Beleidsnotitie mestvergisting

Geldend van 01-11-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie mestvergisting

Gemeente Wierden Afdeling Grondgebied September 2011

Inhoudsopgave 2

1. Inleiding 3

1.1 Achtergrond. 3

1.2 Rol van de gemeente 3

1.3 Doel van de beleidsnotitie ...................................................................,. 3

2. Beleids...........................................................................................................................,. 4

Rijksbe!eid........p. 4

Provinciaal beleid .,. 4

Gemeentelijk beleid. 5

2.2 Ruimtelijk beleid ........,.............................,. 6

2.3 Conclusie 6

Afwegingen. 7

3.1 Duurzaamheid.................................................,. 7

Inzet van mest voor duurzame energie .................. ........................ ............................. T

Lange termijn ontwikkeling mestoverschot 7

Duurzaamheid van het co-substraat. 7

Benutting van der opgewekte energie ..............................................„. 8

Duurzame energie onderzoek Wierden 9

3.2 Ruimtelijke ordening. 9

Type en omvang locaties 9

Afzet energie. 10

Verkeer. 10

Milieuzones 10

Landschap 12

Agrarische ondernemerschap 12

3.3 Conclusies ........................................................................,. 12

4. Afwegingstabel 14

Geraadpleegde bronnen ........................................................,. 15

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

In 2007 is door het Rijk, IPO en VNG het 'Klimaatakkoord' ondertekend. Daarin is de doelstelling opgenomen dat de uitstoot van broeikasgassen met 30°/ wordt gereduceerd in 2020 ten opzichte van 1990, en dat 20% van de benodigde energie in 2020 duurzaam wordt opgewekt.

De gemeenteraad van Wierden heeft in het Klimaatprogramma Wierden 2009-2012 onder meer de ambitie opgenomen dat 3% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt, duurzaam wordt opgewekt via grootschalige en/of collectieve opties zoals biomassa. Dit is een taakstelling voor de looptijd van het klimaatprogramma.

Mestvergisting is één van de manieren om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Bij mestvergisting is vooral sprake van beperking van de uitstoot van methaan (CH4), en in mindere mate koolstofdioxide (COI). Bovendien draagt mestvergisting bij aan de doelstellingen voor duurzame energie.

Er zijn ook een paar kritische opmerkingen te plaatsen bij het principe van mestvergisting. Om die reden is een beleidsmatige afweging van belang. Voor mestvergistingsinstallaties met een capaciteit van minder dan 100.000 kilogram per dag is in het Bestemmingsplan Buitengebied vastgelegd onder welke voorwaarden deze mogelijk zijn. Omgerekend gaat het dan om installaties van 36.500 ton (mest en co-substraat bij elkaar opgeteld, 365 dagen per jaar). Deze beleidsnotitie bevat het afwegingskader voor de manier waarop we in de gemeente Wierden in het algemeen willen omgaan met mestvergisting, inclusief de mestvergistingsinstallaties waar het Bestemmingsplan Buitengebied in voorziet.

1.2 Rol van de gemeente

In de meeste gevallen is de gemeente het bevoegd gezag voor het verlenen van de milieuvergunning voor een mestvergistingsinstallatie. Bij de wat grotere installaties moet de provincie een ‘verklaring van geen bedenkingen’ afgeven. De provincie is vergunningverlener wanneer sprake is van een zogenaamde 'gpbv-installatie’ of als het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) van toepassing is.

In alle gevallen heeft de gemeente een rol op planologisch gebied, en is daarmee als eerste aan zet bij het al dan niet (ruimtelijk) toestaan van een vergistingsinstallatie.

1.3 Doel van de beleidsnofitïe

De beleidsnotitie mestvergisting biedt een afwegingskader, op basis waarvan de gemeente Wierden per initiatief bepaalt wanneer ruimte wordt geboden aan de bouw van een mestvergistingsinstallatie. De afwegingen hebben betrekking op duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en milieu.

Het gaat in deze beleidsnotitie nadrukkelijk om mestvergistingsinstallaties die gerelateerd zijn aan agrarische activiteiten. Vergisters van andere producten (zoals GFT, vet en olie), met een industrieel karakter, vergen een andere afweging.

2. Beleid

In dit hoofdstuk staat op een rij wat het bestaande klimaatbeleid en ruimtelijk beleid zegt over mestvergisting.

2.1 Klimaatbeleid en duurzaamheid

Rijksbeleid

De rijksoverheid heeft doelstellingen geformuleerd op het gebied van duurzame energie. Klimaatverandering en de eindigheid van fossiele brandstoffen zijn de bekendste argumenten hiervoor. Het kabinet Rutte heeft in 2010 de rijksdoelstelling bijgesteld van 20% naar 14% duurzame energie in 2020. In datzelfde jaar dient 20% CO2 reductie te zijn behaald (oude doelstelling: 30% CO reductie). Onder duurzame energie wordt verstaan: wind, water, zon en biomassa.

In de Europese richtlijn duurzame elektriciteit (2001/77/EG) is het begrijp 'biomassa' als volgt omschreven:

“De biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (inclusief plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de arb eekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval”.

Een groot aantal sooden producten en reststromen is te beschouwen als biomassa, zoals dierlijke mest, slachtafval, hout, papier, frituurolie en GFT.

Biomassa is een duurzame energiebron omdat de COI die in het proces vrijkomt nog deel

uitmaakt van de CO2-kringloop.

In het werkprogramma Nieuwe energie voor het klimaat van het project Schoon en Zuinig (uit 2007), is globaal beschreven op welke manier de rijksoverheid haar doelstellingen wenst te bereiken op het gebied van duurzame energie en energiebesparing.

Om de inzet van biomassa te bevorderen zet de rijksoverheid onder andere in op het wijzigen en vergemakkelijken van de regelgeving en vergunningverlening voor onder andere (mest)vergistingsinstaIlaties. Initiatieven in de landbouwsector worden ondersteund door een aantal financiële regelingen (2007:41). Biomassainstallaties krijgen alleen subsidie als ze voldoen aan de emissie-eisen voor methaan en NO,. Verder moet de producent rapporteren over de duurzaamheid van de gebruikte brandstof en over ongeveer 3 tot 4 jaar ook aantonen via certificering dat biomassa duurzaam is (2007:54).

Tevens wordt in het werkprogramma Nieuwe energie voor het klimaat aangegeven dat niet alle vormen van biomassa even duurzaam zijn. Het rijk zet zich ervoor in dat de duurzaamheid van biomassa een onderdeel wordt van de nieuwe richtlijn van de Europese Commissie over hernieuwbare energie (2007: 33).

Provinciaal beleid

De provincie Overijssel heeft de doelstelling voor duurzame energie vertaald naar doelstellingen per energiebron. In de Omgevingsvisie is opgenomen dat de provincie de

CO,-uitstoot wil verminderen. De reductie van de CO,-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990 bedraagt 2.200 kiloton/jaar (2009:4). Deze CO -reductie wordt bereikt door middel van

energiebesparing en duurzame energie. De inzet van biomassa zou moeten leiden tot een CO -reductie van 1140 kiloton/jaar. Dat is 52% van de provinciale doelstelling.

In 2009 heeft de provincie Overijssel het plan van aanpak ‘Versnelling bio-energie installaties' opgesteld. Hierin wordt de nadruk gelegd op vergistingsinstallaties. Ondanks de aanwezige biomassa, worden vergistingsinstallaties maar mondjesmaat gebouwd. Om de provinciale doelstelling te halen zal het aantal vergistingsinstallaties tot 2020 moeten groeien tot 50-100 installaties. Beoogd resultaat op korte termijn is dat er vóór 1 januari 2011, 20-25 vergistingsinstallaties in Overijssel gebouwd worden dan wet gepland zijn met een totaal vermogen van ca. 35 MWe (2009:4-6).

Uit het provinciaal beleid wordt duidelijk dat de ruimtelìjke inpassing een punt van aandacht is. Er worden door de provincie drie typen locaties onderscheiden (2009:10):

- kleine vergisters, als nevenactiviteit bij de agrarische bedrijven.

grootschalige vergisting op agrarische bouwlocaties (m.n. mest van fret eigen bedrijf of lokale samenwerkingsverbanden).

- grote industriële vergisters, vooral bestemd voor energieproductie (vestiging primair op bedrijventerrein, agroproductieparken, bij afvalverwerking of zuiveringsinstallatie).

In het Programma Energiepact Overijssel zijn drie duurzaamheidscriteria opgenomen voor

biomassa (2009:5): e

Bij voorkeur 2 generatie biomassa

- Geen voedselverdringing Geen aantasting van de natuur

Gemeentelijk beleid

In 2007 is het Klimaatakkoord ondertekend door de VNG, IPO en de betrokken ministeries. Hiermee hebben de gemeenten zich gecommitteerd aan de nationale doelstelling.

De gemeenteraad van Wierden heeft in januari 2009 fret Klìmaatprogramma Wierden 2009- 2012 vastgesteld. Daarin is onder meer de ambitie opgenomen dat 3% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt, duurzaam wordt opgewekt via grootschalige en/of collectieve opties zoals biomassa. Dit is een taakstelling voor de looptijd van het klimaatprogramma.

Op het gebied van biomassa zijn twee projecten uit het Wierdense klimaatprogramma relevant. Het eerste betreft de uitvoering van een duurzame energie onderzoek, om in beeld te brengen wat in de gemeente de meest kansrijke opties zijn voor de (grootschalige) toepassing van duurzame energie. Het tweede is het project waarbìj ingezameld snoeìafval wordt ingezet voor de opwekking van duurzame energie. Voor mestvergisting is dat project minder van belang. Het klimaatprogramma bevat geen specifieke projecten of doelstellingen op het gebied van mestvergisting.

2.2 Ruimtelijk beleïd

De gemeente Wierden streeft naar een vitaal landelijk gebied. Agrarische bedrijven krijgen de mogelijkheid zich te ontwikkelen, passend binnen het landschap. Daarnaast biedt de gemeente kansen aan verbrede landbouw.

Op 12 januari 2010 is het bestemmingsplan "Buitengebied 2009” door de gemeenteraad vastgesteld. Agrarische bedrijven zijn in het bestemmingsplan specifiek bestemd als “Agrarisch- Agrarisch bedrijf". De maximale oppervlakte van een grondgebonden veehouderij mag maximaal 2 ha bedragen, de maximale oppervlakte voor een intensieve veehouderij bedraagt 2 ha in het landbouwontwikkelingsgebied en 1,5 ha in het verwevingsgebied.

In het bestemmingsplan staat dat (co-)vergisting een belangrijke bijdrage kan leveren aan de nationale doelstelling op het gebied van duurzame energie en aan een duurzame ontwikkeling van het platteland. Het vergisten van mest op een agrarisch bedrijf en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie is in de planregels onder voorwaarden mogelijk gemaakt.

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt in zijn algemeenheid een afwegingskader waarbij betrokken worden:

1. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;

2. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;

3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;

4. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

2.3 Conclusie

Uit het vigerend beleid kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

Biomassa, waaronder mest, wordt beschouwd als een bron voor duurzame energie. Mestvergisting draagt in belangrijke mate bij aan het realiseren van de duurzame energie-doelstelling van de provincie Overijssel.

- De ruimtelijke inpasbaarheid van een installatie is afhankelijk van de omvang van de installatie en de herkomst van de mest.

De gemeente Wierden heeft zich (indirect) gecommitteerd aan de landelijke doelstelling op het gebied van duurzame energie. Aan de manier waarop de gemeente dat gaat invullen is in het bestaande beleid weinig richting gegeven.

De gemeente Wierden stimuleert verbrede landbouw, hierbinnen past de ontwikkeling van mestvergistingsinstallaties;

Het bestemmingsplan “Buitengebied 2009" voorziet in mestvergistingsinstallaties met beperkte omvang, waarbij op het eigen bedrijf geproduceerde mest of aangevoerde mest verwerkt wordt met toevoeging van eigen en/of van derden afkomstige co- substraten;

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009” bevat een afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen. De ruimtelijke inpasbaarheid van een mestvergistingsinstallatie dient per geval daaraan te worden bekeken.

3. Afwegingen

Twee vragen worden in dit hoofdstuk beantwoord. Ten eerste gaat het om de vraag of mestvergisting vanuit duurzaamheid gezien een wenselijke activiteit is. Ten tweede gaat het om de randvoorwaarden waaronder mestvergisting ruimtelijk inpasbaar is. In de ruimtelijke inpasbaarheid worden ook milieuzones meegenomen.

3.1 Duurzaamheid

Inzet van mest voor duurzame energie

De inzet van biomassa draagt bij aan een duurzame energievoorziening. Biomassa is echter een begrip waar een groot aantal plantaardige en dierlijke producten onder vallen. Als de totale keten wordt bekeken dan is niet iedere vorm van biomassa even duurzaam. Mest is een minder duurzame vorm van biomassa, als wordt geredeneerd vanaf de productie van veevoergewassen in tropische gebieden (milieu- en sociale gevolgen in landen van herkomst) tot het moment van de vlees- en mestproductie. Als de keten wordt bekeken van de productie van de co-substraten, die nodig zijn voor de vergisting van de mest, is deze ongunstig wat betreft de CO,-uitstoot.

De andere kant van het verhaal is dat er sprake is van een mestoverschot. Dit speelt zeker in een agrarische gemeente zoals Wierden. Het opwekken van energie door middel van mest is een zinvolle manier om de mest te gebruiken. Aan het einde van de keten is nog steeds een mestproduct over, maar is wel de uitstoot van het broeikasgas methaan beperkt gebleven.

Lange termijn ontwikkeling mestoverschot

Aangezien mest een minder duurzame vorm van biomassa Iijkt, is het wenselijk om geen overschot aan verwerkingscapaciteit te creëren. De lange termijn ontwikkeling van de intensieve veehouderij, en de daarmee samenhangende mestproductie, is moeilijk te voorspellen. Mede gelet op de maatschappelijke discussie hierover.

De onzekerheid zit met name op lokaal / regionaal niveau. Dat heeft te maken met ontwikkelingen rond de verdunning of juist bundeling van het aantal intensieve veehouderijen in bepaalde delen van Nederland. De lange termijn is dus onvoorspelbaar. Het is wenselijk om een overschot aan verwerkingscapaciteit te voorkomen. Als op termijn mest van ver moet worden gehaald om de installatie economisch rendabel te kunnen draaien, doet dat afbreuk aan de duurzaamheid van de opgewekte energie. Mede om deze reden hanteert de gemeente een maximale capaciteit aan vergistingsinstallaties. Deze maximering heeft betrekking op co-vergisting, omdat het daarbij eerder om wat grotere installaties gaat waarbij vaak mest van buiten de eigen onderneming wordt aangevoerd, waarbij tevens kanttekeningen gezet kunnen worden bij de duurzaamheid van het co-substraat. Dit is in de volgende paragraaf uitgewerkt.

Duurzaamheid van het co-substraat

Bij (grootschalige) co-vergisting van mest is altijd co-substraat nodig. Het co-substraat wordt bijgemengd, en maakt doorgaans voor circa 50% deel uit van het te vergisten mengsel.

Er bestaat een positieve lijst van het ministerie van LNV, waarin is opgenomen welke co- substraten zijn toegestaan om het digistaat (het mengsel dat overblijft aan het eind van het vergistingsproces) als meststof te kunnen gebruiken. Dit zijn bijvoorbeeld weidegras (ook van natuurterreinen), diverse soorten maïs, diverse soorten graankorrels, zaden van diverse voedselgewassen, en een groot aantal soorten groenten en fruit. Andere co-substraten zijn ook mogelijk, maar dan zal bij de vergunningaanvraag getoetst moeten worden of er dan nog en nuttige toepassing is voor het digistaat. Wanneer het digistaat namelijk niet meer als meststof kan worden gebruikt, kan sprake zijn van afval.

Wanneer voedselgewassen worden gebruikt als co-substraat, kan dat leiden tot verdringing van landbouwgrond voor gewassen die daadwerkelijk voor de voedselvoorziening worden gebruikt.

In principe is bij de co-substraten van de positieve lijst sprake van reststromen, met uitzondering van speciaal geteelde energiegewassen, zoals energiemaïs. Energiegewassen worden geteeld op percelen die eventueel ook gebruikt zouden kunnen worden voor de verbouw van voedselgewassen. Deze concurrerende werking kan prijsverhogend werken.

Ook kan door import van co-substraten, of extra import van (vee)voedseIgewassen, als gevolg van de teelt van energiegewassen in Nederland, de opwekking van duurzame energie hier, ten koste gaan van voedselvoorziening in andere landen. Bij import uit tropische gebieden komt daarbij dat veelal tropisch bos verdwijnt bij de productie van veevoedergewassen voor de export.

Een ander punt is dat de klimaatwinst bij het gebruik van landbouwgewassen als co- substraat zeer laag/nihil is (vanwege emissies bij de teelt en lekkage van methaan uit het systeem).

Onder anderen reststoffen uit de voedingsmiddelenindustrie, zoals aardappelen- en bietenpulp mogen worden toegepast als co-substraten. Wanneer ook bermmaaisel, bladeren en slootmaaisel zouden mogen worden toegepast als co-substraat, kan (co-)mestvergisting niet alleen meer rendabel worden, maar ook duurzamer. Vanuit verschillende hoeken, waaronder Wierden, wordt hiervoor aandacht gevraagd bij de politiek.

De duurzaamheid van het co-substraat is dus een belangrijke factor voor de mate van duurzaamheid van het gehele mestvergistingsproces.

Om bovengenoemde redenen hanteert de gemeente het mestoverschot van 2008 als maximale capaciteit aan co-vergistingsinstallaties waarvoor de gemeente planologische medewerking zal verlenen. Volgens berekeningen van Bureau Heffingen uit Assen, is het mestoverschot in de gemeente Wierden 51.216 ton in het jaar 2008. Dit zijn de meest recente cijfers die beschikbaar waren ten tijde van het opstellen van deze beleidsnotitie. Aangezien er doorgaans eenzelfde hoeveelheid co-substraat nodig is, is de totale capaciteit aan mestvergistingsinstallaties (op basis van co-vergisting) waaraan de gemeente medewerking verleent 102.432 ton.

Benutting van de opgewekte energie

Hoe beter de opgewekte energie benut wordt, hoe duurzamer het is. Bij mestvergisting komt gas vrij, waarmee doorgaans een warmtekracht installatie (WKK) wordt aangedreven. De WKK zorgt voor warmte en elektriciteit. De benutting van de elektriciteit is geen probleem: als er geen directe toepassing voor in de buurt is dan kan deze worden teruggeleverd aan het elektriciteitsnet. De benutting van de warmte is vaak moeilijker. Het is inefficiënt om de warmte verloren te Iaten gaan. Het beste is dan ook om zowel de elektriciteit als de warmte te benutten. Of dat kan, is sterk afhankelijk van de locatie van de mestvergister. Twee mogelijkheden zijn:

De vergisten ligt in de buurt van een gasleiding waar het vrijgekomen gas (na bewerking) in kan worden gebracht.

De WKK staat bij de mestvergister. De warmte wordt benut in de directe omgeving, bijvoorbeeld bij bedrijven of woningen in de buurt die warmte nodig hebben. De elektriciteit kan eventueel aan het elektriciteitsnet worden geleverd.

Duurzame energie onderzoek Wierden

Er is een verkenning uitgevoerd naar de potenties voor opwekking van duurzame energie in Wierden. Daaruit is gebleken dat grootschalige opwekking van duurzame energie, zoals co- mestvergisting en het plaatsen van grote windturbines, de doelstelling om in 2020 te komen tot 20% duurzame energieopwekking in de gemeente het snelst dichterbij brengen. In eerdere beraadslagingen over duurzame energie heeft de gemeenteraad zich negatief uitgelaten over de plaatsing van grote windturbines, waardoor deze optie minder haalbaar lijkt.

3.2 Ruimtelijke ordening

Type en omvang locaties

Het Bestemmingsplan “Buitengebied 2009” maakt in beperkte mate mestvergistingsinstallaties mogelijk. Het gaat dan om installaties waarvan de capaciteit minder dan 36.500 ton (minder dan 100.000 kg per dag, 365 dagen per jaar) bedraagt. De gemeente hanteert ook een maximale perceelsomvang voor de installaties. Vanuit ruimtelijk oogpunt gelden de volgende voorwaarden:

Na realisatie van de vergistingsinstallatie mag het bouwvlak voor een grondgebonden veehouderij of een intensieve veehouderij in het landbouwontwikkelingsgebied niet meer dan 2 ha bedragen. De maximale oppervlakte voor een bouwvlak van een intensieve veehouderij in het verwevingsgebied mag niet meer dan 1,5 ha bedragen;

- Vergistingsinstallaties zijn alleen toegestaan op agrarische bedrijven waarbij het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming “Agrarisch” en/of de bestemming “Agrarisch met waarden- Landschap";

De belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

De uitvoerbaarheid van het plan moet zijn aangetoond. Hieronder wordt begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;

Het erf moet landschappelijk zorgvuldig worden ingepast;

- De infrastructuur moet berekend zijn op het verkeer naar de vergistingsinstallatie. De vergistingsinstallatie mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben.

Het provinciaal beleid is wat uitgebreider op het punt van de locatiekeuze. Het onderscheid dat de provincie maakt is aangegeven in paragraaf 2.1. De gemeente maakt niet op die manier het onderscheid tussen industriële en niet-industriële vergisters. In praktijk blijken industrieterreinen namelijk beperkt of niet geschikt voor mestvergistingsinstallaties, vanwege het geringe aantal arbeidsplaatsen per hectare, de gewenste beeldkwaliteit op een bedrijventerrein, de grondprijzen en het vereiste dat er een (financieel haalbare) afzetmarkt voor de energie moet zijn in de buurt van de installatie.

Het uitgangspunt van de gemeente Wierden is dat de toetsingscriteria uit deze beleidsnotitie leidend zijn om te bepalen of een locatie geschikt is voor mestvergisting. Dat kan dus ook bij

grote vergisters gaan om een locatie in het buitengebied. Vanwege de maximering van de totale capaciteit aan mestvergisters in de gemeente (zie paragraaf 3.1) wordt geborgd dat er geen ‘wildgroei' aan dergelijke installaties in het buitengebied ontstaat.

Het uitgangspunt is dat de mestvergistingsinstallatie altijd gerelateerd is aan agrarische activiteiten. Als er sprake is van een ander type vergisters (bijvoorbeeld GFT, vet en olie), is dit afwegingskader niet van toepassing.

De ruimtelijke afwegingen zijn hierna verder uitgewerkt.

Afzet energie

De locatie dient zodanig te zijn dat de energie efficiënt wordt benut. Als wordt gekozen voor een warmtekracht-installatie (WKK) dan zal met name de afzet van warmte een beperkende factor zijn. Of het benutten van de warmte kosteneffectief is, is aan de initiatiefnemer. Als de warmte niet kan worden benut, dan is voor de gemeente de betreffende locatie niet wenselijk voor mestvergisting.

Verkeer

De toegangswegen naar de mestvergistingsinstallatie dienen te zijn toegerust op de hoeveelheid verkeer dat de installatie genereert. Met name bij de zwaardere categorie vergisters, met een meer industrieel karakter, is sprake van aanvoer van mest en co- substraat en afvoer van het digestaat. Of de weg geschikt is hangt af van een aantal factoren:

- De aard van de weg (breedte, type wegdek).

De andere voorzieningen die op deze ontsluitingsweg zijn aangewezen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de verkeersveiligheid als sprake is van een schoolfietstroute.

De situatie is denkbaar dat de weg niet geschikt is voor de hoeveelheid verkeer, maar daar wel geschikt voor kan worden gemaakt. Afhankelijk van de situatie draagt de initiatiefnemer de kosten voor de wegaanpassing (tenzij bijvoorbeeld al vergelijkbare wegwerkzaamheden zijn gepland).

Milieuzones

De VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering biedt inzicht in de relevante milieuzaken bij (mest)vergistingsinstaIIaties. Deze zijn overgenomen in de onderstaande tabel.

Code Omschrijving Afstanden m) Milieu-

categorie

Geur Stof Geluid Gevaar

40, BO Bio-energieinstallaties

elektrisch vermogen < 50 MWe (twee typen):

40, B1 - covergisting, verbranding

en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie. 100 50 100 30 R 3.2

40, B2 - vergisting, verbranding en

vergassing van overige biomassa. 50 50 100 30 R 3.2

10 Geur en geluid

Vanwege geur en geluid dient bij een vergistingsinstallatie volgens de VNG-richtlijn minimaal 100 meter in acht genomen te worden. Deze afstand is gemeten tussen de grens van de bestemming die de (mest)vergistingsinstaIIatie toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

Bij intensieve veehouderij geldt een afstand van 200 meter tot het dichtstbijzijnde geurgevoelige object. Wanneer er sprake is van mestvergisting in combinatie met intensieve veehouderij, valt de afstand van 100 meter die voor een mestvergister moet worden aangehouden binnen de afstanden die voor de veehouderij gelden.

Volgens de Handreiking (co-)vergisting van mest, van het ministerie van VROM, zijn de afstanden voor geur, geluid en stof in de bovengenoemde VNG-richtlijnen een overschatting. Daarom zal per geval worden beoordeeld welke afstandscriteria in acht moeten worden genomen.

Externe veiligheid

Volgens de hierboven genoemde VNG-handreiking dient altijd te worden nagegaan of het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) van toepassing is. Als het Bevi van toepassing is, moet worden getoetst aan de daarin opgenomen grens- en richtwaarden of de in de Revi (regeling externe veiligheid inrichtingen) opgenomen vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico. Bij het opstellen van deze beleidsnotitie vallen (mest)vergistingsinstaIIaties en biogasopslagen nog niet onder het Bevi/Revi.

Externe veiligheid speelt bij vergistingsinstallaties met name een rol wanneer biogas wordt opgeslagen. Volgens de 'Handreiking (co-)vergisting van mest’ is de zonering van 30 meter uit de VNG-richtlijn een onderschatting bij grote installaties. Het advies is om de volgende afstanden te hanteren:

Voor bedrijven waar vee wordt gehouden zijn in het bestemmingsplan vanwege geur al redelijk grote afstanden aangehouden (200 meter, zie boven). Bij co-vergisting zijn geen aanvullende afstandseisen nodig, mits de totale biogasopslagcapaciteit niet groter is dan 2.000 md.

Voor mestvergisting op akkerbouwbedrijven (mest aangevoerd door derden, co- substraat deels van eigen bedrijf) wordt een afstand van 50 meter geadviseerd wanneer de totale biogasopslagcapaciteit niet groter is dan 2.000 m'.

Wanneer de mest en het co-substraat worden aangevoerd van derden, en het

digestaat wordt afgeleverd aan derden, is doorgaans sprake van een gespecialiseerde mestvergistingsinstallatie. Daar is biogasopslag groter dan 2.000 md

mogelijk. Geadviseerd wordt om daar een zone van 100 meter aan te houden. Het

advies van het Rijk is om dergelijke grote biogasopslagen niet te combineren met een 'normale’ agrarische activiteit.

Milieu-effectrapportage

Per 1 april 2011 is het Besluit mer gewijzigd. In de D-lijst is daarmee categorie 18.2 niet meer opgenomen. Dit betekent dat na genoemde datum geen MER-beoordeling meer nodig is voor de oprichting van een installatie voor de verwerking van dierlijke mest met een capaciteit van > 100 ton/dag.

Overige milieuzaken

Verder geeft de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering het volgende aan:

- Een mestvergistingsinstallatie heeft potentieel een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking, van met name goederenvervoer.

De visuele hinder wordt beperkt geacht, visuele inpasbaarheid is mogelijk. Nagegaan dient te worden of uitstoot van schadelijke stoffen kan leiden tot neerslag hiervan op gevoelige bodems, gewassen en flora.

In aanvulling op het laatste gedachtestreepje is nog van belang dat de VROM-inspectie in oktober 2009 heeft geadviseerd om bij mestvergistingsinstallaties aandacht te hebben voor mogelijke fijnstofproblematiek (PM1 ).

Landschap

Het is van belang dat een nieuwe mestvergistingsinstallatie landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast. De gemeente Wierden vraagt de ervenconsulent van het Oversticht advies over de realisatie van de mestvergistingsinstallatie. Op basis van dit advies zal door een initiatiefnemer een inrichtingsschets moeten worden opgesteld. Hierop wordt aangegeven hoe de installatie wordt ingepast. Hierbij kunnen tevens gronden in de omgeving worden betrokken.

Agrarisch ondernemerschap

Mestvergisting past binnen de doelstelling voor verbrede landbouw. Aan een initiatief kan een (financiële) onderbouwing worden gevraagd om de haalbaarheid aan te tonen.

3.J Conclusies

Op het gebied van duurzaamheid kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

- Mestvergisting draagt bij aan een duurzame energievoorziening, maar mest is wel een minder duurzame vorm van biomassa.

De lange termijn ontwikkeling van het mestoverschot op lokaal niveau is ongewis. Het is van belang om overcapaciteit aan mestvergistingsinstallaties te voorkomen.

Bovendien is niet ieder co-substraat even duurzaam. De totale capaciteit aan mestvergistingsinstallaties op basis van co-vergisting waaraan de gemeente medewerking verleent bedraagt 102.432 ton (mest plus co-substraat).

Het vrijkomende gas en/of de opgewekte elektriciteit en warmte, dient efficiënt te worden benut. De warmte mag niet verloren gaan. Dit is essentieel bij de locatiekeuze.

De bevindingen en conclusies lopen vooruit op de algehele afweging voor de realisatie van duurzame energie in de gemeente Wierden

Op het gebied van ruimtelijke ordening kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

- De locatie dient zodanig te worden gekozen dat vrijkomende warmte/energie efficiënt wordt benut.

De toegangswegen dienen geschikt te zijn voor de hoeveelheid verkeer dat de installatie genereert. Dat heeft te maken met de aard van de weg en eventuele kwetsbare verkeersdeelnemers.

Als de toegangsweg aangepast moet worden om de weg geschikt te maken voor het vervoer van en naar een mestvergistingsinstallatie, dan draagt (afhankelijk van de situatie) de initiatiefnemer daarvoor de kosten.

De locatie moet voldoen aan de vereiste milieuzones. De VNG-richtlijnen Bedrijven en Milieuzonering en het aanvullend advies met betrekking tot externe veiligheid, zijn hierbij leidend.

De installatie dient landschappelijk te kunnen worden ingepast.

Daarnaast gelden de afwegingen op het gebied van archeologie, ecologie en waterhuishouding die gebruikelijk zijn bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied

4. Afwegingstabel

Bij een nieuw initiatief voor een mestvergistingsinstallatie wordt het volgende getoetst:

1. Bij co-vergisting van mest: past de omvang van de installatie (ton te verwerken mest en co-substraat) nog binnen de maximale capaciteit van 102.432 ton die de gemeente in totaal (opgeteld voor haar gehele grondgebied) toestaat? - Zo nee, dan wordt geen planologische medewerking verleend.

Bij installaties waarin alleen mest wordt vergist (zonder co-substraat) wordt deze stap overgeslagen.

2. Als de omvang past binnen de totale capaciteit, dan vindt toetsing plaats aan de afwegingen uit het voorgaande hoofdstuk. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

AMegingen Beoordeling van - - tot ++

Efficiënte benutting van het vrijkomende biogas (locatie

nabij gasleiding), of:

Efficiënte benutting van vrijkomende elektra en warmte (voorziet in warmtebehoefte in directe omgeving)

Mate waarin de toegangswegen geschikt zijn voor de

hoeveelheid extra verkeer. Indien nodig afwegen of de toegangsweg kan worden aangepast.

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft milieuzones.

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft waterhuishouding

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft ecologie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft archeologie

De installatie is landschappelijk inpasbaar. De

ervenconsulent brengt positief advies uit.

Het initiatief is financieel haalbaar

Duurzaamheid van de toe passen co-substraten

3. Als de uitkomst positief is dan zijn de vervolgstappen afhankelijk van de omvang van

de installatie.

Past het initiatief in het vigerende Bestemmingsplan Buitengebied? Dan volgt een aanpassing van het bestemmingsplan via het college (ontheffing). Dan kan daarna de normale procedure van bouw- en milieuvergunningen worden doorlopen.

- Past het initiatief niet in het vigerende Bestemmingsplan Buitengebied, dan is eerst een bestemmingsplanwijziging via de gemeenteraad nodig. Als deze positief uitpakt wordt de procedure van bouw- en milieuvergunningen doorlopen.

Als de gemeente bevoegd gezag is voor het verlenen van de milieuvergunning, dan wordt in dat kader expliciet het volgende onder de aandacht gebracht.

- De gemeente wil dat zo duurzaam mogelijke co-substraten worden gebruikt. De gemeente wil geen installaties waar speciaal voor energieopwekking geteelde gewassen als co-substraten worden gebruikt.

- De voorkeur van de gemeente gaat sterk uit naar gebruik van mest uit de directe omgeving. Indien mogelijk wordt aan de initiatiefnemer verzocht om aan te geven waar de mest vandaan komt, bijvoorbeeld door middel van contracten.

Geraadpleegde bronnen

'Brabant: grenzen dicht voor varkens’, Binnenlands Bestuur, 19 maart 2010 p.17 'Forse milieuwinst op het platteland’, Binnenlands Bestuur, 19 maart 2010, p.16 Gemeente Tytsjerksteradiel, Beleidsnotitie mestvergistingsinstallaties, 2008 Gemeente Slochteren, Beleidsnotitie Biomassa- & mestvergisting, april 2009 Gemeente Wierden, Klimaatprogramma Wierden 2009-2012, januari 2009

- Gemeente Wierden, Bestemmingsplan Buitengebied, 2009

- Infomil, Handreiking co-vergisting van mest, 2009

Ministerie van VROM, Klimaatakkoord gemeenten en Rijk 2007-2011, 2007 Ministerie van VROM, Nieuwe energie voor het klimaat, 2007

Ministerie van LNV, bureau Heffingen, Mestvervoer Overijssel 2008

- Provincie Overijssel, Versnelling bio-energie installaties. Plan van aanpak, juni 2009 Provincie Overijssel, Omgevingsvisie Overijssel, 2009

- Stichting Natuur & Milieu, Heldergroen gas — een visie op de duurzaamheid van groen gas, mei 2011

VNG, Bedrijven en Milieuzonering. Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, 2007

VROM-Inspectie, Co-vergisting van mest in Nederland. Beperking van risico’s voor de leefomgeving, oktober 2009

- www.infomil.nl www.aqentschapnl.nl

http://www.aIterra.wur.nl/nl/nieuwsagenda/archief/nieuws/2011/Biogas uit_bermmaai sel is duurzaam.htm

Ondertekening