gemeenten op Voorne-Putten 90% van de mensen die in de sociale werkvoorziening werken, instromen in de Welplaat. Met de invoering van de Participatiewet zal per 1 januari 2015 de instroom voor de sociale werkvoorziening verdwijnen. Zoals al toegelicht in hoofdstuk 2, blijft de Wsw bestaan voor de mensen die nu al in de Wsw werkzaam zijn. Op deze manier vindt een gefaseerde afbouw plaats van de Wsw-cliënten, gebaseerd op natuurlijk verloop. De GR rondom de Welplaat verliest door deze ontwikkelingen op lange termijn haar bestaansrecht. Momenteel wordt onderzocht of het mogelijk is om de Welplaat om te vormen. Op deze manier blijft de infrastructuur waarin al jaren in is geïnvesteerd ook behouden. Op het niveau van Voorne-Putten worden nadere afspraken gemaakt over de omgevormde Welplaat.

Naast het participatie- en het Wsw-budget, zullen gemeenten vanaf 2015 compensatiemiddelen voor de voormalig Wajongers ontvangen. Onduidelijk is nog welke vrijheid gemeenten krijgen bij de besteding van deze middelen. In totaal komt er € 11 miljard beschikbaar voor de uitvoering van de Participatiewet door gemeenten. Dat bedrag bestaat voor circa € 7,8 miljard uit geld dat nu al via specifieke uitkeringen aan gemeenten wordt verstrekt voor de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).

De maatregelen die in het regeerakkoord met betrekking tot de Participatiewet worden beschreven hebben financiële consequenties. Pas na definitieve vaststelling van de Participatiewet kan een definitieve berekening worden gemaakt van het beschikbare budget. De financiële effecten zijn doorberekend, resulterend in onderstaande tabel met de verwachte budgetten ‘nieuwe stijl’. In de startnotitie Participatiewet die eind 2013 aan het college wordt aangeboden, zit een uitgebreide toelichting op de financiële aspecten rondom de Participatiewet.

Tabel 6.8: Rijksbudget en rijksbezuinigingen Participatiewet 2015

Geschat budget

Hellevoetsluis

Westvoorne

Participatiebudget

€ 1.335.954

€ 120.693

Wsw-budget

€ 2.161.654

€ 399.259

Totaal

€ 3.497.608

€ 519.952

6.3.6 Begrenzing in aanwendbaarheid budgetten

Zowel voor de huidige als de toekomstige budgetten zijn er begrenzingen in de aanwendbaarheid. Deze worden vooral veroorzaakt door doorlopende indicaties en overgangsrechten.

Doorlopende indicaties (alleen hulp bij huishouden)

In de huidige organisatie van het sociaal domein geven de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne alleen rondom hulp bij het huishouden indicaties af. Tot september 2013 kon de duur van de indicatie variëren van een doorlooptijd van een paar maanden tot maximaal vijf jaar. Vanaf september 2013 is de duur van de indicatie maximaal 1 jaar.

Indicaties die de gemeente al heeft afgegeven aan inwoners rondom de huishoudelijke hulp blijven logischerwijs van kracht na 2015. De budgetten die hiermee gemoeid zijn, zitten voor deze periode dus vast. Onderstaande grafieken geven het overzicht.

afbeelding binnen de regeling

Overgangsrechten

Overgangsrecht AWBZ/Wmo

De cliënten die zorg ontvangen in het kader van de gedecentraliseerde AWBZ taken houden een jaar lang het recht om dezelfde zorg te ontvangen als in 2014 van dezelfde aanbieder, tenzij er met instemming van de cliënt een andere afspraak overeen gekomen wordt. Het beschermd wonen vormt hierop een uitzondering aangezien hier is voorzien in een overgangstermijn van minimaal vijf jaar.

Overgangsrecht Jeugdzorg

Gemeenten zijn door het Rijk verplicht gesteld in regionaal verband afspraken te maken met de aanbieders van jeugdzorg om bij de transitie in 2015 de zorgcontinuïteit voor bestaande cliënten te kunnen garanderen en frictiekosten te voorkomen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een transitiearrangement. Het transitiearrangement heeft een bindend karakter, hoewel de afgesproken garanties met betrekking tot budgetten zijn gemaakt onder voorbehoud van goedkeuring door de individuele gemeenteraden. Het arrangement van de regio Rijnmond behoort tot de elf arrangementen (van de 41) die in november 2013 zijn goedgekeurd door de landelijke transitiecommissie. Dat betekent dat naar het oordeel van de commissie in de regio Rijnmond op een verantwoorde manier de zorgcontinuïteit van bestaande cliënten kan worden gegarandeerd.

Het arrangement is formeel een bestuurlijke afspraak tussen zestien gemeenten in de regio Rijnmond, maar ook aanbieders en huidige financiers hebben laten weten in te stemmen met de afspraken uit het arrangement. In het beleidsplan jeugdzorg wordt apart aandacht besteed aan de transformatie van zorg tijdens de overgangsperiode waarop het arrangement van toepassing is. Deze paragraaf gaat alleen in op de gevolgen van het arrangement voor de aanwendbaarheid van nieuwe budgetten.

De samenwerkende gemeenten hebben ervoor gekozen het transitiearrangement af te sluiten voor 2015 en 2016, met een mogelijke verlenging naar 2017 als individuele gemeenten hiertoe besluiten. In 2015 en 2016 zullen de zorginstellingen zoveel mogelijk hetzelfde budget ontvangen als in 2012 minus het definitieve percentage bezuinigingen per zorgdomein en een extra bezuiniging van 2% voor risicodekking. Het totaalbudget dat de gemeenten van regio Rotterdam-Rijnmond via de meicirculaire 2014 krijgen toebedeeld, zal dus worden aangewend voor de huidige aanbieders. De sturing vindt hierbij plaats op basis van inhoudelijke kaders uit lokale beleidsplannen en de daaraan verbonden prestatie-eisen op outcome en output niveau. De zorg is gelimiteerd aan het beschikbare budget, waarbij het uitgangspunt is: "budget volgt cliënt". De aanbieders hebben toegezegd met deze budgetten de continuïteit van zorg en de hiervoor benodigde infrastructuur te realiseren. Ook zorgen de aanbieders ervoor dat de frictiekosten tot een minimum beperkt blijven.

Het totale budget dat de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne ontvangen is met het transitiearrangement dus al besteed. De samenwerkende gemeenten hebben hierbij een tweedeling gemaakt in de zorg:

  • De samenwerkende gemeenten zullen gezamenlijk een bovenlokaal inkooporgaan realiseren voor de specialistische zorg (buitenwijkse zorg genoemd). De sturing voor de lokale gemeenten voor 2015 en 2016 is hierbij geborgd in een nog vast te stellen gemeenschappelijke regeling.

  • De binnenwijkse voorzieningen zullen de gemeenten vanaf 2015 zelf inkopen/subsidiëren.

De aanwending van budgetten voor binnenwijkse of buitenwijkse zorg zullen voor een groot deel bepaald worden door de bestaande trajecten (immers: budget volgt cliënt). Met de afspraken uit het transitiearrangement geven de bestaande specialistische aanbieders een deel van de ‘dure’ buitenwijkse zorg op voor meer preventieve vormen van zorg. Tijdens de duur van het transitiearrangement zal hierdoor de beweging van buitenwijkse zorg naar binnenwijkse zorg al voorzichtig op gang komen.

In het beleidsplan jeugdzorg zal uitgebreid stil worden gestaan bij het transitiearrangement en de financiële en inhoudelijke gevolgen hiervan.

Overgangsrecht Participatiewet

Als de concept wettekst openbaar is, is pas precies bekend van welke overgangsrechten sprake is rondom de Participatiewet.

6.3.7 Combinatie van de huidige plus toekomstige budgetten

Voor een totaalbeeld van de beschikbare budgetten die de gemeenten tot hun beschikking krijgen om het sociale domein vorm te geven zijn in onderstaande tabellen de huidige plus toekomstige budgetten gecombineerd (combinatie van tabellen 6.1 t/m 6.8). Hierbij is rekening gehouden met de huidige en toekomstige bezuinigingen/taakstellingen die door het rijk zijn opgelegd. De Participatiewet is niet apart opgenomen aangezien deze budgetten al grotendeels zijn opgenomen in de huidige budgetten.

Tabel 6.9: Combinatie van de huidige plus toekomstige budgetten sociaal domein

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis

2014 2015 2016 2017

Huidig budgetten 16.322.000 16.121.000 16.032.000 16.026.000

Minus bezuiniging op HH -1.214.400 -1.214.400 -1.214.400

AWBZ (nieuw) 2.694.557 2.694.557 2.694.557

Jeugdzorg (nieuw) 8.993.219 8.519.060 8.123.927

Totaal budget Hellevoetsluis 16.322.000 26.594.376 26.031.217 25.630.084

Tabel 6.10: Combinatie van de huidige plus toekomstige budgetten sociaal domein

Westvoorne

Westvoorne

2014 2015 2016 2017

Huidig budgetten 4.190.419 4.107.339 4.001.549 4.008.855

Minus bezuiniging op HH -624.304 -624.304 -624.304

AWBZ (nieuw) 1.005.701 1.005.701 1.005.701

Jeugdzorg (nieuw) 3.241.009 3.070.130 2.927.730

Totaal budget Westvoorne 4.190.419 7.729.745 7.453.076 7.317.982

6.4 Wat stellen we voor en waarom?

De definitieve wettelijke kaders voor de drie decentralisaties zijn nu nog niet bekend. Hetzelfde geldt voor de hoogte van de middelen die de gemeenten ontvangen vanuit het Rijk voor de decentralisaties. Dit maakt het nu niet mogelijk om een goed beeld te geven van de financiële kaders rondom de drie decentralisaties. De financiële kaders rondom de drie decentralisaties zullen daarom worden verwerkt in de begroting voor 2015.

Beslispunt 12 – De financiële kaders rondom de drie decentralisaties zullen worden verwerkt in de begroting voor 2015 en volgende jaren.

Deze paragraaf geeft alvast input voor de financiële kaders. De intentie zal hierbij zijn om de decentralisaties taakstellend uit te voeren. Gelet op de forse bezuinigingen op het macrobudget zijn begrenzingen op lokaal niveau noodzakelijk. Paragraaf 6.4.2 benoemt hiervoor diverse opties. De wijze waarop de begrenzingen worden doorgevoerd zullen worden meegenomen in de financiële kaders die worden opgesteld voor de begroting 2015.

6.4.1 Intentie tot de taakstellende uitvoering van de decentralisaties

Vanuit het Rijk worden de middelen beschikbaar gesteld aan de gemeenten voor de uitvoering van de decentralisaties. Zoals hiervoor is uiteengezet is nog voor geen van de drie decentralisaties momenteel duidelijk welk budget gemeenten zullen ontvangen. Zodra deze informatie voor handen is, zal een nadere analyse van de mogelijkheid tot taakstellende uitvoering worden uitgevoerd.

Het is de intentie om de budgetten die de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne ontvangen voor de drie decentralisaties als taakstellend te beschouwen. Zoals ook in hoofdstuk 4 is aangegeven is het

de intentie om op langere termijn de duurdere 2e lijnszorg te verminderen. Om dit te bereiken zal eerst een omslag moeten worden bewerkstelligd bij de 0e en 1e lijn. Deze transformatie zal een langdurig proces zijn. Deze transformatie zal er op lange termijn voor zorgen dat het taakstellend uitvoeren van de decentralisaties een reële optie is.

Er zijn diverse risico’s die de taakstellende uitvoering van de decentralisaties in de eerste jaren na 2015 bemoeilijken.

Ten eerste bestaat de mogelijkheid dat de verdeelsleutels die het Rijk gaat hanteren voor het toekennen van de gemeentelijke budgetten ongunstig uitvallen.

Daarnaast heeft het Rijk besloten tot forse kortingen die direct in 2015 geëffectueerd zouden moeten worden, als taakstellende uitvoering het uitgangspunt is. In 2015 (en voor jeugdzorg ook in 2016) zijn de gemeenten echter verplicht tot het vormgeven aan de overgangsrechten. Hierdoor zit een groot gedeelte van de budgetten die overkomen al vast.

Gemeente Hellevoetsluis heeft op dit moment geen specifieke reserves gevormd of een stelpost in de begroting opgenomen voor de risico’s rondom de decentralisaties. Eventuele financiële tegenvallers zullen dus via de algemene reserve moeten worden opgevangen.

Gemeente Westvoorne heeft ook geen specifieke voorzieningen getroffen om de risico’s van de decentralisaties te beheersen. Wel is er een stelpost Rijksbezuinigingen opgenomen in de begroting en is er een Reserve Wmo om tegenvallers op te kunnen vangen.

6.4.2 Uitwerken van bezuinigingsstrategie

Zoals hiervoor is uiteengezet is het de intentie om de decentralisaties (op termijn) taakstellend uit te voeren. Het Rijk voert op de macrobudgetten forse bezuinigingen door en logischerwijs dienen op lokaal niveau dus ook bezuinigingen te worden doorgevoerd.

De gemeenten kunnen kiezen uit vier mogelijke bezuinigingsstrategieën, die elk weer op verschillende manieren kunnen worden uitgewerkt:

  • Verminderen van het aantal gebruikers van maatwerkvoorzieningen

  • Beperken van de hoeveelheid geleverde producten/diensten

  • De kosten per geleverde product/dienst omlaag brengen

  • Controleren op geleverde hulpverlening / voorzieningen

Een combinatie van bezuinigingsstrategieën is mogelijk en waarschijnlijk ook noodzakelijk, omdat verwacht wordt dat met de keuze voor één strategie niet de volledige benodigde bezuiniging kan worden behaald. Hieronder worden de bezuinigingsstrategieën toegelicht en wordt aangegeven welke strategieën al elders in dit beleidsplan zijn opgenomen.

Verminderen van het aantal gebruikers van (dure) voorzieningen

Wanneer een gemeente erin slaagt om het aantal gebruikers van (dure) voorzieningen te verminderen, leidt dit tot lagere uitgaven aan zorg. Het verminderen van de zogenoemde ‘instroom’ kan door de voorwaarden waaronder iemand van een voorziening gebruik kan maken aan te scherpen, door meer voorliggende (goedkopere) voorzieningen te creëren en door te investeren in preventie (waardoor problemen voorkomen kunnen worden).

In hoofdstuk 4 is een aantal maatregelen benoemd die een uitwerking zijn van deze bezuinigingsstrategie:

  • Vrijwillige inzet als maatschappelijke verantwoordelijkheid (4.3.1.) - vrijwilligers zorgen ervoor dat minder inwoners een voorziening nodig hebben.

  • Schoonmaakservice als algemene voorziening (4.3.2.) – deze algemene voorziening is goedkoper dan de vroegere maatwerkvoorziening

  • Laagdrempelige dagbesteding als algemene voorziening (4.3.2.) – deze algemene voorziening is goedkoper dan de vroegere maatwerkvoorziening

  • Opzetten gebiedsgerichte sociale teams als algemene voorziening (4.3.2.) – deze algemene voorziening zorgt ervoor dat minder inwoners een maatwerkvoorziening nodig hebben.

  • ‘Versterken eigen kracht’ als maatwerkvoorziening (4.3.3.) – deze maatwerkvoorziening zorgt ervoor dat minder inwoners een duurdere maatwerkvoorziening nodig hebben.

Daarnaast is er in de toegang een aantal maatregelen mogelijk die zorgen voor minder instroom. De criteria waaronder iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt, worden in de implementatiefase nader uitgewerkt (zie paragraaf 5.3.4.). Door de formulering van de criteria kan de gemeente bepaalde inwoners uitsluiten, bijvoorbeeld door het stellen van inkomensgrenzen of door een minimale zorgbehoefte te bepalen die nodig is om in aanmerking te komen voor ondersteuning.

Beperken van de hoeveelheid producten / diensten

Wanneer een gemeente bepaalde voorzieningen niet langer in het pakket opneemt en/of de inzet van een bepaalde voorziening per gebruiker vermindert, dan leidt dit tot lagere uitgaven. In hoofdstuk 4 zijn twee maatregelen benoemd die een uitwerking vormen van deze bezuinigingsstrategie:

  • Verantwoordelijkheden voor alle leefgebieden terugleggen bij inwoners (4.3.1.) – de gemeenten zullen bepaalde huidige voorzieningen in de nieuwe situatie niet meer financieren, omdat deze verantwoordelijkheid wordt teruggelegd bij de samenleving.

  • Eén vervoersvoorziening voor alle doelgroepen (4.3.2) – de gemeente biedt minder diversiteit in het type vervoersvoorziening en bundelt verschillende doelgroepen zoveel mogelijk.

Daarnaast kan er bij de indicatiestelling voor gekozen worden om per cliënt (onder bepaalde voorwaarden) minder uren zorg of ondersteuning te verstrekken. Dan moet wel door de gemeente beargumenteerd kunnen worden waarom deze hoeveelheid zorg voldoende is.

Een tweede optie van het beperken van producten en diensten is het opleggen van beperkingen aan het assortiment en het aantal gecontracteerde aanbieders. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hulpmiddelen waarbij nog maar gekozen kan worden tussen twee standaard modellen en bij maximaal twee verschillende aanbieders.

De kosten per geleverde product/dienst omlaag brengen

Wanneer een gemeente erin slaagt om de uitgaven die zij doet aan de levering van een bepaalde product of dienst omlaag te brengen, dan zorgt dit voor lagere uitgaven. Dit kan bijvoorbeeld door aanbieders te vragen hun producten / diensten anders vorm te geven. Daarnaast kunnen gemeenten aan cliënten een eigen bijdrage vragen voor het gebruik van een bepaalde voorziening. Dit kan zowel bij algemene voorzieningen als bij maatwerkvoorzieningen.

In hoofdstuk 4 is een aantal maatregelen genoemd die een uitwerking zijn van deze bezuinigingsstrategie:

  • Vrijwilligerswerk als onderdeel van een maatwerkvoorziening (4.3.3.) – het product wordt goedkoper omdat het aandeel dat geboden wordt door een professional, minder dan 100% wordt.

  • Cliënt- en resultaatgerichte basisproducten (4.3.3.) – het product wordt goedkoper omdat aanbieders meer vrijheid krijgen in de vormgeving en makkelijker zorgvormen kunnen combineren.

Achter de vraag aan aanbieders om de kosten voor hun producten/diensten omlaag te brengen, gaat een aantal nadere inkoopkeuzes schuil. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het aanpassen van verantwoordings- of kwaliteitseisen. De inkoopkeuzes zullen worden meegenomen in de programma’s van eisen/wensen die worden opgesteld bij de voorbereidende aanbestedingen voor het sociaal domein. Hoofdstuk 7 gaat hier verder op in.

Controleren op geleverde hulpverlening / voorzieningen

Een andere mogelijkheid om te bezuinigen is het voorkomen van onnodige of onterechte kosten (kostenbeheersing). Dit kan door aanbieders te controleren of zij het gefactureerde ook daadwerkelijk geleverd hebben aan de cliënt, door bij de cliënt te controleren op het (doelmatige) gebruik van een voorziening en door het periodiek opnieuw beoordelen van de situatie van een cliënt zodat er niet meer zorg wordt ingezet dan nodig.

Noodzakelijke voorwaarde voor het goed uitvoeren van deze bezuinigingsstrategie is het opzetten van een adequaat controleapparaat. Dit brengt (mogelijk hoge) kosten voor ambtelijke inzet en faciliteiten met zich mee. Het is belangrijk om de kosten en baten van deze strategie in kaart te brengen alvorens hier een keuze in te maken.

6.5 Samenvatting en beslispunten

Nog altijd is niet bekend welke budgetten gemeenten gaan ontvangen voor de drie decentralisaties. Wel is duidelijk dat het geld wordt ondergebracht in een deelfonds sociaal domein en dat gemeenten dit geld alleen voor het sociaal domein mogen uitgeven. Binnen het deelfonds komt verder geen toewijzing van geld naar de aparte onderdelen jeugd, werk of zorg. Dat betekent dat als er meer geld nodig is voor jeugd en bijvoorbeeld minder voor werk, de gemeente kan schuiven tussen de budgetten.

Het is de intentie om de decentralisaties (op termijn) taakstellend uit te voeren. De forse bezuinigingen vanuit het Rijk hebben grote gevolgen voor gemeenten. Om alle taken uit te kunnen voeren met de beschikbare middelen zijn bezuinigingen noodzakelijk. Zo is er een mogelijkheid om het aantal gebruikers van maatwerkvoorzieningen te verminderen, de hoeveelheid geleverde producten/diensten te verminderen, de kosten per geleverd product/dienst omlaag te brengen en te controleren op geleverde hulpverlening/ voorzieningen. De keuze voor één bezuinigingsmogelijkheid zal er niet voor zorgen dat de bezuinigingen volledig worden gehaald. Daarom is in de op te stellen bezuinigingsstrategie een combinatie van meerdere bezuinigingsmogelijkheden wenselijk en noodzakelijk.

In de huidige situatie hebben gemeenten al verantwoordelijkheden op het vlak van welzijn, sociale zaken en onderwijs. De uitbreiding van de taken op het sociaal domein gaat gepaard met forse financiële verschuivingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de (geschatte) optelsom van de huidige budgetten plus de nieuwe budgetten.

Hellevoetsluis

2014

2015

2016

2017

Huidige budgetten

€ 16.322.000

€ 14.996.600

€ 14.817.600

€ 14.811.600

Nieuwe budgetten

€ 0

€ 11.687.776

€ 11.213.617

€ 10.818.484

Totaal

€ 16.322.000

€ 26.684.376

€ 26.031.217

€ 25.630.084

Westvoorne

2014

2015

2016

2017

Huidige budgetten

€ 4.190.419

€ 3.483.035

€ 3.377.245

€ 3.384.551

Nieuwe budgetten

€ 0

€ 4.246.710

€ 4.075.831

€ 3.933.431

Totaal

€ 4.190.419

€ 7.729.745

€ 7.453.076

€ 7.317.982

Elk van de decentralisaties gaat gepaard met forse bezuinigingen. Bovendien gelden er voor de AWBZ/Wmo en de jeugdzorg overgangsrechten waardoor de vrijheid voor de inzet van middelen in ieder geval in 2015 (en voor jeugdzorg ook 2016) fors is ingeperkt.

De financiële kaders rondom de drie decentralisaties zullen worden verwerkt in de begroting voor 2015 en volgende jaren.

 

Beslispunt

12.

De financiële kaders rondom de drie decentralisaties zullen wordenverwerkt in de begroting

voor 2015 en volgende jaren.

7 Bekostiging en inkoop

7.1 Inleiding

De gemeenten hebben de taak om hun inwoners hulp en ondersteuning te bieden wanneer zij deze nodig hebben. Om deze hulp en ondersteuning beschikbaar te kunnen stellen aan inwoners, dienen gemeenten afspraken te maken met aanbieders die deze ondersteuning leveren.

Door de decentralisaties komen de gemeenten in nieuwe markten terecht. Op deze markten zijn ook aanbieders actief met wie de gemeente nu nog geen relatie heeft. De gemeenten hebben een eerste stap gezet om deze aanbieders verder te leren kennen door middel van een marktconsultatie. Bijlage 1 geeft hiervan een samenvatting.

De afspraken die de gemeente wil maken met aanbieders gaan enerzijds over wat de aanbieders leveren en anderzijds over de prijs die de gemeenten hiervoor betalen. De keuzes die de gemeenten hebben in de vormgeving hiervan vallen uiteen in twee onderdelen:

  • Wijze van bekostiging

  • Wijze van inkoop

Dit hoofdstuk behandelt beide onderdelen.

7.1.1 Begrippenkader

Bekostiging

Bekostiging betreft de afspraken die de gemeente maakt met aanbieders met betrekking tot:

  • Leveren van prestaties/activiteiten/diensten door de opdrachtnemer (en verantwoording daarover)

  • Eisen aan de prestaties/activiteiten/diensten (en de betaling daarvan)

Deze afspraken zijn vastgelegd in een inkoopovereenkomst of subsidiebeschikking/-overeenkomst. De afspraken kunnen tevens gepaard gaan met verschillende prikkels die sturen op het gewenste gedrag, waaronder financiële prikkels. Het begrip bekostiging is hieronder grafisch weergegeven:

afbeelding binnen de regeling

Bekostigingsmodellen

Er zijn verschillende wijzen van bekostiging, welke zijn terug te voeren op drie basismodellen, met elk enkele varianten. Bijlage 7 geeft een totaaloverzicht van de verschillende bekostigingsmodellen.

Productiebekostiging: een vorm van bekostiging waarbij de gemeente een aanbieder betaalt voor vooraf overeengekomen diensten, activiteiten of trajecten die voor een specifieke cliënt zijn uitgevoerd volgens een vaste prijs of tarief. Dit kan ook een verzameling van diensten, activiteiten of trajecten zijn. Het gaat hierbij om P (prijs) x Q (hoeveelheid). Deze vorm van bekostiging komt bij de gemeenten op dit moment vooral voor binnen de Wmo. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp bij het huishouden, vervoer en Wmo-voorzieningen (zoals trapliften).

Populatiegerichtebekostiging: een vorm van bekostiging waarbij de gemeente op basis van een vast budget met één of enkele aanbieders voor een afgebakende groep inwoners (deelpopulatie of geografische afbakening) een maatschappelijke taak of opdracht overeenkomt. De gemeente betaalt de aanbieder voor het behaalde en meetbare resultaat voor deze groep. Te denken valt aan het verantwoordelijk maken van een aanbieder voor het over een periode van vijf jaar realiseren van een meer vitale wijk of een meer zelfredzame ouderenpopulatie. Deze vorm van bekostiging komt op dit moment niet bij Hellevoetsluis en Westvoorne voor.

Functiegerichtebekostiging: een vorm van bekostiging waarbij een gemeente op basis van een vast budget voor een met een aanbieder overeengekomen functie betaalt voor de beschikbaarheid van deze functie. Deze vorm van bekostiging komt op dit moment bij beide gemeenten beperkt voor. Functiebekostiging wordt toegepast bij gesubsidieerde organisaties zoals de Mantelzorg Salon en de Vrijwilligerscentrale.

Inkoop

Een algemene definitie van inkoop is ‘het van externe bronnen betrekken van goederen en diensten tegen tussen de inkopende en verkopende partij overgekomen voorwaarden’.

De gemeente heeft hierbinnen keuze uit twee basisvormen:

  • Contractering – het sluiten van een (privaatrechtelijke) inkoopovereenkomst

  • Subsidiëring – het sluiten van een subsidieovereenkomst.

Inkoopmodellen - contractering

In het geval van contractering zijn de volgende inkoopmodellen mogelijk:

  • Zeeuws model: De gemeente contracteert alle aanbieders die voldoen aan bepaalde criteria. De cliënt kiest vervolgens de aanbieder.

  • Dynamisch selectiemodel: De gemeente contracteert continu iedere aanbieder die voldoet aan bepaalde criteria. Elke cliënt wordt gezien als één separate opdracht. Aan de hand van de criteria zoals wachttijd, cliënttevredenheid en cliëntvoorkeur in het selectiemodel waarop de cliënt invloed kan hebben, volgt automatisch de keuze voor een bepaalde aanbieder.

  • Veilingmodel: Net als in het Zeeuws model wordt gewerkt met vaste kwaliteitseisen en een onbeperkt aantal aanbieders, maar nu juist met prijsconcurrentie. Het veilingmodel werkt ook met een maximumprijs in de aanbesteding en na gunning kunnen aanbieders met elkaar concurreren per hulpvraag/cliënt. Er is geen absolute keuzevrijheid voor cliënten. In het veilingmodel wordt sterker op prijs gestuurd dan in het dynamisch selectiemodel.

  • Bestuurlijk aanbesteden: De gemeente treedt in overleg met alle aanbieders die voldoen aan bepaalde criteria. In een onderhandelingsproces bepalen gemeente en aanbieders de voorwaarden voor prijs en kwaliteit.

  • Dialoogmodel: De gemeente treedt in overleg met alle aanbieders die voldoen aan bepaalde criteria. Tijdens een dialoogproces bepaalt de gemeente in samenspraak met aanbieders de voorwaarden in de overeenkomst voor prijs en kwaliteit. Tijdens het dialoogproces kunnen aanbieders nog afvallen.

  • Catalogusmodel: De gemeente contracteert alle (eventueel een beperkt aantal) aanbieders die voldoen aan bepaalde criteria. De cliënt krijgt vervolgens keuze-informatie (catalogus) en een ranking van aanbieders die volgt uit bepaalde prestatie indicatoren voorgelegd op basis waarvan hij een keuze voor een aanbieder maakt. Kiest de cliënt niet, dan kiest de gemeente aan de hand van de prestatie indicatoren.

  • Eén-op-één contract: De gemeente sluit een overeenkomst af met één aanbieder voor het leveren van verschillende vormen van ondersteuning. De gemeente nodigt geen andere aanbieders uit voor het uitbrengen van een voorstel. Dit model kan de gemeente ook in geval van enkele aanbieders toepassen.

  • Afspraak per cliënt: De gemeente consulteert de aanbieders op hun competenties, maar sluit geen overeenkomst op voorhand af. Zodra een cliënt of groepen van cliënten zich aandienen, contracteert de gemeente een bepaalde aanbieder en maakt nadere afspraken over de invulling van de ondersteuning op cliënt of groepsniveau.

Inkoop - subsidiëring

In het geval van subsidiëring zijn de volgende inkoopmodellen mogelijk:

  • Beleidsgestuurdecontractfinanciering: De gemeente subsidieert één of meerdere aanbieders aan de hand van meetbare resultaten die bijdrage aan gemeentelijke doelstellingen. Tevens vindt periodiek bijsturing plaats aan de hand van de gemeentelijke beleidscyclus.

  • Subsidietender: De gemeente subsidieert één of meerdere aanbieders aan de hand van bepaalde toekenningcriteria. De aanbieders concurreren met elkaar voor het verkrijgen van de subsidie.

  • Klassieke subsidie (al of niet in combinatie met een uitvoeringsovereenkomst): De gemeente subsidieert een aanbieder voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. De gemeente kan een uitvoeringovereenkomst afsluiten met de gesubsidieerde aanbieder voor het maken van aanvullende afspraken.

7.1.2 Leeswijzer

Paragraaf 7.2 geeft een korte weergave van de huidige vormgeving van bekostiging en inkoop in de beide gemeenten. Paragraaf 7.3 geeft een overzicht van de voorstellen voor toekomstige vormgeving. Hierbij wordt begonnen met de kaders die hoofdstuk 3 en 4 hiervoor geven, waarna eerst de voorstellen rondom bekostiging en vervolgens de voorstellen rondom inkoop worden behandeld. De paragraaf sluit af met een aantal uitgangspunten voor inkoopafspraken. Paragraaf 7.4 bevat de samenvatting en belangrijkste beslispunten.

7.2 Hoe is het nu?

Van alle huidige overheidsopdrachten in het sociaal domein (leveringen, diensten en voorzieningen) waarvoor de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne contractuele afspraken maken, wordt het grootste deel ingekocht met productiebekostiging door middel van een inkoopovereenkomst. Daarnaast wordt in beperkte mate functiebekostiging gehanteerd, meestal door middel van subsidie. Ten slotte wordt een deel gefinancierd door middel van bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen.

7.3 Wat stellen we voor en waarom?

7.3.1 Kaders vanuit de sturingsvisie (hoofdstuk 3)

In hoofdstuk 3 is uiteengezet dat de gemeenten kiezen voor een zo gelijkwaardig mogelijke relatie tussen gemeente en aanbieders, waarin samenwerking centraal staat.

Vanuit het centrale sturingsperspectief heeft het de voorkeur om te kiezen voor bekostigings- en inkoopmodellen die optimaal ruimte bieden aan deze samenwerking. Uiteraard willen de gemeenten daarbij voldoende mogelijkheden inbouwen om te kunnen sturen op het daadwerkelijk bereiken van de gewenste maatschappelijke effecten en op het voldoen aan de wettelijke verplichtingen.

Daarnaast bestaat de wens om meer te gaan sturen op de maatschappelijke effecten die met de diensten worden behaald in plaats van op de output. Het inzetten van een traject is immers geen doel op zich, maar moet een effect bewerkstelligen bij het gezin/cliënt dat bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid of het bevorderen van participatie.

Om met organisaties toe te werken naar verantwoording op maatschappelijke effecten en een goede samenwerking moet nog meer ervaring worden opgedaan, zowel intern bij de gemeente als bij de aanbieders zelf. Het is belangrijk om dit groeiperspectief mee te nemen in de keuze voor een wijze van bekostiging en inkoop/subsidie.

7.3.2 Kaders vanuit de vormgeving van zorg en ondersteuning(hoofdstuk 4)

Zoals in hoofdstuk 4 uiteen is gezet, streven de gemeenten naar een andere vormgeving van het palet van zorg en ondersteuning. Dit willen de gemeenten onder andere bereiken door het aantal producten terug te brengen, wel en niet vrij toegankelijke producten duidelijk af te bakenen en producten open te definiëren zodat overlap en overeenkomsten in zorgvormen, gebruikers, deskundigheden en locatie benut kunnen worden. Op basis hiervan is gekozen voor het vormgeven van zorg en ondersteuning als een beperkt aantal basisproducten en modules.

De basisproducten zijn globaal beschreven zodat aanbieders veel ruimte krijgen om hierbinnen zelf praktisch vorm te geven aan de in te zetten zorg of ondersteuning. De gemeente als opdrachtgever definieert het gewenste resultaat (het ‘wat’) en stuurt hier op in de financiering en verantwoording. Omdat het bij de meeste vormen van hulpverlening/ondersteuning (mogelijk) nog een brug te ver is om op resultaten te sturen, is het voorstel om richting aanbieders te sturen op een ontwikkeling van prestatie (inspanning) naar resultaat.

De basisproducten zijn onderverdeeld in algemene voorzieningen enerzijds en maatwerkvoorzieningen anderzijds. Een algemene voorziening is voor iedereen die hiervan gebruik wil maken en is vrij toegankelijk. Zodra specifieke (persoons-)kenmerken van de individuele aanvrager bepalen of iemand gebruik mag maken van een voorziening en/of de voorziening naar haar aard is afgestemd op de kenmerken van de individuele aanvrager, dan is sprake van een maatwerkvoorziening. Gelet op de verschillende aard van de twee soorten voorzieningen en de wensen van de gemeenten rondom de vormgeving is een differentiatie in wijze van bekostiging en inkoop/subsidie passend.

7.3.3 Toekomstige vormgeving bekostiging

De definitieve keuze voor de bekostigingsvorm van de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen wordt gemaakt op basis van een nadere uitwerking van de inhoud van de producten, welke in de implementatiefase plaatsvindt. Dit beleidsplan bevat dus nog geen beslispunt hieromtrent. Wel zien we vooralsnog de volgende ‘voorsorteringen’ rondom bekostiging:

  • Algemene voorzieningen met productie- en functiebekostiging

  • Maatwerkvoorzieningen met productiebekostiging

  • Modules met productiebekostiging

  • Doorontwikkeling naar populatiebekostiging

afbeelding binnen de regeling

Algemene voorzieningen: combinatie van productie- en functiebekostiging

Zoals in hoofdstuk 4 is aangegeven, is het de doelstelling van de gemeenten dat algemene voorzieningen zoveel mogelijk voor én door inwoners worden vormgegeven, uitgevoerd en/of bekostigd. Dit betekent concreet dat inwoners een (al dan niet kostendekkende) bijdrage wordt gevraagd voor het gebruik en dat inwoners mede zelf vorm en inhoud geven aan de voorzieningen.

Er zijn vooralsnog zes algemene voorzieningen gedefinieerd door de gemeenten:

schoonmaakservice, collectief vraagafhankelijk vervoer, laagdrempelige dagbesteding, empowerment in de wijk, vrijwilligerssupport en mantelzorgsupport.

Laagdrempelige dagbesteding en empowerment in de wijk zijn primair functies die de gemeente beschikbaar wil stellen aan inwoners, onafhankelijk van een bepaald aantal gebruikers op een specifiek moment. Bij deze producten is het logisch om te kiezen voor functiebekostiging. Vrijwilligerssupport en mantelzorgsupport bestaan deels uit functies die de gemeente beschikbaar wil stellen aan haar inwoners (zoals een vrijwilligersvacaturebank en een adviespunt voor mantelzorgers), en deels uit producten en diensten waar individuele inwoners naar behoefte gebruik van maken. Een combinatie van functie- en productiebekostiging lijkt hierbij de meest passende bekostigingsvorm.

Bij het collectief vraagafhankelijk vervoer is de inzet van de producten en diensten afhankelijk van het aantal mensen dat er gebruik van maakt. Dit leidt tot productiebekostiging als geschikte bekostigingsvorm.

Voor de schoonmaakservice geldt dat de wijze van bekostiging afhankelijk is van de vormgeving (zie paragraaf 4.3.2).

Maatwerkvoorzieningen: productiebekostiging

Er zijn vooralsnog zeven maatwerkvoorzieningen gedefinieerd door de gemeenten: versterken eigen kracht, zelfstandig wonen, leren participeren, ondersteuning bij arbeidsinschakeling, zware en acute problematiek beheersbaar maken, hulp in gedwongen kader.

Alle maatwerkvoorzieningen zijn, naar de aard van het productcluster, toegespitst op de individuele kenmerken en behoeften van de inwoner die het product nodig heeft. Hierdoor valt functiebekostiging af als geschikte vorm. Uitzondering hierop is mogelijk het product ‘ondersteuning bij arbeidsinschakeling’, waarin bepaalde voorzieningen kunnen zitten die beschikbaar moeten zijn voor inwoners, ongeacht de omvang van het gebruik.

Omdat het bij maatwerkvoorzieningen vaak gaat om specifieke trajecten met een duidelijk begin en einde, lijkt productiebekostiging de meest geschikte vorm. Productiebekostiging biedt de mogelijkheid om de prestatie die de aanbieder moet leveren duidelijk te formuleren en te koppelen aan de resultaten (effecten) die zijn bereikt. Het mogelijke negatieve effect van productiebekostiging in de vorm van een volumeprikker wordt beheerst doordat de gemeenten de toegang beheren. Dit is met name wenselijk voor complexe zorg en langdurige zorg die vaak relatief duur is.

Productiebekostiging biedt tevens de mogelijkheid om financiële middelen efficiënt in te zetten en gewenste keuzevrijheid te organiseren. Ten slotte biedt deze bekostigingsvorm ruimte aan het stimuleren van innovatie en de inzet van vrijwilligers door aanbieders.

Modules: productiebekostiging

Er zijn vooralsnog vier modules gedefinieerd door de gemeenten: Activeren sociale netwerk, diagnose, casusregie, begeleiding bij vervoer.

Modules zijn in hun aard vergelijkbaar met maatwerkvoorzieningen: individueel in te zetten en toegespitst op de individuele kenmerken en behoeften van de inwoner die het product nodig heeft. Dezelfde argumenten zijn daarom van toepassing, wat leidt tot een voorlopige voorkeur voor productiebekostiging.

Doorontwikkeling naar populatiebekostiging

Zoals ook in paragraaf 7.4 is benoemd, bestaat de wens om meer te gaan sturen op maatschappelijke effecten van de ingezette diensten en producten in plaats van op de output. De meeste passende bekostigingsvorm hierbij is populatiebekostiging. Zowel de gemeenten als de aanbieders die deelnamen aan de marktconsultatie staan positief tegenover het principe van populatiebekostiging.

Belangrijke voorwaarden voor het toepassen van populatiebekostiging zijn het hebben van inzicht in de effectiviteit van producten en diensten en in de omstandigheden waaronder deze effecten bereikt kunnen worden. Ook moet de relatie tussen investering (kosten) en de grootte van het effect bekend zijn, evenals de manieren om deze effecten te meten.

Op dit moment hebben de gemeenten en aanbieders hier onvoldoende zicht op om de omschakeling naar populatiegebonden bekostiging te kunnen maken. Daarom valt deze wijze van bekostiging voor de komende jaren af en wordt vooralsnog gekozen voor functie- en productiebekostiging.

Het idee is om vanaf 2015 te starten met een gezamenlijke verkenning van de mogelijke toepassing van populatiebekostiging voor met name maatwerkvoorzieningen. Dit idee wordt verder uitgewerkt in de implementatiefase.

7.3.4 Toekomstige vormgeving inkoop

Nadat een keuze ten aanzien van het bekostigingsmodel (of bekostigingsmodellen) gemaakt is (in de implementatiefase) kan vervolgens worden bepaald welk(e) inkoopmodel(len) het meest geschikt is/zijn voor de algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en modules die de gemeenten wil aanbieden aan haar inwoners. In het maken van deze keuze worden de volgende aspecten meegewogen:

  • Gewenste relatie met aanbieders;

  • Gewenste hoeveelheid te contracteren aanbieders;

  • Grootte van de te ondersteunen groepen;

  • Gewenste wijze van ontwikkelen van contractuele voorwaarden.

Vooralsnog zien we de volgende ‘voorsorteringen’ voor de toekomstige vormgeving van de inkoop. De definitieve keuze voor de inkoopmodellen wordt in de implementatiefase gemaakt, nadat de keuze voor de bekostigingsmodellen definitief is.

Algemene voorzieningen met functiebekostiging

Voor algemene voorzieningen streven gemeenten in mindere mate naar samenwerking, aangezien het uitgangspunt is dat deze voorzieningen in de toekomst worden opgepakt door de samenleving zelf. Voor de algemene voorzieningen vallen daarom de inkoopmodellen ‘dialoogmodel’, ‘bestuurlijk aanbesteden’ en ‘beleidsgestuurde contractfinanciering’ af.

In het geval van algemene voorzieningen voor de samenleving, die volgens functiebekostiging worden bekostigd, is het raadzaam het aantal te contracteren aanbieders sterk te beperken en concurrentie in de inkoopfase te stimuleren om zo de kosten te verlagen. Hiervoor lenen zich de inkoopmodellen ‘dynamisch selectiemodel’, ‘catalogusmodel’, ‘veilingmodel’, ‘klassiek aanbesteden’, ‘mini-competitie’, ‘subsidietender’ en ‘dialoogmodel’.

Algemene voorzieningen met productiebekostiging

Voor algemene voorzieningen streven gemeenten in mindere mate naar samenwerking. Daarmee vallen de inkoopmodellen ‘dialoogmodel’, ‘bestuurlijk aanbesteden’ en ‘beleidsgestuurde contractfinanciering’ af.

Bij deze algemene voorzieningen streven gemeenten meer naar marktwerking en concurrentie tussen aanbieders gecombineerd met resultaat- of outputsturing. Hiervoor lenen zich het ‘catalogusmodel’ en ‘klassiek aanbesteden’. Ook subsidiëring is hierbij een mogelijkheid.

Voor de algemene voorzieningen voor specifieke groepen/individuen hoeft het aantal te contracteren aanbieders niet per se beperkt te worden, omdat de cliënt kan zorgen voor de concurrentieprikkel (door vrije keuze). Hiervoor lenen zich de inkoop/subsidiemodellen ‘Zeeuws model’, ‘dynamisch selectiemodel’ en ‘catalogusmodel’.

Maatwerkvoorzieningen en modules (productiebekostiging)

Voor maatwerkvoorzieningen en modules streven de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne naar een samenwerkingsmodel tussen aanbieders. Hiervoor lenen zich de inkoopmodellen ‘dialoogmodel’ en ‘ één-op-één-contract’. Gezien de wens om meer op resultaten / output te gaan sturen zijn subsidiemodellen hier minder geschikt voor.

Tevens streven de gemeenten naar behoud van de bestaande infrastructuur en het toelaten van nieuwe aanbieders. De gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne kiezen er op voorhand niet voor om het aantal te contracteren aanbieders voor maatvoorzieningen te beperken. Het contracteren van meerdere aanbieders zorgt immers voor een concurrentieprikkel op kwaliteit, creativiteit bij de aanbieders en meer keuzevrijheid voor de cliënt. Een concurrentieprikkel is wel wenselijk, maar dan pas wanneer ze eenmaal gecontracteerd zijn. Dit is dan een concurrentieprikkel vanuit de cliënt (keuzevrijheid in aanbieder). Hiervoor lenen zich de inkoopmodellen ‘één-op-één contract’, ‘afspraak per cliënt’, ‘bestuurlijk aanbesteden’, ‘beleidsgestuurde contractfinanciering’ en ‘klassieke subsidie’.

De wens tot samenwerking creëert de behoefte aan een mogelijkheid om samen met aanbieders de voorwaarden voor ondersteuning te bepalen. Er is een aantal inkoopmodellen dat de mogelijkheid biedt om tijdens het inkoopproces met elkaar hierover in gesprek te blijven, namelijk het ‘dialoogmodel’, ‘bestuurlijk aanbesteden’ en ‘beleidsgestuurde contractfinanciering’. Deze gaan uit van een dialoog of onderhandeling tussen gemeente en aanbieder(s) om te komen tot sluitende afspraken over inhoud, kwaliteitseisen en tariefstelling.

Voor ondersteuning op maat is voor de gemeenten redelijk goed in te schatten hoeveel cliënten er ongeveer moeten worden ondersteund (op basis van de huidige situatie of de gegevens van derden). In het geval van een kleine groep cliënten (bijvoorbeeld de meest kwetsbare inwoners binnen de gemeenten, die in aanmerking komen voor vangnet voorzieningen) kan het handig zijn om niet op voorhand een overeenkomst af te sluiten of subsidie te verlenen, maar pas wanneer een cliënt zich aandient. De gemeenten kiezen daarmee voor het inkoopmodel ‘afspraak per cliënt’. De gemeente dient zich wel enigszins voor te bereiden door te inventariseren welke aanbieders hieraan willen meewerken en wat de belangrijkste voorwaarden zijn voor het afsluiten van de overeenkomst op cliëntniveau.

7.3.5 Uitgangspunten voor inkoopafspraken

  • In de inkoopafspraken die de gemeenten met de aanbieders maken, krijgen de bijdragen van aanbieders aan het realiseren van de transformatie en bezuinigingen een centrale plaats. De gemeenten verwachten van aanbieders dat zij proactief:

  • Producten ontwikkelen die gericht zijn op het vergroten van de zelfredzaamheid en indien mogelijk het afbouwen van zorg;

  • Zoeken naar mogelijkheden om meer gebruik te maken van een lagere tariefmix en meer informele zorg;

  • Voorstellen doen voor het slim en efficiënt organiseren en combineren van ondersteuning;

  • Hun eigen organisatie efficiënt en slank inrichten, opdat de overhead zo laag mogelijk is;

  • Hun kennis en expertise onderling delen.

Naast de specificatie van de inspanning en prestatie willen de gemeenten aan de afspraken met de aanbieders een stevige resultaatscomponent en -prikkel toevoegen. Het ontwikkelen van deze componenten en prikkels is een gezamenlijk proces waar de gemeenten de medewerking van aanbieders in zullen vragen.

Beslispunt 13 – De wijze van bekostiging en inkoop wordt begin 2014 verder uitgewerkt in een inkoopstrategie voor het sociaal domein.

7.4 Samenvatting en beslispunten

Het begrip bekostiging gaat over de afspraken die de gemeente maakt met aanbieders over de te leveren prestaties/activiteiten en de eisen aan deze prestaties/activiteiten. Er zijn hierbij drie mogelijke bekostigingsmodellen:

  • -

    Productiebekostiging: de gemeente betaalt naar hoeveelheid productie/prestatie volgens een vaste prijs of tarief;

  • -

    Populatiebekostiging: de gemeente betaalt een vast budget voor het behalen van een maatschappelijke effect voor een afgebakende groep inwoners;

  • -

    Functiebekostiging: de gemeente betaalt een vast budget voor de beschikbaarheid van een functie.

Het begrip inkoop gaat over de manier waarop de gemeente de gewenste goederen en diensten betrekt van aanbieders. Ook hiervoor zijn diverse modellen zoals bijvoorbeeld het Veiligmodel en het Zeeuws model.

Vanuit het centrale sturingsperspectief heeft het de voorkeur om te kiezen voor bekostigings- en inkoopmodellen die optimaal ruimte bieden aan deze samenwerking.

Zoals in hoofdstuk 4 uiteen is gezet, streven de gemeenten naar een andere vormgeving van het palet van zorg en ondersteuning. Dit heeft geresulteerd in een voorlopig palet van twaalf basisproducten en vier modules. De basisproducten zijn onderverdeeld in algemene voorzieningen enerzijds en maatwerkvoorzieningen anderzijds. De modules zijn naar hun aard vergelijkbaar met maatwerkvoorzieningen.

Wijze van bekostiging

Het voorlopige voorstel is om voor de algemene voorzieningen te werken met een combinatie van productie- en functiebekostiging, en voor maatwerkvoorzieningen te werken met productiebekostiging. Daarbij wordt voor maatwerkvoorzieningen gestreefd naar een doorontwikkeling tot populatiebekostiging. De definitieve keuze voor de toe te passen bekostigingsvormen wordt gemaakt op basis van een nadere uitwerking van de inhoud van de producten in de implementatiefase.

Wijze van inkoop

Na de keuze voor een bekostigingsvorm wordt de wijze van inkoop uitgewerkt. Het is daarom nog niet mogelijk om hier een definitieve keuze in te maken. Wel is duidelijk welke criteria meewegen in de uiteindelijke keuze:

  • Gekozen bekostigingsmodel

  • Gewenste relatie met aanbieders;

  • Gewenste hoeveelheid te contracteren aanbieders;

  • Grootte van de te ondersteunen groepen;

  • Gewenste wijze van ontwikkelen van contractuele voorwaarden.

De wijze van bekostiging en inkoop wordt begin 2014 verder uitgewerkt in een inkoopstrategie voor het sociaal domein.

 

Beslispunt

13.

De wijze van bekostiging en inkoop wordt begin 2014 verder uitgewerkt in een inkoopstrategie

voor het sociaal domein.

8 Samenvatting en vervolg

8.1 Samenvatting

Met de overheveling van taken en bevoegdheden van de Rijksoverheid naar de gemeente per 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor vrijwel de gehele maatschappelijke ondersteuning van onze inwoners, van jong tot oud. Dit beleidsplan schetst de integrale toekomstvisie van gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne op het sociaal domein.

De eerste zorg is het goed overnemen van de taken per 1 januari 2015 (transitie) en ten tweede het geleidelijk realiseren van de soms ingrijpende beleidswijzigingen (transformatie). De decentralisaties gaan gepaard met ingrijpende bezuinigingen van gemiddeld 20 %. Voortzetten van de huidige praktijk is dus geen optie.

Na vaststelling van dit beleidsplan zal een implementatieplan worden opgesteld met daarin specifieke aandacht voor de gevolgen van de decentralisaties op de ambtelijke organisatie.

8.1.1Decentralisaties

De komende jaren krijgt de gemeente er een aantal grote taken bij in het sociaal domein. Ten eerste worden de aanspraken op extramurale begeleiding (dagbesteding en individuele begeleiding), kortdurend verblijf en vervoer vanuit de AWBZ overgeheveld naar het gemeentelijke domein. Ongeveer 5% van de aanspraken op de functie persoonlijke verzorging worden eveneens overgeheveld. Ook worden gemeenten verantwoordelijk voor de cliëntondersteuning en de inloopfunctie GGZ.

Ten tweede worden gemeenten per 1 januari 2015 ook verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Tot slot zal per 1 januari 2015 de Participatiewet van kracht zijn. Met de Participatiewet komt er één regeling voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die ondersteuning nodig hebben bij hun werk.

Dit betekent dat diverse ‘nieuwe’ doelgroepen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten komen te vallen. Bijna alle inwoners zijn voor hun ondersteuning bij beperkingen die zij ervaren, aangewezen op de gemeenten.

8.1.2Uitgangspunten en sturingsvisie

Het hoofddoel van de decentralisaties is dat alle inwoners, ongeacht hun beperking, zoveel mogelijk mee doen aan de samenleving en dat zij zelfredzaam zijn. De hieraan gekoppelde sturingsopgave is om een groter beroep te doen op de eigen kracht van inwoners en meer taken in de samenleving terug te leggen. Ook de relatie met aanbieders moet veranderen.

Er zijn vier basismodellen om de relatie vorm te geven tussen gemeenten en aanbieders: eigen beheer, inkoopmodel, samenwerking en samenleving. De algemene voorkeur gaat uit naar het model samenwerking, maar wel onder bepaalde voorwaarden en condities die ontleend zijn aan het inkoopmodel. Dit kan worden benoemd als een ‘geclausuleerd samenwerkingsmodel’.

8.1.3 Totaalbeeld toegang en aanbod

Dit beleidsplan geeft kaders weer voor de vormgeving van de toekomstige zorg en ondersteuning en de wijze van toegang hiertoe. Deze kaders worden in de onderstaande figuur visueel weergegeven en hierna in de paragrafen 8.1.4 en 8.1.5 tekstueel verder uiteengezet.

afbeelding binnen de regeling

8.1.4Vormgeving zorg en ondersteuning

Omdat de gemeenten verantwoordelijk worden voor de ondersteuning van inwoners met problemen op heel diverse leefgebieden en tegelijkertijd minder middelen krijgen om deze ondersteuning te organiseren, is het belangrijk om goede beleidskeuzes te maken over de vormgeving van deze ondersteuning.

Er wordt toegewerkt naar arrangementen in plaats van losse producten. Een arrangement is een pakket bestaande uit één of meerdere typen van oplossingen die de inwoner samen passende ondersteuning bieden voor de beperkingen die hij ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk terwijl voor een maatwerkvoorziening een indicatie nodig is om hiervan gebruik te kunnen maken.

Gezien de bezuinigingsopgave van de gemeente die gepaard gaat met de decentralisaties is het zaak om de kosten in de komende jaren te verlagen. De besparing zit in het verkleinen van de instroom door preventie, één van de centrale uitgangspunten van dit beleidsplan. De focus ligt daarom op het hervormen van de zorg en ondersteuning in het brede deel van de piramide (de huidige 0e en 1e lijn).

De gemeenten doen hiertoe drie beleidsvoorstellen:

  • 1.

    Terugleggen in de samenleving - alleen als een inwoner onvoldoende zelfredzaam is en oplossingen niet in het sociaal netwerk of met vrijwillige inzet kunnen worden gevonden, ligt er een taak voor de gemeente

  • 2.

    Investeren in preventie en tijdige inzet – het aanbod van algemene voorzieningen wordt uitgebreid. Deze ondersteuning is vrij toegankelijk voor inwoners

  • 3.

    Hervormen van het aanbod - De gemeenten zetten in op drie sporen. Ten eerst zullen diensten en producten worden vernieuwd en ontwikkeld door te kiezen voor een hervormd palet van zorg en ondersteuning dat bestaat uit een beperkt aantal basisproducten en modules. Ten tweede wordt gestimuleerd dat aanbieders vrijwilligers en mantelzorgers inzetten als onderdeel van professionele zorg. Tot slot zal inwoners de mogelijkheid worden geboden om hun indicatie voor een maatwerkvoorziening te verzilveren in de vorm van een persoonsvolgend budget (PVB).

Ten slotte realiseren de gemeenten een maatwerkvoorziening om inwoners financieel te compenseren als zij niet in staat zijn om de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen te betalen.

8.1.5Toegang

Toegang in smalle zin omvat de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, aangezien deze niet vrij toegankelijk zijn. Het betreft hier de functies vraagverheldering, indicatiestelling en het inzetten van het diagnostisch team voor specialistisch advies. De toegang in smalle zin wordt georganiseerd in de gemeentelijke backoffice en is dus in eigen beheer. We verwachten hiermee de financiële risico’s die gepaard gaan met de decentralisaties het beste te kunnen beheersen.

Toegang in brede zin omvat alle taken die vooraf gaan aan het indienen van een aanvraag voor ondersteuning. Dit zijn in elk geval signalering, informatie en advies, onafhankelijke cliëntondersteuning en screening. Hierin spelen zowel gemeenten als partners een belangrijke rol. De informatie- en adviesfunctie geven de gemeenten vorm door middel van twee loketten: het CJG voor gezinnen en jeugdigen en het sociaal loket voor alle andere inwoners. De screening is bedoeld om een eerste indruk te krijgen en wordt door het loket uitgevoerd, maar kan ook door partners worden gedaan.

Gemeenten organiseren onafhankelijke cliëntondersteuning die ten minste bestaat uit een telefonische of digitale vraagbaak, onafhankelijke cliëntondersteuners en een onafhankelijke vertrouwenspersoon. De nadere vormgeving van deze drie onderdelen wordt – binnen de wettelijke kaders – in de implementatiefase bepaald.

Zorgcoördinatie is aan de orde als er op meer dan twee terreinen problemen zijn in een huishouden/gezinssysteem. Vaak gaat het om huishoudens met ernstige en complexe problematiek die vraagt om een gecoördineerde aanpak. Met de drie decentralisaties vindt er een toename plaats in de casuïstiek waar zorgcoördinatie benodigd is. Zorgcoördinatie bestaat uit procesregie (gericht op het proces) en casusregie (gericht op de inhoud). De procesregie voor de zorgcoördinatie voor huidige en nieuwe doelgroepen zal in eigen beheer worden uitgevoerd. De casusregie zal voor gemeente Hellevoetsluis worden belegd bij aanbieders en gemeente Westvoorne organiseert de casusregie zelf.

8.1.6 Financiën

Nog altijd is niet bekend welke budgetten gemeenten gaan ontvangen voor de drie decentralisaties. Wel is duidelijk dat het geld wordt ondergebracht in een deelfonds sociaal domein en dat gemeenten dit geld alleen voor het sociaal domein mogen uitgeven. Binnen het deelfonds komt verder geen toewijzing van geld naar de aparte onderdelen jeugd, werk of zorg. Dat betekent dat als er meer geld nodig is voor jeugd en bijvoorbeeld minder voor werk, de gemeente kan schuiven tussen de budgetten.

Het is de intentie om de decentralisaties (op termijn) taakstellend uit te voeren. De forse bezuinigingen vanuit het Rijk hebben grote gevolgen voor gemeenten. Om alle taken uit te kunnen voeren met de beschikbare middelen zijn bezuinigingen noodzakelijk. Zo is er een mogelijkheid om het aantal gebruikers van maatwerkvoorzieningen te verminderen, de hoeveelheid geleverde producten/diensten te verminderen, de kosten per geleverd product/dienst omlaag te brengen en te controleren op geleverde hulpverlening/ voorzieningen. De keuze voor één bezuinigingsmogelijkheid zal er niet voor zorgen dat de bezuinigingen volledig worden gehaald. Daarom is in de op te stellen bezuinigingsstrategie een combinatie van meerdere bezuinigingsmogelijkheden wenselijk en noodzakelijk.

De financiële kaders rondom de drie decentralisaties zullen worden verwerkt in de begroting voor 2015 en volgende jaren.

8.1.7 Bekostiging en inkoop

Het begrip bekostiging gaat over de afspraken die de gemeente maakt met aanbieders over de te leveren prestaties/activiteiten en de eisen aan deze prestaties/activiteiten. Het begrip inkoop gaat over de manier waarop de gemeente de gewenste goederen en diensten betrekt van aanbieders.

Vanuit het centrale sturingsperspectief heeft het de voorkeur om te kiezen voor bekostigings- en inkoopmodellen die optimaal ruimte bieden aan de gewenste samenwerking tussen de gemeenten en aanbieders.

De gemeenten streven naar een andere vormgeving van het palet van zorg en ondersteuning. Dit heeft geresulteerd in een voorlopig palet van twaalf basisproducten en vier modules. De basisproducten zijn onderverdeeld in algemene voorzieningen enerzijds en maatwerkvoorzieningen anderzijds. De modules zijn naar hun aard vergelijkbaar met maatwerkvoorzieningen.

Dit beleidsplan geeft nog geen definitieve invulling aan de wijze van bekostiging en inkoop, maar geeft alvast wel wat denkrichtingen. Dit zal begin 2014 verder uitgewerkt worden in een inkoopstrategie voor het sociaal domein.

Wijze van bekostiging

Het voorlopige voorstel is om voor de algemene voorzieningen te werken met een combinatie van productie- en functiebekostiging en voor maatwerkvoorzieningen te werken met productiebekostiging. Daarbij wordt voor maatwerkvoorzieningen gestreefd naar een doorontwikkeling tot populatiebekostiging. De definitieve keuze voor de toe te passen bekostigingsvormen wordt gemaakt op basis van een nadere uitwerking van de inhoud van de producten in de implementatiefase.

Wijze van inkoop

Na de keuze voor een bekostigingsvorm wordt de wijze van inkoop uitgewerkt. Diverse criteria zullen meewegen in de uiteindelijke keuze:

  • Gekozen bekostigingsmodel

  • Gewenste relatie met aanbieders

  • Gewenste hoeveelheid te contracteren aanbieders

  • Grootte van de te ondersteunen groepen

  • Gewenste wijze van ontwikkelen van contractuele voorwaarden

8.2 Overzicht beslispunten

In het beleidsplan zijn in totaal dertien beslispunten geformuleerd. Onderstaande tabel geeft al deze beslispunten weer.

 

Beslispunt

Hoofdstuk

1.

Het beleidsplan ‘De krachten gebundeld’ wordt als kader voor de ontwikkeling

en uitvoering van beleid op de domeinen Zorg, Jeugd en Participatie voor de periode van 2014-2017 vastgesteld.

1

2.

De intentie is te komen tot een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie voor de

drie decentralisaties voor Hellevoetsluis en Westvoorne. Het is mogelijk dat op langere termijn tot uitbreiding van deze samenwerking wordtovergegaan.

2

3.

De relatie tussen de gemeente en professionele organisaties kenmerkt zich

door samenwerking. Dit gebeurt wel onder voorwaarden en condities die ontleend zijn aan het inkoopmodel. Dit kan worden benoemd als een

‘geclausuleerd samenwerkingsmodel’.

3

4.

De gemeenten gaan uit van de kracht en zelfredzaamheid van de

samenleving. Als logisch gevolg hiervan legt de gemeente bepaalde voorzieningen uit de huidige 0e en 1e lijn terug bij de samenleving. De gemeenten hebben blijvend een taak in signalering, gezamenlijk met aanbieders en inwoners.

4

5.

Alle inwoners kunnen gebruik maken van de algemene voorzieningen. Deze

voorzieningen wordenzoveel mogelijk voor én door inwoners vormgegeven, uitgevoerd en/of bekostigd. Als algemene voorzieningen worden in elk geval vormgegeven:

A. Schoonmaakdienst

B. Laagdrempelige dagbesteding

C. Eén vervoersvoorziening voor alle doelgroepen

D. Gebiedsgerichte sociale teams

4

6.

Inwoners kunnen uitsluitend van maatwerkvoorzieningen gebruik maken

wanneer zij hiervoor een indicatie hebben. De producten worden door de gemeente bekostigd en door professionele organisaties uitgevoerd, waar mogelijk met ondersteuning van vrijwilligers en/of mantelzorgers.

4

7.

De gemeenten zetten in op het vernieuwen en ontwikkelen van diensten en producten, door:

A. Te kiezen voor een hervormd palet van zorg en ondersteuning dat bestaat uit basisproducten en modules.

B. Te stimuleren dat aanbieders vrijwilligers en mantelzorgers inzetten

als complementair onderdeel van professionele zorg.

C. Inwoners de mogelijkheid te bieden om hun indicatie voor een maatwerkvoorziening te verzilveren in de vorm van een persoonlijk budget.

4

8.

De gemeenten zullen inwoners financieel compenseren als zij niet in staat zijn om de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen te betalen.

4

9.

Er zijn per gemeente twee loketten waar inwoners terecht kunnen voor

informatie, advies en een eerste screening. Dit is het CJG waar de doelgroep met name bestaat uit gezinnen en jeugdigen en het sociaal loket voor alle andere inwoners.

5

10.

Er is één backoffice waarin alle deskundigheden die nodig zijn om vraagverheldering en indicatiestelling voor Wmo en Jeugd te vervullen,

worden gebundeld. De medewerkers zijn in dienst van de gemeente.

5

11.

De procesregie voor de zorgcoördinatie voor huidige en nieuwe doelgroepen

zal in eigen beheer worden uitgevoerd. De casusregie zal voor de gemeente Hellevoetsluis worden belegd bij de aanbieders. De casusregie in gemeente Westvoorne zou zowel kunnen worden belegd bij aanbieders als bij de gemeente zelf.

5

12.

De financiële kaders rondom de drie decentralisaties zullen worden verwerkt

in de begroting voor 2015 en volgende jaren.

6

13.

De wijze van bekostiging en inkoop wordt begin 2014 verder uitgewerkt in

een inkoopstrategie voor het sociaal domein.

7

8.3 Vervolg

Van beleidsplan naar implementatieplan

Dit beleidsplan is een belangrijke stap richting 1 januari 2015, wanneer de decentralisaties van kracht worden. Veel beleidsvoorstellen die in dit beleidsplan genoemd zijn, moeten in 2014 echter nog (verder) worden uitgewerkt. Het gaat onder andere om de basisproducten en modules, de werkwijze in de toegang, de begroting, de bezuinigingsstrategie en de inkoopstrategie. Ook moet nog aandacht worden besteed aan de wijze waarop de gemeenten de kwaliteit van de geleverde zorg willen borgen en bewaken en zijn er nog veel uitwerkingstaken rondom het klachtrecht, cliëntenparticipatie en een medezeggenschapsraad. In de implementatiefase zal ook worden ingegaan op de wijze waarop de raad de monitorende rol kan vervullen en over hoe de aanbieders aan de gemeenten verantwoording dienen af te leggen over hun resultaten.

Daarnaast zijn er veel randvoorwaarden die nodig zijn om de decentralisaties goed te kunnen uitvoeren. Het gaat hierbij in elk geval om het inrichten van de interne organisatie, de benodigde ICT- infrastructuur, het inkopen van de benodigde voorzieningen, het organiseren van de toegang en brede communicatie over de aanstaande wijzigingen.

In het eerste kwartaal van 2014 zal een implementatieplan worden opgesteld waarin zowel de nadere uitwerking van de beleidsvoorstellen als de randvoorwaarden een plek krijgen. Dit plan is de leidraad voor de voorbereidende werkzaamheden die in 2014 zullen plaatsvinden.

Over de brede communicatie zal een apart communicatieplan worden opgesteld, eveneens aan het begin van 2014.

Besluitvorming in 2014

Vanuit haar kaderstellende en controlerende rol stelt de gemeenteraad het onderhavige beleidsplan vast.

In het implementatieplan en het communicatieplan ligt de nadruk op de uitvoering van de voorbereidende werkzaamheden. Deze plannen zullen in nauw overleg met de CIE ZWO/CIE IZ en de adviesraden worden opgesteld. In Hellevoetsluis gebeurt dit via de klankbordgroep.

Zoals eerder vermeld wordt het financiële kader voor het sociale domein gepresenteerd in de begroting 2015. Deze zal door de gemeenteraad worden vastgesteld in het 4e kwartaal van 2014. Daarnaast zullen in 2014 ook de diverse benodigde verordeningen het besluitvormingstraject ingaan. Ook deze worden door de gemeenteraad vastgesteld.

Planning implementatie

afbeelding binnen de regeling

Ondertekening

Bijlage 1 – Samenvatting marktconsultatie

Deze bijlage geeft een samenvatting van de marktconsultatie. Het gehele rapport is als aparte bijlage bij dit beleidsplan opgenomen.

Uitkomsten uit de marktconsultatie onder lokale/regionale aanbieders (uitgevoerd door adviesbureau Significant)

De drie gemeenten op Voorne hebben gezamenlijk een marktconsultatie laten uitvoeren door Significant onder een groot aantal lokale/regionale aanbieders, die nu al in deze gemeenten actief zijn op het terrein van jeugd en AWBZ/Wmo. Uit deze consultatie komt het onderstaande beeld naar voren.

Aanbieders

De aanbieders geven aan dat de decentralisatie ook van hen een transformatie verwacht. Zo zien zij een verandering in de manier waarop zij samenwerken met de gemeenten. De meeste aanbieders willen groeien naar een partnerrol waarin de gemeenten en de aanbieders gezamenlijk nadenken over het te voeren beleid en de inzet van ondersteuningsarrangementen bespreken.

Voor de aanbieders zelf is het van belang om producten en diensten te ontwikkelen die voldoen aan de (financiële) middelen die beschikbaar zijn. Deze nieuwe producten en diensten faciliteren de zelfredzaamheid of verbreden het in te zetten netwerk. Ook staan de aanbieders ervoor om meer producten te ontwikkelen die als collectieve voorziening ingezet kunnen worden. Daarnaast gaat er ook meer geïnvesteerd worden in meer preventieve producten en diensten om de groei naar de doelgroep met de zwaarste zorgvraag voor te zijn of af te remmen. Het mixen van doelgroepen bij collectieve voorzieningen is ook een mogelijkheid van slimmer organiseren. Hier geven de aanbieders aan dat dit wel precair is, maar het heeft wel meerdere (schaal)voordelen in zich die de producten en diensten meer betaalbaar maken.

De organisatie van de aanbieders zelf moeten vaak ook veranderen. Dit betekent voor de meeste aanbieders snijden in de eigen organisatie. Vooral van management- en staffuncties wordt momenteel afscheid genomen. Dit verlaagt de overheadkosten en stimuleert het meer autonome handelen van de professionals welke na de decentralisatie verder zal toenemen.

Gemeenten

De aanbieders verwachten dat de gemeenten ook een transformatie ondergaan. De gemeenten gaan namelijk regievoeren op aanbieders die op een nieuwe manier gaan samenwerken. Tegelijkertijd gaan de gemeenten verantwoordelijkheid dragen voor een aantal complexe doelgroepen met als randvoorwaarden dat er met minder geld eenzelfde kwaliteit van zorg en hulpverlening tot stand komt.

Om dit te realiseren geven verschillende aanbieders het advies om sociale wijkteams op te zetten, die nauw samenwerken met lokale aanbieders en kennis hebben van de specialistische aanbieders, om zo zorg op maat aan te dragen.

De gemeenten versnellen de transformatie naar een haalbaar eindresultaat wanneer zij gebruik maken van de kennis van bestaande aanbieders. Hierdoor wordt bij de gemeenten duidelijk welke verschillende zorgvragen er zijn en dat zij op een andere manier georganiseerd moeten worden.

Wanneer de gemeenten hun visie op basis van bestaande kennis en kunde combineren met de taak- en doelstellingen van de decentralisaties is het uitdragen van deze boodschapde volgende stap. De verwachtingen van cliënten richting gemeenten is in de loop der jaren gegroeid naar een positie waarin de cliënten de gemeenten kunnen benaderen voor voorzieningen en producten waar zij ‘recht’ op hebben. Dat dit niet meer zo is moge duidelijk zijn, maar de houding van de cliënten richting de gemeenten en vice versa moet nog wel veranderen. De gemeenten groeien naar een rol waarin zij duidelijk aangeven wat de cliënt van hen kan verwachten, maar ook wat de gemeenten van hen verwacht.

Naast de veranderende verhouding tussen cliënt en gemeenten verandert ook de verhouding tussen de gemeenten en de aanbieder. De klassieke verhouding bestaat eruit dat de gemeenten tot op een

‘laag’ niveau de verwachtingen heeft uitgeschreven. Dat resulteerde erin dat de gemeenten tot op zeker niveau altijd voorschreef wat de aanbieders leverden. Dit is bij deze decentralisatie niet houdbaar vanwege het ongekende karakter waar nieuwe vormen van samenwerken, nieuwe producten en een veranderende houding van alle aanbieders alleen plaatsvinden wanneer de gemeenten hier ruimte voor geven.

De korting die gemoeid is met de decentralisaties betekent dat aanbieders efficiënter moeten werken.

De aanbieders geven aan dat de gemeenten dit kunnen regelen door de verschillende pijlers van het sociale domein integraal aan te pakken en door samen te werken met andere gemeenten wanneer dit mogelijk is.

Cliënt

De aanbieders verwachten ook dat de cliënt een grote transformatie moet ondergaan. De cliënt is de afgelopen jaren aan een situatie gewend geraakt waarin de zorgvraag vervuld wordt door professionals en dat deze zorg een recht is. Door de transitie gaat dit veranderen en is het niet meer vanzelfsprekend dat iedereen eenzelfde product of dienst krijgt wanneer hierom gevraagd wordt. Er wordt middels maatwerk gekeken hoe de vraag zo goed mogelijkte beantwoorden is met als insteek om eerst te kijken wat de cliënt zelf kan. Voor deze transformatie is het nodig dat cliënten een goede begeleiding krijgen bij het ontwikkelen van zelfredzaamheid, het inzetten van de eigen omgeving, het accepteren van maatwerken de inzet van meer mantelzorgers en vrijwilligers in plaats van professionals. Kortom, de cliënten worden gestimuleerd onderdeel te zijn van de participatiesamenleving.

Transformatie door cultuuromslag en met concrete instrumenten

Het veranderen van de verschillende aanbieders begint bij het uitdragen van een visie. Deze visie brengt de verschillende effecten samen (ander gedrag van de professionals en inwoners, een andere cultuur bij instellingen en professionals, een andere werkwijze en een ander manier van samenwerken tussen de betrokken partijen) en is de stip op de horizon. Het geeft antwoord op de vraag waarom de transformatie nodig is. Deze visie is opgesteld door de gemeenten en de uitwerking is idealiter in afstemming met de aanbieders en cliënten.

De transformatie betekent voor de aanbieders dat zij slimmer moeten werken en beter moeten samenwerken met andere partijen en aanbieders. Naast het samenwerken met de gemeenten en andere aanbieders is het van belang dat belanghebbende partijen in het sociale domein ook ingezet worden. Onderwijsinstellingen, woningbouwcorporaties, huisartsen en bedrijven zijn onmisbaar voor het slagen van de decentralisaties. (Het voorbereiden op) de transformatie is het moment om deze samenwerkingsverbanden op te zetten en te borgen.

De cultuuromslag die nodig is om de nieuwe samenwerkingsverbanden en nieuwe rollen te borgen, starten en bestendigen de gemeenten door de visie in praktijk te brengen. Het opstarten hiervan middels experimenten, proeftuinen en pilots tijdens de transitie, is niet voltooid op 1 januari 2015. Het verder doorvoeren van de cultuuromslag tijdens transformatieperiode is te borgen door te sturen op heldere beleidsdoelstellingen die gelden voor de doelgroepen. Het inzetten van doelstellingen per doelgroep, aanbieder of een sociaal wijkteam is een oplossing. Het is van belang om te zorgen dat de doelstellingen meetbaar zijn en door middel van een meetinstrument zichtbaar worden gemaakt. Denk hierbij aan het inzetten van de zelfredzaamheidmatrix, de participatieladder, de eigenkrachtconferentie of de recoverystar.

Enkele aanbieders geven aan dat dit niet voldoende het resultaat weergeeft van de behaalde resultaten voor de trajecten, producten of diensten die zij bieden. Dit is te verhelpen door resultaatdoelstellingen in stand te houden en tijdens de verantwoording rekening te houden met de onvolledigheid van de terugkoppeling op behaalde resultaten. Of door de resultaatdoelstellingen te vertalen naar concrete activiteiten en als gemeenten accepteren dat dit geen volledig beeld geeft van het effect van de activiteiten op de resultaatdoelstellingen. Voor sommige doelgroepen is het moeilijker om de cliënttevredenheid in beeld te krijgen dan voor andere doelgroepen. Het onder

woorden brengen blijkt soms lastig te zijn. De aanbieders geven aan dat de gemeenten niet op eenzelfde manier klanttevredenheidsonderzoeken kunnen afnemen.

Aanbieders geven aan dat wanneer de gemeenten de transformatie geleidelijk doorvoeren er de minste frictiekosten ontstaan. Dit wordt met name gemeld door de grotere aanbieders die de afgelopen jaren dusdanig hebben geïnvesteerd in de bestaande infrastructuur dat een snelle

verandering ten koste gaat van de organisatie. Nieuwe of kleine aanbieders hebben minder moeite en

kosten met betrekking tot de transitie en geven aan dat een geleidelijke transitie ten koste gaat van een mogelijk marktaandeel van de organisatie en van een efficiëntiewinst die uitgesteld wordt.

Meer kwaliteit met minder budget is realistisch

De aanbieders begrijpen dat de gemeenten de ondersteuning met minder budget moeten organiseren. De meeste aanbieders zien ook verschillende mogelijkheden om financiële middelen te besparen, efficiënter te organiseren of effectiever te werken.

Enkele denkrichtingen die aanbieders noemen:

A. Door afschaling van ondersteuning waarbij ondersteuning wordt uitgevoerd door minder hoogopgeleid personeel. Deze denkrichting bevat verschillende lagen die zowel separaat als in samenhang kunnen worden opgepakt:

· Een grote bezuinigingsslag ontstaat door bepaalde vormen van ondersteuning die nu door

betaalde krachten wordt uitgevoerd, door vrijwilligers of mantelzorgers uit te laten voeren;

· Ook door buurten, wijken en sociale netwerken te activeren en in te zetten, kunnen gemeenten de inzet van betaalde en professionelekrachten terugschroeven. Enkele voorbeelden zijn het buurthuis voor en door buurtbewoners onder begeleiding van een enkele betaalde kracht en de vrijwillige buurtmedewerkers die gecoacht worden door een mbo of hbo geschoolde betaalde kracht;

B. Door meer in te zetten op preventiekunnen gemeenten de inzet van zwaardere vormen van

ondersteuning voorkomen. Verschillende aanbieders van specialistische ondersteuning geven hierbij aan dat kortdurende preventieve inzet van specialistische inzet soms wenselijk is om langdurige inzet van zwaardere en duurderevormen van ondersteuning te voorkomen;

C. Door aanbieders te sturen op resultaten en niet op inspanning of activiteiten. Dit geeft aanbieders de ruimte om ondersteuning efficiënt en slim te organiseren;

D. Door de resultaatsafspraken met aanbieders direct af te leiden uit de gemeentelijke beleidsdoelstellingen. Dit betekent dat de gemeenten met aanbieders afspraken maken over bijvoorbeeld het vergroten van zelfredzaamheid: aanbieders kunnen bij elke uitgegeven euro vaststellen in hoeverre deze bijdraagtaan het vergroten van de zelfredzaamheid van cliënten;

E. Door via de bekostiging aanbieders te prikkelen efficiënter en effectiever te werken. Zowel populatiebekostiging als prestatiebekostiging biedt mogelijkheden voor deze prikkel. Wel is het zo dat aanbieders meer ruimte hebben om slim te organiseren en effectief te werken naar mate de afspraken op minder gedetailleerd niveau vastliggen. Eén van de aanbieders opperde de mogelijkheid dat gemeenten een budget in de markt zetten waarop aanbieders kunnen inschrijven met een plan om zoveel mogelijk maatschappelijke waarde te leveren;

F. Door de decentralisaties integraal te organiseren. Door de decentralisaties in samenhang te organiseren en uit te voeren is het enerzijds mogelijk om de juiste oplossing voor het juiste probleem aan te dragen (binnen de aanpak van één gezin één plan) en is het anderzijds mogelijk om verschillende vormen van ondersteuning die in één gezin of in de nabijheid geleverd worden, gecombineerd uit te voeren.

Bijlage 2 – Overzicht huidige en nieuwe taken AWBZ/Wmo en jeugd

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 – Nieuwe doelgroepen en grondslagen AWBZ

Derapportage van het Wmo-kantoorbevat een analyse van de kengetallen voor begeleiding, persoonlijke verzorging, ZZP’s en de jeugd-GGZ. Deze rapportage is als aparte bijlage toegevoegd aan dit beleidsplan (‘Rapportage decentralisatiemonitor AWBZ’). Onderstaand is achtergrondinformatie opgenomen over de nieuwe doelgroepen en de grondslagen.

Beschrijving nieuwe doelgroepen

Met de decentralisatie van een deel van de AWBZ krijgen de gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne te maken met een diversiteit aan doelgroepen, die nu nog relatief onbekendvoor gemeenten zijn.

Voor wat betreft de te decentraliseren functie extramurale begeleiding (BG) gaat het om mensen die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:

a. de sociale redzaamheid,

b. het bewegen en verplaatsen, c. het psychisch functioneren,

d. het geheugen en de oriëntatie, of

e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.

Deze mensen hebben kunnen op dit moment aanspraak maken op (één van) de volgende

ondersteuningsvormen vanuit de AWBZ:

1. Begeleiding individueel (BGI)

2. Begeleiding groep/dagbesteding (BGG), eventueel met indicatie vervoer32

3. Kortdurend verblijf (KVB)

Grondslagen

Voor de functie begeleiding geldt dat een cliënt vanuit de AWBZ alleen aanspraak kan maken op zorg als voor hem/haar een grondslag kan worden vastgesteld. Dit is een aandoening, beperking of handicap waardoor de cliënt kan zijn aangewezen op zorg. Er zijn zes grondslagen:

1. Lichamelijk e handicap (LG)

Een lichamelijke handicap is op te vatten als een fysieke aandoening. Wanneer sprake is van beperkingen als gevolg van stoornissen van het zenuwstelsel en het bewegingsapparaat (bot-

/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel) waarbij geen functionele verbetering meer mogelijk is (er kan nog wel sprake zijn van een verslechtering) en er geen sprake is van een terminale situatie.

2. Psychiatrisch e aandoening of beperkingen (PSY)

Psychiatrische ziektebeelden/aandoeningen worden ook wel psychische stoornissen genoemd, omdat een of meer symptomen van de stoornisveroorzaakt wordt door in de psyche gelegen factoren. Bij de classificatie van psychiatrische stoornissen worden vaak internationaal vastgestelde criteria gehanteerd die uitgaanvan een (groep van) symptomen.

3. Psychogeriatrisch e aandoening of beperkingen (PG)

Een psychogeriatrische grondslag wordt gevormd door een ziekte, aandoening of stoornis in of van de hersenen. Veelal is er een aantasting te zien van onder andere denkvermogen, gevoelsleven, intellect, herinneringscapaciteit al of niet in combinatie met afname van motorische functies en vermindering van de sociale redzaamheid.

4. Somatisch e aandoening of beperking (SOM)

Een somatische aandoening of beperking vindt veelal zijn oorzaak in een actuele somatische

(lichamelijke) ziekte of aandoening.

5. Verstandelijk e handicap (VG)

Er is sprake van een verstandelijke handicap als de verzekerde cognitief/intellectueel beneden32  In de gemeente Hellevoetsluis ontvangt 73% van de cliënten met BGG vervoer. In W estvoorne ontvangt86% van de cliënten met BGG vervoer

gemiddeld scoort op een algemene intelligentietest (norm: IQ 70 of lager)en er blijvende beperkingen zijn op het gebied van de sociale redzaamheid en dit voor het 18e levensjaar is ontstaan.

6. Zintuiglijk e handicap (ZG)

De grondslag zintuiglijke handicap wordt in de regel toegekend aan alle verzekerden die een visuele of auditief-communicatieve handicap of een (zeer) ernstig spraak-/taalprobleem (of - stoornis) hebben.

Voor iedere cliënt kunnen meerdere grondslagen worden geregistreerd, bijvoorbeeld als iemand zowel

een somatische als een psychiatrische aandoening heeft. Eén hiervan wordt aangewezen als de dominante grondslag. Deze wordt vastgesteld op grond van de zwaarstwegende beperkingen.

Bijlage 4 – Financiële jeugdstaat

Er is een analyse uitgevoerd naar de huidige kosten en het huidige zorggebruik van jeugdzorg (‘Financiële jeugdstaat Hellevoetsluis’ en ‘Financiële jeugdstaat Westvoorne’). Deze rapportages zijn als aparte bijlage toegevoegd aan dit beleidsplan. In paragraaf 2.5.2 zijn de belangrijkste tabellen met een korte uitleg opgenomen.

Geïndiceerde jeugdzorg

Kosten 2011

Hellevoetsluis

Kosten 2011

Westvoorne

Bureau Jeugdzorg

€ 1.226.063

€ 195.766

Ambulant

€ 389.607

€ 226.393

Dagbehandeling

€ 479.612

€ 114.193

Residentieel

€ 716.009

€ 2.011.643

Pleegzorg

€ 270.280

€ 221.138

Crisisopvang

€ 112.860

€ 0

Overige

€ 9.768

€ 1.628

Totaal

€ 3.204.199

€ 2.770.761

* De kosten voor residentiële zorg zijn voor Westvoorne relatief hoog. Dit is te verklaren door de locatie van jeugdzorgaanbieder Horizon waar residentiële jeugdzorg wordt aangeboden.

Jeugd-GGZ

Kosten 2011

Hellevoetsluis

Kosten 2011

Westvoorne

Eerste lijn

€ 28.073

€ 10.699

Tweede lijn ambulant

€ 1.307.934

€ 366.407

Tweede lijn verblijf

€ 637.298

€ 398.742

Totaal

€ 1.973.305

€ 775.848

Jeugd-AWBZ

Kosten 2011

Hellevoetsluis

Kosten 2011

Westvoorne

Begeleiding groep (exclusief vervoer)

€ 487.613

€ 81.826

Begeleiding individueel (BGI)

€ 542.853

€ 159.816

Behandeling in groepsverband (inclusief vervoer)

€ 210.613

€ 2.984

Persoonlijke verzorging (PV) 5%

€ 20.797

€ 4.501

Kortdurend verblijf (KVB)

€ 255.877

€ 68.975

Totaal Jeugd-AWBZ extramuraal

€ 1.517.753

€ 318.102

 
 
 

Totaal Jeugd-AWBZ intramuraal

€ 167.628

€ 15.527

 
 
 

Totaal Jeugd-AWBZ

€ 1.685.381

€ 333.629

Bijlage 5 - Overzicht samenwerking

Deze tabel geeft, als aanvulling op paragraaf 2.4, weer op welke manier de gemeenten Hellevoetsluis/Westvoorne de samenwerking rondom de voorbereidingen van de drie decentralisaties hebben vormgegeven.

 

Voorn e -

Putten

Lokaal

Stads-

/arbeidmarktregio

Overkoepelende onderwerpen

 
 
 
 
 
 
 

Gezamenlij k ontwikkelen met doel gezamenlijke

implementatie

 
 
 

Kwaliteit: landelijke richtlijnen

X

 
 

Verantwoording: effectmetingen

X

 
 

Externe overleggen met zorgaanbieders, zorgkantoren,

zorgverzekeraars, CIZ

X

 
 

Diagnostisch team

X

 
 
 
 
 
 

Gezamenlij k scenario’s ontwikkelen. Lokaal keuze maken

voo r scenario.

 
 
 

Regierol

X

 
 

PGB

X

 
 
 
 
 
 

Lokaa l aanvliegen en kennisuitwisseling op Voorne-Putten

niveau

 
 
 

Inkoop

 

X

 

Integrale vraagverheldering, toegang, gezinsgeneralist,

zorgcoördinatie, wijkteams, etc.

 

X

 
 
 
 
 

Participatiewet

 
 
 

Maatregelen arbeidsplicht

X

 
 

Beschut werk als voorziening

X

 
 

Kostendelersnorm

X

 
 

Loonkostensubsidie

X

 
 

No risk polis

X

 
 

Alle overige taken

 

X

 

Overleg partners

 
 

X

 
 
 
 

AWBZ/wmo

 
 
 

Logeerhuizen

X

 
 

Spoedzorg

X

 
 

24-uurszorg

X

 
 

Vervoer (ingaande september 2015)

X

 
 

Inkoop zorg zintuiglijke gehandicapten

 
 

X

Vertegenwoordiging in stadsregionale overleggen door de

bestuurlijk trekker Spijkenisse

X

 
 

Alle overige taken

 

X

 
 
 
 
 

Jeugdzorg

 
 
 

Buitenwijkse voorzieningen (exclusieve, specialistische zorg)

 
 

X

AMHK

X

 
 

Toeleiding naar en uitvoering van JB, JR

 
 

X

Crisisinterventieteam en kennis- en servicecentrum

X

 

X

Vertegenwoordiging in stadsregionale overleggen, zowel

ambtelijk als bestuurlijk

X

  

Bijlage 6 – Huidige en nieuwe producten

Huidige producten

In de tabel hieronder is een (indicatief) overzicht weergegeven van huidige zorg- en ondersteuningsvormen in de drie domeinen die straks onder de verantwoordelijkheid van gemeenten gaan vallen. Hierbij is geen onderscheid gemaakt in financieringsstroom. In grijs zijn de zorg- en ondersteuningsvormen weergegeven die nu al door de gemeenten worden uitgevoerd c.q. gefinancierd.

Participatie (blauw)

Wmo/AWBZ (oranje)

Jeugd (lichtblauw)

1 Re-integratietraject

13 Vrijwilligerscentrale

47 Basisaanbod CJG

2 Scholing / opleiding

14 Cliëntondersteuning MEE

48 Zorg Advies Teams

3 Participatieplaatsen

15 CJG

49 School Maatschappelijk werk

4 Loonkostensubsidie

16 Jeugd- en jongerenwerk

50 Kindertelefoon

5 Werkstage

17 Mantelzorgondersteuning

51 Opvoedbureau

6 Sociale activering

18 Waarderingssubsidies

52 PreventieveGGZ

7 Detacheringsbanen

19 Opbouwwerk

53 Jongerenwerk

8 Werkcoaches

20 Ouderenwerk

54 Consultatie jeugd-GGZ en jeugd-

LVB

9 Werkgeversteam

21 Klussendienst

55 Ambulante zorg jeugd-GGZ en

jeugd-LVB

10 Begeleiding

zelfstandigen

22 Ontmoetingsactiviteiten

56 Meldpunt Kindermishandeling

11 Schuldhulpverlening

23 SMW

57 Begeleiding / dagbesteding

12 Vrijwilligerswerk

24 AMW

58 Deeltijdverblijf/daghulp

 

25 Huishoudelijke hulp

59 Intramurale behandeling/24 uurs zorg

 

26 Woningaanpassingen

60 Residentiële zorg

 

27 Hulpmiddelen

61 Pleegzorg

 

28 Vervoer

62 Jeugdbescherming/

jeugdreclassering

 

29 Inloop GGZ

 
 

30 Dagbesteding

 
 

31 Individuele begeleiding

 
 

32 Kortdurend verblijf

 
 

33 Arbeidsmatige dagbesteding

 
 

34 Persoonlijke verzorging

 
 

35 Maatschappelijke opvang

 
 

36 Vrouwenopvang

 
 

37 Lokaal team huiselijk geweld

 
 

38 Lokaal zorgnetwerk

 
 

39 Bemoeizorg

 
 

40 Beschermd wonen (RIBW)

 
 

41 Laatste Kansbeleid

 
 

42 Aanpakwoningvervuilingen

 
 

43 AWARE

 
 

44 Jongerenfoyer

 
 

45 Crisisdienst Delta

 
 

46 Huisverboden

 

  

Toekomstige producten

Er is gekozen voor een indeling in drie productclusters: algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en modules. Vooralsnog zijn er 12 basisproducten benoemd en 4 modules. Dit zijn voorlopigeontwerpen en dienen als basis bij de verdere uitwerking.

Algemenevoorzieningen

Productnaam:

Schoonmaakservice (1)

Omschrijving:

Schoonmaak analoog aan HH1 met hoge/kostendekkende eigen bijdrage. De

voorziening is beschikbaar voor iedereen die hiervan gebruik wil maken.

Resultaat:

·  Marktconforme particuliere tarieven

·  Weinig overhead

·  Besparing op huidige uitgaven HH

·  Monitoringfunctie (mensen zijn in beeld)

Doelgroep:

Mensen die niet in staat zijn om zelfstandig hun huis schoon te houden en die

beschikken over voldoende regievermogen

Geschatt e omvang:

75% van het huidige cliëntenbestand voor HH = 600 inwoners / huishoudens

(Hellevoetsluis)

75% van het huidige cliëntenbestand voor HH = 300 inwoners/huishoudens

(Westvoorne)

Productnaam:

Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (2)

Omschrijving:

Collectief vervoer op maat met een eigen bijdrage van €0,60 per zone, analoog aan het

huidige Wmo-vervoer. De voorziening is beschikbaar voor iedereen. Vervoer van en naar dagbestedingsactiviteiten vindt uitsluitend plaats na de piek van het leerlingenvervoer.

Resultaat:

Inwoners zijn in staatvan A naar B te reizen

Doelg r oep:

Inwoners die niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken en niet

over eigen vervoer beschikken

Geschatt e omvang:

686 Wmo-cliënten + 115 AWBZ-cliënten = 801 cliënten33 (Hellevoetsluis)

190 Wmo-cliënten + ?? AWBZ-cliënten = ?? (Westvoorne)

Productnaam:

Laagdrempelige dagbesteding (3)

Omschrijving:

Laagdrempelige voorziening voor alle inwoners die hiervan gebruik willen maken. Er

worden diverse activiteiten aangeboden waaraan men kan deelnemen. Gestreefd wordt naar activiteiten die een maatschappelijke bijdrage leveren en de vervaardiging van producten die verkocht kunnen worden aan particulieren of bedrijven. Gebruikers van de

voorziening betalen een symbolische eigen bijdrage. De voorziening draait voor een groot deel op vrijwilligers.

Resultaat:

·  Maatschappelijke participatie

·  Sociale contacten

·  Dagritme

·  Zinvolle dagbesteding

·  Preventie en signalering

·  Besparing op huidige uitgaven BGG

Doelgroep:

Mensen die hun sociale netwerk willen uitbreiden, behoefte hebben aan zinvolle

dagbesteding, onvoldoende dagritme hebben en/of dreigen te vereenzamen.

Geschatt e omvang:

Nog niet bekend.

Productnaam:

Empowerment in de wijk (4)

Omschrijving:

Empowerment in de wijk is een productdat wordt geboden door een multidisciplinair

team professionals in de wijk. Het bestaat uit de volgende componenten: :

·  Sociaal makelaar

·  Snelle en korte ondersteuning

·  Screening en warme overdracht

Resultaat:

·  Eén aanspreekpunt in de wijk

 

·  Ondersteuning dichtbij

·  Inzet van tijdige en adequate hulp

·  Preventie van zware problematiek

·  Uitwisseling en afstemming tussen verschillende disciplines

Doelgroep:

Primair gericht op inwoners met (beginnende) problemen die door de hulpverlening niet

(goed) worden bereikt of die (nog) niet bekend zijn bij de hulpverlening.

Secundair gericht op alle wijkbewoners (activeren sociale cohesie en vrijwillige inzet).

Geschatt e omvang:

·  Geschatte reikwijdte per team van 10.000 - 15.000inwoners

·  Doelgroep van korte ondersteuning = Nog niet bekend

·  Doelgroep van screening en warme overdracht = Nog niet bekend

Productnaam:

Vrijwilligers support(5)

Omschrijving:

Laagdrempelige voorziening voor vrijwilligers, vragers van vrijwilligerswerk en potentiële

vrijwilligers die hen informeert, adviseert, bemiddelt, coacht en voor scholing en opleiding zorgt.

Resultaat:

·  Toename aantal vrijwilligers

·  Tevredenheid over inzet vrijwilligers

·  Tevreden vrijwilligers

·  Vraag en aanbod in kaart

·  Goede match tussen vraag en aanbod

·  Scholing

·  Ondersteuning

Doelgroep:

Vragers en aanbieders van vrijwillige inzet

Geschatt e omvang:

·  51% van de inwoners zegt (zeer) waarschijnlijk bereid te zijn om zich voor 1 dag in de maand vrijwillig in te zetten wanneerzij worden gevraagd

·  21% van de volwassen inwoners zet zich in als vrijwilliger

·  18,5% van de jongeren (17-23) zet zich in als vrijwilliger

Cijfers van Westvoorne zijn niet bekend.

Productnaam:

Mantelzorgers support(6)

Omschrijving:

Algemene laagdrempelige ondersteuning gericht op mantelzorgers

Resultaat:

·  Vergroten draagkracht mantelzorgers

·  Voorkomen overbelasting

Doelgroep:

Inwoners die langer dan 3 maanden of meer dan 8 uur per week mantelzorg verlenen

Geschatt e omvang:

10% van de inwoners >17 jaar = 3900 inwoners (Hellevoetsluis)

10% van de inwoners >17 jaar = 1400 inwoners (Westvoorne)

Maatwerkvoorzieningen

Productnaa m:

Versterken eigenkracht (7)

Omschrijving:

Korte interventies (vrijwillig of professioneel, individueel of collectief) gericht op

versterken vaardigheden en attitude. Cliënt kiest zelf (beargumenteerd) zijn interventie en wordt hierin geadviseerd door ‘cliëntondersteuner’ (zie ook 6).

Resultaat:

·  Voldoende zelfredzaamheid

·  Voorkomen van structurele overbelasting

Doelgroep:

Mensen die te weinig draagkracht hebben en/of te veel draaglast hebben en daardoor

een risico lopen op ‘afglijden’ (o.a. gezinnen, jongeren, kinderen, alleenstaanden, gescheiden ouders, mantelzorgers)

Geschatt e omvang:

Nog niet bekend.

Productnaam:

Zelfstandig wonen (8)

Omschrijving:

Combi van formele en informele ondersteuning gericht op versterking zelfredzaamheid

in huis (huishouden, financiën/administratie, zelfzorg)

Resultaat:

·  Voldoende vermogen tot zelfstandig wonen

·  Afstemming tussen hulp vanuit Wmo en Zvw

Doelgroep:

Mensen die beperkingen ervaren bij het zelfstandig voeren van een huishouden en/of

zelfzorg en/of fysieke zorg voor kinderen (o.a. VG, LG, ouderen, psychische

problematiek).

Geschatt e omvang:

·  110 inwoners die alleen hulp bij het huishouden nodig hebben (huidige HH2)

·  90 inwoners die bij meerdere activiteiten problemen ervaren

Cijfers van Westvoorne zijn niet bekend.

Productnaam:

Leren participeren (9)

Omschrijving:

Combi van formele en informele ondersteuning gericht op versterking zelfredzaamheid,

vergroten sociale netwerk, maatschappelijke participatie.

Resultaat:

Voldoende vermogen tot participatie buitenshuis

Doelgroep:

O.a. VG, ouderen, psychische problematiek, jongeren, LVB

Geschatt e omvang:

120 volwassen inwoners met BGI gericht op participatie

20 jeugdige inwoners met BGI gericht op participatie

De geschatte omvang van de jeugd-GGZ is nog niet bekend. Cijfersvan Westvoorne zijn niet bekend.

Productnaam:

Ondersteuning bij arbeidsinschakeling (10)

Omschrijving:

Maatwerkvoorziening gericht op het activeren van bijstandscliënten en mensen met een arbeidshandicap, en hen begeleiden naar een (betaalde) baan

Resultaat:

Voldoende vermogen om zelfstandig een inkomen te verwerven om in het

levensonderhoud te voorzien

Doelgroep:

Personen die algemene bijstand ontvangen en/of die een arbeidshandicap hebben

Geschatt e omvang:

·  780 personen met een bijstandsuitkering

·  1630 mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering

Productnaam:

Zware en acute problematiek beheersbaar maken (11)

Omschrijving:

Gespecialiseerde, meestal evidence based trajecten op maat, gericht op een specifiek

probleem of cluster van problemen die elkaar in stand houden en die de draagkracht

ernstig ondermijnen. Kan ook collectief worden aangeboden (bijv. dagopvang).

Resultaat:

Vermindering/oplossen van de problematiek zodat zelfredzaamheid hersteld wordt of

hier (weer) aan kan worden gewerkt.

Doelgroep:

O.a. (L)VG, PG, meervoudig beperkt, psychische problematiek, multiprobleemgezinnen.

Geschatt e omvang:

Nog niet bekend.

Productnaam:

Hulp in gedwongen kader (12)

Omschrijving:

Niet-vrijblijvende hulp en behandeling die wordt opgelegd door een juridische maatregel

Resultaat:

·  Verminderen/oplossen problematiek

·  Veiligheid

·  Creëren context voor effectieve hulpverlening

Doelgroep:

Jeugdigen met zware gedragsproblematiek en/of onder toezicht gestelde jeugdigen

Geschatt e omvang:

Nog niet bekend.

Modules

Productnaam:

Activeren socialenetwerk (13)

Omschrijving:

Interventie gericht op het mobiliseren van het sociale netwerk zodat deze duurzaam in

(een deel van) de ondersteuningsbehoefte kan voorzien

Resultaat:

Een actief sociaal netwerk dat de draagkracht van de cliënt vergroot

Doelgroep:

Cliënten die hun sociale netwerk nodig hebben en wiens sociale netwerk structureel

onvoldoende steun biedt (o.a. VG, psychische problematiek, jongeren, multiprobleemgezinnen, ouderen)

Geschatt e omvang:

Nog niet bekend.

   

Productnaam:

Diagnose (14)

Omschrijving:

Op aanvraag in te zetten dienstwaarbij een op basis van vermoedde problematiek

geselecteerde specialist een gefundeerde diagnose (meestal op basis van gestandaardiseerd diagnose instrument) en eventueel ondersteuningsadvies.

Resultaat:

Bepalen welk arrangement (incl. eventuele maatwerkvoorzieningen waarvoor een

indicatie nodig is) het meest geschikt is gezien de problematiek.

  

Doelgroep:

Cliënten waarbij een nadere diagnose van problemen noodzakelijk is om een adequaat

arrangement samen te stellen

Geschatt e omvang:

Nog niet bekend.

Productnaam:

Casusregie (15)

Omschrijving:

Zal meestal gekoppeld zijn aan de producten ‘hoogcomplexe ondersteuning op maat’ of

‘hulp in gedwongen kader’. Kan in voorkomende gevallen ook bij ‘zelfstandig wonen’, leren participeren’ of ‘versterken eigen kracht’ nodig zijn.

Resultaat:

Een samenhangende en effectieve ondersteuning waarin afzonderlijke interventies en

betrokkenen goed op elkaar zijn afgestemd.

Doelgroep:

Cliënten met onvoldoende regievermogen waarbij vanuit meerdere

professies/organisaties zorg en ondersteuning wordt ingezet of moet worden ingezet.

Geschatt e omvang:

265 inwoners34

Productnaam:

Begeleiding bij vervoer(16)

Omschrijving:

Persoonlijke begeleider die met de cliënt meereist naar locatie waar zorg of

ondersteuning geboden wordt. Is gekoppeld aan algemene voorziening ‘Collectief

Vraagafhankelijk Vervoer’.

Resultaat:

Cliënt kan van en naar zijn zorg of ondersteuning reizen

Doelgroep:

Cliënten die voor hun arrangement moeten reizen en die niet in staat zijn zelfstandig van

het CVV gebruik te maken

Geschatt e omvang:

Nog niet bekend.

Bijlage 7 – Voor- en nadelen bekostigingsvormen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 8 – Besluitvormingstraject

Gemeente Hellevoetsluis

Planning

Besluitvorming B&W over voorontwerp

10 december 2013

Agendering (opiniërend) bij commissie Zorg, Welzijn en Onderwijs

18 december 2013

Inspraakperiode: Adviesraad Welzijn, Hellevoetse Jongerenraad en

Economische Raad

4 december – 18

december

 

Besluitvorming B&W over definitief ontwerp

7 januari 2014

Ter informatie richting: Adviesraad Welzijn, Jongerenraad, Economische Raad

7 januari 2014

Agendering (adviserend) bij commissie Zorg, Welzijn en Onderwijs

23 januari 2014

Vaststelling door Gemeenteraad

6 februari 2014

Gemeente Westvoorne

Planning

Besluitvorming B&W over voorontwerp

10 december 2013

Agendering (opiniërend) bij commissie Inwonerszaken

18 december 2013

Inspraakperiode: Adviesraad Wmo & SZ, Jongerenraad

4 december – 18

december

 

Besluitvorming B&W over definitief ontwerp

7 januari 2014

Ter informatie richting: Adviesraad Wmo& SZ, Jongerenraad

7 januari 2014

Agendering (adviserend) bij commissie Inwonerszaken

6 februari 2014

Vaststelling door Gemeenteraad

25 februari 2014

Bijlage 9 – Lijst met gebruikte afkortingen

Adviesraad Wmo & SZ Adviesraad Wet maatschappelijke ondersteuning en sociale zaken

AMHK Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en

Kindermishandeling

AMK Advies- en Meldpunt Kindermishandeling

AMW Algemeen Maatschappelijk Werk

AWBZ AlgemeneWet Bijzondere Ziektekosten

BG Begeleiding

BGG Begeleiding Groep

BGI Individuele Groepsbegeleiding

BJZ Bureau Jeugdzorg

CAK Centraal Administratie Kantoor CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg CJG Centrum voor Jeugd en Gezin Commissie IZ CommissieInwonerszaken

Commissie ZWO Commissie Zorg, Welzijn en Onderwijs

CVV Collectief Vraagafhankelijk Vervoer

GGD-RR Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond

GGZ Geestelijke Gezondheidszorg

GOSA Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak

HH Huishoudelijke Hulp

KVB Kortdurend verblijf

LG Lichamelijk Gehandicapt/handicap LIZ (wet) Langdurige Intensieve Zorg LVG Licht Verstandelijk Gehandicapt LTHG Lokaal Team Huiselijk Geweld

LVB Licht Verstandelijk Beperkt

LVG Licht Verstandelijk Gehandicapt

LZN Lokaal Zorgnetwerk

MO Maatschappelijke Opvang

OGGZ Openbare Geestelijke Gezondheidszorg

OGGZ+ Koppeling van prestatieveld 7 t/m 9 van de Wmo

PG Psychogeriatrische aandoening of beperkingen

PGB Persoonsgebonden Budget

PSY Psychiatrische aandoening of beperking

PV Persoonlijke Verzorging

PVB Persoonsvolgend Budget

RFV Raad voor de financiële verhoudingen

SGLVG Sterk Gedragsgestoorde Licht Verstandelijk

Gehandicapte

SMW Schoolmaatschappelijk Werk

SOM Somatische aandoening of beperking

UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VB Verslavingsbeleid

VG Verstandelijk Gehandicapt/handicap

VN Verenigde Naties

VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VWS (Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wajong Wet werk en Arbeidsondersteuning jonggehandicapten WIZ Werk, Inkomen en Zorg

Wmo Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Wsw Wet Sociale Werkvoorziening

WWB Wet Werk en Bijstand

ZG Zintuigelijk Gehandicapt/handicap

ZIN Zorg In Natura

ZVW Zorgverzekeringswet

ZZP Zorgzwaartepakket


Noot
1

Scholen werken samen in regionale samenwerkingsverbanden. Dit zijn er in totaal 76 voor het primair onderwijs en 74 voor het voortgezet onderwijs. De samenwerkingsverbanden voor Hellevoetsluis en W estvoorne zijn georganiseerd op de schaalgrootte Voorne-Putten.

Noot
2

Een deel van de intramurale zorg aan kinderen wordt ondergebracht in de Jeugdwet. Een uitzondering wordt gemaakt voor intensieve verblijfszorg die in de kern-AW BZ beschikbaar blijft voor kinderen onder de 18 jaar.Het gaat hierbij om ZZP LG 2 en 4-7; ZZP VG 4-8; ZZP ZG auditief en/of visueel (ZZP 2 en hoger); ZZP SGLVG.

Noot
3

Bijlage 3 geeft een overzicht van de huidige doelgroepen (grondslagen) en activiteiten.

Noot
4

Bijlage 3 geeft een overzicht van de huidige doelgroepen (grondslagen) en activiteiten.

Noot
5

Dit is een bedrag van € 7 miljoen in 2014 dat oploopt tot structureel € 50 miljoen in 2017.

Noot
6

Bron: Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet, Ministerie VW S, september 2013.

Noot
7

De beschrijving van de Participatiewet is gebaseerd op de vierde nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoeringswet W et werken naar vermogen.

Noot
8

Scholen werken samen in regionale samenwerkingsverbanden. Dit zijn er in totaal 76 voor het primair onderwijs en 74 voor het voortgezet onderwijs. De samenwerkingsverbanden voor Hellevoetsluis en W estvoorne zijn georganiseerd op de schaalgrootte Voorne-Putten.

Noot
9

In de berekening van de huidige kosten voor Jeugd-AW BZ is uitgegaan van het voornemen van de regering om 5% van de persoonlijke verzorging over te hevelen naar gemeenten.

Noot
10

Stapelingsmonitor gemeente Hellevoetsluis en gemeente W estvoorne, via www.waarstaatjegemeente.nl

Noot
11

Bron: KW IZ, peiljaar 2012 (niet openbaar).

Noot
12

Bron: KW IZ, peiljaar 2012 (niet openbaar)

Noot
13

Bron: KW IZ, peiljaar 2012 (niet openbaar)

Noot
14

Het cluster ‘Jeugd’ bestaat uit gegevens over gebruik van Jeugdzorg en Schoolmaatschappelijk W erk. Deze gegevens zijn niet in de Stapelingsmonitor meegenomen, maar zijn wel betrokken in een ander onderzoek dat de gemeenten hebben laten uitvoeren naar de samenloop in voorzieningengebruik. Dit is uitgevoerd door KW IZ. Deze cijfers zijn niet geheel vergelijkbaar met de cijfers van de Stapelingsmonitor.

Noot
15

Het cluster ‘Jeugd’ bestaat uit gegevens over gebruik van Jeugdzorg en Schoolmaatschappelijk W erk. Deze gegevens zijn niet in de Stapelingsmonitor meegenomen, maar zijn wel betrokken in een ander onderzoek dat de gemeenten hebben laten uitvoeren naar de samenloop in voorzieningengebruik. Dit is uitgevoerd door KW IZ. Deze cijfers zijn niet geheel vergelijkbaar met de cijfers van de Stapelingsmonitor.

Noot
16

Terminologie ontleend aan BMC

Noot
17

Het thema signalering en de beleidsvoorstellen hieromtrent worden behandeld in hoofdstuk 4

Noot
18

Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om alle vormen van huishoudelijke hulp als algemene voorziening vorm te geven. Een deel van de huishoudelijke hulp zal worden vormgegeven als maatwerkvoorziening, behorend bij het basisproduct ‘Zelfstandig wonen’.

Noot
19

Het gaat hierbij uitsluitend om dagbesteding voor die doelgroepen welke enige mate van zelfredzaamheid hebben. Complexe dagbestedingsvormen voor mensen met een meervoudige beperking, voor zwaar verstandelijk gehandicapten, zwaar dementerenden en mensen met zware psychiatrische problematiek vallen binnen de maatwerkvoorzieningen.

Noot
20

Bij de aanbesteding van het vervoer voor de W mo (regiotaxi) en het leerlingenvervoer is er op Voorne-Putten niveau voor gekozen om het AW BZ-vervoer, in de vorm van een optie, niet mee te nemen in het bestek. Zodoende is het niet mogelijk om binnen de huidige contracten (lopend vanaf 2015) het AW BZ-vervoer zonder meer op te nemen. De contracten voor het W mo- en het leerlingenvervoer lopen in beginsel drie jaren met een optie tot verlenging van 2 keer 1 jaar. Pas bij een volgende inkoop kan het AW BZ-vervoer dus contractueel worden samengevoegd met de beide andere vervoersproducten.

Noot
21

Het palet aan mogelijke interventies is breed, maar kent wel een duidelijke afbakening met 1e lijns psychologische zorg en cursussen met een educatieve achtergrond (onderwijs gerelateerde activiteiten). Hiervoor zijn namelijk al voorzieningen beschikbaar

Noot
22

Het wettelijk kader voor het uitvoeren van deze taak door gemeenten kan de W mo of de W et bijzondere bijstand zijn, maar ook een nieuw op te stellen wettelijk kader behoort tot de mogelijkheden.

Noot
23

Zeer specialistische kennis wordt niet in huis gehaald, maar ingekocht

Noot
24

De procesregisseur van de zorgnetwerken heeft ook bevoegdheden om bepaalde trajecten in te zetten

Noot
25

In de samenwerking in regio Rotterdam rondom de decentralisatie jeugdzorg is de term gezinsgeneralist geïntroduceerd. Hellevoetsluis en W estvoorne kiezen ervoor om de term casusregisseur te blijven hanteren om verwarring te voorkomen. In principe zijn de begrippen gezinsgeneralist en casusregisseur echter uitwisselbaar

Noot
26

Soms wordt de rol van procesregisseur ook aangeduid met de term zorgcoördinator.

Noot
27

Tabellen 6.1 en 6.2 geven het netto beslag (lasten -/- baten) dat deze programma’s op de totale begroting leggen. De uitvoeringskosten, de kosten van het ambtelijk apparaat, die op het desbetreffende programma drukken zijn in deze bedragen ook meegenomen.

Noot
28

Peiljaar is 2012

Noot
32

In de gemeente Hellevoetsluis ontvangt 73% van de cliënten met BGG vervoer. In W estvoorne ontvangt86% van de cliënten met BGG vervoer

Noot
34

45 vanuitAW BZ/W mo, 143 vanuit LZN, GOSA en CJG en 77 vanuit LTHG.