Verordening jeugdhulp gemeente Wierden 2021

Geldend van 05-02-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Wierden 2021

De raad van de gemeente Wierden

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

van 1 december 2020

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

overwegende dat:

• de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

• het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

• het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

- de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

- de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

- de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

- de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

- de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

- de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Wierden 2021.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

b. andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, die niet valt onder de wet;

c. besluit: het geldende Besluit jeugdhulp gemeente Wierden;

d. budgethouder: de jeugdige of ouder aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt;

e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden;

f. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

g. hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

h. individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

i. module: de module zoals bedoeld in het Twents model maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp;

j. ondersteuningsplan: weergave van de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7 van de verordening;

k. pgb: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

l. sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

m. Twents model: één Twents model voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp;

n. wet: Jeugdwet.

2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Beschikbare algemene voorzieningen

1. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

a. Informatie en opvoedadvies (Loes);

b. Preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning individueel;

c. Preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs;

d. Ambulante begeleiding van jeugdigen met een beperking;

e. Lichte kortdurende opvoed- en opgroeiondersteuning.

2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 2. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Paragraaf 1. Voorzieningen

Artikel 3. Beschikbare individuele voorzieningen

1. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

Ondersteuningsbehoeften (OB):

a. OB 1: Ondersteuning bij het uitvoeren van praktische taken;

b. OB 2: Ondersteuning bij het voeren van de regie over en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden;

c. OB 3: Specialistische/therapeutische interventies nodig bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering.

d. OB 4: Behandeling voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden, waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar;

e. Vervoer als bedoeld in artikel 2.3 lid 2 van de wet;

2. Wanneer er naast de voorzieningen opgenomen in lid 1 a t/m d ook behoefte is aan een woon of verblijfs- omgeving, kan aanvullend de module wonen en verblijf worden ingezet. Onderdeel van deze module is:

a. Dakje 0-A: Pleegzorg;

b. Dakje 0-B: Gezinshuizen;

c. Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden;

d. Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht;

e. Dakje 3: Vervanging van de thuissituatie in situaties waarbij er sprake is van onvoorspelbaar gedrag.

3. Module beschikbaarheidsvoorzieningen: ondersteuning gericht op hoog specialistische 24-uurs zorg en crisisbedden (in de regio beschikbaar).

4. Module maatregelhulp: verplicht ingezette ondersteuning vanuit een maatregel of machtiging opgelegd door de kinderrechter. De module maatregelhulp bestaat uit twee onderdelen: Jeugdbescherming en jeugdreclassering, en jeugdzorgplus

5. Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van dit artikel beschikbaar zijn.

Paragraaf 2. Toegang procedureel

Artikel 4. Aanvraag

1. Een aanvraag voor een individuele voorziening wordt schriftelijk ingediend bij het college door middel van een door het college vastgesteld formulier.

2. De jeugdige en/of ouder die een aanvraag indient voor een individuele voorziening, verstrekt aan het college indien noodzakelijk een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

3. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

4. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 5. Toegang en besluit

1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

2. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, het onderzoek en het daaruit volgende ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 7 lid 5.

3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in elk geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

4. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de betreffende jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp noodzakelijk is. Het college kan de te verlenen individuele voorziening desgevraagd vastleggen in een beschikking.

5. Het college draagt zorg voor de inzet van de jeugdhulp die de gecertificeerde instelling noodzakelijk acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

6. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI noodzakelijk acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Indien de inzet van jeugdhulp onder lid 4, 5 of 6 wordt verstrekt via een pgb, legt het college de te verlenen jeugdhulp vast in een beschikking.

7. De jeugdige of zijn ouders moeten zich binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben ingezet voor het resultaat waarvoor het verstrekt is.

Artikel 6. Inhoud beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

2. Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.

3. Bij het verstrekken van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

a. welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

c. de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige of zijn ouder zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder;

d. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

e. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

4. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

a. aan welk resultaat het pgb kan worden besteed;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c. de hoogte van het pgb en hoe dit tot stand is gekomen;

d. de ingangsdatum en duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

e. de termijn van 3 maanden waarbinnen het pgb moet zijn ingezet;

f. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Paragraaf 3. Beoordeling

Artikel 7. Onderzoek

1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Een deskundige voert namens het college het gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders, en voor zover nodig andere personen.

2. Het college onderzoekt in het gesprek zo spoedig mogelijk en voor zover noodzakelijk:

a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

c. het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

e. de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden met gebruikmaking van een algemene voorziening;

f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

h. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

3. Tijdens het gesprek wordt de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

4. Het college kan, met instemming van de jeugdige en/of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

5. Het college en de jeugdige en/of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het tweede lid vast in het ondersteuningsplan.

6. Met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder worden in het ondersteuningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan met de jeugdige en/of zijn ouder, een deskundige namens het college en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

7. Het college verstrekt het ondersteuningsplan aan de jeugdige en/of zijn ouders.

8. Binnen zeven dagen na verzending van het ondersteuningsplan kunnen de jeugdige en/of zijn ouders opmerkingen indienen. Na zeven dagen is het ondersteuningsplan, met eventuele opmerkingen van de jeugdige en/of zijn ouders, vastgesteld.

9. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 8. Criteria voor een individuele voorziening

1. Jeugdigen of ouders komen slechts in aanmerking voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

a. door gebruik te maken van hun eigen kracht, waaronder in elk geval wordt verstaan gebruikelijke hulp van ouders, hulp van andere personen uit het sociaal netwerk en het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten;

b. door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

c. door gebruik te maken van een andere voorziening.

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

a. als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvan de hulp is ingezet, en;

b. voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

3. Het college kan nadere regels stellen ter uitwerking van de criteria zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 9. Aanvullende criteria pgb

1. Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 8.1.1. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De jeugdige of ouder dient daartoe een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

a. of de jeugdige en/of ouder zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

c. de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

d. op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd en duidelijk is dat de jeugdhulp geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

e. de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

2. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

a. kosten voor bemiddeling;

b. kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

c. kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

d. kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

e. kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

3. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, maar niet als het gaat om ggz-behandeling.

5. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als duidelijk is dat de jeugdige of zijn ouders het pgb in die periode anders ten onrechte zullen ontvangen.

Artikel 10. Onderscheid formele en informele hulp

1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

a. personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

b. personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

c. personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

2. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

3. Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Artikel 11. Kwaliteit informele hulp

1. Als er sprake is van informele hulp gelden de volgende kwaliteitseisen:

a. de hulpverlener moet een verklaring omtrent goed gedrag (VOG) kunnen overleggen;

b. de hulpverlener kan de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en kan aangeven wanneer professionele of specialistische hulp nodig is;

c. de hulpverlener heeft aangegeven dat de zorg aan de budgethouder voor hem niet tot overbelasting leidt, en;

d. de hulpverlener werkt actief samen met andere jeugdhulpverleners wanneer sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de jeugdige of betrokkenen.

Artikel 12. Hoogte pgb

1. De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

2. Indien het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij ten minste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

3. Het tarief voor een pgb voor informele hulp wordt vastgesteld op het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

4. Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb.

HOOFDSTUK 3. BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING, CONTROLE EN BESTRIJDING MISBRUIK

Artikel 13. Beëindiging,herziening, intrekking en terugvordering

1. De jeugdige of ouder aan wie een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht het college op de hoogte te brengen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande de verstrekte voorziening.

2. Het college kan een beslissing aangaande een individuele voorziening beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

c. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is;

d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of;

e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 14. Controle

1. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:

a. de jeugdige of zijn ouders nog op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

b. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;

c. de jeugdige of zijn ouders nog voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

d. de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Artikel 15. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

1. Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

2. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

3. Het college stelt nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder.

HOOFDSTUK 4. VERHOUDING PRIJS EN KWALITEIT

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. kosten van de beroepskracht;

c. redelijke overheadkosten;

d. kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

e. reis- en opleidingskosten;

f. indexatie van loon binnen een overeenkomst;

g. kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

HOOFDSTUK 5. VERTROUWENSPERSOON, KLACHTEN EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 17. Vertrouwenspersoon

1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon;

2. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 18. Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 19. Inspraak en medezeggenschap

1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2. Het college stelt jeugdigen en ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede lid.

HOOFDSTUK 6. AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 20. Afstemming met gezondheidszorg

1. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 5 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.

2. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

3. Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 21. Afstemming met gecertificeerde instellingen

1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

a. het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet;

b. het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

c. de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

d. wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een pgb kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;

e. hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

3. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

Artikel 22. Afstemming met het justitiedomein

1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

2. Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 21 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 23. Evaluatie

Het college evalueert jaarlijks het beleid.

Artikel 24. Hardheidsclausule

1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1. De Verordening jeugdhulp gemeente Wierden 2019 wordt ingetrokken.

2. Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Wierden 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Wierden 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 5 februari 2021.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Wierden 2021.

Ondertekening