Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete gemeente Wierden 2017

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete gemeente Wierden 2017

Het college van burgemeester en wethouders van Wierden,

Gelet op de Participatiewet, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

Besluit:

gewijzigd vast te stellen: de 'Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete gemeente Wierden 2017 ' naar aanleiding van de wijziging in het Bbz 2004

Hoofdstuk 1 - Algemene regels

Artikel 1 - Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  • 2.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • 1.

      uitkering : de door het college betaalde kosten van bijstand als bedoeld in de Participatiewet en de uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ;

    • 2.

      college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden

 

Hoofdstuk 2 - Terugvordering en invordering

Artikel 2 - Bevoegdheid tot herzining, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien en intrekken van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 54 lid 3 tweede volzin Participatiewet, artikel 17 lid 3 tweede volzin IOAW en artikel 17 lid 3 tweede volzin IOAZ, terugvordering van uitkering als bedoeld in artikel 58 lid 2 en artikel 59 Participatiewet, artikel 25 lid 2 en artikel 26 IOAW en artikel 25 lid 2 en artikel 26 IOAZ en de invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60 lid 2 Participatiewet, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ, tenzij in deze beleidsregels anders wordt bepaald. 

  • 2.

    Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in:

    - artikel 12, tweede lid, onderdeel c Bbz 2004

    - artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz 2004

    - artikel 39, tweede lid Bbz 2004

    - artikel 41, vierde en vijfde lid Bbz 2004

  • 3.

    Ingeval hiervoor dringende redenen aanwezig zijn ziet het college af van het gebruik van de bevoegdheden als genoemd in het eerste lid.

Artikel 3 - Afzien van brutering

Het college ziet af van verhoging van de vordering als bedoeld in artikel 58 lid 5 Participatiewet dan wel artikel 25 lid 5 IOAW en artikel 25 lid 5 IOAZ, indien:

  • 1.

    de vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende dan wel

  • 2.

    hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet kon worden voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Artikel 4 - Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1.

    Als de uitkering is teruggevorderd, wordt het restant van een vordering kwijtgescholden als de vordering is ingebracht in een schuldregeling of in een WSNP-boedel en de schuldregeling of WSNP is afgewikkeld.

  • 2.

    Het besluit tot kwijtschelding van het restant wordt pas genomen nadat de gemeente de betaling of betalingen heeft ontvangen en de schuldregeling of WSNP is afgewikkeld.

  • 3.

    Een vordering wordt niet geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden als:

  • a.

    de terugvordering zijn grond vindt in schending van de inlichtingenplicht en de vordering is ontstaan op of na 1 januari 2013, of

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand- of hypotheekrecht, tenzij de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

Artikel 5 - Afzien van (verdere) invordering

  • 1.

    Het college ziet af van (verdere) invordering indien de belanghebbende:

    • 1.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • 2.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; èn

    • 3.

      het geen vordering betreft

      • i.

        die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en die ontstaan is op of na 1 januari 2013 of

      • ii.

        die gedekt wordt door pand of hypotheek, voor zover hij daarop kan worden verhaald.

  • 2.

    Belanghebbende dient het college schriftelijk te verzoeken om een besluit te nemen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6 - Afzien van terugvordering

Het college ziet af van terugvordering indien:

  • 1.

    de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 25,00 niet te boven gaat, tenzij het betreft een vordering in verband met het schenden van de inlichtingenplicht, ontstaan op of na 1 januari 2013; 

  • 2.

    de belanghebbende is overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt.

 

Artikel 7 - Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

  • 1.

    De aflossingscapaciteit is afhankelijk van het inkomen van belanghebbende:

    • a.

      bij een inkomen dat ten hoogste gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt de aflossingscapaciteit 5% van dat inkomen, tenzij de beslagvrije voet door toepassing van dit percentage wordt overschreden;

    • b.

      bij een inkomen dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt de aflossingscapaciteit 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met 50% van het meerinkomen, tenzij de beslagvrije voet door toepassing van dit percentage wordt overschreden.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 geldt voor vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht dat wordt afgelost met het voor beslag vatbare deel van het inkomen. Als er spaartegoeden aanwezig zijn, worden deze aangewend voor (gedeeltelijke) aflossing ineens van de schuld, ook als het betreft vermogen dat voor het recht op algemene bijstand buiten beschouwing wordt gelaten.

  • 3.

    Als de aanwezige spaartegoeden niet toereikend zijn om de volledige vordering te voldoen, dan wordt het restant van de vordering met de uitkering verrekend, met inachtneming van de beslagvrije voet.

Artikel 8 - Continuering van de maandelijkse aflossingen bij uitstroom

  • 1.

    De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van twaalf maanden na beëindiging van de uitkering.  

  • 2.

    Twaalf maanden na beëindiging van de bijstand wordt de draagkracht onderzocht, als de vordering nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld, overeenkomstig artikel 7 lid 1 onderdeel b.

Artikel 9 - Periodieke hercontrole

Tenzij belanghebbende een uitkering ingevolge de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ ontvangt, vindt eenmaal per 12 maanden een draagkrachtonderzoek plaats. 

Artikel 10 - Aanmaning en tenuitvoerlegging dwangbevel bij niet tijdige betaling

  • 1.

    Als belanghebbende niet binnen de termijn van zes weken heeft voldaan dan wel binnen dezelfde termijn een betalingsregeling heeft getroffen, dan wordt na verloop van de betalingstermijn een aanmaning gezonden.

  • 2.

    Als de betaling na aanmaning achterwege blijft wordt een dwangbevel uitgevaardigd.

  • 3.

    Het dwangbevel wordt ten uitvoer gelegd door middel van:

    • a.

      vereenvoudigd derdenbeslag onder de werkgever of de uitkerende instantie als bedoeld in artikel 60 lid 5 Participatiewet; dan wel

    • b.

      executoriaal beslag op roerende of onroerende zaken.

 

Artikel 11- Rangregeling bij invordering

  • 1.

    Betalingen strekken allereerst in mindering op de aanmaningskosten als bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregels en vervolgens op de gemaakte executiekosten.

  • 2.

    Indien er meerdere vorderingen zijn op de belanghebbende geldt dat de oudste vordering het eerst wordt afgelost.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt een nieuwe vordering eerder afgelost indien en voor zover deze vordering netto kan worden voldaan.

  • 4.

    Indien naast terugvordering van de uitkering ook een boete is opgelegd, gaat de boete voor op andere vorderingen, behoudens het gestelde in het eerste lid.

 

Artikel 12 - Aanmaningskosten

Voor de aanmaning brengt het college kosten in rekening als bedoeld in artikel 4:113 Awb.

Hoofdstuk 3 - Verhaal

Artikel 13 - Verhaalsbevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5 Participatiewet.

Artikel 14 - Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van verhaal indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. Tenzij het verhaal betreft in verband met de kosten van bijstand ten behoeve van een kind of kinderen.

  • 2.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verhaal indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt, naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

 

Artikel 15 - Hoogte van verhaalsbijdrage

  • 1.

    De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig de wijze waarop de rechter een onderhoudsbijdrage zou hebben opgelegd.  

  • 2.

    Als de onderhoudsplichtige, ook na aanmaning, geen of onvoldoende inlichtingen over zijn financiële- en leefsituatie verstrekt en zijn draagkracht daarmee niet kan worden vastgesteld, wordt de hoogte van de onderhoudsbijdrage ambtshalve vastgesteld op de volledige bruto bijstand per maand. 

 

Artikel 16 - Ingangsdatum en betaling verhaalsbijdrage

  • 1.

    Het college legt de verhaalsbijdrage op met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het verhaalsbesluit aan belanghebbende bekend is gemaakt. 

  • 2.

    Het college kan afwijken van de ingangsdatum als in het eerste lid bedoeld en deze met terugwerkende kracht vaststellen als er door toedoen van de onderhoudsplichtige onnodig veel tijd is verstreken tussen de eerste aanschrijving en het verhaalsbesluit. 

 

Artikel 17 - Verhaal in rechte

  • 1.

    Indien belanghebbende de verhaalsbijdrage, ook na aanmaning, niet voldoet, besluit het college tot verhaal in rechte.  

  • 2.

    Het college gaat over tot verhaal in rechte wanneer de onderhoudsplichtige weigert, althans nalaat te betalen, binnen zes maanden nadat het verhaalsbesluit is genomen, dan wel binnen zes maanden nadat de onderhoudsplichtige is opgehouden te betalen. 

  • 3.

    Als het college tot verhaal in rechte overgaat na zes maanden nadat het verhaalsbesluit is genomen, dan wel nadat de onderhoudsplichtige is opgehouden te betalen, verhaalt het de kosten van bijstand vanaf een datum gelegen zes maanden voor de datum waarop het verzoekschrift bij de rechtbank wordt ingediend. 

Artikel 18 - Heronderzoek naar draagkracht

Indien en zolang de verhaalsbijdrage niet bij beschikking door de rechter is vastgesteld vindt steeds na 36 maanden een heronderzoek naar de draagkracht plaats.

  • 1.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vast.

  • 2.

    De verhaalsbijdrage wordt verlaagd als de draagkracht, buiten toedoen van de onderhoudsplichtige, is verminderd.

  • 3.

    De verhaalsbijdrage wordt verhoogd indien de verhoging van de draagkracht € 50,00 of meer bedraagt per maand, tenzij het een verhaalsbijdrage betreft voor een kind of kinderen.

  • 4.

    Betreft het verhaal voor een kind of kinderen dan leidt iedere verhoging van draagkracht tot wijziging van de verhaalsbijdrage.

 

Artikel 19 - Tussentijdse vermindering van draagkracht

  • 1.

    Op verzoek van de onderhoudsplichtige kan de onderhoudsbijdrage tussentijds worden verlaagd als verminderde draagkracht hiertoe aanleiding geeft, ook als deze onderhoudsbijdrage door de rechter is vastgesteld.

  • 2.

    Indien verlaging van de draagkracht de onderhoudsplichtige te verwijten is, wordt voorbijgegaan aan deze verlaging, met dien verstande dat de belanghebbende moet kunnen blijven beschikken over een inkomen ter hoogte van ten minste de beslagvrije voet.

  • 3.

    Het college zal als de situatie bedoeld in het eerste lid zich voordoet tijdelijk geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal.

 

Artikel 20 - Verhaal en schuldregeling

  • 1.

    Het college kan, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, gedeeltelijk afzien van invordering voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbijdragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en;

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in eerste lid, onderdeel b tot stand is gekomen.

  • 3.

    Het college trekt het besluit tot het gedeeltelijk afzien van invordering in of wijzigt dit ten nadele van de belanghebbende indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 21 - Verhaal in verband met schenking

  • 1.

    Het college verhaalt de kosten van bijstand op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, terwijl die persoon wist of kon weten dat hij door die schenking eerder, langer of voor een hoger bedrag beroep zou moeten doen op bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de verhaalsbijdrage is gelijk aan het bedrag van de schenking, voor zover de schenking het bij aanvang van de bijstand vastgestelde resterende vrij te laten vermogen overschrijdt.

  • 3.

    De verhaalsbijdrage dient in beginsel ineens te worden voldaan.

  • 4.

    Verzoekt de persoon aan wie de schenking is gedaan om een betalingsregeling, dan gelden de regels betreffende de aflossingscapaciteit in hoofdstuk 2 van deze beleidsregels.

  • 5.

    Weigert de persoon aan wie de schenking is gedaan de verhaalsbijdrage te voldoen, althans laat hij dit na, dan gaat het college over tot verhaal in rechte.

 

Artikel 22- Verhaal op de nalatenschap

  • 1.

    Indien bijstand wordt teruggevorderd van een overledene, met inachtneming van artikel 6 van deze beleidsregels, wordt de vordering verhaald op de nalatenschap.

  • 2.

    De hoogte van de verhaalsbijdrage is gelijk aan het bedrag van de vordering.

  • 3.

    De erven dienen de verhaalsbijdrage in beginsel ineens te voldoen.

  • 4.

    Weigeren de erven de verhaalsbijdrage uit de nalatenschap te voldoen dan gaat het college over tot verhaal in rechte.

 

Hoofdstuk 4 - Bijstand in de vorm van een geldlening

Artikel 23 - Situaties waarin bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt

Deze beleidsregels zijn van toepassing op bijstand verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening in de volgende situaties:

  • 1.

    de bijstand betreft kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, indien is vastgesteld dat belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening in de zin van een lening bij een kredietverlenende instelling;

  • 2.

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn, dat wil zeggen binnen een periode van twee maanden nadat de aanvraag om bijstand is ingediend, over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

  • 3.

    de noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en de bijstand is niet reeds om die reden overeenkomstig de afstemmingsverordening verlaagd;

  • 4.

    de bijstand betreft een door de belanghebbende te betalen waarborgsom;

  • 5.

    het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft;

  • 6.

    de bijstand betreft kosten van woninginrichting vergunninghouders.

 

Artikel 24 - Hoogte van de geldlening

  • 1.

    De hoogte van de geldlening is gelijk aan de hoogte van de noodzakelijke kosten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is de hoogte van de geldlening als bedoeld in artikel 23 aanhef en onderdeel 1 gelijk aan het bedrag dat binnen een periode van 36 maanden kan zijn voldaan met de bij aanvraag op belanghebbende van toepassing zijnde aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 25 lid 1.

Artikel 25 - Hoogte van de aflossing

  • 1.

    De aflossingscapaciteit bij een lening als bedoeld in artikel 23 aanhef, onderdeel 1 en 3 wordt vastgesteld op:

    • a.

      5% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, bij een inkomen dat gelijk is aan deze toepasselijke bijstandsnorm, tenzij de beslagvrije voet door toepassing van dit percentage wordt overschreden;

    • b.

      5% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm vermeerderd met 50% van het meerinkomen bij een inkomen dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm, tenzij de beslagvrije voet door toepassing van dit percentage wordt overschreden.

  • 2.

    De aflossingscapaciteit bij een lening als bedoeld in artikel 23 aanhef, onderdeel 2, wordt vastgesteld op 100% van het voor beslag vatbare deel van het inkomen.

  • 3.

    Aflossing van de in lid 1 en 2 bedoelde leningen geschiedt maandelijks overeenkomstig de vastgestelde capaciteit.

  • 4.

    Aflossing van de geldlening als bedoeld in artikel 23 aanhef onderdeel 4 geschiedt:

    • a.

      ineens bij verhuizing naar een andere woning, tenzij deze andere woning is gelegen in de gemeente Wierden en opnieuw een waarborgsom verschuldigd is.

    • b.

      bij uitstroom uit de bijstand, anders dan door verhuizing naar een andere gemeente, volgens de aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 25 lid 1.

 

Artikel 26 - Continueren aflossen na beëindigen bijstand

  • 1.

    De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van twaalf maanden na beëindiging van de uitkering.  

  • 2.

    Twaalf maanden na beëindiging van de bijstand wordt de draagkracht onderzocht, als de lening nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld, overeenkomstig artikel 25 lid 1.

 

Artikel 27 - Opeisbaarheid van de lening

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet voldoet aan de aan de geldlening verbonden verplichtingen wordt hij ineens opeisbaar. Het college vordert de geldlening in dat geval terug op grond van artikel 58, lid 2 onderdeel b Participatiewet. Alsdan gelden de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels

  • 2.

    Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz 2004, terug als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

  

Hoofdstuk 5 - Bestuurlijke boete

Artikel 28 - Invordering bestuurlijke boete

  • 1.

    Het voor beslag vatbare deel van het inkomen vormt de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende.

  • 2.

    Als er spaartegoeden aanwezig zijn, worden deze aangewend voor (gedeeltelijke) aflossing ineens van de boete, ook als het betreft vermogen dat voor het recht op algemene bijstand buiten beschouwing wordt gelaten.

  • 3.

    Als de aanwezige spaartegoeden niet toereikend zijn om de volledige vordering te voldoen, dan wordt het restant verrekend met de uitkering, met inachtneming van de beslagvrije voet. De aflossing van de vordering bestuurlijke boete gaat voor op de aflossing van de teruggevorderde uitkering.

 

Artikel 29 - Kwijtschelden bestuurlijke boete bij medewerking aan een schuldregeling

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de boete kwijt te schelden zoals omschreven in artikel 18a lid 13 Participatiewet, artikel 20a lid 12 IOAW en artikel 20a lid 12 IOAZ zodra is gebleken dat belanghebbende binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

Artikel 30 - Aanmaning en tenuitvoerlegging dwangbevel bij niet tijdige betaling

Artikel 10 van deze beleidsregels is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 - Slotbepalingen

Artikel 31 - Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking op 1 maart 2017 en werken terug tot en met 1 januari 2017, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels terug- en invordering en verhaal gemeente Wierden 2013.

Artikel 32 - Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering, verhaal, bijstand in de vorm van een geldlening en bestuurlijke boete gemeente Wierden 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Wierden d.d. 31 oktober 2017 en gewijzigd op 10 december 2019.

Burgemeester en wethouders van Wierden,

de secretaris de burgemeester