Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2020

Geldend van 01-08-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2020  

Gemeente Wierden

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2020

Handreiking voor inwoners en professionals

Inhoud

Inleiding en begripsbepalingen

Hoofdstuk 1 Maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 2 De procedure van hulpvraag tot beschikking

Hoofdstuk 3 Beoordelen van de aanvraag

Hoofdstuk 4 Vervoer

Hoofdstuk 5 Wonen

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Hoofdstuk 7 Huishoudelijke Ondersteuning

Hoofdstuk 8 Ondersteuningsbehoefte

Hoofdstuk 9 Beschermd wonen en opvang

Hoofdstuk 10 Mantelzorgwaardering

Hoofdstuk 11 Vormen van ondersteuning

Hoofdstuk 12 Persoonsgebonden budget

Hoofdstuk 13 Bijdrage in de kosten

Hoofdstuk 14 Verplichtingen

Hoofdstuk 15 Beëindigen, herzien, terugvorderen en opschorten van de voorziening

Hoofdstuk 16 Inwerkingtreding en citeertitel

Bijlage 1A Afwegingskader gebruikelijke hulp

Bijlage 1B Richtlijnen gebruikelijke hulp van en aan kinderen

Bijlage 2 Vragenlijst ‘Is het PGB iets voor U?’

Bijlage 3 Modules en normenkader HO (Bron Beleidskader HO 2018)

Inleiding

In deze beleidsregels wordt uitgelegd hoe de maatschappelijke ondersteuning is geregeld in de gemeente Wierden. De geldende regels zijn neergelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019 (hierna Verordening) en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019 (hierna Besluit). De Verordening en het Besluit zijn op hun beurt weer gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Met de Wmo 2015 (hierna Wmo) wordt aangesloten bij de wil van mensen om zolang mogelijk en zoveel mogelijk regie te nemen en te houden over hun eigen situatie door zich in te spannen om deel te nemen aan de samenleving.

De Wmo is een kaderwet. Dat houdt in dat er veel beleidsvrijheid aan de gemeente is gelaten. Aan de hand van de individuele situatie van de inwoner en de regelgeving van de gemeente Wierden wordt vastgesteld of maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk is. De uitkomst van de beoordeling van de hulpvraag kan daarom per inwoner verschillen. Toch moet een beoordeling wel objectief zijn en moeten gelijke gevallen op een gelijke manier worden behandeld. In deze beleidsregels is de geldende gedragslijn van de gemeente Wierden neergelegd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over wetsinterpreterend beleid, de interpretatie ten aanzien van de vaststelling van feiten of de toepassing van de regels uit de Verordening of uit het Besluit.

Hierbij staat de inwoner van de gemeente Wierden centraal en wordt uitgegaan van de kracht van de inwoners en hun omgeving. Heeft een inwoner ondersteuning nodig, dan kiest de gemeente voor ondersteuning door instellingen en professionals die aansluiten bij de ondersteuningsvraag en de kracht van de inwoner. De gemeente gaat uit van de eigen regie van de inwoner.

In de beleidsregels zijn afwegingskaders opgenomen die zich beperken tot de hoofdzaak en maatwerk mogelijk maken. Daarnaast zijn de beleidsregels goed leesbaar, helder van opbouw en ingericht op thema in plaats van op wetgeving.

Bijlagen en begrippen

De bijlagen bij deze beleidsregels maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels. In de Verordening en in het Besluit worden een aantal begrippen uitgelegd. Deze begrippen zijn eveneens van toepassing op deze beleidsregels.

Terminologie

In deze beleidsregels wordt vaak gesproken over de inwoner waarbij vervolgens wordt verwezen naar de inwoner met de woorden ‘hij’ en ‘hem’. Hiermee wordt niet alleen de mannelijke inwoner bedoeld, maar elke inwoner.

Ontwikkeling beleidsregels

Deze beleidsregels zijn met de grootste zorgvuldigheid opgesteld waarbij maximaal rekening is gehouden met de huidige kennis. De ontwikkelingen rondom de Wmo door bijvoorbeeld jurisprudentie maar ook door voortschrijdend inzicht kunnen aanleiding tot aanpassing zijn. Daarom zijn deze regels nadrukkelijk aan verandering onderhevig. Dit document is daardoor niet statisch en zal in de tijd aangevuld of aangepast worden indien hier aanleiding toe is. Het spreekt voor zich dat de gemeente in voorkomende gevallen handelt conform de hiervoor bedoelde ontwikkelingen.

Afwijken van deze beleidsregels (hardheidsclausule)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden kan afwijken van een bepaling uit deze beleidsregels als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019 (Verordening) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019 (Besluit).

In deze beleidsregels verstaat het college onder:

• besluit: besluit maatschappelijk ondersteuning gemeente Wierden 2019;

• mantelzorgwoning: een aan- of bijgebouw bij de woning die geschikt wordt gemaakt,

dan wel een tijdelijke mantelzorgunit aan of bij de woning van de mantelzorger of de

inwoner, die wordt bewoond door cliënt of mantelzorger;

• verordening: verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019.

Hoofdstuk 1 Maatschappelijke ondersteuning

De meeste mensen willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Ze willen zichzelf kunnen redden in en om het huis en de deur uitgaan om dingen te ondernemen en andere mensen te ontmoeten. Soms is daar ondersteuning bij nodig. Bijvoorbeeld vanwege een beperking als gevolg van een chronisch, somatisch, psychisch of psychosociaal probleem. Gelukkig zijn er vaak familieleden, buren of vrienden die een handje willen helpen. In de gemeente Wierden zijn er ook veel initiatieven in de buurt om de inwoner te helpen of activiteiten waaraan de inwoner deel kan nemen. Als deze hulp niet voldoende is, dan kan de gemeente ondersteuning bieden. Met de gemeente wordt in deze beleidsregels het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden bedoeld.

1.1 Maatschappelijke ondersteuning in de Wmo

Er bestaan 3 varianten maatschappelijke ondersteuning die de gemeente kan bieden. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in de Wmo verstaan:

1. Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsook het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

2. Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

3. Het bieden van beschermd wonen en opvang.

1.2 Beperkingen in de zin van de Wmo

Een inwoner kan in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning als deze inwoner beperkingen in de zin van de Wmo heeft en deze beperkingen niet voldoende kan verminderen of wegnemen door eigen kracht, algemeen gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen of (een) andere voorziening(en) of door hulp uit zijn sociale netwerk. Een inwoner met beperkingen in de zin van de Wmo is:

• een inwoner die een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen heeft en daardoor problemen heeft op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie;

• een inwoner die in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich te handhaven in de samenleving;

• een inwoner van de gemeente die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

In hoofdstuk 3 is nader uitgewerkt hoe de gemeente beoordeelt of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning. Daar worden ook de begrippen eigen kracht, algemeen gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen en hulp uit het sociale netwerk van de inwoner uitgelegd.

1.3 Maatwerkvoorzieningen

In deze beleidsregels zijn regels neergelegd over een aantal vormen van maatwerkvoorzieningen. In deze beleidsregels worden echter niet uitputtend alle soorten maatwerkvoorzieningen beschreven. De gemeente kan er ook voor kiezen hulp te verstrekken die niet beschreven is in deze beleidsregels. Deze hulp moet dan wel voldoen aan de definitie van maatschappelijke ondersteuning zoals is benoemd onder 1.1.

Hoofdstuk 2 De procedure van hulpvraag tot beschikking

De procedure van de melding van de hulpvraag tot aan de beslissing van de gemeente, waarin mogelijk maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening wordt toegekend, is beschreven in hoofdstuk 2 van de Verordening. In dit hoofdstuk zijn deze regels verder uitgewerkt.

2.1 Van melding tot beschikking

Hieronder is de procedure die begint bij de melding van de hulpvraag en eindigt bij de beslissing van de gemeente schematisch weergegeven.

1 Melding De inwoner meldt zich met zijn hulpvraag

2 Ontvangstbevestiging door de gemeente (per brief of per e-mail ) Met daarin in elk geval:

• dat er contact wordt opgenomen voor het maken van een afspraak voor een gesprek, tenzij dit niet nodig is;

• informatie over de mogelijkheid om:

o een persoonlijk plan in te dienen;

o gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

3 Eventueel indienen van een persoonlijk plan. Binnen 7 dagen na de melding mag de inwoner een persoonlijk plan indienen.

4 De gemeente voert het onderzoek uit waarbij wordt gekeken welke hulp de inwoner nodig heeft (gegevens worden vastgelegd in het ondersteuningsplan).

Bij een spoedprocedure kan direct een tijdelijke maatwerkvoorziening worden verstrekt. Tijdens het onderzoek onderzoekt de gemeente:

• de situatie van de inwoner;

• de persoonskenmerken, de behoeften en de voorkeuren van de inwoner;

• de resultaten van een extern medisch advies indien dat nodig is;

• de eigen kracht, eventuele andere regelingen waarop de inwoner een beroep kan doen, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of hulp van personen uit het sociale netwerk van de inwoner;

• de mogelijkheden van het gebruik van algemene voorzieningen en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen;

• welke hulp in het kader van de Wmo de inwoner nodig heeft;

• of een bijdrage in de kosten moet worden opgelegd.

Indien aan de hulpvraag wordt voldaan met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of hulp van personen uit het sociale netwerk, eventuele andere regelingen en/of door de inzet van een of meer voorzieningen in het voorveld, is de melding hiermee afgehandeld.

Keuzemoment

De inwoner kan altijd een aanvraag indienen Keuze 1: de inwoner kiest ervoor geen aanvraag in te dienen. De procedure stopt hier.

Keuze 2: de inwoner kiest ervoor een aanvraag in te dienen. Dit kan o.a. door een getekend ondersteuningsplan terug te sturen.

5 Aanvraag Vanaf de ontvangstdatum van de aanvraag beslist de gemeente binnen 2 weken op de aanvraag.

6 Besluit De gemeente beslist op de aanvraag met een toewijzing of afwijzing van maatschappelijke ondersteuning. Zo’n beslissing wordt een beschikking genoemd. De aanvraag is daarmee afgerond.

Eventueel vervolg Bezwaar / Beroep Als een inwoner het niet eens is met de beslissing van de gemeente op de aanvraag kan hij hiertegen bezwaar / beroep aantekenen.

2.1.1 Wettelijke termijnen

Het gedeelte van de procedure waarin de melding wordt gedaan, het persoonlijk plan kan worden ingediend en het onderzoek wordt uitgevoerd, duurt maximaal 6 weken. Na deze 6 weken kan de inwoner een aanvraag indienen. Hierbij maakt het niet uit of het onderzoek is afgerond of wat de uitkomst van het onderzoek is. De gemeente neemt uiterlijk 2 weken na de aanvraag een beslissing op de aanvraag. Deze termijnen zijn in overeenstemming met de wettelijke termijnen om de procedure te doorlopen.

De procedure van melding tot beslissing op de aanvraag duurt in totaal 8 weken. Bij complexe hulpvragen kunnen de inwoner en de gemeente samen afspreken de duur van de procedure te verlengen. Hierna worden de stappen van melding tot beschikking nader toegelicht.

2.2 De melding

De onderzoeksfase begint met de melding. Een inwoner die beperkingen heeft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning kan zich bij de gemeente melden met een hulpvraag. De melding van de inwoner kan ook door iemand anders worden gedaan.

De melding van de hulpvraag kan worden gedaan bij het Zorgloket. De melding kan mondeling, schriftelijk, digitaal of telefonisch worden ingediend bij de gemeente. De gemeente bevestigt de melding per brief of per e-mail aan de inwoner of aan zijn gemachtigde.

2.3 Persoonlijk plan

Na de melding kan de inwoner binnen 7 dagen zelf een persoonlijk plan indienen bij de gemeente. In dit plan legt de inwoner zijn persoonlijke situatie uit, wat hij wil bereiken met zijn hulpvraag en hoe hij denkt dat de maatschappelijke ondersteuning in zijn situatie vorm gegeven kan worden. Het indienen van een persoonlijk plan is niet verplicht. De gemeente betrekt het persoonlijk plan in het onderzoek (zie onder 2.5) en bij de beoordeling van een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning.

2.4 Onafhankelijke cliëntondersteuner

Als de inwoner hieraan behoefte heeft, kan hij gebruik maken van een onafhankelijke cliëntondersteuning. De gemeente informeert de inwoner bij het doen van de melding of bij het plannen van een gesprek over de mogelijkheid om een onafhankelijk cliëntondersteuner in te schakelen. Een onafhankelijke cliëntondersteuner werkt bij Stichting MEE en denkt met de inwoner mee over zorg en ondersteuning. De cliëntondersteuner beantwoordt samen met de inwoner vragen als: wat past bij de inwoner, welke keuzes kan de inwoner maken? De cliëntondersteuner kan ook mee gaan tijdens een gesprek tussen de gemeente en de inwoner.

2.5 Het onderzoek inclusief een gesprek

Nadat de melding is gedaan en eventueel het persoonlijk plan is ingediend, onderzoekt de gemeente of er hulp nodig is.

2.5.1 Zorgvuldig onderzoek

De gemeente verzekert zich ervan dat er zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar alle relevante feiten en omstandigheden. Bij het onderzoek zal de gemeente nagaan wie de inwoner is en welke hulp hij nodig heeft. Het onderzoek begint daarom met een onderzoek naar de beperkingen, persoonskenmerken, de behoeften en de voorkeuren van de inwoner. De gemeente beperkt zich tijdens het onderzoek dan ook niet alleen tot de door de inwoner eventueel gevraagde voorziening. Het onderzoek is gericht op het vaststellen van de hulp die nodig is voor de inwoner om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo te verminderen of weg te nemen. Daarnaast is het onderzoek gericht op de vraag welke oplossingen de inwoner met eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere regelingen en hulp uit het sociale netwerk van de inwoner kan bieden. Zie hierover verder ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Aan de hand van het onderzoek stelt de gemeente een ondersteuningsplan op.

2.5.2 Gesprek

Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het gesprek. De gemeente nodigt de inwoner in principe uit voor een gesprek met een medewerker van de gemeente, tenzij dit niet nodig is. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden, bij de inwoner thuis (een huisbezoek) als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. Het gesprek kan ook plaatsvinden in het gemeentehuis. Tijdens het gesprek verzamelt de gemeente de informatie die nodig is om te bepalen of een inwoner maatschappelijke ondersteuning nodig heeft. De gemeente doet dus zorgvuldig onderzoek. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft ingediend zal de gemeente dit persoonlijke plan met de inwoner bespreken in het gesprek.

2.5.3 Opschorten

De gemeente kan in een beperkt aantal gevallen de termijn opschorten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de gemeente nog wacht op een onafhankelijk advies dat is aangevraagd. Ook kan de termijn opgeschort en daardoor verlengd worden als de inwoner niet de benodigde gegevens heeft verstrekt aan de gemeente of niet meewerkt aan het gesprek.

2.6 Legitimatieplicht

Tijdens het onderzoek legitimeert de inwoner zich met een geldig legitimatiebewijs. De inwoner kan dit bijvoorbeeld doen tijdens het gesprek. Een inwoner hoeft zich niet te legitimeren als de medewerker van de gemeente die het gesprek voert, de inwoner al kent en de inwoner zich al eerder bij die medewerker heeft gelegitimeerd.

2.7 Ondersteuningsplan

Zo snel mogelijk na het gesprek stuurt de medewerker van de gemeente een verslag van het gesprek (het ondersteuningsplan) naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dit niet te willen. De inwoner ondertekent dit ondersteuningsplan en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner zich niet kan vinden in de inhoud van het ondersteuningsplan kan de inwoner dit aangeven in het ondersteuningsplan.

2.8 Advies

Als de gemeente zelf niet voldoende deskundig is om een beslissing te nemen, kan de gemeente gebruik maken van de deskundigheid van een onafhankelijk (medisch) deskundige. Het oordeel van een deskundige wordt dan meegewogen bij de uiteindelijke beslissing om tot verstrekking van maatschappelijke ondersteuning over te gaan.

2.9 Aanvraag

Pas na de onderzoeksfase die begon bij de melding, kan de inwoner een aanvraag tot maatschappelijke ondersteuning (maatwerkvoorziening) indienen. Een aanvraag is dus niet hetzelfde als een melding. Een melding kan ook door iemand anders dan de inwoner worden gedaan, een aanvraag moet door de inwoner of door zijn gemachtigde worden gedaan. De inwoner kan iemand machtigen door een bewijs van de machtiging in te leveren die door de inwoner en de gemachtigde is ondertekend. De gemeente beslist binnen 2 weken op een ingediende aanvraag door een inwoner. De gemeente kan deze termijn verlengen in samenspraak met de inwoner of als de gemeente de termijn opschort.

2.10 Beschikking

In principe neemt de gemeente uiterlijk 2 weken na de aanvraag een beslissing op de aanvraag. Dit besluit stelt de gemeente per brief (de beschikking) vast en stuurt deze naar de inwoner of zijn gemachtigde. Het doel van de beschikking is dat de inwoner te weten komt of, welke en hoeveel hulp aan hem zal worden verstrekt.

In de beschikking staat vermeld of de inwoner maatschappelijke ondersteuning krijgt, welke voorziening de inwoner krijgt en in welke vorm. Bij een toewijzing van maatschappelijke ondersteuning staat in de beschikking ook per wanneer de hulp wordt verstrekt en per wanneer de hulp eindigt. In de beschikking staan ook eventuele verplichtingen beschreven waaraan de inwoner zich moet houden. In Artikel 10 van de verordening staat uitgelegd wat er precies in de beschikking staat.

2.10.1 Bijdrage in de kosten

In de beschikking informeert de gemeente de inwoner ook over een eventuele bijdrage in de kosten. Zie hierover ook hoofdstuk 13.

2.11 Spoedeisende gevallen

In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure als dat nodig is.

2.12 Bezwaar, beroep en klachten

Als een inwoner het niet eens is met een beslissing van de gemeente op een aanvraag kan de inwoner binnen 6 weken schriftelijk bezwaar indienen bij de gemeente. Als een bezwaar wordt ingediend zal de aanvraag van de inwoner opnieuw beoordeeld worden door andere medewerkers dan de medewerkers die aanvankelijk de aanvraag beoordeelden. In de bezwaarprocedure zal ook gekeken worden of de onderzoeksfase zorgvuldig is doorlopen.

Als de inwoner bezwaar indient tegen de beslissing van de gemeente op de aanvraag zal de onafhankelijke bezwarencommissie van de gemeente een advies geven aan de gemeente over hoe om te gaan met het bezwaar en de aanvraag van de inwoner. Voordat de commissie een advies geeft, wordt meestal een hoorzitting georganiseerd. De inwoner wordt uitgenodigd voor deze hoorzitting om zijn bezwaar toe te lichten. Uitgangspunt tijdens een hoorzitting is mediation om juridisering te voorkomen. De inwoner ontvangt na enkele weken een beschikking op bezwaar. Is de inwoner het niet eens met deze beslissing op bezwaar dan kan de inwoner binnen 6 weken in beroep gaan bij de rechtbank.

Het is alleen mogelijk bezwaar te maken tegen de beslissing van de gemeente op een aanvraag. Het is niet mogelijk in bezwaar te gaan tegen de uitkomsten van een onderzoek na de melding. Hiervoor moet eerst een aanvraag worden ingediend en de beschikking worden afgewacht. Tegen deze beschikking kan een inwoner dan in bezwaar gaan. In de bezwaarprocedure kan vervolgens wel aandacht worden besteed aan de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is gedaan.

2.12.1 Klachten

Een inwoner die gebruik maakt van maatschappelijke ondersteuning, kan met verschillende organisaties te maken hebben. Wanneer dat niet volgens verwachting verloopt, kan een inwoner bij de betrokken organisatie een advies, tip of een opmerking achterlaten. Het kan ook zijn dat een inwoner een klacht heeft over het handelen van een ambtenaar of een bestuurder van de gemeentelijke organisatie. Dan geldt de reguliere klachtenprocedure van de gemeente Wierden.

Hoofdstuk 3 Beoordelen van de aanvraag

In hoofdstuk 3 en artikel 9 van de verordening staat aan welke algemene criteria een inwoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening. In dit hoofdstuk zijn deze regels verder uitgewerkt.

3.1 Inleiding

Op het moment dat de inwoner een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning indient, zal de gemeente beoordelen of de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo om zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving te blijven. Met andere woorden, de gemeente bekijkt of de inwoner gecompenseerd moet worden voor zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo. Voor de beoordeling van deze vraag gebruikt de gemeente het afwegingskader uit de Wmo.

3.2 Wettelijk kader voor een maatwerkvoorziening

In de Wmo staat dat een inwoner van de gemeente in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening als hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen zijn beperkingen op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie naar de mening van de gemeente niet kan verminderen of wegnemen:

a. op eigen kracht; en/of

b. met gebruikelijke hulp; en/of

c. met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of

d. door gebruik te maken van algemene voorzieningen.

Beschermd wonen

Als een inwoner van Nederland gebruik wil maken van de voorziening beschermd wonen, moet hij aan de voorwaarden voor beschermd wonen voldoen. In de Wmo staat dat een persoon in aanmerking komt voor beschermd wonen als hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich te handhaven in de samenleving:

a. op eigen kracht; en/of

b. met gebruikelijke hulp; en/of

c. met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of

d. met voorliggende voorzieningen.

Voor meer informatie over beschermd wonen zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels.

Opvang

Als een inwoner van Nederland gebruik wil maken van de voorziening maatschappelijke opvang, moet hij aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang voldoen. In de Wmo staat dat een persoon in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang als hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld niet in staat is zich te handhaven in de samenleving:

a. op eigen kracht; en/of

b. met gebruikelijke hulp; en/of

c. met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of

d. met voorliggende voorzieningen.

Voor meer informatie over opvang zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels.

Een voorziening in het kader van maatschappelijke ondersteuning hoeft er niet voor te zorgen dat de inwoner in dezelfde of wellicht betere positie terecht komt dan voordat hij de ondersteuning nodig had. Het behoeft geen toelichting dat dit in bepaalde gevallen ook helemaal niet mogelijk is. De gevraagde ondersteuning moet redelijk zijn. Wat in een bepaald geval redelijk is, kan niet worden vertaald in beleidsregels. De gemeente levert maatwerk in de individuele situatie van de inwoner.

3.3 Inwoner van de gemeente

De gemeente Wierden verstrekt alleen een maatwerkvoorziening aan een inwoner van de gemeente Wierden. Het gaat hierbij om een inwoner die zijn hoofdverblijf in de gemeente Wierden heeft. Om het hoofdverblijf van een inwoner te bepalen wordt de feitelijke woonsituatie van de inwoner bekeken.

3.4 Beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid of participatie

Onder beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid worden de beperkingen van de inwoner op het vlak van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (hierna ADL) verstaan en de beperkingen van de inwoner om een gestructureerd huishouden te voeren. Onder ADL vallen de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten. Ook het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging valt hieronder. Voorbeelden van ADL-taken in het kader van de zelfredzaamheid van een inwoner zijn:

• in en uit bed komen;

• aan‐ en uitkleden;

• bewegen;

• lopen;

• gaan zitten en weer opstaan;

• lichamelijke hygiëne (wassen of douchen);

• toiletbezoek;

• eten/drinken;

• medicijnen innemen;

• ontspanning;

• sociaal contact.

Bij bovenstaande activiteiten wordt opgemerkt dat de inwoner in bepaalde gevallen ook een aanspraak kan hebben op verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

3.4.1 Een gestructureerd huishouden

Naast de ADL-verrichtingen valt ook het voeren van een gestructureerd huishouden onder de noemer zelfredzaamheid. Hieronder wordt verstaan:

• het kunnen beschikken over een leefbaar huis(houden);

• het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding en beddengoed;

• het hebben van regie over het huishouden;

• het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden; en

• het thuis kunnen zorgen voor de kinderen die tot het gezin behoren.

Wat precies onder leefbaar huis(houden) wordt verstaan wordt verder uitwerkt in Hoofdstuk 7 Huishoudelijke Ondersteuning.

Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden kan daarnaast bijvoorbeeld bestaan uit:

• hulp bij contacten met officiële instanties;

• hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden;

• hulp bij het leren om zelfstandig te wonen;

• hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken; of

• hulp bij het omgaan met geld.

3.4.2 Beperkingen op het gebied van participatie

Beperkingen op het gebied van participatie zijn beperkingen waardoor mensen niet kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate:

• mensen kan ontmoeten;

• contacten kan onderhouden;

• boodschappen kan doen;

• aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen;

• zich kan verplaatsen;

• een sport kan beoefenen.

Wanneer blijvend permanent toezicht noodzakelijk is of 24-uurs zorg in de nabijheid dan is de grens van de Wmo bereikt en zal een beroep op de Wet langdurige zorg (hierna Wlz) moeten worden gedaan.

3.5 Eigen kracht

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente onderzoeken of de inwoner eigen kracht heeft. Eigen kracht is het vermogen van de inwoner om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo te verminderen of weg te nemen door zelf een bijdrage te leveren aan het verbeteren van zijn situatie.

Het is belangrijk uit te gaan van de eigen kracht van het individu. Zelfbepaling en zelfsturing zijn belangrijk in het leven voor mensen met een hulpvraag om zich competent te voelen en deel te nemen aan de samenleving. Mensen kunnen zelf vaak meer dan de omgeving denkt en dan ze wellicht zelf denken. Inwoners vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen en mensen in het netwerk zijn vaak best bereid iets voor een ander te betekenen, maar weten niet hoe ze dat moeten aankaarten.

3.5.1 Beoordelen eigen kracht

De gemeente zal samen met de inwoner bekijken of de inwoner een beroep kan doen op de eigen kracht. De gemeente doet dit bijvoorbeeld door hier in het gesprek met de inwoner over te praten. De gemeente kan ook ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving van de inwoner. Van de inwoner kan hierbij worden verlangd dat hij de gemeente met deze personen in contact brengt. Deze personen kunnen vervolgens ook worden uitgenodigd bij het gesprek.

Voor het vaststellen van de eigen kracht van een inwoner zijn in de eerste plaats de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner van belang. De gemeente bekijkt wat de inwoner zelf kan. Als het kan, wordt uitgegaan van de ideeën van de inwoner zelf of wellicht van zijn sociale omgeving of cliëntondersteuner. Bij het beoordelen van de eigen kracht bekijkt de gemeente alleen de mogelijkheden die daadwerkelijk aanwezig zijn. Als de mogelijkheden niet aanwezig zijn, houdt de gemeente hier ook geen rekening mee. De gemeente zal altijd kijken naar de individuele situatie van een inwoner.

3.5.2 Voorbeelden van eigen kracht

De gemeente mag verwachten van een inwoner dat hij zich inspant om de eigen situatie te verbeteren of dat iets gedaan wordt door een partner of familielid. Zo mag de gemeente uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner door bijvoorbeeld te verwachten dat de inwoner gebruik maakt van een algemene en/of een algemeen gebruikelijke voorziening of een andere regeling / voorziening die de beperking van de inwoner vermindert of opheft. Andere voorbeelden van eigen kracht kunnen zijn:

• de gemeente mag er vanuit gaan dat de inwoner probeert zijn beperkingen op te lossen of te verminderen door zijn dagelijks leven anders te organiseren. Een voorbeeld hiervan is het verspreiden van de huishoudelijke taken over de dag en over de week in plaats van alle huishoudelijke taken op één dag te doen;

• het opsparen van de boodschappen zodat gebruik gemaakt kan worden van de dienst van een supermarkt om de boodschappen te bezorgen;

• het herinrichten van zijn woning of het verplaatsen van voorwerpen in huis als dit bijdraagt aan het compenseren van zijn beperkingen. Ook de wasmachine kan bijvoorbeeld op een verhoging geplaatst worden zodat wel gebruik kan worden gemaakt van de wasmachine;

• het ophangen van een douchegordijn tegen het nat worden van de badkamer;

• dat de inwoner alles doet wat in zijn vermogen ligt om herstel te bevorderen;

• het aanschaffen en gebruiken van huishoudelijke apparaten zoals bijvoorbeeld een wasdroger en/of een vaatwasser.

3.6 Gebruikelijke hulp

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente onderzoeken of de inwoner met behulp van gebruikelijke hulp zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo, kan verminderen of oplossen. Gebruikelijke hulp is de hulp die, naar algemeen aanvaarde opvattingen, in redelijkheid mag worden verwacht van huisgenoten van de inwoner die hulp nodig heeft. Het gaat dan om de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten daar waar nodig en mogelijk is, hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Gebruikelijke hulp komt voort uit een sociale relatie, omdat het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich mee brengt.

Gebruikelijke hulp ziet ook op andere onderdelen dan alleen het voeren van een huishouden.

Gebruikelijk hulp is van toepassing op alle beperkingen van de cliënt.

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot (op wie een onderhoudsplicht rust) aanwezig is en die in staat kan worden geacht taken over te nemen van de cliënt, de opvoeding van en de zorg voor kinderen over te nemen of samen met de cliënt activiteiten te ondernemen.

Uitgangspunt is dat van echtgenoten wordt verwacht dat zij samen activiteiten ondernemen, zoals samen (niet limitatief):

• het doen van het huishouden

• naar een verjaardag gaan

• op familiebezoek gaan

• koken

• eten

• koffie/thee drinken

• wandelen

• winkelen

• afspraken maken

• de administratie voeren

• de post openen

• de bankzaken regelen

• de contacten met instanties onderhouden

• instanties bezoeken

• op afspraken verschijnen

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassenen als van jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij houdt de gemeente wel rekening met de ontwikkelingsfase van kinderen. Zo kunnen kinderen tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden leveren, terwijl kinderen van 5 tot en met 12 jaar over het algemeen kleine huishoudelijke taken kunnen verrichten zoals tafel dekken, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, hun eigen kamer op orde houden, kleding in de wasmand doen. Kinderen van 12 tot en met 17 jaar kunnen over het algemeen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Kinderen van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoons huishouden voeren. Vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overgenomen worden van een huisgenoot die zelf geen huishoudelijke taken kan uitvoeren. Bij het beoordelen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp die een inwoner zou moeten kunnen krijgen, kijkt de gemeente naar de individuele situatie van een inwoner.

Onderzoek naar draagkracht

Bij het onderzoek naar de vraag welke bijdrage van een huisgenoot of partner mag worden verwacht, speelt o.a. draagkracht en belastbaarheid van die betreffende persoon een belangrijke rol. Uiteindelijk gaat het om een individuele toets. Het college moet dus steeds, in ieder individueel geval, onderzoeken en beoordelen of van deze betreffende persoon ook inderdaad gebruikelijke hulp kan worden verlangd en zo ja, in welke mate. Zie bijlage 1 afwegingskader.

Als het college heeft onderzocht en vastgesteld dat gebruikelijke hulp mag worden verwacht, mag het college de gevraagde maatwerkvoorziening voor dat deel afwijzen. Of de betreffende huisgenoot de gebruikelijke hulp al dan niet levert of wil leveren, doet daar niet aan af.

Het college houdt bij de beoordeling van de vraag of en zo ja hoeveel gebruikelijke hulp er kan worden verleend, rekening met de persoonlijke omstandigheden van degenen van wie verwacht wordt de gebruikelijke hulp te verlenen. Hoe de gebruikelijke hulp wordt ingevuld mag men zelf bepalen.

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden.

Bij het bepalen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp wordt er geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden van een huisgenoot, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening gehouden worden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid moet wel voldoen aan de volgende kenmerken:’

• het is inherent aan het werk;

• het heeft een verplichtend karakter;

• het gaat om een aaneengesloten periode van ten minste zeven etmalen.

3.6.1 Uitzonderingen

Gebruikelijke hulp speelt geen rol bij huisgenoten die niet tot de leefeenheid van de inwoner met beperkingen behoren. Zo verwacht de gemeente geen gebruikelijke hulp van iemand die een kamer huurt bij een inwoner met beperkingen. Wanneer een andere huisgenoot (op wie geen onderhoudsplicht rust) weigert om gebruikelijke hulp te verlenen, zal het college toch een maatwerkvoorziening moeten verstrekken wanneer dit nodig is.

Gebruikelijke hulp wordt ook niet zonder meer verwacht van huisgenoten die zelf ook beperkingen zoals bedoeld in de Wmo hebben en hierdoor de hulp niet kunnen bieden. Gebruikelijke hulp mag niet leiden tot (dreigende) overbelasting.

3.6.2 Nadere informatie

Zie voor nadere informatie over gebruikelijke hulp ook bijlage 1, ‘Afwegingskader gebruikelijke hulp’ . Aan de hand van deze bijlage beoordeelt de gemeente of en in hoeverre er sprake is van gebruikelijke hulp in de situatie van de inwoner.

3.7 Hulp uit het sociale netwerk / mantelzorg

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente de individuele situatie van een inwoner onderzoeken en beoordelen of de inwoner met behulp van hulp uit het sociale netwerk / mantelzorg zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo, kan verminderen of wegnemen.

3.7.1 Sociaal netwerk

Het sociaal netwerk van een inwoner bestaat uit personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt. Tot personen uit de huiselijke kring worden gerekend familieleden van de inwoner, huisgenoten, (voormalig) echtgenoot (of partner) of mantelzorgers. Andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt, zijn mensen met wie de inwoner regelmatig contact heeft zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.

3.7.2 Mantelzorg

Bij mantelzorg wordt de hulp verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner die hulp nodig heeft. Mantelzorg wordt niet verleend in het kader van een hulpverlenend beroep, maar is vrijwillige, onbetaalde zorg en kan niet verplicht worden. De normale (gebruikelijke) hulp wordt bij het verlenen van mantelzorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact heeft. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet per se in één huis te wonen. Mantelzorg en gebruikelijke hulp zijn dan ook elkaar uitsluitende begrippen. Een huisgenoot kan wel naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen. Een mantelzorger geeft zelf aan wat hij, naast eventuele gebruikelijke hulp, kan en wil doen voor wat betreft de hulp aan de inwoner, bijvoorbeeld in het huishouden of rondom het huis.

In het onderzoek bekijkt de gemeente of de inwoner mantelzorg ontvangt. In het gesprek kan de gemeente de inwoner vragen om in zijn netwerk te vragen of iemand mantelzorg wil bieden. Ontvangt een inwoner mantelzorg, dan bekijkt de gemeente in het gesprek hoe de (fysieke) gesteldheid van de mantelzorger is, hoeveel tijd de mantelzorger beschikbaar heeft en de reistijd die de mantelzorger heeft. Wat een mantelzorger kan doen verschilt van persoon tot persoon en is mede afhankelijk van de aard van de relatie en de situatie waarin de inwoner en de mantelzorger zich op dat moment bevinden.

Het college gaat met enige regelmaat de situatie van de inwoner en die van de mantelzorger bezien. Dit zorgt ervoor dat de belastbaarheid van de mantelzorger goed in het oog wordt gehouden en dat overbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het college heeft oog voor wat nodig is om de mantelzorg zo structureel mogelijk te laten plaatsvinden en de mantelzorger af en toe te kunnen ontlasten.

Mantelzorgers kunnen overbelast raken door het verstrekken van mantelzorg. In dat geval kan mogelijk hulp aan de mantelzorger worden geboden. Zo zijn er voorzieningen vanuit de Zvw, er is mantelzorgondersteuning en er zijn patiëntenverenigingen die hulp aanbieden. Is er geen hulp voor een mantelzorger door een van deze of een andere regeling, dan kan de gemeente hulp inzetten zodat de taken van de mantelzorger tijdelijk overgenomen worden. Zie hiervoor ook hoofdstuk 8 over begeleiding en respijtzorg.

Het college houdt rekening met de inzet van thuiswonende minderjarige kinderen. Mantelzorg mag nooit ten koste gaan van het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen, zoals omgaan met leeftijdgenoten, vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Het college houdt rekening met het vermogen en de ontwikkeling van kinderen.

Wanneer niemand mantelzorg wil of kan leveren, zal het college een maatwerkvoorziening moeten verstrekken. Alleen wanneer er daadwerkelijk mantelzorg beschikbaar is, kan het college bij het bepalen van de hulp hiermee rekening houden.

3.8 Algemene voorziening

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente onderzoeken of de inwoner een beroep kan doen op een algemene voorziening om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo te verminderen of weg te nemen.

De gemeente kent geen “algemene voorziening” met een eigen bijdrage (volgens het Abonnementstarief en geïnd door het CAK) die een individuele maatwerkvoorziening vervangt (zoals bijvoorbeeld de Huishoudelijke Ondersteuning in de gemeente Rijssen-Holten). Deze zijn daarom ook niet opgenomen in de Verordening.

Algemene voorzieningen (het aanbod van diensten of activiteiten) zijn toegankelijk voor alle ingezetenen van Wierden. Algemene voorzieningen stellen inwoners in staat om, ondanks hun beperkingen, zelfredzaam en zelfstandig te zijn en deel te nemen aan de samenleving/mee te blijven doen (participatie).

Voor een algemene voorziening is geen indicatie en doorverwijzing van de gemeente nodig.

Het college merkt de volgende voorzieningen als algemene voorzieningen aan (niet limitatief):

• activiteiten met een sociaal-recreatief of sportief karakter voor specifieke doelgroepen

• algemeen maatschappelijk werk

• algemeen toegankelijke activiteiten voor ontmoeten of een zinvolle invulling van de dag

• anonieme (telefonische) hulp op afstand

• bezoekvrijwilligers / buddy’s

• boodschappendienst

• cliëntondersteuning

• educatieve ondersteuning en/of activiteiten

• gezondheidsdienst (regionale GGD)

• inloop voor alle mensen die kampen met eenzaamheid of geestelijke dan wel geldelijke

problemen

• klussendienst

• mantelzorgondersteuning

• multi- en/of interculturele ondersteuning en activiteiten

• ondersteuning bij administratieve en/of financiële problemen

• opvang voor dak- en thuislozen die uitsluitend bestaat uit slapen en eten zonder verdere

ondersteuning of meer specifiek, winteropvang

• ouderenadviseurs

• pastorale ondersteuning

• sociaal-culturele voorzieningen en/of activiteiten

• vervoersdienst

• welzijnsdiensten / (leden)service van zorgorganisaties

3.9 Een andere regeling of organisatie

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente bekijken of de inwoner een beroep kan doen op een andere regeling of bij een andere organisatie terecht kan om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo te verminderen of weg te nemen. Een voorbeeld van een andere regeling is de Wlz. De gemeente mag een maatwerkvoorziening weigeren als een inwoner recht heeft op verblijf en daarmee een beroep kan doen op de Wlz om zijn beperkingen te verminderen of op te lossen. Ook mag de gemeente een voorziening weigeren als er reden is om aan te nemen dat iemand aanspraak kan maken op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna CIZ).

3.10 Beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening

De gemeente verstrekt alleen een maatwerkvoorziening als een inwoner beperkingen heeft zoals bedoeld in de Wmo en de inwoner deze beperkingen niet zelf door eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen of met behulp van hulp uit zijn sociale netwerk kan verminderen of wegnemen. De verstrekking van een maatwerkvoorziening is dus aanvullend op datgene dat een inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen of met behulp van hulp uit zijn sociale netwerk kan doen. Daarmee is de rol van de gemeente altijd aanvullend op wat iemand zelf (nog) kan doen, al dan niet met behulp van zijn omgeving en is de eigen verantwoordelijkheid een belangrijk thema in de Wmo. Ondersteuning kan dan ook een op de individu van de inwoner afgestemd geheel van maatregelen zijn. Het gaat daarbij dan dus om een aantal op elkaar afgestemde maatregelen, die samen zorgen voor het resultaat dat de ondersteuning op moet leveren.

3.11 Advies

De gemeente bepaalt of het zelf over voldoende deskundigheid beschikt om de aanvraag voor een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Is de gemeente van mening dat zij zelf niet voldoende deskundig is, dan kan de gemeente advies vragen aan een deskundige. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een medisch advies.

3.12 Schema

In figuur 1 is schematisch aangegeven welke stappen worden doorlopen om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.

3.13 Specifieke criteria voor hulp in de vorm van een maatwerkvoorziening

De hulp die de gemeente verstrekt voor maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening voldoet aan een aantal criteria. Deze criteria zijn hieronder nader toegelicht.

3.13.1 Goedkoopst compenserend

De gemeente verstrekt alleen de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening. Het woord ‘compenserende’ wil zeggen dat het moet gaan om hulp die volgens objectieve maatstaven verantwoord, toereikend en nodig is. Dit houdt in dat de voorziening van voldoende kwaliteit moet zijn en dat de voorziening passend moet zijn voor de inwoner. De hulp moet de beperkingen van de inwoner voldoende oplossen. Ook moet de hulp nodig zijn. Alleen het wenselijk zijn van hulp of het veel baat hebben bij hulp is niet voldoende. De gemeente bepaalt (eventueel met behulp van een medisch advies) welke hulp er in een bepaalde situatie compenserend (en dus ook nodig) is.

De gemeente gaat bij de verstrekking uit van de goedkoopste maatwerkvoorziening die compenserend is. Hierbij kan ook gekeken worden naar de kosten van de ondersteuning op de langere termijn.

3.13.2 Langdurig noodzakelijk

De gemeente verstrekt in principe alleen een maatwerkvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is. Langdurig noodzakelijk betekent dat de voorziening of dienst niet een korte periode, maar een langere periode van zes maanden of langer nodig is. Deze termijn is afgestemd op de termijn waarop een inwoner voor een korte tijd een hulpmiddel of voorziening kan lenen op basis van de Zvw. Op basis van de Zvw kan een inwoner maximaal zes maanden een hulpmiddel lenen uit het hulpmiddelendepot.

De term langdurig noodzakelijk is alleen van toepassing op woonvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen, sportvoorzieningen en vervoersvoorzieningen.

Uitzonderingen

Soms kan de gemeente besluiten niet vast te houden aan het criterium dat een voorziening zes maanden of langer nodig moet zijn. Bij een inwoner die terminaal ziek is en een levensverwachting heeft van minder dan zes maanden kan langdurig noodzakelijk bijvoorbeeld ook een periode korter dan zes maanden zijn.

Ook bij hulp bij het huishouden kan voor een kortere periode hulp worden ingezet. Dit kan het geval zijn in situaties waar jonge kinderen bij betrokken zijn. Zie meer hierover in hoofdstuk 7 Huishoudelijke Ondersteuning.

Het is, afhankelijk van de situatie, ook mogelijk om kortdurend Ondersteuningsbehoefte 1 en Ondersteuningsbehoefte 2 in te zetten. Zie meer hierover in hoofdstuk 8 Ondersteuningsbehoefte.

Figuur 1: Afwegingskader beoordeling maatwerkvoorziening

3.13.3 Niet algemeen gebruikelijk

De gemeente verstrekt alleen een maatwerkvoorziening als de voorziening voor de inwoner niet algemeen gebruikelijk is. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die iedereen in principe zelf moet betalen. Het verstrekken van deze voorzieningen aan mensen met een beperking op grond van de Wmo is dan niet redelijk en komt niet overeen met het doel van de wet.

Om te beoordelen of de voorziening voor een inwoner algemeen gebruikelijk is, onderzoekt de gemeente altijd de persoonlijke situatie van de inwoner. Er zijn voorzieningen die, na een onderzoek, vaak als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn: een hendel mengkraan, een tandem, een douchestoel en een fiets met trapondersteuning (voor inwoners vanaf 16 jaar).

Reguliere vervanging / renovatie

Het toepassen van het criterium ‘algemeen gebruikelijk’ kan ook te maken hebben met een reguliere vervanging of renovatie van zaken. Immers, algemeen gebruikelijke voorzieningen worden door mensen met en zonder beperkingen vervangen als zij zijn afgeschreven. Denk hierbij aan een keuken van bijvoorbeeld 20 jaar oud. In bijlage 1 van de Verordening zijn de afschrijvingstermijnen van voorzieningen omschreven. De gemeente kijkt bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is altijd naar de individuele situatie van de inwoner.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De gemeente verstaat onder een algemeen gebruikelijke voorziening een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken, omdat de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, algemeen verkrijgbaar is en niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

Het betreft de voorzieningen die in de weg staan aan de verstrekking van een Wmo-voorziening, omdat de inwoner in diens maatschappelijke context geacht wordt zelf voor een passende oplossing zorg te kunnen dragen.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of inwoners nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de melding. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo 2015 te worden verstrekt.

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet het college onderzoeken of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt. De volgende vragen moeten daarbij beantwoord worden:

• Is de voorziening niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking?

• Is de voorziening daadwerkelijk beschikbaar?

• Levert de voorziening een passende bijdrage aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie?

• Kan de voorziening financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau?

Financieel kunnen dragen met een inkomen op minimumniveau

De gemeente toetst of de voorziening financieel gedragen kan worden door cliënt met een minimuminkomen, ongeacht of de betreffende cliënt zelf een minimuminkomen heeft. De gemeente stelt geen extra vermogens- en inkomensvoorwaarde voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Uitzonderingen

Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

• de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen

eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden;

• de cliënt een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Lijst met voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen

Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van voorzieningen die door de gemeente Wierden in principe worden geacht algemeen gebruikelijk te zijn, omdat de meeste mensen deze zelf moeten betalen:

Woonvoorzieningen:

• airco;

• antislipvloer/coating;

• eenhendel mengkranen;

• inrichtingskosten;

• keramische- of inductiekookplaat;

• ophogen tuin/bestrating bij verzakking;

• plaatsen douchecel of creëren doucheruimte;

• renovatie van badkamer (20 jaar of ouder) ;

• renovatie van keuken (20 jaar of ouder);

• thermostatische kranen;

• tweede toilet/sanibroyeur;

• verhoogd toilet of toiletverhoger;

• verhuiskosten (indien medisch noodzakelijk);

• wandbeugels;

• wasdroger;

• vaatwasser;

• zonwering (inclusief elektrische bediening).

Vervoersvoorzieningen:

• aanhangfiets;

• het gebruik van een auto;

• eigen auto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

• autoaccessoires zoals: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare

ruiten, trekhaak, cruise control;

• bakfiets;

• bromfiets;

• elektrische fiets (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

• elektrische tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

• fiets,

• fiets met lage instap;

• fiets met trapondersteuning (in de vorm van een hulpmotor);

• fietskar;

• ligfiets;

• openbaar vervoer;

• rollator;

• spartamet;

• tandem;

• tandemmet.

Diversen:

• alarmering;

• boodschappendienst;

• glazenwasser;

• kinderopvang;

• kreuk-/strijkvrije kleding;

• maaltijdvoorziening;

• schoonmaakmiddelen;

• wandelstok.

3.13.4 De voorziening is al eerder verstrekt of nog niet afgeschreven

De gemeente verstrekt geen maatwerkvoorziening als de hulp al eerder is verstrekt op grond van een wettelijke regeling en de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte hulp niet meer passend is (en dus niet meer compenserend). Of als de maatwerkvoorziening verloren is gegaan of schade heeft opgelopen als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner toe te rekenen zijn, of als de inwoner de gemeente (gedeeltelijk) tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Hieronder kan bijvoorbeeld worden verstaan dat de inwoner een beroep kan doen op een verzekering, zoals bijvoorbeeld een opstalverzekering. Ook kan het redelijk zijn dat de gemeente eist dat de inwoner, als iemand anders de schade heeft veroorzaakt, de schadeveroorzaker aansprakelijk stelt.

Als een inwoner door onzorgvuldig gebruik of misbruik meer reparaties dan gebruikelijk nodig heeft voor bijvoorbeeld een scootmobiel, dan schendt de gebruiker de verplichtingen die verbonden zijn aan de verstrekte maatwerkvoorziening. Het spreekt voor zich dat de schade of kosten voor reparatie die rechtstreeks de schuld zijn van de inwoner niet wordt vergoed door de Wmo. De inwoner zal deze kosten in principe zelf moeten betalen. De gemeente kan de leverancier van een voorziening vragen of de schade is veroorzaakt door onzorgvuldig gebruik.

De gemeente verstrekt geen nieuwe maatwerkvoorziening als de gemeente al eerder een voorziening heeft verstrekt die al wel afgeschreven is, maar nog steeds passend is en in goede staat is. De voorziening is dan nog steeds compenserend.

3.13.5 De voorziening is nog niet door de inwoner gerealiseerd

In de Verordening staat dat de gemeente in principe alleen een maatwerkvoorziening verstrekt als de voorziening nog niet gerealiseerd of aangeschaft is voordat de gemeente een besluit genomen heeft. Is de voorziening al wel voor dit moment gerealiseerd, dan ervaart de inwoner geen beperkingen meer op het moment van besluiten en hoeft er daarom geen voorziening verstrekt te worden. Ook kan de gemeente dan niet meer vaststellen of er überhaupt een noodzaak tot verstrekking van de voorziening was en wat de goedkoopst compenserende oplossing was geweest. Dat de inwoner de regels niet goed kende en daarom de voorziening alvast gerealiseerd heeft, kan niet als excuus gelden.

Een uitzondering op deze regel geldt als de maatwerkvoorziening is gerealiseerd voor de melding en/of de aanvraag , maar wanneer er sprake is van een acute situatie waardoor het dringend noodzakelijk is om de voorziening voor de inwoner te realiseren. Hierbij is het wel van belang dat de gemeente nog de mogelijkheid moet hebben om te beoordelen wat de noodzakelijke omvang en de noodzakelijkheid van de voorziening is. De gemeente kan dan alsnog overgaan tot het verstrekken van de goedkoopst compenserende voorziening.

3.13.6 De voorziening is grotendeels op de inwoner gericht die hulp nodig heeft

De gemeente verstrekt hulp aan de inwoner om zijn beperkingen te compenseren. De hulp moet dus bedoeld zijn voor één inwoner. Bij de beoordeling of een voorziening compenserend is, houdt de gemeente wel rekening met de gezinssituatie van de inwoner. De gezinssituatie van de inwoner hoort namelijk tot de individuele omstandigheden van de inwoner die meegewogen worden bij de beoordeling van de aanvraag.

3.13.7 De voorziening heeft niet alleen een therapeutisch doel

De gemeente verstrekt alleen hulp als de maatwerkvoorziening niet alleen een therapeutisch doel heeft. De gemeente verstrekt dus geen voorziening als de voorziening alleen bedoeld is om de inwoner meer te laten bewegen vanwege gezondheidsredenen.

3.13.8 De inwoner werkt voldoende mee

De gemeente verstrekt alleen hulp als de gemeente de noodzaak van de voorziening voor de inwoner kan vaststellen. Als een inwoner onvoldoende medewerking verleent tijdens de onderzoeksfase van de gemeente is het mogelijk dat de gemeente niet kan bepalen of en welke hulp passend is voor een inwoner. In dat geval kent de gemeente de inwoner geen maatwerkvoorziening toe.

3.13.9 De hulp is niet te voorzien

De gemeente verwacht van inwoners met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld dat zij rekening houden met bestaande en bekende beperkingen en dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning of aanpassingen aan de bestaande woning, verwacht de gemeente dat de inwoner rekening houdt met de eigen medische situatie.

De gemeente verstrekt alleen een maatwerkvoorziening om de beperkingen van een inwoner te verminderen of weg te nemen, als het niet al te voorzien was dat de hulp verstrekt moest gaan worden. Deze voorzienbaarheid heeft vooral betrekking op de beperkingen van een inwoner. Als iemand met een beperking waardoor hij geen trappen kan lopen bijvoorbeeld verhuist naar een huis met trappen, dan verstrekt de gemeente geen voorziening om deze beperking te verminderen. De inwoner heeft in dat geval namelijk een eigen verantwoordelijkheid om in een voor hem toegankelijke woning te gaan wonen. De inwoner moet rekening houden met zijn beperkingen of met de ontwikkeling van zijn al aanwezige beperkingen.

Hoofdstuk 4 Vervoer

In de verordening en het besluit zijn bepalingen opgenomen over hulp aan inwoners die moeite hebben met het zich verplaatsen in en om de woning en dichtbij huis in de eigen woon- en leefomgeving. In dit hoofdstuk zijn deze regels verder uitgewerkt.

4.1 Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners met een beperking kunnen participeren in de samenleving en daardoor kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Dit betekent dat een inwoner, ondanks zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo, net zoals anderen in aanvaardbare/redelijke mate:

• mensen moet kunnen ontmoeten;

• contacten moet kunnen onderhouden;

• boodschappen moet kunnen doen; en

• aan maatschappelijke activiteiten moet kunnen deelnemen.

De verplichting om een maatwerkvoorziening te bieden gaat niet zo ver dat de inwoner in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de inwoner was voor hij ondersteuning nodig had.

Om te kunnen participeren in de samenleving is het noodzakelijk dat een inwoner zich kan verplaatsen. Het gaat hierbij om lokale verplaatsingen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving voor het hebben van contacten en het deelnemen aan activiteiten en niet om incidentele, bijvoorbeeld slechts jaarlijks, voorkomende verplaatsingen.

Onder lokaal kunnen verplaatsen bedoelt de gemeente binnen een straal van 15 tot 20 kilometer rondom de woning.

4.2 Vervoersbehoefte

Om te bepalen welke hulp nodig is, stelt de gemeente de vervoersbehoefte van de inwoner vast. Hierbij bekijkt de gemeente de individuele situatie van de inwoner en zijn behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken. De gemeente kijkt hierbij naar de beperkingen van de inwoner, maar bijvoorbeeld ook naar waar de inwoner naar toe wil gaan en waarom hij hier naar toe wil gaan. Daarnaast wordt ook gekeken naar zaken als de leeftijd van de inwoner en de daarbij passende behoeften, de gezinssamenstelling van de inwoner en bijvoorbeeld de aanwezigheid van jonge kinderen.

Om de vervoersbehoefte van een inwoner te bepalen gaat het er niet om hoe vaak een inwoner een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen om voldoende te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

Bij de beoordeling hiervan gaat het niet om de gewoonte die de inwoner heeft, maar hoe de beperkingen die hij ondervindt in aanvaardbare mate kunnen worden gecompenseerd .De gemeente onderzoekt in ieder individueel geval het maatschappelijke leven van de inwoner.

De vraag of bijvoorbeeld sport of een recreatieve activiteit waarvoor de inwoner een vervoervoorziening vraagt onder het maatschappelijk verkeer valt, hangt af van een aantal factoren. Bij de beoordeling is het van belang of deze sport of recreatieve activiteit de enige uitlaatklep vormt voor de inwoner of dat hij nog veel andere activiteiten heeft. Als één keer in de week een uurtje fietsen de enige recreatieve activiteit vormt, is dat waarschijnlijk een heel belangrijk onderdeel van het maatschappelijke leven van de inwoner. Als de inwoner daarnaast ook nog naar bijvoorbeeld de scouting, de voetbalclub en de visvereniging gaat en wekelijks een bezoek brengt aan familie, dan zal het fietsen nog steeds wel een onderdeel van het maatschappelijke leven blijven uitmaken, maar zal deze activiteit wellicht niet van dien aard zijn dat bij het wegvallen van die activiteit de inwoner in het geheel niet meer of onvoldoende maatschappelijk zou kunnen participeren.

Niet alle bij de inwoner levende wensen hoeven te worden gehonoreerd.

4.3 Een vervoersvoorziening

De gemeente kan een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van een vervoersvoorziening als een inwoner een beperking heeft zoals bedoeld in de Wmo en niet voldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en deze beperking niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg, met algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, of met behulp van zijn sociale netwerk kan verminderen of wegnemen. Zie hiervoor ook hoofdstuk 3 over de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

4.3.1 Beroep op een andere regeling

De gemeente hoeft geen maatwerkvoorziening te verstrekken als de inwoner zijn beperkingen voldoende kan verminderen of wegnemen door een beroep op een andere regeling te doen. Voorbeelden van andere regelingen zijn:

 de Zorgverzekeringswet (Zvw):

o voor zittend ziekenvervoer bij nierdialyses, chemotherapie / radiotherapie;

o permanente rolstoelafhankelijkheid; en

o een zodanig beperkt gezichtsvermogen dat zonder begeleiding verplaatsen niet mogelijk is;

 De Wet langdurige zorg

o voor verplaatsingsmiddelen, vervoer naar dagbesteding;

 De Participatiewet

o voor vervoer van en naar betaald / beschut werk;

o deels voor sociale verplaatsingen;

 de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra:

o vervoer van en naar scholen (leerlingenvervoer);

 de Jeugdwet,

o vervoer van en naar dagbesteding- en jeugdhulplocaties.

Afstemming Wmo en Valys (bovenregionaal vervoer)

In de praktijk komt het nogal eens voor dat het college een Regiotaxi pas verstrekt, niet omdat een inwoner een vervoersbehoefte voor lokaal verplaatsen heeft (Wmo), maar een bovenregionale vervoersbehoefte. Het college verstrekt dan een Regiotaxi pas omdat de inwoner met deze Wmo voorziening kan reizen met Valys.Het staat de inwoner dan vrij deze Regiotaxi pas te gebruiken voor zijn lokale verplaatsingen. Dit is een ongewenste en dure bijkomstigheid van deze verstrekking.

Voor personen met mobiliteitsbeperkingen heeft het Rijk voor het bovenregionale sociaal-recreatief vervoer het vervoerssysteem Valys is het leven geroepen.

Valys valt dus niet onder de Wmo, maar is een afzonderlijk door het Rijk georganiseerde voorziening die aanvullend is op de gemeentelijke compensatieplicht voor het lokale vervoer van personen met beperkingen. Een inwoner komt in aanmerking voor de Valyspas indien hij beschikt over:

• een bewijs van de gemeente dat hij recht heeft op een vervoersvoorziening;

• een bewijs van de gemeente dat hij recht heeft op een rolstoelvoorziening of scootmobiel;

• een verklaring van, of namens, de gemeente dat, ondanks dat inwoner niet beschikt over de vereiste documenten, er wel een noodzaak voor bovenregionaal vervoer bestaat.

• een gehandicaptenparkeerkaart van zijn gemeente; of

• een OV-begeleiderskaart van de Nederlandse Spoorwegen.

4.4 Openbaar vervoer

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening wordt enkel verstrekt, indien een inwoner niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken en hiervan gebruik te maken.

Als iemand gebruik kan maken van het openbaar vervoer dan wel het openbaar vervoer kan bereiken, dan is dit voorliggend. Het criterium “gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer is onmogelijk” wordt door de gemeente als volgt ingevuld:

 de inwoner met beperkingen is niet in staat om zich 800 meter of meer zelfstandig te verplaatsen, met of zonder loophulpmiddel of verplaatsingsmiddel;

 de inwoner kan de wachttijden bij de bushalte niet overbruggen;

 of de inwoner kan de instap in de bus niet maken;

 of de inwoner is niet in staat langere tijd te zitten of de beweging van de bus of de trein te doorstaan.

Naast lichamelijke beperkingen is het ook mogelijk dat iemand wegens psychische of

psychosociale problemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Om in dat

geval in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening hanteert de gemeente de volgende criteria:

 de inwoner moet onder behandeling zijn of zich onder behandeling stellen van een specialist; of

 de persoon is al behandeld zonder dat dit tot een oplossing van de klachten heeft geleid.

Verder is het ontbreken van openbaar vervoer geen criterium of argument voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening.

Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of in plaats van of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

4.5 Collectief vervoer

Een soort maatwerkvoorziening voor vervoer is de mogelijkheid voor de inwoner om gebruik te maken van het collectief vervoer. Uitgangspunt is dat het vraagafhankelijk vervoer geschikt is voor lokale / regionale verplaatsingen. Het collectief vervoer wordt vaak ingezet voor verplaatsingen naar bestemmingen waar afspraken over gemaakt kunnen worden met anderen. In de meeste gevallen zal het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening zijn. Hierdoor wordt vaak, als het collectief vervoer passend is voor de inwoner, voorrang gegeven aan het gebruik van deze voorziening boven andere maatwerkvoorzieningen. Een eventuele wachttijd voor het brengen en ophalen met het collectief vervoer is niet een reden om het collectief vervoer als niet passend te zien voor een inwoner. Ook het niet samen kunnen reizen met het gezin hoeft niet te betekenen dat het collectief vervoer niet passend is als een gezamenlijke bestemming nog wel bereikt kan worden.

Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een andere maatwerkvoorziening verstrekken.

Is er een indicatie voor het collectief vervoer, dan ontvangt de inwoner een Wmo-vervoerpas, waarmee hij kan reizen met de Regiotaxi.

4.6 Een auto-aanpassing

De gemeente is van mening dat de goedkoopst compenserende vervoersvoorziening in vrijwel alle gevallen het vraagafhankelijk collectieve vervoer is. Echter, omdat de gemeente het belangrijk vindt dat kinderen tot 18 jaar mee kunnen reizen met hun gezin, kan de gemeente, als dit nodig is voor het kind, aan gezinnen met een kind dat nog geen 18 jaar is en een beperking heeft waardoor het zich niet kan verplaatsen in de eigen leefomgeving, een auto-aanpassing verstrekken.

Een auto-aanpassing wordt aangebracht op een door de inwoner zelf aangeschafte auto. Hierbij wordt wel ook gekeken naar de technische staat van de auto is en hoe oud de auto is. De auto-aanpassing kan bestaan uit:

• oprijgoten of een oprijplateau voor de rolstoel van het kind;

• rolstoelvergrendeling;

• vloeraanpassing in verband met de vergrendeling van de rolstoel;

• een RDW-keuring.

Een plateaulift wordt pas verstrekt nadat uit een extern advies is gebleken dat de specifieke aanpassing aan de personenbus noodzakelijk is om het kind te vervoeren.

Een auto-aanpassing wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Zie hiervoor onder hoofdstuk 12 PGB.

4.8 Scootmobiel

De gemeente kan de inwoner een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel verstrekken als dit de goedkoopst compenserende oplossing is voor de beperkingen van de inwoner en als er een stalling aanwezig is of kan worden gemaakt. Een scootmobiel kan worden geïndiceerd als een inwoner een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving heeft. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een inwoner met een scootmobiel zelf kan winkelen, familie kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding heeft. Om te bepalen of een scootmobiel passend is voor een inwoner kunnen 3 rijvaardigheidslessen worden geïndiceerd. Hierna kan eventueel nog 1e lijnszorg worden ingezet om rijvaardigheid aan te leren. Als na 3 lessen en eventuele 1e lijnszorg de rijvaardigheid onvoldoende is om de scootmobiel te bedienen of ermee in het verkeer te begeven, dan maakt de gemeente de afweging of een scootmobiel wel een verantwoorde passende voorziening is voor de inwoner.

4.9 Uitzonderingen

Vervoersvoorzieningen worden niet verstrekt voor therapeutische doeleinden.

4.10 Bijdrage in de kosten

Voor een maatwerkvoorziening vraagt de gemeente een bijdrage in de kosten. Zie hiervoor hoofdstuk 13.

Hoofdstuk 5 Wonen

In de verordening en het besluit zijn bepalingen opgenomen over wanneer de inwoner in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.

5.1 Inleiding

Een inwoner met een beperking en/of psychische en/of psychosociale problemen heeft soms hulp nodig om zo lang en zo zelfstandig mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Ook minderjarigen en mensen met een Wlz indicatie die thuis wonen, kunnen deze problemen hebben. De gemeente heeft de taak om deze inwoners te helpen als zij niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor problemen bij het normale gebruik van hun woning. Onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan dat de inwoner gebruik kan maken van elementaire woonfuncties van zijn woning.

De elementaire woonfuncties zijn:

• wonen,

• lichaamsreiniging, douchen en toiletgang;

• de veiligheid in en rond de woning en de toegankelijkheid van de woning;

• het bereiden en consumeren van eten ( gebruik maken van de keuken);

• het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een baby die helemaal van de verzorging van de inwoner afhankelijk is;

• het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals wassen, strijken en het opbergen van kleding;

• slapen;

• het zich verplaatsen in de woning;

• kinderen moeten zonder gevaar in de woonruimte kunnen spelen.

5.2 Een woonvoorziening

Als een inwoner niet met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp uit zijn sociale netwerk, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere regelingen zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning voldoende kan verminderen of oplossen, kan de gemeente een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening verstrekken. De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de in redelijkheid te verwachten ontwikkelingen. Het maakt geen verschil of het gaat om een huurwoning of een koopwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen of -boot met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

Met zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen wordt bedoeld dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen blijven wonen. Nadrukkelijk wordt hiermee niet bedoeld dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden.

Als de inwoner met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem geschikt huis, kan de gemeente een maatwerkvoorziening treffen.

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

5.3 Criteria om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening

Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening moet de inwoner behalve aan de algemene criteria voor een maatwerkvoorziening (zie hoofdstuk 3) ook aan een aantal specifieke criteria voldoen. Het gaat hierbij om de volgende criteria:

 de woonvoorziening moet een gevolg zijn van de beperking van de inwoner.

Er moet een causaal verband zijn tussen de beperkingen van een inwoner en het niet normaal kunnen gebruiken van zijn woning;

 de inwoner moet zijn hoofdverblijf in de aan te passen woning hebben.

De inwoner moet wonen in de woning die hij wil laten aanpassen en hij moet hier zijn hoofdverblijf hebben.

5.4 Weigeringsgronden om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening

De gemeente verstrekt geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening in een aantal situaties. Deze weigeringsgronden worden hierna beschreven:

 de beperkingen van de inwoner in het normale gebruik van zijn woning zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt;

De gemeente hoeft de kosten van een woningaanpassing niet te betalen als de beperkingen van de inwoner worden veroorzaakt door de aard van het materiaal in de woning.

 de woonvoorziening is nodig vanwege achterstallig onderhoud;

De gemeente hoeft geen woonvoorziening te verstrekken als de problemen van de inwoner worden veroorzaakt door achterstallig onderhoud of het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de wettelijke eisen, tenzij:

o de inwoner goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder te laten wegnemen; en

o er vanwege de gezondheidstoestand van de inwoner binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht is op het wegnemen van de beperkingen.

Als uit medisch onderzoekt blijkt dat er sprake is van onverwacht optredende meerkosten waarvoor een inwoner niet heeft kunnen sparen, kan de gemeente wel een woonvoorziening verstrekken.

 De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerswoonwagen, een klooster, een vakantie- of recreatiewoning of een onzelfstandige woning waarvoor de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen, zoals ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

De gemeente verstrekt geen woningaanpassing voor deze soort woningen.

 De inwoner vraagt om een woonvoorziening terwijl hij in een woning woont en de woonvoorziening bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten aangebracht had kunnen worden;

Steeds meer mensen worden steeds ouderen en willen/moeten langer thuis blijven wonen. De gemeente moet zorgen voor voldoende geschikte woningen voor ouderen en mensen met een beperking. Daarnaast is het ook van belang dat inwoners actief worden gewezen op de eigen verantwoordelijkheid voor het wonen in een geschikte woning. Inwoners zullen zelf tijdig moeten inspelen op het ouder worden.

 De inwoner is verhuisd vanuit een woonruimte die niet bestemd is om het hele jaar te bewonen;

 De inwoner is verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning naar een ongeschikte woonruimte;

Als een inwoner verhuist vanuit een woning die geschikt was naar een woning die niet geschikt is, hoeft de gemeente geen woonvoorziening te verstrekken. Dit is anders als er een belangrijke reden was voor de verhuizing, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente, een echtscheiding of een huwelijk/samenwonen. Om te bepalen of de vorige woning geschikt was, doet de gemeente onderzoek naar de geschiktheid van de vorige woning. Als een inwoner verhuist vanwege een ‘normale wooncarrière’, bijvoorbeeld vanwege gezinsuitbreiding of omdat het huis juist te groot wordt zoals bij oudere mensen, kan mogelijk wel een woonvoorziening worden verstrekt. Wel moet dan verhuisd worden naar de meest geschikte woning. Er kan natuurlijk wel een andere weigeringsgrond van toepassing zijn. Ook als een inwoner verhuist naar een niet-adequate woning, maar als de gemeente toestemming heeft gegeven voor de verhuizing, dan verstrekt de gemeente een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening. Voordat een inwoner gaat verhuizen, mag van hem verwacht worden dat hij eerst contact opneemt met de gemeente.

 De inwoner verhuist naar een Wlz-instelling;

De inwoner kan in dit geval geen woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding ontvangen. De Wlz is immers een andere regeling waar de inwoner een beroep op kan doen waardoor de inwoner de gemeente geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 meer verstrekt.

 De woonvoorziening is algemeen gebruikelijk;

De gemeente verstrekt in principe geen woonvoorziening als deze naar zijn aard algemeen gebruikelijk is. Zaken die vaak als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt zijn bijvoorbeeld een aanrechtblad, hendelmengkranen, keukenapparatuur en een stofzuiger met een HEPA-filter. De gemeente bekijkt altijd of deze zaken in het individuele geval van de inwoner ook algemeen gebruikelijk zijn.

 De woonvoorziening is bedoeld voor een woning in een gebouw dat specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte.

Deze weigeringsgrond kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op een gebouw dat bedoeld is voor ouderen of mensen met een beperking. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor deze groep mensen worden dan geacht aanwezig te zijn in zo’n gebouw. Die voorziening wordt dan als algemeen gebruikelijk beschouwd. Het gaat hier om gebouwen die specifiek bedoeld zijn voor een bepaalde groep mensen. Als er toevallig veel mensen in een gebouw wonen die tot een bepaalde groep behoren, hoeft dit niet te betekenen dat het een gebouw is dat speciaal gericht is op die bepaalde groep mensen.

5.5 Verhuiskostenvergoeding

De gemeente verstrekt in het geval hulp nodig is in het kader van de Wmo altijd de goedkoopst compenserende voorziening. In het geval van een woonvoorziening kan dit ook een verhuiskostenvergoeding in het kader van verhuizen zijn. De gemeente kan een inwoner vragen te verhuizen naar een geschikte woning in plaats van de huidige woning aan te passen. Als de inwoner op dit verzoek besluit te verhuizen, ontvangt de inwoner eenmalig een vast geldbedrag, een verhuiskostenvergoeding, bedoeld voor de kosten van verhuizing en inrichting. De huidige woning van de inwoner wordt dan niet aangepast. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is vastgelegd in het besluit.

5.5.1 Belangenafweging bij verhuizen

De keuze om de inwoner te verzoeken te verhuizen in plaats van het aanpassen van de huidige woning van de inwoner is niet eenvoudig en is geen automatisme. Voordat de gemeente overgaat tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding, maakt de gemeente een belangenafweging. Dat de belangenafweging erg zwaar is, is niet vreemd vanwege het feit dat verhuizen een behoorlijk ingrijpende gebeurtenis in het leven van een inwoner is. Er moeten soms veel belangen worden afgewogen, afhankelijk van de individuele situatie van de inwoner. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:

• de aanwezigheid van een passende woning;

• de kostenvergelijking tussen de huidige woning aanpassen en verhuizen;

• de gezondheidssituatie van de inwoner en zijn huisgenoten;

• de afstand tot voorzieningen waar de inwoner gebruik van maakt;

• de wil van de inwoner om te gaan verhuizen;

• de leeftijd van de inwoner en zijn huisgenoten;

• in hoeverre is de huidige woning al aangepast?;

• komt een woning beschikbaar binnen de medisch aanvaardbare termijn;

• de sociale omstandigheden;

• de afstemming met andere voorzieningen;

• de werksituatie van de inwoner;

• de eventuele stijging in de woonlasten;

• of de huidige woning eigendom is van de inwoner;

• de aanwezigheid van familie, vrienden en mantelzorg.

Indien de gemeente na afweging van de belangen tot de conclusie komt dat er een passende woning voorhanden is, dan kan de gemeente de inwoner compenseren door een verhuiskostenvergoeding te verstrekken. Als er geen passende woning aanwezig is, wil dat echter niet zeggen dat verhuizen geen doorgang kan vinden. De gemeente heeft de mogelijkheid om, naast een verhuiskostenvergoeding, ook noodzakelijke woningaanpassingen te verstrekken, waardoor het verhuizen in geval van een woning die niet passend is, toch kan plaatsvinden omdat de niet-passende woning passend wordt gemaakt.

5.5.2 Beschikbare woning

In het geval de gemeente het verhuizen de voorkeur geeft, moet er wel een beschikbare woning zijn. De gemeente heeft de taak om te bekijken of er een woning beschikbaar is binnen de medisch aanvaardbare termijn. Voor de vraag of er een passende woning beschikbaar is of komt, overlegt de gemeente met de woningbouwvereniging. Voor de vraag wat de medisch aanvaardbare termijn is, kan de gemeente een medisch advies opvragen. De gemeente hoeft niet te bemiddelen bij het verkrijgen van een andere woning.

5.5.3 Inwoner wil niet verhuizen

De gemeente dwingt inwoners niet om te verhuizen. Als een inwoner niet wil verhuizen terwijl het verhuizen wel mogelijk zou zijn, kent de gemeente de inwoner een verhuiskostenvergoeding toe. De inwoner kan die verhuiskostenvergoeding besteden aan het aanpassen van de huidige woning. Als de gemeente een verhuiskostenvergoeding toekent terwijl de inwoner niet verhuist, worden afspraken gemaakt met de inwoner. De gemeente compenseert in dat geval geen nieuwe beperkingen in het normale gebruik van de woning meer, tenzij het gaat om beperkingen in het normale gebruik van de woning die ook zouden zijn opgetreden als de inwoner wel zou zijn verhuisd naar de passende woning.

5.6 Een bouwkundige woningaanpassing

Als de gemeente van mening is dat de inwoner in het kader van het verminderen of wegnemen van zijn beperkingen een woningaanpassing nodig heeft, dan stelt de medewerker van de gemeente of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende voorziening op. De woningeigenaar wordt geïnformeerd over de woningaanpassing.

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen, waarbij de cliënt één of minimaal twee offertes opvraagt en overlegt.

Het college vraagt zo nodig zelf een offerte op indien het college twijfelt aan de overgelegde offertes. De offertes worden inhoudelijk beoordeeld en getoetst op gangbare prijzen door medewerkers van de afdeling “Leefomgeving/bouwzaken”.

5.6.1 Aantal offertes

De inwoner verstrekt de gemeente een aantal offertes afhankelijk van de waarde van de woningaanpassing. Hoeveel offertes een inwoner moet aanleveren aan de gemeente is in de volgende tabel opgenomen.

Waarde woningaanpassing Aantal offertes

Waarde tot € 3.000,- 1 offerte

Waarde van € 3.000,- tot € 10.000,- 2 offertes

Waarde € 10.000,- of hoger 3 offertes

5.6.2 Toestemming gemeente

Als de gemeente één van de aangeleverde offertes goedkeurt, geeft de gemeente vervolgens toestemming voor het realiseren van de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

5.6.3 De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

5.6.4 De gemeente controleert

De gemeente verleent, indien van toepassing, slechts een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing als door de gemeente bepaalde personen toegang hebben gekregen tot de woning. Controle vindt achteraf plaats. De aangewezen personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

5.6.5 Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding

De financiële tegemoetkoming wordt meestal uitbetaald aan de woningeigenaar na overlegging van facturen. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, uiterlijk

15 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan de gemeente dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding) volgens het programma van eisen. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de laatste factuur van de aannemer. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd. Na gereedmelding en indien van toepassing controle van de woningaanpassing wordt bekeken of de hoogte van de toegekende financiële tegemoetkoming juist is. De woningaanpassing moet nog wel altijd de goedkoopst compenserende woonvoorziening zijn.

5.6.6 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

5.7 Uitraasruimte

Een uitraasruimte is een maatwerkvoorziening in de vorm van een verblijfsruimte waarin een inwoner die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Vanwege de beperking, de gedragsstoornis van de inwoner, zal de ruimte beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. De ruimte zal dus prikkelarm en veilig moeten zijn en zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is, kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van een deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld of een uitraaskamer noodzakelijk is en aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimtes worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraasruimte nodig is.

Een uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van de verstrekking.

5.8 Bezoekbaar maken

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont, kan het college eenmalig een maatwerkvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woning waar de cliënt in de periode voorafgaand aan de verhuizing naar de Wlz instelling heeft gewoond en nog regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld de woning van partner, kinderen of ouders).

Bezoekbaar houdt in dat de persoon toegang heeft tot de woning en één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet kan bereiken en gebruiken.

Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

5.9 Uitzonderingen

Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening woonvoorziening voor woningaanpassingen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

Er worden in principe geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft.

Het college weigert een maatwerkvoorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder omdat dit geen elementaire woonfuncties betreft.

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening zolang de huidige maatwerkvoorziening nog adequaat functioneert ongeacht of de afschrijvingstermijn is verstreken.

Als uit het technisch rapport van de gecontracteerde leverancier blijkt dat de huidige maatwerkvoorziening na een reparatie, die valt binnen de overeenkomst met de gecontracteerde leverancier, weer langdurig adequaat functioneert, verstrekt het college geen vervangende maatwerkvoorziening.

Een uitzondering vormt bijvoorbeeld de situatie als een relatief nieuwe voorziening moet worden aangepast door een plotselinge handicap.

5.10 Bijdrage in de kosten

Voor een maatwerkvoorziening vraagt de gemeente een bijdrage in de kosten. Zie hiervoor hoofdstuk 13.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

In de verordening en het besluit zijn bepalingen opgenomen over hulp aan inwoners die moeite hebben met het zich verplaatsen in en om de woning en dichtbij huis in de eigen woon- en leefomgeving. In dit hoofdstuk zijn deze regels verder uitgewerkt.

6.1 Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking als bedoeld in de Wmo niet voldoende kunnen verplaatsen in en om de woning, een maatwerkvoorziening kunnen krijgen.

De maatwerkvoorziening houdt in dat de inwoner een rolstoel(voorziening) kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik door de inwoner. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 9 van de verordening.

6.2 Rolstoelvoorziening

De gemeente kan een inwoner een (aanpassing op een) rolstoel verstrekken als de inwoner zich niet goed kan verplaatsen in en om zijn woning en daardoor beperkingen heeft bij:

• de algemene dagelijkse levensverrichtingen (zie hierover ook hoofdstuk 3); of

• het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

De gemeente verstrekt een inwoner een (aanpassing aan een) rolstoel als de rolstoel bedoeld is voor dagelijks zittend gebruik en de inwoner zich daarmee in en om zijn woning kan verplaatsen. Dat betekent dat het vooral gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning van de inwoner worden gedaan. Het gaat om inwoners die een rolstoel nodig hebben omdat ze geen of onvoldoende loopcapaciteit hebben. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand niet in staat is om korte afstanden zelfstandig – al dan niet met een loophulpmiddel – af te leggen.

Omdat de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen nodig is sluit dit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze bedoeld is voor incidenteel gebruik en voor verplaatsingen over langere afstanden elders.

Het hoeft niet zo te zijn dat de inwoner de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de inwoner bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand lopend (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening nodig zijn. Het moet dan wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een loopwagen of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Die loophulpmiddelen kunnen op grond van de Zorgverzekeringswet worden verstrekt.

6.2.1 Kortdurende noodzakelijkheid

In principe komen alleen inwoners die door de aard van hun beperking of probleem langdurig op een rolstoel zijn aangewezen hiervoor in aanmerking op grond van de Wmo. Als een inwoner maximaal zes maanden een rolstoel nodig heeft, dan kan deze verstrekt worden op grond van de Zorgverzekeringswet.

6.2.2 (Medisch) onderzoek

De gemeente kan door een (medisch) onderzoek bepalen of een rolstoel nodig is. De gemeente onderzoekt welke soort rolstoel het beste past bij de inwoner. Bij het selecteren van een soort rolstoel wordt ook gekeken hoe de rolstoel wordt bewogen. Bij het selecteren van een duwrolstoel bijvoorbeeld kijkt de gemeente of de begeleider over voldoende kracht en uithoudingsvermogen beschikt om de inwoner in een rolstoel voort te duwen.

6.2.3 Service, reparatie en onderhoud

De gemeente zorgt er via de hulpmiddelen leverancier voor dat de rolstoel van een inwoner wordt geleverd, zorgt voor de nazorg van de rolstoel, het op maat maken van de rolstoel en voor het onderhoud, reparatie en verzekering van de rolstoel. Dit is meegenomen in de all-in huurprijs van deze voorziening.

6.3 Inwoners met een Wlz-indicatie

De gemeente verstrekt geen maatwerkvoorziening als een inwoner recht heeft op verblijf vanuit de Wlz. De gemeente verstrekt in dit geval dus geen rolstoel aan de inwoner. Als er reden is om aan te nemen dat een inwoner wel aanspraak kan maken op verblijf, maar de inwoner niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ, dan verstrekt de gemeente ook geen maatwerkvoorziening.

Inwoners die een Wlz-indicatie hebben, maar thuis wonen en dus geen verblijfsindicatie hebben, kunnen wel in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening.

6.4 Sportvoorzieningen

De gemeente verstrekt een sportvoorziening aan inwoners die:

• aantoonbaar een sport beoefenen; en

• zonder sportvoorziening niet in staat zijn tot uitoefening van die sport en de kosten hiervan aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een inwoner zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport; en

• de sport recreatief uitoefenen en op die wijze sociale contacten onderhouden. Sportvoorzieningen voor topsport moeten worden verstrekt uit sponsoring of uit eigen middelen; en

• recht hebben op een maatwerkvoorziening. Zie hoofdstuk 3 voor de algemene criteria.

6.4.1 Sportrolstoel

De bekendste sportvoorziening is een sportrolstoel. Meestal is dat een vaste framerolstoel omdat dit het sterkst is en het snelste rijdt en draait. Sportrolstoelen kunnen op maat worden gemaakt voor de gebruiker en specifiek voor een bepaalde sport.

6.4.2 Financiële tegemoetkoming

Een inwoner kan eenmaal per vijf jaar een financiële tegemoetkoming ontvangen voor de aanschaf van een sportvoorziening.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportvoorziening voor een periode van vijf jaar. Na de periode van vijf jaar kunnen onderhoudskosten worden vergoed als de voorziening technisch is gekeurd en is goedgekeurd.

6.5 Geen bijdrage in de kosten

De gemeente vraagt geen bijdrage in de kosten aan de inwoner voor de verstrekking van een (sport)rolstoel.

Hoofdstuk 7 Huishoudelijke Ondersteuning

In de Verordening en het Besluit zijn bepalingen opgenomen over wanneer een inwoner in aanmerking

komt voor Huishoudelijke Ondersteuning. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.

7.1 Huishoudelijke Ondersteuning (hierna HO)

Een inwoner met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem die geen gestructureerd huishouden kan voeren en dit probleem niet voldoende met eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met hulp uit zijn sociale netwerk kan verminderen of kan oplossen, kan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van Huishoudelijke Ondersteuning in aanmerking komen.

Onder een gestructureerd huishouden wordt verstaan:

• het kunnen beschikken over een leefbaar huis(houden);

• het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding en beddengoed;

• het hebben van regie over het huishouden;

• het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden; en

• het thuis kunnen zorgen voor de kinderen die tot het gezin behoren.

Leefbaar huishouden

Het resultaat van de ondersteuning door de maatwerkvoorziening HO is een “leefbaar huishouden”. Onder leefbaar huishouden wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en gang. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd. Dit betekent niet dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuild is en periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van leefbaarheid te realiseren.

Ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld:

• hulp bij contacten met officiële instanties;

• hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden;

• hulp bij het leren om zelfstandig te wonen;

• hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken; of

• hulp bij het omgaan met geld.

Uitgangspunt |

Het uitgangspunt is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en hun zelfredzaamheid. Voordat de gemeente de voorziening HO toekent, onderzoekt de gemeente welke taken de inwoner zelf kan uitvoeren in zijn huishouden en bij welke taken de inwoner hulp nodig heeft. De gemeente onderzoekt ook welke taken kunnen worden verricht middels hulp uit het sociale netwerk van de inwoner, of door algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen of gebruikelijke hulp. Blijven er dan nog taken over die niet gedaan worden, maar wel nodig zijn om een gestructureerd huishouden te voeren, dan wordt voor die taken de maatwerkvoorziening HO aan de inwoner verstrekt. Zie hierover ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

7.1.1 Eigen kracht

Onder eigen kracht wordt verstaan de activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd ten aanzien van een gestructureerd huishouden. Deze activiteiten worden niet overgenomen door middel van een maatwerkvoorziening. In de praktijk kan dit betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner zelf wordt uitgevoerd en voor een ander deel een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Een andere vorm van het benutten van de eigen kracht is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld de inrichting van de woning.

De gemeente gaat ervan uit dat de inwoner eventueel aanpassingen in zijn woning maakt zodat het huishouden gemakkelijker gedaan kan worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een handzamere indeling van het huis. Ook gaat de gemeente ervan uit dat een inwoner hulp vraagt aan zijn omgeving. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hulp van vrienden of van de buren. Zie over eigen kracht ook hoofdstuk 3.5 van deze beleidsregels.

7.1.2 Gebruikelijke hulp

Volgens de gemeente is het in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

Huisgenoten zijn personen met wie de inwoner duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont en waarbij geen sprake is van een commerciële huurders- of kostgangersrelatie

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijk hulp is van toepassing op alle beperkingen van de cliënt.

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht bijvoorbeeld (niet limitatief):

• het huishoudelijk werk over te nemen;

• de hulpvrager/cliënt mee te nemen op familiebezoek / naar de huisarts;

• de administratie te doen;

• de opvoeding van en de zorg voor kinderen over te nemen.

Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat de persoon waar van gebruikelijke hulp wordt verwacht geen stoornissen of beperkingen heeft om gebruikelijke hulp te kunnen bieden en gebruikelijke hulp niet leidt tot (dreigende) overbelasting. Hieruit volgt automatisch, dat telkens getoetst moet worden of de hulp gebruikelijk is voor de persoon. Tijdens het onderzoek zal dit vastgesteld moeten worden. Zonder onderzoek kan niet worden gesteld, dat er sprake is van gebruikelijk hulp.

Indien een volwassen huisgenoot claimt door overbelasting niet de gebruikelijke taken met betrekking tot het huishouden op zich te kunnen nemen, dan kan de gemeente een medisch onderzoek aanvragen om dit te onderbouwen.

Als de hulpvrager huisgenoten heeft die huishoudelijk taken over kunnen nemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid gezamenlijk verantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk (ofwel: het draaiende houden van een huishouden) en dat ook alleenstaanden een huishouden voeren naast andere dagelijkse bezigheden (werk, vrije tijd, enz.). Dit betekent dat als diegene die gewend is het huishoudelijke werk te doen, hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en geldt voor alle huisgenoten.

Bij de beoordeling of een inwoner in aanmerking kan komen voor de maatvoorziening HO onderzoekt de gemeente wie in het kader van gebruikelijke hulp huishoudelijke taken kan verrichten en om welke huishoudelijke taken het gaat. Hierbij kijkt de gemeente ook naar de eventuele (dreigende) overbelasting van de mensen in de omgeving van de inwoner (denk hierbij bijvoorbeeld aan de partner van de inwoner). De gemeente zal hieraan vooral aandacht besteden in het gesprek met de inwoner.

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassenen als van jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij houdt de gemeente wel rekening met de ontwikkelingsfase van kinderen. Zo kunnen kinderen tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden leveren, terwijl kinderen van 5 tot en met 12 jaar over het algemeen kleine huishoudelijke taken kunnen verrichten zoals tafel dekken, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, hun eigen kamer op orde houden, kleding in de wasmand doen. Kinderen van 12 tot en met 17 jaar kunnen over het algemeen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Volwassen huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoons huishouden voeren. Vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overgenomen worden van een huisgenoot die zelf geen huishoudelijke taken kan uitvoeren. Zie bijlage 1B voor nadere uitwerking van begrip gebruikelijke hulp.

Bij het beoordelen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp die een inwoner zou moeten kunnen krijgen, kijkt de gemeente naar de individuele situatie van een inwoner.

De volgende factoren zijn geen reden om van gebruikelijke hulp af te zien (deze lijst is niet limitatief):

Drukke werkzaamheden

Bij het bepalen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp wordt er geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden van een huisgenoot, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening gehouden worden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid moet wel voldoen aan de volgende drie kenmerken:

• het is inherent aan het werk;

• het heeft een verplichtend karakter;

• het gaat om een aaneengesloten periode van ten minste zeven etmalen.

Traditionele rolpatronen

Bij het bepalen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp wordt ook geen rekening gehouden met traditionele rolpatronen op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijk opvattingen over het verrichten van gebruikelijke hulp. Bijvoorbeeld wanneer de man niets in het huishouden doet en alles voor rekening van de partner komt of redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten' . Dit zijn geen redenen om af te zien van gebruikelijke hulp.

Aanleren vaardigheden

Ook wordt er rekening gehouden met het kunnen aanleren van vaardigheden. Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er voor zes weken ondersteuning worden geboden voor het aanleren van huishoudelijke werkzaamheden en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. De werkzaamheden worden dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, dan kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zou worden gerekend.

Hoge leeftijd

Een hoge leeftijd is geen criterium om geen gebruikelijke hulp te kunnen verlenen. Wel zal tijdens het onderzoek bekeken worden in hoeverre iemand in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen of nieuwe taken aan te leren.

Zie voor meer informatie over gebruikelijke hulp hoofdstuk 3.6 , bijlage 1A afwegingskader gebruikelijke hulp en bijlage 1B gebruikelijke hulp.

7.1.3 Mantelzorg en sociaal netwerk

Mantelzorg is de hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet perse in één huis te wonen. Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Mantelzorg is altijd vrijwillig en niet afdwingbaar.

Welke hulp de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de inwoner, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen.

De gemeente houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een maatwerkvoorziening aan de inwoner worden toegekend ter ondersteuning van de mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.

De gemeente kan op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

In de praktijk kan dit betekenen dat een deel van het huishouden door de mantelzorger vrijwillig wordt overgenomen en voor een ander deel aanvullend of tijdelijk ondersteuning wordt geboden door de inzet van een maatwerkvoorziening.

Naast mantelzorg kan ook de inzet van vrijwilligers (indien deze aanwezig, beschikbaar en bereid is), een oplossing bieden bij het verzorgen van het huishouden, bijvoorbeeld bij het doen van de boodschappen.

7.1.4 Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die voor een brede doelgroep toegankelijk zijn en die (gedeeltelijk) ondersteuning kunnen bieden.

Een algemene voorziening is een voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de problemen van de cliënt.

Hierbij moet worden gedacht aan (deze lijst is niet-limitatief):

• alarmering;

• boodschappendienst;

• financieel-administratieve ondersteuning;

• glazenwasser;

• hondenuitlaat dienst;

• kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, gastouderopvang);

• kreuk-/strijkvrije kleding;

• maaltijdservice / maaltijdvoorziening;

• oppascentrale;

• overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang;

• schoonmaakmiddelen;

• technische hulpmiddelen (bijvoorbeeld robot stofzuiger);

• wasdroger.

7.1.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De gemeente verstrekt geen of minder maatwerk als (een deel van) de beperkingen kunnen worden verminderd of worden weggenomen door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Kinderopvang wordt over het algemeen gezien als een voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Hierbij bekijkt de gemeente wel of de kinderopvang daadwerkelijk beschikbaar is. Als een inwoner van mening is dat kinderopvang in zijn situatie teveel kosten met zich mee brengt, moet hij aan de gemeente aantonen dat dit inderdaad het geval is. Van de inwoner mag verwacht worden dat hij zich tot het uiterste inspant om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag.

7.1.6 Andere voorzieningen: bijvoorbeeld Wlz

De gemeente verstrekt geen of minder maatwerk als (een deel van) de beperkingen kunnen worden verminderd of kunnen worden weggenomen door gebruik te maken van een andere voorziening. Als een inwoner bijvoorbeeld recht heeft op hulp op grond van de Wlz, hoeft de gemeente in de meeste gevallen geen maatwerkvoorziening te verstrekken. Als inwoners met een Wlz-indicatie dus een beroep kunnen doen op HO op grond van de Wlz, zal de conclusie van het onderzoek zijn dat er geen noodzaak is voor HO op grond van de Wmo . Als de inwoner van mening is dat de HO niet voldoende is, kan hij zich tot het zorgkantoor wenden.

7.1.7 Uitzonderingen

Dieren

De gemeente geeft geen HO voor de verzorging van dieren.

Particuliere huishoudelijke hulp

Iemand heeft particuliere huishoudelijke hulp of eerder altijd gehad en die vraagt HO aan. Dan moet het college na de melding onderzoeken in hoeverre de cliënt in staat is om met hulp van personen uit het sociale netwerk de beperkingen te verminderen of weg te nemen. Het college kan deze hulp echter niet afdwingen. Als de cliënt op het moment van melding niet meer beschikt over particuliere hulp bij het huishouden en er daadwerkelijk beperkingen in het voeren van een huishouden zijn, dan zullen deze door het college gecompenseerd moeten worden.

Als de cliënt op het moment van melding daadwerkelijk beperkingen heeft in het voeren van een huishouden en hij beschikt over particuliere hulp bij het huishouden, dan zal het college het verzoek afwijzen omdat er geen problemen zijn, omdat de particuliere hulp deze beperkingen wegneemt.

Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen hulp bij het huishouden alleen worden geïndiceerd. Hulp bij het huishouden kan in zo’n situatie immers anti revaliderend werken. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hiervoor is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de belanghebbende afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een hulpverlener aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de beperkingen van de belanghebbende. Zo nodig kan de belanghebbende gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De belanghebbende kan voor de tijd dat hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor een Wmo-voorziening (er is dus een vorm van overbruggingszorg).

7.2. Kortdurende hulp

In de Verordening (Artikel 9, lid 3 onder a.) is als voorwaarde om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening opgenomen dat de voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Bij HO bestaat een uitzondering op die voorwaarde. Ook kortdurende HO kan onder de Wmo vallen als er sprake is van een situatie waarbij jonge kinderen zijn betrokken.

De gemeente beoordeelt voor het verstrekken van kortdurende HO of deze onder de aanvullende verzekering van de Zorgverzekeringswet valt. De zorgverzekeringswet vergoedt HO voor 6 tot 8 weken na een ziekenhuisopname. De gemeente vraagt de inwoner om hierover uitvraag te doen bij de zorgverzekeraar.

7.3 Beleidskader Huishoudelijke Ondersteuning 2018

Als het onderzoek naar eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, sociaal netwerk, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen of een andere wettelijke bepaling is afgerond en de beperkingen van de inwoner zijn daarmee niet of niet volledig opgeheven, dan kan de inwoner worden ondersteund met de maatwerkvoorziening HO.

De gemeenteraad heeft in 2017 het Beleidskader Huishoudelijke Ondersteuning 2018 vastgesteld.

Om de omvang van de HO te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van normtijden. De daadwerkelijk in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de inwoner en daarom kan er in de praktijk van afgeweken worden.

Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een 6-tal modules. Elke module heeft een eigen te behalen resultaat en geeft aan welke activiteiten daarvoor per woonruimte moeten worden verricht, met welke frequentie en met een tijdsbesteding in minuten.

De zes modules zijn:

• Basismodule;

• Module Extra hygiëne;

• Module Wasverzorging;

• Module Regie;

• Module Maaltijdverzorging;

• Module Zorg voor minderjarige kinderen.

Zie bijlage 3 voor een beschrijving van de modules en de normtijden per module uit het Beleidskader HO 2018.

Afwegingskader

De maatwerkvoorziening HO wordt afgestemd op de inwoner. Dit betekent in de eerste plaats dat wordt vastgesteld welke modules moeten worden ingezet.

Als het alleen om ondersteuning bij het schoonmaken van de woning gaat wordt de Basismodule ingezet. Indien vanwege een objectiveerbare (medische) beperking de noodzaak daartoe blijkt worden aanvullende modules ingezet.

Wanneer duidelijk is welke modules worden ingezet, beoordeelt de gemeente in hoeverre de inwoner (of het sociaal netwerk) zelf bepaalde werkzaamheden kan uitvoeren Deze werkzaamheden worden niet overgenomen door de aanbieder. Uiteindelijk is dan duidelijk wat de inwoner zelf kan en welke werkzaamheden door de aanbieder worden overgenomen.

Iedere module heeft zijn eigen resultaat en een eigen maximum norm (de norm bestaat uit activiteiten, frequenties en tijden). Op basis van de persoonlijke situatie van de inwoner wordt vastgesteld welk deel van de activiteiten een inwoner zelf/netwerk kan uitvoeren en welk deel wordt overgenomen door de aanbieder. Op die manier wordt maatwerk geleverd.

Tijdens een gesprek door een consulent van de gemeente wordt onderzocht of de cliënt op eigen kracht of met behulp van zijn netwerk het gewenste resultaat, een leefbaar huis, kan bereiken. Met de cliënt wordt besproken welke behoefte aan ondersteuning bij het huishouden hij heeft en hoe hij denkt dat hier invulling aan kan worden gegeven. Ondersteuning bij het huishouden door de gemeente neemt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt de cliënt om het resultaat leefbaar huis te behalen. Om dit resultaat te behalen kan de basismodule worden ingezet. Op basis van de uitkomsten van het individuele onderzoek wordt de eigen kracht vastgesteld en kan naar beneden worden afgeweken van de standaard maximumnorm van 105 uren per jaar die geldt voor de basismodule.

Soms is het nodig om aanvullend op de basismodule extra ondersteuning in te zetten. Een cliënt kan namelijk als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen bij het behalen van het resultaat leefbaar huis onvoldoende ondersteund wordt door de basismodule. In die gevallen kunnen aanvullende modules worden ingezet.

Hierbij moet wel altijd de afweging worden gemaakt of een aanvullende module moet worden ingezet of dat een andere maatwerkvoorziening beter aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner (denk aan de maatwerkvoorziening ondersteuningsbehoefte). Dit is afhankelijk van de problematiek die speelt bij de cliënt en op welke gebieden. Een aanvullende module kan alleen worden ingezet wanneer de noodzaak daarvoor is aangetoond. Er moet dan sprake zijn van een objectiveerbare (medische) beperking.

De grootte van een huis(houden) is geen aanleiding om een aanvullende module toe te kennen. Ook de aanwezigheid van dieren (uitgezonderd hulphonden) is geen aanleiding voor het toekennen van een aanvullende module. De gevolgen hiervan voor leefbaar houden van het huishouden en het zoeken naar oplossingen hiervoor, behoort tot de eigen verantwoordelijk van de cliënt.

Beoordelen eigen kracht binnen de modules

Binnen de modules hebben de activiteiten hun eigen objectief vastgestelde normtijden. Wanneer de eigen kracht op basis van individueel onderzoek in beeld is gebracht, is duidelijk welke activiteiten de cliënt en het netwerk kunnen uitvoeren. Bij het bepalen van de omvang van de ondersteuning vanuit de Wmo wordt rekening gehouden met de eigen kracht van cliënt en het sociaal netwerk

Duur van de indicatie

De maatwerkvoorziening HO kan worden toegekend voor een periode variërend tussen zes weken en vijf jaar. Dit is afhankelijk van de aard van de voorziening en de situatie van de cliënt.

Indien de cliënt die HO heeft tijdelijk wordt opgenomen in een instelling en de opname duurt langer dan drie maanden, dan wordt de HO tijdelijk stopgezet vanaf het moment dat de cliënt is opgenomen. De toekenning HO blijft wel van kracht.

Achterblijvende echtgenoot

Wanneer de cliënt overlijdt, blijft de huisgenoot die achterblijft HO ontvangen gedurende maximaal vier weken. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot vier weken de tijd om de ondersteuning op een andere manier te organiseren of de (veranderende) indicatie op zijn naam te kunnen laten zetten.

Grondige schoonmaak

Indien door ernstige vervuiling een grondige schoonmaak van de woning van cliënt noodzakelijk is, legt het college de voorwaarde op om voorafgaand aan HO de woning grondig te laten schoonmaken.

Indicatieoverzicht

In het indicatieoverzicht wordt aangegeven welke specifieke activiteiten, in welke ruimte met welke frequentie, moeten worden verricht bij de inwoner. Het indicatieoverzicht maakt onderdeel uit van de beschikking.

7.3.1 Woonruimte

De gemeente vindt het belangrijk dat een inwoner zijn woonruimte schoon en leefbaar kan houden. Een schone en leefbare woonruimte wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat de woonruimte niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Alleen de kamers met een essentiële woonfunctie (zie ook 5.1) horen bij de woonruimte van een inwoner.

7.3.2 Tuinonderhoud en zemen buitenkant ramen

Het onderhoud van de tuin valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente. Als een inwoner hulp bij het huishouden ontvangt, valt hier dan ook geen hulp bij tuinonderhoud onder. Ditzelfde geldt voor het zemen van de buitenkant van de ramen. Een glazenwasser wordt in principe als algemeen gebruikelijk gezien.

7.4 De omvang en vorm van de voorziening

De voorziening HO wordt verstrekt in uren en minuten en de omvang van de voorziening wordt geïndiceerd aan de hand van de normtijden zoals die zijn opgenomen in het beleidskader HO 2018.

De gemeente verstrekt de voorziening HO in principe als Zorg in Natura. Dat betekent dat de gemeente de hulp laat uitvoeren door de aanbieders die een raamovereenkomst hebben met de gemeente. Een inwoner kan ook vragen om een PGB. In dat geval mag de inwoner zelf iemand benaderen die de werkzaamheden gaat verrichten. De maximale hoogte van het PGB is neergelegd in het Besluit . Voor meer informatie over het PGB, zie hoofdstuk 12.

7.5 Bijdrage in de kosten

De gemeente vraagt een bijdrage in de kosten aan de inwoner voor Huishoudelijke Ondersteuning. Zie hoofdstuk 13.

Hoofdstuk 8 Ondersteuningsbehoefte

In de Verordening en het Besluit zijn bepalingen opgenomen over wanneer een inwoner in

Aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening Ondersteuningsbehoefte. Deze regels

worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.

8.1 Inleiding

De gemeente kan een inwoner met beperkingen zoals bedoeld in de Wmo een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van begeleiding. Binnen het Twents model (zie 8.3) wordt niet gesproken over begeleiding, maar over Ondersteuningsbehoefte.

Ondersteuningsbehoefte bestaat uit hulp (activiteiten) in het dagelijks leven om zelfstandig te kunnen leven in de eigen leefomgeving. Hierbij gaat het niet om het overnemen van taken van de inwoner, maar om ondersteuning bij deze taken. Daarbij zal het veelal gaan om het ondersteunen bij het laten uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen door de inwoner zelf.

Daarnaast kan een inwoner ook worden doorverwezen naar het Cimot van de centrumgemeente Almelo voor hulp in de vorm van beschermd wonen of opvang (zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels).

Met deze hulp is de inwoner in staat om de dag goed in te vullen en/of de dag veilig door te komen.

8.2 Criteria voor maatwerkvoorziening

Voordat de gemeente een maatwerkvoorziening Ondersteuningsbehoefte 1 of 2 toekent, onderzoekt de gemeente of de inwoner zijn problemen kan verminderen of wegnemen door eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp uit het sociale netwerk van de inwoner, of door algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen of door een beroep te doen op een andere regeling of organisatie. Voorbeelden van andere regelingen of organisaties zijn een reguliere sportvereniging, het algemeen maatschappelijk werk , het welzijnswerk , de praktijkondersteuner van de huisarts, mantelzorgondersteuning en andere organisaties die in het voorveld actief zijn of een beroep op een andere wet zoals de Jeugdwet, de Wlz of de Zvw. Als het gaat om de begeleiding van jeugdigen, is de Jeugdwet aan zet. Heeft een inwoner een Wlz-indicatie, dan valt de begeleiding ook onder de Wlz. Heeft de inwoner begeleiding nodig in het kader van een medische behandeling, dan valt die begeleiding onder de Zvw. Als het gaat om dagbesteding kent de gemeente geen maatwerkvoorziening dagbesteding toe als een inwoner zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie ook voldoende kan verminderen met bijvoorbeeld (vrijwilligers)werk of jobcoaching. Zie verder over de beoordeling van het recht op een maatwerkvoorziening ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

8.3 Het Twents model

Per 1 januari 2019 werkt de gemeente met het Twents model voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Het Twents model is een toeleidingsmodel dat voorziet in gewenst zorgaanbod gebaseerd op de Wmo en de Jeugdwet. Het model stelt de inwoner centraal en er kan integraal maatwerk geboden worden. Het Twents model is zo ontworpen dat het aansluit op lokale verschillen en mee kan bewegen met lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen. In het Twents model is het niet de gemeente of bij de jeugd de verwijzer die bepaalt hoe er aan een oplossing moet worden gewerkt maar de aanbieder in dialoog met de inwoner. De gemeente of verwijzer bepaalt in gesprek met de inwoner wat (welk resultaat) er behaald moet worden. De aanbieder krijgt een budget om de inwoner zodanig te ondersteunen dat dit resultaat daadwerkelijk kan worden behaald. In het Twents model is keuzevrijheid voor inwoners en daarmee ook diversiteit van aanbieders gegarandeerd.

8.4 Ondersteuningsbehoeften

8.4.1 Ondersteuningsbehoeften 1 en 2

Samen met de inwoner wordt gekeken welk resultaat de inwoner (of het gezinssysteem) wil bereiken.

Vervolgens wordt gekeken welk type ondersteuningsbehoefte de inwoner (of het gezinssysteem) heeft. Het Twents model spreekt niet meer over begeleiding, maar over Ondersteuningsbehoefte. In het Twents model zijn voor de Wmo Ondersteuningsbehoefte

1 en 2 gedefinieerd.

De beide ondersteuningsbehoeften worden zowel individueel als in groepsverband geboden.

Vorm van ondersteuning Inhoud

Ondersteuningsbehoefte 1

behoefte aan praktische ondersteuning

De inwoner heeft ondersteuning nodig bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden, waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren.

Het doel van de ondersteuning is de zelfredzaamheid van de inwoner te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

Ondersteuningsbehoefte 2

behoefte aan ondersteuning bij dagelijkse handelingen en vaardigheden en in het voeren van de regie De inwoner heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over en bij de uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden.

Het doel van de ondersteuning is de zelfredzaamheid van de inwoner te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen.

De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

8.4.2 Niveaus van ondersteuning

Per ondersteuningsbehoefte worden verschillende niveaus onderscheiden op basis van kenmerken van de inwoner (of gezinssysteem). De gemeente bepaalt in welke ondersteuningsbehoefte (of combinatie van meerdere ondersteuningsbehoeften) het te bereiken resultaat past en bepaalt het niveau. Vervolgens wordt door de gemeente een inschatting gemaakt van de omvang en de duur van de ondersteuning. De gemeente kan hiervoor afstemming zoeken met de aanbieder.

De omvang van de ondersteuning vermenigvuldigd met de prijs bepaalt het budget dat de aanbieder maximaal krijgt voor het bereiken van het resultaat.

Niveau Voorbeelden van kenmerken van inwoners of gezinssystemen die hieronder vallen

Niveau A • er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

• er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context;

• de inwoner en/of het gezinssysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

• de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is gering;

• de inwoner heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

• de inwoner of het gezinssysteem is gemotiveerd om ondersteuning te ontvangen.

Niveau B • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

• de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is aanwezig, maar niet groot;

• de inwoner of het gezinssysteem kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

• de motivatie van de inwoner/het gezinssysteem voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

Niveau C • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

• de ondersteuning is niet routinematig;

• er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

• er is hoog risico op escalatie/gevaar;

• met de inwoner/het gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar: voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

• de inwoner of het gezinssysteem kan veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

• er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

• de inwoner of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

8.5 Omvang van de ondersteuning

Uitgangspunt is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie. Van de inwoner wordt verwacht dat hij eerst zelf en/of samen met zijn omgeving kijkt naar de mogelijkheden tot het verbeteren van zijn situatie.

Het is in onze maatschappij heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. De gemeente mag dit ook verwachten en vragen van een inwoner die een beroep doet op de gemeente.

Als de eigen mogelijkheden of het sociaal netwerk onvoldoende oplossingen bieden, kan ondersteuning van de gemeente nodig zijn.

Aan de ene kant is het streven de inwoner op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij is van belang: de situatie van de inwoner voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen en de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben.

Aan de andere kant wil aanvaardbaar zeggen dat de inwoner zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

Kortom er is een grens aan de in te zetten ondersteuning door de gemeente.

Verder blijkt uit de jurisprudentie dat niet alle wensen van een inwoner voor vervulling in aanmerking dienen te komen, maar slechts een zodanig aantal dat nog gezegd kan worden dat een inwoner - van wie in redelijkheid kan worden gevergd dat hij zich zekere beperkingen getroost en keuzen maakt - binnen het naaste woon- en leefmilieu nog in aanvaardbare mate kan deelnemen aan het leven van alle dag.

8.6 vorm van ondersteuning

De ondersteuning kan individueel, in groepsverband, of in een combinatie van beide worden geboden.

Ondersteuning individueel wordt over het algemeen individueel ingevuld en richt zich vooral op ondersteuning bij de uitvoering van de dagelijkse handelingen en vaardigheden.

Bij ondersteuning groep wordt de ondersteuning groepsgewijze uitgevoerd. Bij de ondersteuning die hiervoor wordt ingezet, staat het te bereiken resultaat (de hulp, de omvang en de duur) voor de inwoner centraal.

8.6.1 Individuele begeleiding

Bij individuele begeleiding gaat het niet om het overnemen van taken, maar om de ondersteuning ervan. Daarbij zal het vaak gaan om het ondersteunen bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL-verrichtingen) door de inwoner zelf, zoals overzicht houden, planning of contacten met organisaties. Andere voorbeelden waarbij individuele begeleiding aangeboden kan worden zijn:

• post doornemen en archiveren;

• apparaten bedienen;

• vaardigheden oefenen;

• woonbegeleiding;

• ondersteuning in het nemen van beslissingen / keuzes maken;

• communicatie met instanties;

• een weekritme opzetten;

• het aanleren van routes om van A naar B te komen;

• ondersteuning in het opbouwen van een sociaal netwerk.

8.6.2 Begeleiding in een groep (dagbesteding)

Bij dagbesteding krijgt de inwoner activiteiten aangeboden met als doel dag-structurering en het voorkoming van (crisis)opnames. Dagbesteding kan ook ingezet worden ter ontlasting van een mantelzorger / familielid. Voorbeelden van doelen bij dagbesteding zijn:

• activering van de inwoner;

• leren omgaan met dementie;

• sociaal netwerk onderhouden / vergroten via dagbesteding;

• een zinvolle invulling van de dag;

• het voorkomen van vereenzaming;

• het overnemen van toezicht en het bieden van ritme en regelmaat;

• het in stand houden van bestaande vaardigheden.

De groepsgerichte ondersteuning moet programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de groepsgerichte ondersteuning gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Groepsgerichte ondersteuning houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de inwoner actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs. Voor de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning wordt uitgegaan dat de inwoner per dagdeel minimaal 3 uren deelneemt aan de groepsgerichte ondersteuning.

Persoonlijke verzorging die wordt verleend tijdens de dagbesteding (zoals helpen met naar de wc gaan) valt ook onder de begeleiding.

8.7 Omvang van de begeleiding

De gemeente bepaalt, op basis van onderzoek en in afstemming met de inwoner, welke resultaten behaald moeten worden. Op basis van de beoogde resultaten beoordeelt de gemeente welke (combinatie van) ondersteuningsbehoeften, niveaus en modules worden ingezet. Vervolgens bepaalt de gemeente het aantal in te zetten minuten of dagdelen voor de duur van de zorginzet. Dit leidt tot een maximaal aantal minuten of dagdelen die de aanbieder van de ondersteuning beschikbaar heeft/kan inzetten om het resultaat te bereiken. Deze gegevens worden vastgelegd in het resultatenoverzicht. Dit is een formulier wat overzichtelijk weergeeft welke afspraken gemeenten en aanbieders met elkaar gemaakt hebben.

(tussentijdse) evaluatie

De zorgaanbieder bepaalt hoe de resultaten bereikt worden, dit wordt voor de start van de zorg vastgelegd in het resultatenoverzicht. De gemeente bepaalt wanneer en hoeveel evaluatiemomenten noodzakelijk zijn en legt dit vast in het ondersteuningsplan.

Tijdens en na de zorginzet is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het behalen van de resultaten. De zorgaanbieder meldt tijdig aan de toegangsmedewerker als de resultaten niet behaald gaan worden. De toegangsmedewerker kan dan besluiten tot een tussentijds evaluatiemoment waarin nader onderzoek plaatsvindt.

Afwegingen

Uitgangspunten goedkoopst passend

Als dezelfde resultaten kunnen worden behaald en als de geboden ondersteuning een adequate oplossing is voor de inwoner, is ondersteuning in groepsverband voorliggend op individuele ondersteuning. De ondersteuning in groepsverband is dan de goedkoopst passende voorziening in de zin van de Wmo.

Uitgangspunt is dat passende ondersteuning zo licht mogelijk, zo kort mogelijk en zo dichtbij mogelijk wordt ingezet.

Is ondersteuning vanuit de gemeente nodig, dan wordt samen met de inwoner bepaald welke doelen en resultaten behaald moeten worden met de ingezette ondersteuning. Het Twents model biedt hiervoor een basis waarmee passende ondersteuning, de juiste zorgaanbieder en het benodigde budget kan worden bepaald.

Bij discussie over de vraag of een niet-maatwerkvoorziening voldoende is, wordt van de inwoner gevraagd aan te tonen dat een maatwerkvoorziening nodig is.

Een maatwerkvoorziening is gewenst wanneer een inwoner, zonder de inzet van een professional in een sociaal isolement terecht komt, vaardigheden kwijtraakt, en/of activering nodig heeft om zelfstandig te blijven of te worden.

De maatwerkvoorziening moet zo licht mogelijk, zo kort en zo goedkoop/adequaat mogelijk worden ingezet. Bij de inzet van ondersteuningsbehoefte groep wordt in principe eerst naar een passend aanbod zo dichtbij mogelijk gezocht of binnen de gemeentegrenzen.

Steeds wordt de vraag gesteld of de ondersteuning bijdraagt aan het doel c.q. het resultaat dat moet worden bereikt. De gemeente bepaalt in het ondersteuningsplan hoeveel minuten of dagdelen nodig zijn om het afgesproken resultaat te bereiken. Binnen welke termijn het resultaat gehaald kan worden, of er evaluatiemomenten gepland moeten worden, en of er regie vanuit de gemeente moet worden ingezet.

8.8 Wonen en verblijf

8.8.1. Respijtzorg

Een bijzondere vorm van ondersteuning kan respijtzorg zijn. Bij respijtzorg wordt een mantelzorger tijdelijk (een deel van de dag/week of in het weekend) ontlast van zijn taak, zodat de mantelzorger tijd heeft om iets voor zichzelf te doen en nieuwe energie op te doen. De taken van de mantelzorger kunnen door een vrijwilliger of door professionele hulp worden overgenomen. Er bestaan veel soorten hulp voor respijtzorgvoorzieningen, zoals begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis of kortdurend verblijf. Voordat een maatwerkvoorziening wordt geboden, wordt gekeken of de inwoner met andere voorzieningen hulp kan worden geboden. Denk hierbij aan een beroep op de Zvw, hulp via patiëntenverenigingen of organisaties zoals bijvoorbeeld De Zonnebloem.

Ondersteuning door kortdurend verblijf

De gemeente kan mantelzorgers ondersteunen door kortdurend verblijf. Het doel van deze voorziening is het bieden van ondersteuning aan de mantelzorger(s) door tijdelijk verblijf buitenshuis van degene die van zorg afhankelijk is, mogelijk te maken. Het resultaat moet dan ook zijn dat de mantelzorger wordt ontlast waardoor de inwoner langer thuis of zelfstandig kan blijven wonen. Bij de zorgverlener waar de inwoner kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Het kortdurend verblijf omvat in ieder geval bed, bad, maaltijden (drie per dag) en verblijf. Kortdurend verblijf is geen integrale voorziening. De maatwerkvoorziening Ondersteuningsbehoefte kan apart worden geïndiceerd. Als ook verpleging of persoonlijke verzorging noodzakelijk is, moet een indicatie op grond van de Zvw worden verkregen.

De inwoner is in principe zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Is de inwoner hiertoe niet in staat, dan wordt het vervoer geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is één, twee of drie etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner of diens mantelzorger(s). Er is een maximum van drie etmalen (72 uur) per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan drie etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een intramurale indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om verblijf van maximaal 14 dagen aaneengesloten mogelijk te maken, zodat de mantelzorger(s) op vakantie kan/kunnen gaan.

Een belangrijke voorwaarde bij kortdurend verblijf is dat de mantelzorger geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn of haar zorgverzekering.

8.8.2 Module Wonen en verblijf

Onder wonen en verblijf wordt verstaan: een 24 uurs voorziening voor volwassenen (Wmo 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de eigen thuissituatie. Beschermd wonen voor volwassenen maakt geen onderdeel uit van de module wonen en verblijf. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de inwoner wordt de huisvesting vormgegeven. In het Twents model wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondersteuning en het verblijf waarbij het verblijf aanvullend kan worden ingezet op de ondersteuning.

De dakjes kunnen aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan Wonen en Verblijf. De aanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat. De van toepassing zijnde ondersteuningsbehoefte moet geleverd worden door een gecontracteerde aanbieder voor de ondersteuningsbehoeften indien er sprake is van zorg in natura. De inzet in beide modules vindt plaats in onderlinge afstemming.

Met wonen en verblijf zet de gemeente een maatwerkvoorziening in voor inwoners ter vervanging van de eigen thuissituatie. Soms is het tijdelijk of langer niet mogelijk thuis te zijn en is verblijf ergens anders nodig. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de inwoner wordt deze huisvesting vormgegeven in de module Wonen en verblijf.

Wonen en verblijf bestaat uit twee vormen: Dakje 1 en Dakje 2.

Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

a. accommodatie;

b. eten en drinken;

c. hotelmatige aspecten (zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht);

d. leefklimaat (dagelijkse/nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omgeving zoals bijvoorbeeld het gezin).

Onder Leefklimaat verstaan we:

Dagelijkse/nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omgeving, zoals het gezin. Het gaat dus om een ‘dagelijkse gezins- of leefsituatie’. De ondersteuning die gebruikelijk is om onderling aan elkaar te bieden, bijvoorbeeld het ondernemen van activiteiten, het aanleren van sociale vaardigheden. Wanneer er ondersteuning nodig is specifiek op een ander te behalen resultaat van de inwoner, dan wordt er aangevuld met een ondersteuningsbehoefte. Het gaat dan om bovengebruikelijke ondersteuning.

Dakje 1 betreft de tijdelijke vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting. Er is een professional aanwezig op de momenten dat de inwoner dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk. De inwoner functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De inwoner heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de inwoner leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar. Het gaat om kortdurend verblijf/respijtzorg.

Dakje 2 betreft een vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uurs-setting waarbij sprake is van actief toezicht. Er is sprake van (LVB-)problematiek waarbij de inwoner onvoorspelbaar gedrag vertoont. De inwoner heeft veel sturing, regulering en toezicht nodig.

Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en/of reactief gedrag met betrekking tot interactie.

Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de inwoners vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitvaardigheid- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben inwoners af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

Op het gebied van de ADL functioneert de inwoner leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

De huisvesting is passend bij (het gedrag van) de inwoner. Dit houdt in dat het een veilige omgeving is voor de inwoner en bestand is tegen geweld/molest. Toezicht op de inwoner is op een fysiek goede manier geregeld. De voorziening is zo vormgegeven dat er goed toezicht kan worden gehouden met als doel de veiligheid te bewaken.

Dit dakje kan aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan Wonen en Verblijf. Er is altijd sprake van een combinatie, omdat de ondersteuning die de inwoner nodig heeft de gebruikelijke ondersteuning overstijgt.

Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig.

De module wonen en verblijf voor de Wmo is inzetbaar voor inwoners met LVB2 (licht verstandelijk beperking), en is inzetbaar ter ontlasting van mantelzorgers, de zogenaamde respijtzorg (kortdurend verblijf, zie onder 8.8.1).

8.9 Vervoer naar dagbesteding en bij module wonen en verblijf

Als een inwoner vervoer van en naar de dagbesteding nodig heeft en geen beroep kan doen op een andere voorziening of zelf het vervoer kan regelen, dan kan de gemeente bijpassend bij elke vorm van dagbesteding ook vervoer van en naar de dagbesteding aan de inwoner toekennen.

De gemeente is verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning en bij de module wonen & verblijf, als de inwoner en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien.

Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de inwoner wordt georganiseerd.

Vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning en de module wonen & verblijf kan als onderdeel van de maatwerkvoorziening worden toegekend. Het vervoer is aanbesteed en de inwoner moet gebruik maken van de gecontracteerde vervoerder wanneer er zorg in natura is ingezet. De maatwerkvoorziening collectief vervoer (Regiotaxi) mag niet worden ingezet voor vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning.

De gemeente verstrekt de maatwerkvoorziening structureel vervoer als de gemeente heeft bepaald dat een inwoner niet in staat is om de locatie waar één van de vormen ondersteuningsbehoefte (OB 1 of OB2) wordt aangeboden op eigen kracht (fiets of ander vervoermiddel) of met gebruikelijke hulp of met hulp van mantelzorger of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met het openbaar vervoer, te bereiken.

Het uitgangspunt bij de inzet van ondersteuning in groepsverband (hierna dagbesteding) is dat deze bij een gelijkwaardig passend aanbod door de dichtstbijzijnde zorgaanbieder wordt verleend. Hiermee wordt de reistijd van de inwoner zoveel mogelijk beperkt.

Wat betreft het vervoer van en naar de dagbesteding, is het uitgangspunt dat de inwoner zelf (bijv. met eigen fiets of auto, of met openbaar vervoer) of met hulp van de omgeving zoveel als mogelijk zorgt voor het vervoer. Als de inwoner beschikt over en gebruik kan maken van een eigen vervoermiddel dan komt de inwoner in principe niet in aanmerking voor een vervoersindicatie.

Wanneer de inwoner niet beschikt over een eigen vervoermiddel of het gebruik van het eigen vervoermiddel in zijn geval voor dat doel niet geschikt is, kan een maatwerkvoorziening vervoer worden toegekend. De gemeente vergoedt in dat geval de vervoerskosten naar de dichtstbijzijnde adequate zorgaanbieder.

8.10 Bijdrage in de kosten

De gemeente vraagt een bijdrage in de kosten aan de inwoner voor Ondersteuningsbehoefte. Zie hoofdstuk 13.

Hoofdstuk 9 Beschermd wonen en opvang

In artikel 9 van de verordening en artikel 6 van het besluit zijn regels opgenomen over beschermd wonen en opvang. In dit hoofdstuk zijn deze regels verder uitgewerkt.

9.1 Inleiding

Beschermd wonen is een maatwerkvoorziening voor mensen die niet in staat zijn zich op eigen kracht staande te houden in de samenleving. Het gaat om mensen die langdurig aangewezen zijn op wonen in een beschermende omgeving en bij wie het risico op terugval bestaat. Er is een grote diversiteit in problematiek in de doelgroep die gebruik maakt van beschermd wonen en daarmee samenhangend loopt ook het perspectief op de mogelijkheid om zelfstandig te wonen sterk uiteen.

De gemeente vindt het belangrijk dat mensen die verblijven in een beschermende woonvorm op termijn zoveel mogelijk zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun woonsituatie en de financiering daarvan.

Opvang (waaronder ook vrouwenopvang) is een maatwerkvoorziening die bestaat uit het aanbieden van onderdak en begeleiding voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten en niet staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om mensen die de thuissituatie vanwege huiselijk geweld hebben moeten verlaten en nergens anders terecht kunnen. Opvang heeft het doel mensen zo snel mogelijk weer in staat te stellen zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

9.2 Centrumgemeente

Op grond van de wet ligt de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen bij alle gemeenten. De centrumgemeente is gemandateerd en bevoegd tot uitvoering van beschermd wonen en opvang.

De centrumgemeente Almelo voert deze vormen van verblijfszorg taken uit voor de gemeente Wierden. De centrumgemeente Almelo hanteert het door hen vastgestelde beleid en krijgt het budget voor de uitvoering van deze taken.

De gemeente verstrekt opvang en beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Almelo, de vigerende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

9.3 Criteria voor beschermd wonen en opvang

9.3.1 Definitie

Beschermd wonen: “wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”

Opvang: “onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”

9.3.2 Centrale Toegang

Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen..

De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT (Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente). Inwoners die een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT. Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de centrumgemeente Almelo. Het CIMOT toetst of de inwoner is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de inwoner.

In spoedeisende gevallen dient het college waar iemand een aanvraag indient onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Hoofdstuk 10 Mantelzorgwaardering

In hoofdstuk 5 onder artikel 15 van de verordening zijn de regels opgenomen over de jaarlijkse waardering van mantelzorgers.

10.1 Blijk van waardering

De gemeente verstrekt mantelzorgers ieder jaar een blijk van waardering. Door jaarlijks als blijk van waardering diverse activiteiten te organiseren toont de gemeente zijn waardering voor mantelzorgers die zorgen voor inwoners uit de gemeente.

De mantelzorgwaardering bestaat uit diverse activiteiten gedurende het jaar en rondom de dag van de mantelzorg, ondersteuning van ( jonge) mantelzorgers en het organiseren van lotgenotencontact.

De mantelzorgondersteuning is niet bedoeld voor mantelzorgers die uitsluitend zorg verlenen aan Wlz-gerechtigden.

Hoofdstuk 11 Vormen van ondersteuning

In hoofdstuk 3 van het besluit wordt uitgelegd in welke vormen de gemeente maatschappelijke ondersteuning kan verstrekken.

De gemeente kan een maatwerkvoorziening in drie vormen verstrekken:

• als zorg in natura (ZIN); of

• als een persoonsgebonden budget (PGB); of

• als een financiële tegemoetkoming.

11.1 Hulp in de vorm van zorg in natura

De gemeente verstrekt een maatwerkvoorziening in principe als zorg in natura (ZIN). De gemeente heeft in dat geval een contract afgesloten met een leverancier / aanbieder die de voorziening levert. Een voorziening in natura wordt meestal verstrekt:

• in eigendom; of

• in bruikleen; of

• bij wijze van persoonlijke dienstverlening.

11.1.1 In eigendom of in bruikleen

Als de gemeente de maatwerkvoorziening in eigendom verstrekt, dan is de inwoner eigenaar van de voorziening. De gemeente doet dit bijvoorbeeld vaak met kleine hulpmiddelen. Verstrekt de gemeente de voorziening in bruikleen, dan blijft de voorziening eigendom van de leverancier of van de gemeente. De inwoner maakt dan gebruik van de voorziening van een ander. De inwoner tekent hiervoor een bruikleenovereenkomst.

Heeft de inwoner de voorziening niet meer nodig, dan kan de gemeente besluiten de voorziening in te nemen en opnieuw te verstrekken aan een andere inwoner die de voorziening nodig heeft.

11.1.2 Persoonlijke dienstverlening

Bij een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening in natura kan de inwoner gebruik maken van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die de gevraagde dienstverlening verstrekt, zoals huishoudelijke ondersteuning.

11.2 Hulp in de vorm van een PGB

Een inwoner die liever de hulp zelf wil regelen en geen gebruik wil maken van zorg in natura, kan een PGB aanvragen. Hiervoor moet de inwoner wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zie hoofdstuk 12 van deze beleidsregels voor informatie over een PGB.

11.3 Hulp in de vorm van een financiële tegemoetkoming

De gemeente kan een maatwerkvoorziening ook in de vorm van een financiële tegemoetkoming aanbieden. In dat geval ontvangt de inwoner ondersteuning in de vorm van een geldbedrag. Dit geldbedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden door de inwoner om de geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren. De inwoner mag zelf een aanbieder of leverancier kiezen en afspraken maken over de invulling van de te leveren hulp dan wel de voorziening. Een financiële tegemoetkoming is een vooraf bepaald geldbedrag dat de noodzakelijke kosten ongeveer dekt. Een financiële tegemoetkoming hoeft dus niet volledig kostendekkend te zijn.

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming aan de inwoner of een gemachtigde van de inwoner. De tegemoetkoming wordt niet uitgekeerd via de sociale verzekeringsbank (SVB). De inwoner hoeft geen bijdrage in de kosten te betalen voor de maatwerkvoorziening die als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

Kenmerken financiële tegemoetkoming

Samenvattend wil dit zeggen dat een financiële tegemoetkoming de volgende kenmerken heeft:

• een financiële tegemoetkoming is een vast geldbedrag; en

• een financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn; en

• een financiële tegemoetkoming wordt niet verstrekt via de SVB; en

• bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming hoeft de inwoner in de gemeente Wierden geen bijdrage in de kosten te betalen; en

• de inwoner kiest zelf een aanbieder of leverancier en maakt zelf afspraken over de invulling van de te leveren ondersteuning dan wel voorziening.

Hoofdstuk 12 Persoonsgebonden budget

In de artikelen 11, 12, 13, 14, 17, 18 en 19 van de Verordening en in artikel 5 van het Besluit zijn regels opgenomen over het persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk zijn veel van deze regels nader uitgelegd.

12.1 Inleiding

Een inwoner die volgens de gemeente hulp nodig heeft, krijgt in principe de ondersteuning aangeboden in de vorm van Zorg in natura (ZIN). De inwoner kan echter bij de gemeente aangeven de hulp in plaats van in ZIN liever in een persoonsgebonden budget (PGB) te ontvangen. Voorwaarde is wel dat de inwoner het PGB besteedt aan het doel waarvoor de gemeente de hulp verstrekt. Het PGB wordt beschikbaar gesteld aan de inwoner via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Met het PGB kan de inwoner de hulp naar keuze zelf inkopen en regelen. Een PGB is een volwaardig alternatief voor ZIN.

12.2 Gesprek

Als een inwoner graag de hulp in de vorm van een PGB wil ontvangen in plaats van in de vorm van ZIN, kan de inwoner dit bijvoorbeeld aangegeven tijdens het gesprek. In het gesprek wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan een inwoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor een PGB. Hierbij zal onder andere worden stilgestaan bij de vragenlijst in bijlage 3 "Is het PGB iets voor U?". Deze vragenlijst kan worden gebruikt als richtlijn om helderheid te krijgen over de motivatie van de inwoner en de vraag of een PGB voor de inwoner passend is.

12.3 Formele of informele hulp

Een inwoner kan met het PGB hulp inkopen bij een formele hulpverlener / aanbieder of bij een informele hulpverlener / aanbieder.

12.3.1 Formele hulp

Onder formele hulp wordt verstaan:

• een beroepskracht of aanbieder die is ingeschreven in het handelsregister (KVK) als zijnde verlener van hulp; en

• beschikt over een zogenaamde BIG-registratie voor zover dit voor het verlenen van de ondersteuning van belang is; en

• geen hulp door bloed- of aanverwanten in de 1e en 2e graad van de inwoner.

Bloed- of aanverwanten in de eerste graad zijn (adoptie)ouders en (adoptie)kinderen. In de tweede graag zijn het grootouders, kleinkinderen, broers en zussen.

12.3.2 Informele hulp

Onder informele hulp wordt verstaan:

• de ondersteuner of aanbieder is niet gediplomeerd en staat niet ingeschreven in het handelsregister (KVK) als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning; of

• de ondersteuning wordt geboden door bloed- of aanverwanten in de 1e en 2e graad van de inwoner. Dit geldt zelfs als de ouder of het familielid gediplomeerd is en ingeschreven staat in het handelsregister (KVK) voor de zorg die wordt geleverd.

Een PGB kan dus ook worden besteed aan iemand uit het informele/ sociale netwerk van de inwoner. Dit geldt niet voor de gebruikelijke zorg die mag worden verwacht van het sociale netwerk van de inwoner of als er sprake is van mantelzorg. Als een inwoner het PGB wil inzetten voor hulp uit het sociale / informele netwerk, dan moet de inwoner dit in zijn budgetplan gemotiveerd aangeven. Het is belangrijk dat de persoon uit het sociale netwerk op geen enkele wijze druk op de inwoner heeft uitgeoefend bij zijn besluitvorming.

Voor de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling aan iemand uit het sociale netwerk zal door de gemeente worden meegenomen of de persoon uit het sociale / informele netwerk van de inwoner in staat is om de gevraagde hulp te bieden en of de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende is. Zeker voor zeer kwetsbare inwoners is het van groot belang dat zij de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben met uiteindelijk het oog op het zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Afhankelijk van het individuele geval kan het dan ook zijn dat juist een persoon uit het informele netwerk kwalitatieve ondersteuning kan bieden die effectiever en doelmatiger is. Maar dat kan ook anders liggen. Als het PGB wordt besteed aan informele hulp, dan moet deze hulp daarom ook voldoen aan de kwaliteitseisen die door de gemeente worden gesteld.

12.4 Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor een PGB moet in ieder geval aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan:

1. Een inwoner moet voldoende in staat zijn om de taken die verbonden zijn aan het PGB op een verantwoorde manier uit te voeren. Een inwoner kan hiervoor ook ondersteuning krijgen uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger die zijn belangen behartigt.

De gemeente beoordeelt of de inwoner – eventueel met hulp van anderen – hiertoe in staat is. Daarvoor kan de gemeente bijvoorbeeld de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking nemen:

• het beheersen van de Nederlandse taal;

• de mate van beperkingen (licht, matig, zwaar) van de inwoner op het terrein van:

o sociale redzaamheid

o psychisch functioneren

o geheugen- en oriëntatiestoornissen;

• het vermogen om een overeenkomst op te stellen of aan te gaan met degene aan wie het PGB wordt besteed;

• het vermogen om een ondersteuningsplan en beschikking te kunnen begrijpen;

• het vermogen om degene, aan wie het PGB wordt besteed, aan te sturen bij de te bieden maatschappelijke ondersteuning;

• het vermogen om te gaan met de computer / het hebben van digitale vaardigheden.

Vertegenwoordiger

Als een inwoner iemand anders heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het PGB en de aan het PGB verbonden taken uit te voeren, dan stelt de gemeente aan deze persoon dezelfde eisen als aan de inwoner. De vertegenwoordiger mag niet de zorgverlener zijn.

Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als

vertegenwoordiger optreden:

• de echtgenoot of levensgezel van de inwoner; of;

• zijn ouder, kind, broer of zus (als de inwoner geen echtgenoot of levensgezel heeft of deze niet kan of wil optreden als vertegenwoordiger).

2. Een inwoner moet gemotiveerd aangeven waarom hij een PGB wil ontvangen in plaats van een voorziening in de vorm van ZIN.

Een PGB wordt alleen verstrekt op verzoek van de inwoner of zijn vertegenwoordiger. De inwoner kan zijn motivatie voor een PGB verwoorden in het budgetplan.

3. De kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn en de voorziening moet passend zijn voor de inwoner.

In artikel 2.3.6 lid 2 sub c van de Wmo staat dat een maatwerkvoorziening in elk geval:

• naar het oordeel van het college veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verstrekt.

De gemeente verstrekt alleen een PGB als de kwaliteit van de voorziening voldoende is. Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt de gemeente uit het oogpunt van kwaliteit of het PGB juist is besteed.

In hoofdstuk 7 (artikel 17, 18 en 19) van de verordening is opgenomen hoe de gemeente beoordeelt of er sprake is van een goede kwaliteit van de maatwerkvoorziening. De beoordeling is hieronder nader uitgewerkt.

Inhoudelijk: kwaliteit van de ondersteuning

• Is de ondersteuning afgestemd op de reële behoefte en de persoonlijke situatie van de inwoner (bv rustige omgeving bij mensen met de diagnose autisme).

• Is het duidelijk op welke wijze de ondersteuning zich richt op of bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie (ontwikkelingsgericht), het psychisch en psychosociaal functioneren, de stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen?

• Wordt de ondersteuning waar nodig en gewenst in samenhang geboden met onder meer andere vormen van maatschappelijke ondersteuning alsmede voorzieningen van publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen?

• Wordt de ondersteuning verstrekt volgens de professionele standaard? Wordt de ondersteuning uitgevoerd door deskundige medewerkers met een mbo- /hbo werk en –denkniveau op het gebied van begeleiding? Staat de beschikbare personeelsformatie in verhouding tot de cliëntpopulatie en ondersteuningsbehoeften? Indien er kinderen in het spel zijn, is daarvoor voldoende deskundigheid?

• Zijn er concrete doelen geformuleerd en toont het plan aan hoe resultaten worden gemonitord?

• Worden de eventuele middelen voor dagbesteding planmatig ingezet? Worden de mogelijkheden op betaald werk, onbetaald werk en onderwijs optimaal benut?

• Heeft de zorgaanbieder geen gunsten beloofd (bijvoorbeeld leefgeld, een luxe woning of (tijdelijke) korting op de huur) als de inwoner bij hem de ondersteuning afneemt?

Overige kwaliteitsaspecten

• Beschikken alle medewerkers die direct of indirect begeleiding bieden over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?

• Geeft de zorgaanbieder uitvoering aan de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld?

• Heeft de zorgaanbieder een medezeggenschapsraad?

• Houdt de zorgaanbieder jaarlijks een cliënttevredenheidsonderzoek en zijn de resultaten voor (aanstaande) cliënten beschikbaar?

• Heeft de zorgaanbieder een regeling voor de afhandeling van klachten?

• Kan de zorgaanbieder de continuïteit van de met het pgb in te kopen ondersteuning waarborgen?

• Heeft de zorgaanbieder geen veroordeling, aanwijzing, maatregel of boete opgelegd gekregen van

o een gemeente; of

o een door een gemeente aangewezen toezichthouder Wmo; of

o een Inspectie-instelling; of

o een zorgkantoor; of

o een zorgverzekeraar; of

o een rechter

in de periode van drie jaar voorafgaand aan de startdatum van de inzet van het pgb die invloed heeft op de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de geboden ondersteuning?

• Kan de inwoner motiveren waarom hij een Pgb wil?

Financieel

• Is de zorgaanbieder geregistreerd bij de Kamer van Koophandel als erkend zorgaanbieder (de activiteiten bestaan uit het bieden van zorg)?

• Voldoet het budgetplan aan de vergoedingenlijst en maximale (uur)tarieven zoals vastgesteld door de colleges?

• Past de ondersteuning financieel binnen het maximale budget dat is vastgesteld door de colleges?

• Past de eigen bijdrage aan de zorgaanbieder (bv huur, maaltijden) bij het inkomen van de inwoner?

• Wordt de huur betaald aan de zorgaanbieder?

Onafhankelijk deskundige

De gemeente schakelt eventueel een onafhankelijk deskundige in die een oordeel geeft over de kwaliteit van de hulp die verstrekt wordt uit het PGB. Hierbij wordt de vraag gesteld of de hulp die wordt ingezet ook datgene biedt wat de inwoner nodig heeft om aan de gestelde doelen te werken.

12.5 Inlichtingenplicht

Het spreekt voor zich dat de inwoner de gemeente alle noodzakelijke inlichtingen of gegevens verstrekt en zijn medewerking verleend aan het onderzoek waarin de gemeente beoordeelt of een PGB kan worden verstrekt.

12.6 Besteding PGB

Het PGB wordt door de gemeente verstrekt voor het bereiken van een bepaald doel of resultaat. Een inwoner mag het budget niet besteden aan een ander doel of voor een ander resultaat dan waar het PGB voor is verstrekt. Doet een inwoner dit wel, dan kan de gemeente het PGB herzien of intrekken. Zie hiervoor hoofdstuk 15 van deze beleidsregels.

Toekenning PGB Wmo op basis van budgetplan 

Hoofdstuk 13 Bijdrage in de kosten

In hoofdstuk 6 (artikel 16) van de verordening heeft de gemeente geregeld voor welke maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen een bijdrage in de kosten aan de inwoner wordt gevraagd en hoe de hoogte van de bijdrage in de kosten wordt vastgesteld.

13.1 Inleiding

Als de gemeente een inwoner een maatwerkvoorziening verstrekt, dan vraagt de gemeente in de meeste gevallen een bijdrage in de kosten van de inwoner. De bijdrage in de kosten is een geldbedrag dat de inwoner elke 4 weken moet betalen voor het gebruik van de voorziening. Het CAK regelt de vaststelling en de inning van de bijdrage in de kosten. Het CAK stuurt de inwoner een brief waarin staat hoe hoog de bijdrage in de kosten is.

13.2 Voor welke voorzieningen

De gemeente vraagt een bijdrage in de kosten voor de meeste maatwerkvoorzieningen die als ZIN of PGB zijn verstrekt.

De gemeente vraagt ook een bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen.

13.3 Geen eigen bijdrage in de kosten

Geen bijdrage in de kosten wordt gevraagd voor de maatwerkvoorziening rolstoelen, sportrolstoel, Regiotaxivervoer en voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar.

13.4 Hoogte bijdrage in de kosten

Het CAK stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast. Voor de hoogte van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, uitgezonderd voor beschermd wonen en opvang en de onder 13.2/13.3 genoemde uitzonderingen, geldt het abonnementstarief. Dit betekent dat voor alle maatwerkvoorzieningen dezelfde maximale eigen bijdrage geldt. Hierbij maakt het niet uit of een inwoner van één of van meer maatwerkvoorzieningen tegelijkertijd gebruik maakt. Hoe hoog het abonnementstarief is, kan de inwoner navragen bij het CAK of op de website van de gemeente. Op het moment dat een inwoner een maatwerkvoorziening wordt toegewezen waarop een bijdrage in de kosten van toepassing is, zal de gemeente de inwoner informeren over de voorwaarden, waaronder de hoogte, van de eigen bijdrage.

13.4.1 Ritbijdrage collectief vervoer

De gemeente verstrekt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid. Net als voor inwoners zonder beperkingen wordt voor het reizen met het collectief vervoer (Regiotaxi) een ritbijdrage per kilometer gevraagd. Voor de Regiotaxi wordt een ritbijdrage in rekening gebracht ter hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

13.5 Periode eigen bijdrage

Een inwoner betaalt een eigen bijdrage zolang hij gebruikt maakt van de maatwerkvoorziening of voor de periode waarvoor een PGB is verstrekt. Voor hulpmiddelen en voor woonvoorzieningen geldt dat de inwoner nooit meer betaalt dan de kostprijs van de voorziening. Ontvangt de inwoner de voorziening in bruikleen, dan hoeft de inwoner nooit meer te betalen dan de huurprijs die de gemeente betaalt voor de voorziening. De voorziening wordt in dat geval geen eigendom van de inwoner.

Hoofdstuk 14 Verplichtingen

In de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening staat beschreven welke rollen de gemeente en de inwoner ten opzichte van elkaar hebben. Hierin staan ook de rechten en verplichtingen van beiden beschreven. In dit hoofdstuk zal hierop nader ingegaan worden.

14.1 De rol van de gemeente

De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor de beperkingen van de inwoner. De gemeente en de inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan dat:

• de gemeente ervoor zorgt dat het voor de inwoner duidelijk is wie er namens de gemeente contact met hem onderhoudt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk;

• de inwoner altijd recht heeft op een gesprek in het gemeentehuis of bij de inwoner thuis als de inwoner zijn probleem wil bespreken. De gemeente helpt de inwoner om zijn probleem bij een andere organisatie te bespreken als het bieden van hulp bij dit probleem een taak is voor die organisatie;

• de gemeente de inwoner op een passende manier informeert over procedures die worden gevolgd en ervoor zorgt dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn;

• de gemeente de privacy van de inwoner respecteert;

• de gemeente de inwoner informeert over zijn rechten en plichten.

14.2 De rol van de inwoner

De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen of verminderen van zijn beperkingen. De inwoner gaat daarom eerst na welke mogelijkheden hij zelf heeft om zijn probleem op te lossen (eigen kracht). Als de inwoner een maatwerkvoorziening van de gemeente krijgt, zorgt de inwoner er vervolgens voor dat de ondersteuning van de gemeente niet langer duurt dan nodig is. Hierna worden drie specifieke verplichtingen omschreven waaraan de inwoner zich moet houden als een maatwerkvoorziening is of wordt verstrekt.

14.2.1 De inlichtingenplicht

Als de gemeente het vraagt, maar ook ongevraagd, moet de inwoner alle gegevens en papieren zo snel mogelijk aan de gemeente verstrekken die voor het vaststellen of heroverwegen van het recht op een maatwerkvoorziening nodig zijn en waarover de inwoner redelijkerwijs kan beschikken. Deze verplichting geldt dus niet alleen tijdens de aanvraag, maar ook tijdens het gebruiken van de maatwerkvoorziening. De gemeente vraagt geen gegevens die niet nodig zijn voor het behandelen van de aanvraag van de inwoner.

Voorbeelden van informatie die een inwoner moet verstrekken zijn:

• het wijzigen van de gezinssituatie of woonsituatie van de inwoner, bijvoorbeeld het gaan samenwonen met iemand of juist gaan scheiden, of de situatie dat iemand bij de inwoner in huis komt wonen;

• als een inwoner een dubbel PGB ontvangt voor hetzelfde doel, moet de inwoner dit melden aan de gemeente;

• het wijzigen van een zorgverlener die op basis van een PGB ondersteuning biedt.

Gevolgen van niet voldoen aan de inlichtingenplicht

Als een inwoner zich niet (voldoende) houdt aan de inlichtingenplicht, dan kan de gemeente de maatwerkvoorziening beëindigingen of intrekken. Hiervoor moet de gemeente de inwoner dan wel eerst de kans hebben gegeven om alsnog de juiste gegevens aan te leveren of aan te vullen zodat de gemeente een besluit kan nemen over het recht op de maatwerkvoorziening.

14.2.2 De medewerkingsplicht

De inwoner moet meewerken aan het onderzoek van de gemeente dat nodig is om het recht op een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen. Ook moet de inwoner zijn medewerking verlenen in de periode daarna, als hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt. Bij het verlenen van medewerking gaat het bijvoorbeeld om:

• het verschijnen bij een gesprek in het gemeentehuis na een oproep van de gemeente;

• het meewerken aan een onderzoek van een deskundige die door de gemeente is ingeschakeld.

De medewerkingsplicht geldt ook voor huisgenoten van de inwoner als het gaat om het bepalen van het recht van de inwoner op een maatwerkvoorziening. Hierbij gaat het dan bijvoorbeeld over het meewerken aan een onderzoek naar gebruikelijke hulp door een huisgenoot van de inwoner.

Gevolgen van niet meewerken

Werken de inwoner of zijn huisgenoten niet mee aan een onderzoek van de gemeente, dan kan de gemeente mogelijk niet vaststellen of de inwoner recht heeft op maatschappelijke ondersteuning. Dit kan ertoe leiden dat de gemeente besluit de aanvraag van de inwoner voor maatschappelijke ondersteuning af te wijzen of buiten behandeling te stellen. De gemeente kan ook besluiten een al verstrekte voorziening te beëindigen, in te trekken of op te schorten.

Het niet verlenen van medewerking kan er ook toe leiden dat er niet voldoende rekening gehouden kan worden met de behoeften en voorkeuren van de inwoner. Als de gemeente niet op de hoogte is van de voorkeuren van de inwoner bijvoorbeeld, kan de gemeente hiermee ook geen rekening houden in het toekennen van een maatwerkvoorziening.

14.2.3 Identificatieplicht

Als een inwoner in aanmerking wil komen voor maatschappelijke ondersteuning, dan is hij verplicht zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs zoals bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht. Om zich te legitimeren moet een inwoner een geldig legitimatiebewijs aan de gemeente laten zien. Dit kan een inwoner bijvoorbeeld doen tijdens het gesprek met een medewerker van de gemeente.

Gevolgen van niet legitimeren

Als een inwoner zich niet kan legitimeren als de gemeente hierom vraagt, dan kan dit ertoe leiden dat de gemeente de inwoner geen maatwerkvoorziening kan verstrekken.

Hoofdstuk 15 Beëindigen, herzien, terugvorderen en opschorten

van de voorziening

In hoofdstuk 4 (artikel 14) van de verordening is bepaald dat de gemeente controles uitvoert op verstrekte voorzieningen, zowel in natura of als PGB. In dit hoofdstuk worden deze regels nader toegelicht.

15.1 Het beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening

De gemeente kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening beëindigen. De gemeente beëindigt de maatwerkvoorziening als de inwoner per direct of in de toekomst geen recht meer heeft op deze voorziening. Is de maatwerkvoorziening in bruikleen verstrekt, dan kan de gemeente de opdracht geven om de voorziening op te halen bij de inwoner of zijn familie.

De gemeente kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening bijvoorbeeld in de volgende gevallen beëindigen:

• de inwoner verhuist naar een andere gemeente en krijgt recht op een maatwerkvoorziening in de andere gemeente;

• de inwoner is voldoende hersteld van zijn beperkingen en behoort niet meer tot de doelgroep van de Wmo 2015;

• de inwoner komt te overlijden;

• de inwoner krijgt een Wlz-indicatie.

15.2 Het intrekken of herzien van een besluit tot maatschappelijke ondersteuning

Het gedeeltelijk of helemaal ongedaan maken van een recht op een maatwerkvoorziening (over een periode in het verleden) wordt herzien of intrekken van het besluit genoemd. Bij het herzien van een besluit beslist de gemeente met terugwerkende kracht opnieuw over het recht op maatschappelijke ondersteuning waarbij de aanspraak op een maatwerkvoorziening over een periode in het verleden afwijkend wordt vastgesteld. Bij het intrekken van een besluit beslist de gemeente met terugwerkende kracht opnieuw over het recht op maatschappelijke ondersteuning over een periode in het verleden waarbij de gemeente vaststelt dat er geen recht op maatschappelijke ondersteuning heeft bestaan.

De gemeente bepaalt per wanneer een herziening of intrekking ingaat. De gemeente houdt hierbij rekening met de situatie van de inwoner en treedt zorgvuldig op. Zo geeft de gemeente de inwoner enige tijd om zich voor te bereiden op de gewijzigde situatie. Hoe lang de termijn is die de gemeente hanteert, is afhankelijk van de situatie. Vindt de intrekking of herziening plaats omdat de inwoner niet de juiste informatie heeft verstrekt dan is deze termijn korter dan wanneer een inwoner bijvoorbeeld gaat verhuizen naar een Wlz-instelling. De gemeente kiest dan vaak een termijn die nodig is om de Wlz-zorg zorgvuldig in de plaats te laten komen van de Wmo-zorg.

De gemeente kan een besluit waarin een maatwerkvoorziening wordt toegekend intrekken of herzien in de hierna genoemde gevallen.

15.2.1 Onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt

De gemeente kan een besluit waarin wordt besloten een maatwerkvoorziening te verstrekken, intrekken of herzien als een inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en als het verstrekken van juiste of volledige gegevens tot het niet of anders verstrekken van een maatwerkvoorziening had geleid. Het gaat hier om informatie waarvan de inwoner redelijkerwijs had kunnen weten dat hij deze informatie had moeten verstrekken.

Als een inwoner bijvoorbeeld de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning van de gemeente heeft gekregen terwijl hij niet heeft doorgegeven dat hij met een gezonde partner samenwoonde die het huishouden ook alleen kon doen, dan kan de gemeente het besluit waarin Huishoudelijke Ondersteuning werd toegekend, weer intrekken. Als de gemeente namelijk had geweten dat de inwoner samenwoonde met een gezonde partner die het huishouden ook alleen kon doen, dan had de gemeente niet de voorziening Huishoudelijke Ondersteuning toegekend. Door het besluit waarin de voorziening Huishoudelijke Ondersteuning is toegekend in te trekken, heeft de inwoner nooit recht gehad op de voorziening Huishoudelijke Ondersteuning van de gemeente.

15.2.2 Maatwerkvoorziening (dit kan ook een PGB zijn) niet langer nodig.

De gemeente onderzoekt van tijd tot tijd of er aanleiding is om een beslissing tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld PGB te heroverwegen. Als een inwoner niet langer de voorziening nodig heeft, kan de gemeente de maatwerkvoorziening intrekken. De gemeente kan ook buiten de standaard onderzoekmomenten bekijken of een inwoner de voorziening nog nodig heeft.

15.2.3 Maatwerkvoorziening (dit kan ook een PGB zijn) is niet meer passend

Als de maatwerkvoorziening (met een eventueel daaraan gekoppeld PGB) niet meer passend is voor de inwoner, dan kan de gemeente de maatwerkvoorziening intrekken of de ondersteuning van de inwoner aanpassen (herzien).

15.2.4 De inwoner voldoet niet aan de voorwaarden (hieronder valt ook het PGB)

Als een inwoner niet meer aan de voorwaarden voldoet die de gemeente aan de verstrekking van de maatwerkvoorziening heeft verbonden, dan kan de gemeente de beslissing, waarin werd besloten een maatwerkvoorziening te verstrekken, herzien of intrekken. Als een inwoner bijvoorbeeld de besteding van een PGB niet kan verantwoorden met nota’s, terwijl dit wel een voorwaarde was bij de verstrekking, dan kan de gemeente met terugwerkende kracht dit PGB intrekken.

15.2.5 Maatwerkvoorziening (hieronder valt ook het PGB) niet gebruiken of voor ander doel

Als blijkt dat een inwoner de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de gemeente de ondersteuning heeft verstrekt, dan kan de gemeente het besluit waarin de ondersteuning werd verstrekt intrekken of herzien. Dit betekent dat de inwoner dan geen recht op deze ondersteuning heeft gehad. De gemeente kijkt wel altijd naar de individuele omstandigheden van de inwoner. Als een inwoner tijdelijk geen gebruik maakt van een voorziening, bijvoorbeeld vanwege een ziekenhuisopname, zal de gemeente de voorziening mogelijk tijdelijk opschorten. Wanneer echter duidelijk is dat de voorziening door de inwoner niet wordt gebruikt of wanneer hij ook zonder of met minder ondersteuning af kan, kan de gemeente de beslissing waarin de ondersteuning werd toegewezen herzien of intrekken.

15.2.6 PGB niet binnen drie maanden na uitbetaling gebruikt

Gebruikt een inwoner een toegekend PGB niet binnen drie maanden voor datgene waarvoor het PGB is toegekend, dan kan de gemeente het recht op het PGB intrekken. De gemeente gaat er dan vanuit dat de inwoner het PGB niet nodig heeft.

15.2.7 Niet voldoende meewerken aan (her)onderzoek

Als een inwoner niet voldoende meewerkt aan een (her)onderzoek naar het recht op de maatwerkvoorziening en als hierdoor de gemeente niet voldoende informatie kan verzamelen, kan de gemeente mogelijk de toegekende maatwerkvoorziening intrekken of herzien. De gemeente kan dan namelijk mogelijk het recht op de voorziening niet meer vaststellen.

15.2.8 Langer dan 13 weken in een Wlz-instelling of in een Zvw-instelling

Als een inwoner langer dan 13 weken verblijft in een Wlz-instelling of instelling in het kader van de Zvw, dan heeft de inwoner de maatwerkvoorziening mogelijk niet meer nodig. In dat geval kan de gemeente het besluit waarin aan de inwoner een maatwerkvoorziening is toegekend, intrekken.

15.3 Terugvordering van de maatwerkvoorziening

Nadat de gemeente een besluit tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening heeft ingetrokken of heeft herzien, kan de gemeente mogelijk de geldswaarde van de voorziening of het PGB terugvorderen van de inwoner. Na het intrekken of herzien van de maatwerkvoorziening bestond er immers geen recht of minder recht op de maatwerkvoorziening.

De gemeente kan de geldswaarde van de verstrekte maatwerkvoorziening of het PGB terugvorderen van de inwoner als:

• de gemeente het besluit waarin de maatwerkvoorziening is toegekend, intrekt of herziet omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt; èn

• de gemeente een andere beslissing had genomen als de inwoner geen onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt aan de gemeente.

15.4 Opschorten van het PGB

De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het PGB helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat de gemeente een besluit heeft genomen om het PGB in te trekken of toch voort te zetten. Dit kan de gemeente doen als:

• de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente; of

• de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die hoorden bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB; of

• de inwoner het PGB niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

Hoofdstuk 16 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2014.

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2020.

Aldus besloten in de collegevergadering van 7 juli 2020.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden,

de secretaris, de burgemeester,

Rita van Breugel Doret Tigchelaar

Bijlage 1A: Afwegingskader gebruikelijke hulp

Inleiding

De verstrekking van een maatwerkvoorziening (Wmo) vindt plaats aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van de eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Daarmee is de rol van de gemeente altijd aanvullend op wat iemand zelf (nog) kan doen, al dan niet met behulp van zijn omgeving en is de eigen verantwoordelijkheid een belangrijk thema in de Wmo.

Onder het begrip eigen verantwoordelijkheid valt de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg en hulp van andere personen uit het sociale netwerk .

Gebruikelijke hulp is “de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten”. Hiervoor is geen voorziening krachtens Wmo mogelijk.

Wat vinden we redelijk als het gaat om gebruikelijke hulp?

Als de zorg de gebruikelijke hulp overstijgt, moet er dan een voorziening worden geleverd? In welke verhouding staat gebruikelijke hulp tot mantelzorg? Wanneer vinden we het reëel en redelijk om een pgb te verstrekken voor zorg die wordt verricht door een huisgenoot?

Over deze vraagstellingen gaat dit afwegingskader. Het kader heeft tot doel om ten behoeve van de uitvoeringspraktijk – zowel in relatie tot de eventuele verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura als in de vorm van een pgb - het begrip gebruikelijke hulp nader te concretiseren.

Algemene uitgangspunten gebruikelijke hulp

 De redelijkheid bepaalt wat als gebruikelijke hulp kan worden geduid.

 Wat redelijk is hangt af van de specifieke situatie van een klant en zijn huisgenoten . Iedere situatie is anders: maatwerk.

 Het gaat om een evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Kan de last (naar algemeen aanvaarde opvattingen) in redelijkheid gedragen worden door de huisgenoot? Het antwoord op deze (feitelijke) vraag is voor iedereen anders. Relevante toets-elementen zijn in dat kader:

• Persoonskenmerken van degene die ondersteuning nodig heeft;

• De benodigde ondersteuningsintensiteit (aard en frequentie zorghandelingen, mate van planbaarheid, mate van uitstelbaarheid, mate van toezicht, omvang in tijd, korte of langdurige (chronische) situatie …);

• Woonsituatie / samenstelling gezin (één- of tweeoudergezin, aantal kinderen, leeftijd kinderen …);

• (Verplichte) activiteiten van huisgenoot (werk, school, hoeveel uur …). Hierbij geldt overigens als uitgangspunt dat het hebben van een baan of het volgen van een opleiding het leveren van gebruikelijke hulp niet per definitie in de weg staat. Dit geldt ook andere activiteiten in het kader van participatie van een huisgenoot (hobby, vrijwilligerswerk …);

• Kennis en vaardigheden (waaronder begrepen de leerbaarheid) van huisgenoot om de benodigde ondersteuning te leveren;

• Gezondheidssituatie van huisgenoot waaronder mede begrepen de draagkracht / belastbaarheid van de huisgenoot. Hierbij speelt ook de eigen verantwoordelijkheid van de huisgenoot een rol. Van een huisgenoot mag, binnen de grenzen van redelijkheid, worden verwacht dat inspanningen worden geleverd om zijn draagkracht/belastbaarheid te vergroten;

• Leeftijd van huisgenoot;

• Sociaal netwerk (inzet / ondersteuning van anderen uit netwerk);

 De Wmo dient geplaatst te worden in een breder kader van sociale wetgeving. Ondersteuningstaken die verricht moeten worden, kunnen onder een andere wet vallen. Denk bijvoorbeeld aan persoonlijke verzorging (Zvw) in relatie tot Wmo. Zie in dat kader ook artikel 2.3.5, vijfde lid, Wmo 2015.

 De Wmo maakt o.a. via artikel 2.3.5, vijfde lid Wmo expliciet dat het college bij de vervulling van haar taken rekening houdt met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt. Deze eis betekent niet dat met een beroep op gezindheid/ levensovertuiging en/of culturele achtergrond iedere specifieke zienswijze van een aanvrager moeten worden gehonoreerd. Indien een Islamitische vrouw met beperkingen huishoudelijke hulp aanvraagt, zal deze sowieso worden afgewezen op het moment dat haar man de taken kan overnemen. Het argument dat het in haar cultuur niet gebruik is dat de man huishoudelijke taken verricht, wordt terzijde geschoven. Het wordt anders indien het gaat om situaties die onverenigbaar zijn met gezindheid, overtuiging of achtergrond. Denk hierbij aan het verplicht ruimte geven door de gemeente aan huisgenoot om op gezette tijden geloof te belijden in kerk, synagoge of moskee, het respecteren van godsdienstige feestdagen, reinheidsrituelen.

 Bij volwassenen onderling kan van partners ten opzichte van elkaar verondersteld worden dat een groot deel van het sociaal verkeer gezamenlijk plaatsvindt, en begeleiding onderling dus gebruikelijk is.

 In het kader van de huishoudelijke ondersteuning is het uitgangspunt dat de leefeenheid primair verantwoordelijk is voor het uitvoeren van alle huishoudelijke taken.

 De geleverde zorg door de huisgenoot die de gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, is primair mantelzorg. De inzet van (vrijwillige) mantelzorg (in het verlengde van gebruikelijke hulp) maakt dat een maatwerk- c.q. individuele voorziening niet aan de orde is. Een mogelijk gevaar voor overbelasting van de mantelzorger dient uiteraard in ogenschouw te worden genomen. Overbelasting van de mantelzorger of dreiging daarvan kan ertoe leiden dat (alsnog) een voorziening geïndiceerd dient te worden. De verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is overigens geen passende voorziening indien het de bedoeling is dat de benodigde zorg met pgb-gelden ingezet blijft worden door dezelfde overbelaste huisgenoot/mantelzorger. Overbelasting van een mantelzorger, of de dreiging daarvan, kun je niet compenseren met een geldelijke vergoeding voor de taken. In geval van overbelasting dienen zorgtaken juist weggenomen worden en dient de zorg dus door (andere) zorgverlener(s) uitgevoerd te worden (via pgb dan wel zin).

Los van overbelasting, moet bij de aanvraag van een voorziening in de vorm van een pgb waarbij de intentie is dat de zorginzet (die gebruikelijke hulp én mantelzorg overstijgt!) wordt geleverd door de huisgenoot altijd worden getoetst of dit voor de inwoner een passende voorziening is, bijvoorbeeld als het gaat om aanleren van vaardigheden waarvoor specifieke kennis/kunde is vereist.

Maar wanneer overstijgt de inzet van de huisgenoot gebruikelijke hulp en daarna eventueel de (vrijwillige en niet afdwingbare) mantelzorg en kun je in redelijkheid de zorginzet door de huisgenoot met pgb geldelijk belonen?

Mede beredeneerd vanuit de wettelijke definitie van mantelzorg en de Memorie van Toelichting kan de huisgenoot als pgb-dienstverlener zorg leveren indien de geboden hulp in de totale context van de inzet door de huisgenoot het karakter krijgt van intensieve en professionele hulpverlening zoals een professional die zou leveren. Dit impliceert dat de huisgenoot niet louter een pgb-dienstverlener kan zijn. Een eventuele rol als dienstverlener is altijd aanvullend op de rol die de huisgenoot reeds heeft in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg.

Hierbij dient wel, zoals reeds verwoord, nadrukkelijk vanuit inhoud / kwaliteit, getoetst te worden of het in het belang van de inwoner is dat de huisgenoot de hulpverlening biedt. Indien dat niet het geval is, zal een pgb-aanvraag worden afgewezen c.q. zal de gemeente de voorwaarde stellen dat met een pgb alleen professionele ondersteuning mag worden ingekocht.

 De term “bovengebruikelijke zorg” (zoals gehanteerd werd onder de voormalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) hanteren we beleidsmatig niet meer. De term herbergt namelijk het risico in zich dat in het indicatieproces voor wat betreft het bepalen van gemeentelijke inzet (verstrekken voorziening, ook qua omvang) sec een vergelijk wordt gemaakt tussen de zorgbehoevende persoon en een vergelijkbaar persoon zonder zorgbehoefte terwijl dat niet de toets is die moet worden gemaakt. De toets zoals we die maken in het kader van de Wmo betreft een redelijkheidstoets en dat gaat verder dan sec de vraag of geboden ondersteuning als “normaal” of “gangbaar” betiteld kan worden.

 In het kader van het onderzoek inzake de inzet van gebruikelijke hulp door huisgenoten kan het horen/spreken van de betreffende huisgenoten door de consulent aan de orde zijn. Huisgenoten hebben hiertoe een medewerkingsverplichting. Beperkingen in de belastbaarheid (fysiek en / of emotioneel) van een huisgenoot kunnen, indien nodig, worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een door de gemeente in te schakelen arts/onafhankelijk deskundige.

Voorbeelden

a. Gezin bestaat uit vader en moeder en twee kinderen van 14 en 12. De zoon van 14 heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar speciaal onderwijs. De ouders oefenen regelmatig met hun zoon thuis het gebruik van pictogrammen.

Vraag: Kunnen de ouders een pgb-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon het gebruik van pictogrammen te leren?

Antwoord: Nee. Je mag in redelijkheid van ouders verwachten dat zij dit soort oefeningen doen met hun kind. Deze inzet valt onder gebruikelijke hulp. Je kunt hier ook een vergelijk maken met ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij huiswerk, overhoren in geval een proefwerk …

b. Zie casus onder a. De betreffende zoon heeft ook fysieke beperkingen en is niet in staat om zichzelf te wassen en aan te kleden. De moeder van de jongen staat iedere ochtend een half uur eerder op om haar zoon te verzorgen / aan te kleden. Vader doet dit ’s avonds.

Vraag: Kunnen de ouders een pgb-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon te wassen en aan te kleden?

Antwoord: Het feit dat het niet gewoon is om een zoon van 14 te moeten wassen en aankleden maakt nog niet dat de zorginzet niet van ouders verwacht kan worden in het kader van gebruikelijke hulp. Voor zorginzet die niet door ouders geleverd kan worden is meer nodig. Denk bijvoorbeeld aan het ontbreken van eventueel benodigde specifieke vaardigheden bij ouders tot bewassing / aankleding en deze vaardigheden kunnen ook niet aangeleerd worden. De benodigde zorgintensiteit in relatie tot het hebben van een baan, de zorg voor andere aanwezige kinderen …: de context van de casus bepaalt of in alle redelijkheid van de ouders verlangd kan worden dat zij bepaalde zorgtaken in het kader van gebruikelijke hulp of eventueel in het verlengde daarvan via mantelzorg ter hand nemen. Wat ook nog een aspect kan zijn in dit soort kwesties is de vraag of de zoon van 14 dergelijke intieme verzorging wil ontvangen van zijn ouders (en omgekeerd). Indien de zoon de betreffende verzorging niet wil ontvangen of de ouder wil de zorg niet leveren, dan kan in redelijkheid zorgverlening door een ander (via pgb of zin) aan de orde zijn.

c. Zie casus onder a. en b. De ouders dreigen overbelast te raken. Door alle inzet die zij jegens hun zoon plegen komen zij onvoldoende toe aan het reguliere huishouden. De ouders vragen Wmo-huishoudelijke ondersteuning aan.

Vraag: Dient de gemeente huishoudelijke ondersteuning toe te kennen ?

Antwoord: Ook hier hangt het antwoord weer af van de specifieke context van de casus. Primair kun je stellen dat mensen, gezond van lijf en leden, zelf geacht worden het huishouden te doen. In deze casus is veel (extra) zorg nodig voor een kind met lichamelijke en geestelijke beperking waardoor je wellicht in redelijkheid huishoudelijke ondersteuning kunt toekennen. Puur beschouwd vanuit budgettaire overwegingen zou het zelfs de voorkeur kunnen hebben om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen in plaats van een duurdere voorziening in het kader van de specifieke zorginzet voor de zoon. De huishoudelijke ondersteuning die wordt toegekend kan, - indien het een pgb betreft – overigens niet door de ouders zelf worden ingezet. Dit laatste vanuit het principe dat (dreigende) overbelasting niet kan worden gecompenseerd met een budget.

Let wel: in een casus als deze kan aan de ouders in redelijkheid ook (in aanvulling op de zorginzet over de boeg van gebruikelijke hulp en evt. mantelzorg) een maatwerkvoorziening begeleiding of /en persoonlijke verzorging worden verstrekt in plaats van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Dat h.o. goedkoper is voor de gemeente dan begeleiding en/of pv doet daar niet aan af. In een casus als deze mogen ouders in alle redelijkheid een keuze maken v.w.b. hun type inzet.

d. Zie casus onder a., b. en c. De ouders dreigen overbelast te geraken. Een belangrijk aspect daarin betreft het feit dat beide ouders fulltime werken in loondienst. In de praktijk werkt de vader echter geen 40-urige werkweek maar wel 60 tot 70 uur. De ouders vragen ondersteuning aan.

Vraag: Dient de gemeente ondersteuning toe te kennen ?

Antwoord: Dat de ouders overbelast dreigen te raken, kan verband houden met andere factoren dan de zorginzet voor een kind. In deze casus lijkt het reëel te veronderstellen dat de overbelasting (deels) het gevolg is van stelselmatig teveel uren werken in plaats van de zorg voor het kind. De oplossing zit dan ook primair in een genormaliseerde ureninzet op het werk. Het is aan de ouder om daarover het gesprek aan te gaan met zijn werkgever. In alle redelijkheid kan het een optie zijn om tijdelijk ondersteuning te bieden teneinde de ouders de ruimte te geven om tot genormaliseerde werktijden te komen.

e. Zie casus onder a, b, c en d. De vader is druk om zijn uren te normaliseren. Hij heeft in goed overleg daarvoor duidelijke afspraken gemaakt met zijn werkgever. Dat gaat evenwel niet van de een op de andere dag en zal zeker nog 2 maanden duren. Ondertussen moet de zorg wel geleverd worden aan hun kind. Moeder heeft met haar werkgever kunnen afspreken dat zij voor de duur van deze 2 maanden 10 uur minder kan werken (onbetaald zorgverlof). Voor deze 10 uur wordt nu een pgb aangevraagd met moeder als dienstverlener.

Vraag: Moet de gemeente deze 10 uur begeleiding in de vorm van een pgb toekennen?

Antwoord: Dat de man niet in staat is (na een patroon van 10 à 15 jaar) om zijn werkweek per direct terug te brengen naar 40 uur, is begrijpelijk. Hij heeft in ieder geval zijn verantwoordelijkheid genomen en de veranderingen zijn in gang gezet. Ondertussen kan de vrouw vanwege haar afspraak met haar werkgever de begeleiding bieden. Ervan uitgaande dat de zorg (aanvullend op hetgeen de ouders al leveren in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg) prima kan worden geleverd door de vrouw kan voor de duur van 2 maanden in alle redelijkheid een pgb worden toegekend.

Bijlage 1B: Richtlijnen gebruikelijke hulp van en aan kinderen

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar.

Gebruikelijke hulp van kinderen

Wanneer er gebruikelijke hulp van een gezond kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van kinderen bij verschillende leeftijden in het huishouden:

Kinderen van 0 tot 5 jaar

• leveren geen bijdrage aan het huishouden

Kinderen van 5 tot 12 jaar (naar eigen mogelijkheden)

• helpen met opruimen;

• helpen met tafel dekken en tafel afruimen;

• helpen met afwassen en afdrogen;

• helpen met in -en uitpakken van de vaatwasser

• kunnen een boodschap doen;

• kunnen hun eigen kleding in de wasmand gooien.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

• kunnen dezelfde taken als kinderen van 5 tot 12 jaar verrichten;

• kunnen hun eigen kamer opruimen;

• kunnen hun eigen kamer stofzuigen;

• kunnen hun eigen bed verschonen;

• kunnen een huisgenoot begeleiden bij het maken van een wandelingetje.

Gebruikelijke hulp van volwassenen

Van een gezonde volwassen huisgenoot van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt als de primaire verzorger uitvalt. Van een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld dat deze een eenpersoonshuishouden kan voeren. Hieronder vallen de zware huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, schoonhouden sanitair, beddengoed verschonen), lichte huishoudelijke werkzaamheden (afstoffen, bedden opmaken, afwassen), maaltijden verzorgen, boodschappen doen en wasverzorging. Daarnaast kunnen zij eventuele jongeren gezinsleden verzorgen en begeleiden. Uit het onderzoek zal moeten blijken of aanvullend op de gebruikelijke hulp van huisgenoten van 18 tot 23 jaar Huishoudelijke Ondersteuning geïndiceerd moet worden.

Uitgangspunt is dat van echtgenoten wordt verwacht dat zij samen activiteiten ondernemen, zoals samen (niet limitatief):

• naar een verjaardag gaan;

• op familiebezoek gaan;

• koken;

• eten;

• koffie/thee drinken;

• wandelen;

• winkelen;

• afspraken maken;

• de administratie voeren;

• de post openen;

• de bankzaken regelen;

• de contacten met instanties onderhouden;

• instanties bezoeken;

• op afspraken verschijnen.

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Het college vraagt medisch advies bij een extern adviesbureau om te bepalen wat de belastbaarheid van de huisgenoot is, of hij kan bijdragen en zo ja, hoeveel. Eventuele (dreigende) overbelasting staat toepassing van deze beleidsregels niet in de weg, wanneer er voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden zijn om de overbelasting op te heffen. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

Gebruikelijke hulp aan kinderen

Het college verstaat onder gebruikelijke hulp aan kinderen dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen.

Dit houdt in: het zorgen voor hun mentale en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon passend bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

Wanneer één van de ouders uitvalt en niet de gebruikelijke hulp kan bieden, dan wordt in eerste instantie binnen de gezamenlijke huishouding naar een oplossing gezocht. Als er sprake is van een éénoudergezin als het gevolg van een echtscheiding of het op een andere wijze verbreken van de relatie, verdwijnt de zorgplicht voor de kinderen door de ex-partner niet. Bij uitval van de verzorgende ouder wordt wel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten/partners. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen bij verschillende leeftijden:

Kinderen van 0 tot 3 jaar

• hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en

zelfredzaamheid;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale

veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte

tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en

zelfredzaamheid;

• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

• hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de

toiletgang;

• hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en

wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale

veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van

22 tot 25 uur/week;

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind

kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

• hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan

steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden

poetsen;

• hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

• zijn overdag zindelijk, en s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig

zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en

zelfredzaamheid;

• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar

school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

• hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer twee maal per week;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid

is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

• hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het

zelfstandig gaan wonen);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en

zelfredzaamheid;

• hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbeperkt aantal keren

per week;

• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale

veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage 2: Vragenlijst ‘Is het PGB iets voor U?’

Wie kiest voor het PGB, neemt een aantal taken en verantwoordelijkheden op zich die normaal bij de zorgaanbieder liggen. Niet iedereen is daar geschikt voor of wil die verantwoordelijkheid dragen. Aan de hand van onderstaande vragenlijst kunnen medewerkers van de gemeente en u of uw gemachtigde vaststellen of het PGB een inkoopvorm is die past bij de persoon die ondersteuning aanvraagt vanuit de Wmo 2015. Het is goed vooraf te bedenken wat de motivatie is om te kiezen voor het PGB.

Beantwoord de volgende vragen:

 Wat maakt u een goede budgethouder?

 Wat weet u van het PGB?

 Weet u wat uw rechten en plichten zijn?

 Als het voor u nieuw is, bent u bereid om u hierover verder te laten informeren?

 Vindt u het lastig of prettig om zelf een zorgverlener / aanbieder uit te kiezen?

 Vraagt u makkelijk om ondersteuning als u er zelf niet uit komt?

 Kunt u hulp inschakelen van iemand uit uw omgeving, een onafhankelijk ondersteuner en/of kunt u bijvoorbeeld lid worden van Per Saldo?

Weet u welke hulp nodig is?

 Heeft u inzicht in het soort hulp en ondersteuning dat nodig is in relatie tot uw hulpvragen(en)?

 Kunt u begroten, plannen en vooruitdenken?

 Kunt u een planning, een takenlijst en een functieomschrijving maken?

 Kunt u een profielschets voor de hulp opstellen?

 Kunt u vooraf een plan maken en een begroting?

Weet u wie u als zorgverlener wilt hebben?

 Heeft u inzicht in het hulpaanbod: weet u bijvoorbeeld waar u de hulpverlening / aanbieder kunt vinden?

 Heeft u inzicht in de wegen om hulp te vinden in het formele en in het informele circuit?

 Kunt u selecteren op kwaliteit van de hulpverlening / aanbieder?

Bent u een goede werkgever of opdrachtgever? (van belang bij hulpverlening)

 Kunt u de juiste hulp selecteren, door bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek te voeren?

 Kunt u afspraken, planning en/of werk-instructies maken?

 Kunt u zorg dragen voor het regelen van vervanging bij ziekte en voor het maken van roosters?

 Kunt u zorgen voor waardering van uw zorgverlener? Denk aan salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden en t.a.v. de menselijke verhoudingen - attentie, functioneringsgesprek, en dergelijke.

Kunt u de financiën beheren en overige zaken regelen?

 Kunt u overleg voeren met instanties zoals de gemeente of het CAK?

 Kunt u de financiën bewaken om uit te komen met uw PGB?

 Heeft u een computer en kunt u hiermee overweg en/of heeft u iemand in uw netwerk die u hierbij kan ondersteunen?

 Heeft u een Digi-D en zo niet, weet u hoe u deze moet aanvragen en/of heeft u iemand in uw netwerk die u hierbij kan ondersteunen?

Bijlage 3: Modules en normenkader HO (Bron: Beleidskader HO 2018)

Beleidskader HO 2018

De gemeenteraad heeft op 4 april 2017 het Beleidskader Huishoudelijke Ondersteuning 2018 vastgesteld (RAA-17-01041)

Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een basismodules en vijf aanvullende modules. Hieronder volgt een beschrijving van de modules en het normenkader per module en bij elke modulen het vastgestelde normenkader met activiteiten, frequentie/norm en tijdsbesteding in minuten (indien nodig per woonruimte),

Basismodule

De basismodule huishoudelijke ondersteuning bestaat uit basis schoonmaakactiviteiten en incidentele schoonmaakactiviteiten per bewoonde woonruimte gericht op het resultaat “leefbaar huishouden”. De module heeft betrekking op de woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning én die daadwerkelijk dagelijks in gebruik zijn. Per woonruimte wordt aangegeven welke activiteiten er met welke frequentie per ruimte moeten worden verricht en wat de benodigde tijd is om het resultaat leefbaar huishouden te realiseren. In de normering en tabellen is onderscheid gemaakt tussen reguliere en incidentele activiteiten (tabel 1 en 2). Beide vallen onder de basismodule. De maximale omvang van de basismodule is volgens het HHM-onderzoek 105 uren op jaarbasis.

Als eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp en mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, (en ook geen algemene voorziening soulaas kan bieden), kan de gemeente ondersteuning bieden. Het resultaat van de ondersteuning is een leefbaar huis. Dit betekent niet dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuild is en periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van leefbaarheid te realiseren.

Tabel 1: Basismodule huishoudelijke ondersteuning reguliere basisactiviteiten op grond van

het HHM- onderzoek

Woonruimte Basisactiviteit Frequentie/norm Tijdbesteding in minuten

Woonkamer Stof afnemen hoog 1x per 2 weken 3,70

Stof afnemen midden 1x per week 8,20

Stof afnemen laag 1x per week 4,30

Opruimen 1x per week 4,10

Stofzuigen 1x per week 8,50

Dweilen 1x per 2 weken 6,30

Slaapkamer Stof afnemen hoog 1x per 6 weken 2,20

Stof afnemen midden 1x per week 3,90

Stof afnemen laag 1x per week 2,40

Opruimen 1x per week 2,10

Stofzuigen 1x per week 4,60

Dweilen 1x per 4 weken 3,60

Bed verschonen 1x per 2 weken 8,30

Keuken Stofzuigen 1x per week 3,10

Dweilen 1x per week 2,10

Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventueel tafel 1x per week 9,70

Keukenapparatuur (buitenzijde) 1x per week 3,00

Afval opruimen 1x per week 4,70

Sanitair Badkamer schoonmaken 1x per week 11,70

Toilet schoonmaken 1x per week 6,20

Hal Stof afnemen hoog 1x per week 2,00

Stof afnemen midden 1x per week 2,30

Stof afnemen laag 1x per week 1,30

Stofzuigen 1x per week 3,00

Trap stofzuigen 1x per week 3,30

Dweilen 1x per 2 weken 2,40

Afstemming/sociaal contact Aankomst, vertrek, evt. afstemming derden, contact cliënt 1x per bezoek 21,90

Tabel 2: Basismodule huishoudelijke ondersteuning incidentiele activiteiten op grond van

het HHM- onderzoek

Woonruimte Incidentele activiteit Frequentie/norm Tijdbesteding in minuten

Woonkamer Gordijnen wassen 1x per jaar 20,00

Reinigen lamellen/luxaflex 2x per jaar 1,10

Ramen binnenzijde 4x per jaar 12,00

Deuren/deurposten nat afdoen 1x per 8 weken 1,40

Meubels afnemen (droog/nat) 1x per 8 weken 5,80

Radiatoren afnemen 2x per jaar 2,40

Slaapkamer Gordijnen wassen 1x per jaar 16,80

Reinigen lamellen/luxaflex 2x per jaar 44,60

Ramen binnenzijde 4x per jaar 8,90

Deuren/deurposten nat afdoen 2x per jaar 1,60

Radiatoren afnemen 2x per jaar 0,60

Keuken Gordijnen wassen 1x per jaar 10,00

Reinigen lamellen/luxaflex 3x per jaar 15,00

Ramen binnenzijde 4x per jaar 5,40

Deuren/deurposten nat afdoen 1x per 8 weken 1,90

Radiatoren afnemen 3x per jaar 1,10

Keukenkastjes (binnenzijde) 2x per jaar 5,70

Koelkast (binnenzijde) 3x per jaar 5,40

Oven/magnetron (binnenzijde) 4x per jaar 3,40

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid) 1x per jaar 5,70

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - vaatwasser bestendig 2x per jaar 2,00

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasser bestendig 2x per jaar 0,60

Bovenkant keukenkastjes 1x per 6 weken 3,30

Tegelwand (los van keukenblok) 2x per jaar 2,20

Sanitair Radiatoren afnemen 2x per jaar 1,30

Tegelwand badkamer afnemen 4x per jaar 4,10

Gordijnen wassen 1x per jaar 5,00

Ramen binnenzijde 4x per jaar 0,80

Reinigen lamellen/luxaflex 3x per jaar 15,00

Hal

Radiator afnemen 2x per jaar 0,60

Deuren/deurposten nat afdoen 2x per jaar 3,00

Module Extra hygiëne

Deze module kan worden ingezet als een cliënt vanwege objectiveerbare (medische/fysieke) belemmeringen onvoldoende resultaat kan bereiken met de basismodule. Aanleiding voor de inzet van deze aanvullende module kan zijn:

• medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is;

• medische/fysieke beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis.

De extra noodzakelijke huishoudelijke ondersteuning dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, die aantoonbaar is. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief) ernstige klachten ten gevolge van COPD, medisch geobjectiveerde allergie voor huisstofmijt of een hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen.

De module Extra hygiëne is qua activiteiten gelijk aan de basismodule. Alleen de frequentie van (enkele van) de activiteiten verschilt met de basismodule. De module Extra hygiëne kan worden ingezet wanneer uit onderzoek door de consulent van de gemeente vanwege een objectiveerbare beperking van de cliënt blijkt dat de ondersteuning bij het huishouden die de cliënt nodig heeft de basismodule overstijgt en wanneer er sprake is van een van bovenstaande redenen waardoor extra hygiëne in het huishouden noodzakelijk is. Bij de module Extra hygiëne is geen vaste frequentie te noemen bij huishoudelijke activiteiten. Dit omdat dit per cliënt verschillend kan zijn. De consulent beschrijft in het ondersteuningsplan welke specifieke activiteiten, in welke ruimte met welke frequentie, moeten worden verricht bij de cliënt.

Bij de module Extra hygiëne wordt onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar huishoudelijk werk aan de hand van de desbetreffende activiteiten. Het is mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij zowel het licht als zwaar huishoudelijk werk, maar het is ook mogelijk dat dit bij een van beide noodzakelijk is. De maximale omvang van de module Extra hygiëne is 90 minuten per week, of maximaal 78 uren per jaar.

In tabel 3 zijn de activiteiten voor de module Extra hygiëne opgenomen:

Tabel 3: Overzicht activiteiten module Extra hygiëne op grond van de normen uit het CIZ protocol

Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week

Licht huishoudelijk werk 30 minuten

Zwaar huishoudelijk werk 60 minuten

Module Wasverzorging

Ondersteuning ten behoeve van deze module wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van de kleding en het linnen- en/of beddengoed. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.

Verwacht mag worden dat een cliënt beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra en/of zware was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.

De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op de basismodule.

In tabel 4 zijn de activiteiten voor de module Wasverzorging opgenomen:

Tabel 4: Overzicht activiteiten module Wasverzorging op grond van de normen uit het CIZ- protocol

Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week

Wasgoed sorteren en wassen in wasmachine Eenpersoonshuishouden: 60 minuten

Meerpersoonshuishouden: 90 minuten

Wasgoed ophangen en afhalen

Wasgoed drogen in de droger

Wasgoed vouwen en opbergen

Wasgoed strijken (bovenkleding)

Naast deze activiteiten zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

• Thuiswonende kind(eren) jonger dan 16 jaar;

• Bedlegerige cliënten;

• Extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies, etc..

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Wasverzorging extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet.

Verder moet voor de wasverzorging onderzocht worden of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn zoals bijvoorbeeld het wassen van het wasgoed op locatie van de aanbieder of een algemene voorziening.

Module Regie

Deze module wordt ingezet wanneer de cliënt niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden.

Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is, naast een leefbaar huishouden, ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt bijvoorbeeld bij een terminale situatie of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module.

De resultaten uit deze module krijgen vorm door een gespecialiseerde hulp in te zetten. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie.

In tabel 5 zijn de activiteiten voor de module Regie opgenomen:

Tabel 5: Overzicht activiteiten module Regie op grond van de normen uit het CIZ protocol

Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week

Organisatie van huishoudelijke taken 30 minuten

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden 30 minuten

Naast deze activiteiten zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp noodzakelijk kan zijn bij het voeren van de regie/organiseren van het huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

• Thuiswonende kinderen jonger dan 16 jaar

• Psychogeriatrische problematiek en/of gedragsproblematiek

• Communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door het niet machtig zijn van de Nederlandse taal.

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Regie extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet. Daarnaast is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken. Hiervoor gelden de volgende activiteiten (tabel 6):

Tabel 6: Overzicht activiteiten sub-module instructie op grond van de normen uit het CIZ protocol

Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week

Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen 30 minuten

Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, maaltijd bereiden, het licht en zwaar huishoudelijke werk, de was-verzorging en de dagelijkse organisatie van het huishouden 30 minuten (maximaal 90 minuten per week en dit komt bovenop de normtijd die geldt voor overnemen van de activiteit)

Module Maaltijdverzorging

Deze module bestaat uit activiteiten die moeten worden verricht om het resultaat “beschikken over benodigde dagelijkse maaltijden” te bereiken. De cliënt is niet in staat op eigen kracht of met behulp van zijn netwerk dit resultaat te behalen.

Sinds 1 januari 2015 valt ondersteuning bij de maaltijden gedeeltelijk onder de Wmo 2015. Het (voor)bereiden van maaltijden en het eventueel begeleiden (stimuleren of herinneren) bij de maaltijden vallen onder de Wmo 2015. Als de cliënt niet zelfstandig eten en drinken kan nuttigen, dat wil zeggen in zijn mond kan stoppen, of wanneer er een medische noodzaak is voor de maaltijdondersteuning (denk hierbij bijvoorbeeld aan de noodzaak van bijvoeding in verband met ernstige ondervoeding) valt de hulp of het toezicht die de cliënt hierbij nodig heeft onder de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op het basispakket.

In tabel 7 zijn de activiteiten voor de module Maaltijden opgenomen:

Tabel 7: Overzicht activiteiten maatwerkmodule Maaltijden op grond van de normen uit het CIZ protocol

Activiteiten Frequentie Tijdbesteding in minuten per maaltijd

Broodmaaltijd bereiden (smeren) Maximaal twee

Broodmaaltijd klaar zetten, tafel dekken keer per dag 15 minuten

Koffie/thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Warme maaltijd bereiden, koken of opwarmen Maximaal één

keer per dag 15 minuten (opwarmen)

30 minuten (koken)

Warme maaltijd klaar zetten, tafel dekken

Koffie/thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Naast de genoemde activiteiten in tabel 7 zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp bij de maaltijden noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan:

• Ondersteuning bij de maaltijd bij kinderen jonger dan 12 jaar

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 20 minuten per maaltijd worden ingezet.

Daarnaast is het mogelijk dat cliënten ondersteuning behoeven bij de boodschappen. Hiervoor geldt dat bijvoorbeeld een boodschappenservice geboden via een supermarkt voorliggend is. Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, resulteert niet in extra tijd voor boodschappen doen. Voor de boodschappen gelden de volgende activiteiten (tabel 8):

Tabel 8: Overzicht activiteiten sub-module Boodschappen op grond van de normen uit het CIZ protocol

Activiteiten Tijdbesteding in minuten per week

Boodschappen samenstellen 60 minuten

Boodschappen inkopen

Boodschappen opslaan

Naast deze activiteiten zijn er ook factoren waardoor meer hulp noodzakelijk kan zijn bij de boodschappen. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

• Leefeenheid van meer dan vier personen

• Thuiswonende kinderen jonger dan 12 jaar

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 60 minuten per week worden ingezet.

• Afstand tot dichtstbijzijnde winkel is meer dan 2 kilometer

Als sprake is van bovenstaande factor dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 30 minuten per week worden ingezet.

Module Zorg voor minderjarige kinderen

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouders/verzorgers de mogelijkheid te bieden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.

Tijdens het keukentafelgesprek worden alle mogelijkheden met de cliënt besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van mensen om zich heen zorgen voor de kinderen? Als dit niet het geval is, kan de gemeente de module Zorg voor minderjarige kinderen inzetten. In tabel 9 zijn de activiteiten de module Zorg voor minderjarige kinderen opgenomen:

Tabel 9: Overzicht activiteiten module Zorg voor kinderen op grond van de normen uit het CIZ protocol

Activiteiten Tijdbesteding in minuten per activiteit per kind

Naar bed brengen / uit bed halen 10 minuten

Wassen en kleden 30 minuten

Eten en/of drinken geven 20 minuten (broodmaaltijd) of 25 minuten (warme maaltijd)

Babyvoeding (flesje/ borstvoeding) 20 minuten

Luier verschonen 10 minuten

Naar school/crèche brengen/halen 15 minuten (per gezin)

Ondertekening