Regeling vervallen per 01-01-2016

Regionale huisvestingsverordening stadsregio Arnhem Nijmegen 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2015

Intitulé

Regionale huisvestingsverordening stadsregio Arnhem Nijmegen 2013

PREAMBULE

Corporaties en gemeenten in de regio Arnhem Nijmegen onderschrijven het belang van een rechtvaardige en transparante systematiek van verdeling van de beschikbare sociale huurwoningen. Door een eenvormige wijze van aanbieden van corporatiewoningen hebben woningzoekenden een makkelijke toegang tot het regionale woningaanbod.

Deze manier van werken vergroot het inzicht en het vertrouwen in de corporaties. Het woonruimteverdeelsysteem is erop gericht de huurder van zelfstandige woonruimte, gelijk aan de koper, zoveel mogelijk in staat te stellen zelf te bepalen hoe en waar hij of zij wil wonen. Keuzevrijheid is dan ook meer dan ooit een belangrijke bouwsteen van de woonruimteverdeling.

In de sociale huurwoningmarkt zijn waarborgen vereist om aan het begrip “rechtvaardig” een verantwoorde invulling te geven. Een helder juridisch kader is hiervoor een belangrijke voorwaarde. De keuze wordt daarbij gemaakt voor een privaatrechtelijk regime. Ook urgentieverlening en de rechtsbescherming vormen een privaatrechtelijk regime dat past binnen een helder publiekrechtelijk kader van Huisvestingswet en Algemene wet bestuursrecht.

De tekst van deze preambule is afkomstig uit de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2007. De tekst heeft nog niets aan waarde ingeboet. Wel is het op basis van een in 2010 uitgevoerde evaluatie van de huisvestingsverordening wenselijk gebleken te komen tot aanpassingen, die de keuzevrijheid en transparantie verhogen. De voorliggende Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013 is hiervan het resultaat.

Deze nieuwe huisvestingsverordening vervangt de Regionale Huisvestingsverordening van 2007 en de Eerste wijziging van de Regionale Huisvestingsverordening 2007 per 1 januari 2011. De nieuwe huisvestingsverordening is op 28 juni 2012 door de Stadsregioraad vastgesteld.

Het beleid met betrekking tot de woonruimteverdeling is vastgelegd in:

  • de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013;

  • het Reglement Urgentieaanvragen Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013;

  • het Reglement Beroepsprocedure Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013;

  • het Uitvoeringsdocument Woonruimteverdeling behorende bij de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013.

Er is een directe koppeling tussen de Regionale Huisvestingsverordening en het Uitvoeringsdocument:

een cijfer in een cirkel ( ) in de huisvestingsverordening verwijst naar de overeenkomstige paragraaf in het uitvoeringsdocument.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Aanbodmodel Toewijzingssystematiek voor woningen die aan woningzoekenden worden aangeboden op basis van het meettijdcriterium.

Daarnaast kunnen urgenten op woningen in het

aanbodmodel reageren.

Burgemeester en Het college van burgemeester en wethouders van de Wethouders gemeente waarin de woonruimte gelegen is.

CIZ indicatie CIZ staat voor Centrum Indicatiestelling Zorg. Het CIZ verleent indicaties voor zorg die vanuit de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) wordt geleverd.

College van Bestuur Het dagelijks bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Corporatie Iedere toegelaten instelling in de zin van artikel 70 van de Woningwet, die werkzaam is binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Doorstromer Woningzoekende die bij verhuizing binnen of naar de regio een zelfstandige woonruimte (huur of koop) in Nederland leeg achterlaat.

Herstarter Woningzoekende die een zelfstandige woonruimte verlaat zonder dat deze woning voor verhuur beschikbaar komt;

dit vanwege echtscheiding, beëindiging partnerregistratie of samenwoning (minimaal gedurende twee jaar, zoals bedoeld in art. 267 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Herstructureringsurgente Huishouden dat vanwege sloop of ingrijpende renovatie de woning moet verlaten en daar niet terugkeert.

Huishouden Een alleenstaande, of twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren.

Inkomensverklaring Een officiële verklaring van de Belastingdienst betreffende de inkomensgegevens over een bepaald belastingjaar (ook wel een IB60-verklaring genoemd).

Inschrijfduur De periode dat een starter geregistreerd staat als woningzoekende in een register van woningcorporaties in de regio.

Levensloopgeschikte Woning die geschikt is voor een bewoner met een fysieke woning beperking. Er worden twee categorieën onderscheiden:

categorie 1, waarbij het gaat om woningen die aan een beperkt aantal eisen voldoet, en categorie 2, waarbij het gaat om woningen die geschikt is voor bewoners die zijn aangewezen op het gebruik van een rollator in huis. Voor een omschrijving van de eisen waaraan de woning moet voldoen, wordt verwezen naar de bijlage bij het Uitvoeringsdocument.

Liberalisatiegrens De huurprijs als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a van de Wet op de huurtoeslag. De liberalisatiegrens geeft de maximale huur van sociale huurwoningen aan en tevens de maximale huur waarbij een huurder nog in aanmerking kan komen voor huurtoeslag. Per 1 januari 2012 bedraagt deze grens € 664,66. Het bedrag wordt elk jaar door het Rijk geïndexeerd.

Lotingmodel Toewijzingssystematiek voor woningen die aan reguliere woningzoekenden worden aangeboden op basis van loting zonder dat de meettijd hierbij van invloed is.

Maatwerk Woningen die in afwijking van de regels van het aanbodof lotingmodel door de woningcorporaties worden toegewezen op basis van bemiddeling of in de vorm van experimenten.

Meettijd Tijd tussen de datum waarop een woningzoekende geregistreerd staat (de registratiedatum) in een register van woningcorporaties in de regio en het moment waarop deze woningzoekende reageert op een woning.

Voor doorstromers die willen gaan samenwonen en daarbij beiden een afzonderlijke zelfstandige sociale huurwoonruimte in Nederland leeg achterlaten, geldt als meettijd de som van de meettijd van deze twee afzonderlijke doorstromers.

Deze optelling geldt eenmalig, in die zin dat bij eventuele volgende verhuizingen qua meettijd wordt gehandeld als ware toepassing van deze regel/deze optelling nooit heeft plaats gevonden.

Passendheidscriteria Voorwaarden die gesteld worden aan toekomstige huurders

bij het te huur aanbieden van een woning.

Regio Het gebied dat bestaat uit het grondgebied van de gemeenten die deel uitmaken van het Regionaal Openbaar Lichaam Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Registratiedatum Voor een starter het eerste moment van inschrijving (inschrijfdatum) in het register van een in de regio werkzame woningcorporatie. Voor een doorstromer en herstarter de datum waarop deze persoon in het GBA staat geregistreerd op het zelfstandig woonadres op het moment van inschrijven.

Rolstoelgeschikte woning Woning die geschikt is voor een bewoner die is aangewezen op een rolstoel. Voor een omschrijving van de eisen waaraan de woning moet voldoen, wordt verwezen naar de bijlage bij het Uitvoeringsdocument.

Stadsregioraad Het algemeen bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Starter Woningzoekende die bij verhuizing geen zelfstandige woonruimte achterlaat.

Statushouder Verblijfsgerechtigde vreemdeling die ingevolge de Vreemdelingenwet als vluchteling is toegelaten danwel beschikt over een op grond van een asielaanvraag verleende vergunning of over een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.

Student Degene die staat ingeschreven aan een universiteit, hogeschool of MBO instelling

Urgente Een woningzoekende die op grond van vastgelegde criteria een urgentieverklaring krijgt, waarmee hij/zij binnen het aanbodmodel voorrang krijgt boven andere woningzoekenden bij de toewijzing van een woning.

Verhuurdersverklaring Verklaring van de (laatste) verhuurder omtrent het woon- en betalingsgedrag van een woningzoekende.

Verzamelinkomen Het totaal van alle inkomsten en aftrekposten in de 3 boxen van de aangifte inkomstenbelasting voor alle leden van een huishouden tezamen, met uitzondering van het inkomen van inwonende kinderen of kleinkinderen.

Wmo-indicatie Indicatie afgegeven onder verantwoordelijkheid van de gemeente aan woningzoekenden, die vanwege de aard van hun fysieke beperking aangewezen zijn op een levensloopgeschikte of rolstoelgeschikte woning.

Woningzoekende Een meerderjarig persoon die in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit of van een geldige verblijfstitel en die door middel van registratie bij een corporatie of bij een door de corporatie aan te wijzen derde kenbaar maakt in aanmerking te willen komen voor woonruimte in de regio.

Woonduur De periode dat een huishouden aaneengesloten de huidige zelfstandige woonruimte in Nederland bewoont, conform de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).

Zelfstandige woonruimte Woonruimte die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, dan wel een standplaats voor een woonwagen.

Zorgwoning Geclusterde woningen die door de corporatie zijn aangewezen voor mensen met een CIZ indicatie. Het betreft een specifiek groep woningzoekenden die minder goed in staat zijn om geheel zelfstandig te opereren op de woningmarkt en allerlei vorm van ondersteuning nodig hebben die alleen in en rond de woning op een passende manier gegeven kan worden. Voor het leveren van deze benodigde zorg- en/of dienstverlening is sprake van een samenwerkingcontract tussen corporatie en zorgleverancier.

De zorgaanbieder beheert zelf de wachtlijst van klanten en bepaalt de voorrangsregels van toewijzing.

Artikel 2 Overeenkomsten, uitvoeringsdocument, reglementen

2.1 Op grond van deze verordening komen de volgende documenten tot stand:

  • a.

    Huisvestingsovereenkomsten, die worden gesloten tussen de gemeenten en de corporaties of daarmee gelijkgestelde instellingen, zoals nader omschreven in artikel 10;

  • b.

    het Uitvoeringsdocument woonruimteverdeling, dat een nadere uitwerking geeft van onderwerpen die in deze Verordening op hoofdlijnen geregeld worden;

  • c.

    het Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling, zoals nader omschreven in artikel 13;

  • d.

    het Reglement beroepsprocedure woonruimteverdeling, zoals nader omschreven in artikel 15.

Artikel 3 Werkingsgebied

3.1 Deze verordening is geldig in de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Artikel 4 Registratie woningzoekenden

4.1 De registratie als woningzoekende kan vooraf plaatsvinden of tegelijkertijd met de eerste reactie op een woning. Corporaties hanteren een systeem voor de registratie van woningzoekenden en vormen daarmee woningzoekendenbestanden.

4.2 Uitschrijving als woningzoekende vindt plaats:

  • a.

    op schriftelijk verzoek van de woningzoekende of diens nabestaanden;

  • b.

    na constatering van verwijtbare nalatigheid, zoals het niet tijdig doorgeven van gewijzigde relevante gegevens of het verstrekken van onjuiste informatie over de betreffende inschrijving.

Artikel 5 Regionaal aanbod van zelfstandige woonruimte

5.1 Vrijkomende of op andere manier ter beschikking komende zelfstandige woonruimten in eigendom van een corporatie met een huur onder de liberalisatiegrens worden in de hele regio via voor het publiek toegankelijke media aangeboden. Woningzoekenden moeten in de hele regio kennis kunnen nemen van het totale regionale woningaanbod.

5.2 Elke woonruimte die op deze wijze wordt verhuurd, wordt binnen twee weken na ondertekening van het huurcontract in dezelfde media verantwoord.

5.3 De Regionale Huisvestingsverordening is niet van toepassing op zorgwoningen.

Artikel 6 Hoofdregel woningtoewijzing

6.1 Woningcorporaties bieden vrijkomende zelfstandige woonruimten aan volgens het aanbodmodel dan wel het lotingmodel, tenzij het om maatwerk gaat (zie artikel 9). De woningcorporaties geven bij de publicatie van het aanbod duidelijk aan welke zelfstandige woonruimten volgens het aanbodmodel worden toegewezen, welke volgens het lotingmodel en voor welke woningen aanvullende criteria gelden in het kader van het maatwerk.

6.2 Een woningzoekende kan op elk moment voor maximaal twee zelfstandige woonruimten in het aanbod- of lotingmodel waarvoor de reactietermijn nog open is, zijn of haar belangstelling kenbaar maken.

6.3 Iedere op basis van het aanbodmodel gepubliceerde zelfstandige woonruimte wordt, met inachtneming van het in lid 6.6 bepaalde, na sluiting van de reactieperiode aangeboden aan de woningzoekende met de hoogste urgentie en vervolgens aan de woningzoekende met de langste meettijd.

6.4 Omdat het begrip meettijd ten opzichte van de Regionale Huisvestingsverordening 2007 is gewijzigd (zie art. 1 Begripsbepaling), geldt voor woningzoekenden die na 1 april 2007 zijn verhuisd een overgangsregeling (zie Uitvoeringsdocument).

6.5 De op basis van het lotingmodel toe te wijzen zelfstandige woonruimte wordt, met inachtneming van het in lid 6.6 bepaalde, toegewezen volgens een geautomatiseerde lotingprocedure.

6.6 Van het totale vrijkomende woningaanbod dient jaarlijks circa 15% volgens het lotingmodel te worden aangeboden. Dit percentage kan jaarlijks worden aangepast door de stadsregio in samenspraak met de woningcorporaties en de gemeenten in de regio. In specifieke gevallen kunnen gemeenten, in samenspraak met de woningcorporaties, een gemotiveerd verzoek voor ontheffing bij de stadsregio indienen.

6.7 In het kader van de “Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting” van het ministerie van BZK zijn de woningcorporaties in principe gehouden 90% van de vrijkomende zelfstandige woonruimten toe te wijzen aan huishoudens met een maximaal verzamelinkomen van € 34.085,- (prijspeil 1 januari 2012). Daarom kunnen de woningcorporaties deze maximale inkomenseis stellen aan de woningzoekenden.

6.8 Zelfstandige woonruimten die worden toegewezen aan statushouders vallen buiten de in lid 6.1 beschreven vormen van woonruimteverdeling.

Artikel 7 Weigering en acceptatie van woningen

7.1 De woningzoekende die volgens het lotingsmodel een uitnodiging voor het bezichtigen van een zelfstandige woonruimte krijgt en hierop niet reageert binnen de reactietermijn die door de corporaties wordt gesteld, dan wel de woning accepteert en er alsnog vanaf ziet, wordt gedurende drie maanden uitgesloten van het lotingsmodel. Gedurende deze periode kan de woningzoekende wel blijven reageren op woningen die volgens het aanbodmodel worden aangeboden.

7.2 De woningzoekende dient – voor zover van toepassing – een positieve verhuurdersverklaring en inkomensverklaring te overleggen voordat tot toewijzing wordt overgegaan.

7.3 De woningzoekende die een zelfstandige woonruimte accepteert, behoudt de opgebouwde meettijd die vervolgens wordt vermeerderd met de woonduur in de nieuwe woonruimte.

Artikel 8 Passendheidscriteria

8.1 Levensloopgeschikte woningen (categorie 1 en 2) kunnen door de woningcorporaties als zodanig worden gelabeld en worden bij voorrang verhuurd aan woningzoekenden die hiervoor een door de gemeente afgegeven indicatie hebben.

8.2. Rolstoelgeschikte woningen worden door de woningcorporaties als zodanig gelabeld en in eerste instantie verhuurd aan woningzoekenden die hiervoor een door de gemeente afgegeven indicatie hebben. De woningen kunnen zowel op basis van bemiddeling worden verhuurd als op basis van het aanbodmodel.

8.3 Gelabelde zelfstandige studentenwoningen worden toegewezen aan studenten.

8.4 In het geval van zelfstandige woonruimten die vallen onder de woonvorm woongroep krijgen woningzoekenden die lid zijn van de organisatie die de woongroep beheert, voorrang.

Artikel 9 Maatwerk

9.1 Woningcorporaties mogen jaarlijks maximaal 20% van het totale vrijkomende woningaanbod afwijkend van hetgeen in artikel 6 is bepaald toewijzen. Dit is in de eerste plaats ten behoeve van de huisvesting van bijzondere doelgroepen en herstructureringsurgenten op basis van bemiddeling, maar daarnaast kan het gaan om specifieke beleids- en toewijzingsexperimenten. Bij deze experimenten is het ook mogelijk woningen in het aanbod- of lotingmodel te weigeren aan woningzoekenden op grond van expliciete criteria.

9.2 In het geval van beleids- en toewijzingsexperimenten gaat het per definitie om maatregelen van tijdelijke aard. De betreffende woningcorporatie stelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het experiment plaats gaat vinden hiervan in kennis en maakt zo nodig nadere afspraken met het betreffende college. Ook het College van Bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen wordt in kennis gesteld.

9.3 Voor zover woningen waarop het maatwerk van toepassing is worden aangeboden via het aanbod- of lotingmodel, dient expliciet in de aanbiedingsadvertentie te worden vermeld dat sprake is van maatwerk.

Artikel 10 Huisvestingsovereenkomst

10.1 Burgemeester en wethouders sluiten met de in hun gemeente werkzame corporatie(s) een overeenkomst af zoals bedoeld in artikel 4 van de Huisvestingswet.

10.2 Deze overeenkomst bevat in ieder geval:

  • a.

    bepalingen met betrekking tot de beoordeling van verzoeken om urgentieverlening;

  • b.

    bepalingen met betrekking tot de rechtsbescherming inzake besluiten over urgentieverlening en besluiten van corporaties inzake woonruimteverdeling;

  • c.

    bepalingen over de financiële afwikkeling inzake de behandeling van urgentieaanvragen en de beroepsprocedure.

10.3 Hetgeen in deze Verordening is opgenomen over de onderwerpen urgentieaanvragen, rechtsbescherming alsmede het Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling, het Reglement beroepsprocedure woonruimteverdeling en het Uitvoeringsdocument wordt geacht deel uit te maken van iedere overeenkomst die op grond van dit artikel gesloten wordt.

In de overeenkomst wordt - onder verwijzing naar de betreffende artikelen – bepaald dat deze in plaats treedt van de delen van de Verordening die op deze onderwerpen betrekking hebben.

10.4 De eerste overeenkomst wordt gesloten voor 1 april 2013. De overeenkomsten hebben een geldigheidsduur van één jaar, tenzij hiervan expliciet wordt afgeweken. Iedere overeenkomst wordt stilzwijgend verlengd voor een periode van één jaar tenzij een nieuwe overeenkomst gesloten wordt.

De gemeente legt iedere overeenkomst ter goedkeuring voor aan het College van Bestuur.

10.5 Overeenkomsten die gebaseerd zijn op de Regionale Huisvestingsverordening KAN 2007 blijven geldig tot het moment waarop een nieuwe overeenkomst op grond van deze Verordening van kracht wordt, maar ten hoogste tot 1 juli 2013.

Artikel 11 Urgentie

11.1 Iedere woningzoekende kan bij een corporatie een aanvraag indienen ter verkrijging van een urgentieverklaring.

11.2 Een urgentieverklaring wordt verleend aan een huishouden:

  • a.

    dat zich in een woonnoodsituatie bevindt en;

  • b.

    die niet door betrokkene zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen en;

  • c.

    die niet door betrokkene zelf kan worden opgelost. Om voor urgentie in aanmerking te komen moet aan deze drie criteria voldaan wrden.

11.3 De urgentiecommissie kan zowel een regionale urgentie toekennen als in bepaalde omstandigheden een plaatsgebonden urgentie.

11.4 Wanneer de woonnoodsituatie voorzienbaar was, dan wordt bij de beoordeling van urgentie meegewogen welke acties het huishouden heeft ondernomen om de dreigende woonnoodsituatie te voorkomen of de gevolgen daarvan te verminderen.

11.5 De woningzoekende die op grond van een urgentieverklaring bij voorrang een passende woning krijgt aangeboden, mag deze niet weigeren. Bij weigering beslist de urgentiecommissie of als gevolg van de weigering de betreffende woningzoekende zijn/haar urgentie verliest. Wanneer een woningzoekende een woonnoodsituatie ziet aankomen, maar als regulier woningzoekende een woning weigert, kan dit als verwijtbaar worden aangemerkt. Dit wordt meegenomen in de urgentieprocedure.

11.6 Een aanvraag ter verkrijging van een urgentieverklaring wordt pas in behandeling genomen nadat de aanvrager een financiële bijdrage in de kosten van behandeling ervan heeft voldaan.

11.7 De hoogte van de financiële bijdrage wordt vastgesteld door de Stadsregioraad en weergegeven in het Uitvoeringsdocument.

11.8 In de herhuisvesting van herstructureringsurgenten wordt voorzien buiten toepassing van het urgentiebeleid. Herstructureringskandidaten krijgen een aanbod voor bemiddeling van de corporatie, die herstructureert. Herstructureringskandidaten die zelf op zoek gaan naar woonruimte, hebben voorrang in de hele regio, ook boven andere urgenten.

Artikel 12 Voorwaarden die aan het verstrekken van een urgentieverklaring verbonden kunnen worden

12.1 Aan het verstrekken van een urgentieverklaring kunnen voorwaarden verbonden worden. Een urgentieverklaring onder voorwaarden kan worden verstrekt aan personen in bijzondere omstandigheden of aan personen met zodanig ernstige psychische en/of psychosociale problemen dat woonbegeleiding geïndiceerd is.

12.2 Voorwaarden die opgelegd kunnen worden zijn:

  • a.

    acceptatie van begeleiding;

  • b.

    toewijzing van een specifiek geschikte woning.

12.3 De reden voor het verbinden van voorwaarden aan de urgentieverlening wordt door de urgentiecommissie dan wel de beroepscommissie in de urgentieverklaring gemotiveerd. 12.4 Het verbinden van voorwaarden aan urgentieverlening wordt nader uitgewerkt in het Uitvoeringsdocument.

Artikel 13 Urgentiecommissie

13.1 Door het College van Bestuur wordt een onafhankelijke urgentiecommissie woonruimteverdeling ingesteld, die belast is met het behandelen van de aanvragen om urgentie die bij de corporaties worden ingediend.

13.2 De commissie werkt conform het Reglement urgentieaanvragen, dat als bijlage onderdeel uitmaakt van deze Verordening.

13.3 In het Reglement wordt in ieder geval geregeld:

  • a.

    de samenstelling van de commissie en de voorwaarden die aan het lidmaatschap van de commissie gesteld worden;

  • b.

    de benoeming en het ontslag van voorzitters en leden;

  • c.

    de manier waarop de commissie ondersteund wordt;

  • d.

    de werkwijze van de commissie, meer bepaald de afhandeling van urgentieaanvragen;

  • e.

    de gevolgen van urgentieverlening;

  • f.

    het recht om tegen beslissingen van de commissie in beroep te komen.

13.4 De urgentiecommissie legt aan de Stadsregioraad door middel van een jaarverslag verantwoording af van haar werkzaamheden.

Artikel 14 Beroepscommissie

14.1 Door het College van Bestuur wordt een onafhankelijke beroepscommissie woonruimteverdeling ingesteld, zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Huisvestingswet.

14.2 Bij de commissie kan beroep worden ingesteld tegen:

  • a.

    besluiten van de Urgentiecommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen;

  • b.

    besluiten van corporaties welke genomen worden in het kader van het woonruimteverdeelsysteem.

14.3 De commissie werkt conform het Reglement beroepsprocedure, dat als bijlage onderdeel uitmaakt van deze Verordening.

14.4 In het Reglement wordt in ieder geval geregeld:

  • a.

    de samenstelling van de commissie en de voorwaarden die aan het lidmaatschap van de commissie gesteld worden;

  • b.

    de benoeming en het ontslag van voorzitters en leden;

  • c.

    de manier waarop de commissie ondersteund wordt;

  • d.

    de werkwijze van de commissie, meer bepaald de afhandeling van beroepschriften.

14.5 De beroepscommissie legt aan de stadsregioraad door middel van een jaarverslag verantwoording af van haar werkzaamheden.

14.6 De besluiten van de beroepscommissie zijn bindend voor corporaties en belanghebbenden.

Artikel 15 Financiële bijdrage voor beroepsprocedure

15.1 Een beroepschrift wordt pas in behandeling genomen nadat de belanghebbende een financiële bijdrage in de kosten van behandeling ervan heeft voldaan.

15.2 De hoogte van de financiële bijdrage wordt vastgesteld door de Stadsregioraad en weergegeven in het Uitvoeringsdocument.

15.3 De financiële bijdrage wordt teruggestort aan belanghebbende wanneer het beroep gegrond wordt verklaard.

Artikel 16 Bekostiging urgentie- en beroepscommissie

16.1 De kosten die verbonden zijn aan de instelling van de urgentie- en beroepscommissie worden gedragen door de corporaties.

16.2 De bekostiging van de urgentie- en beroepscommissie maakt onderdeel uit van de huisvestingsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 11.

Artikel 17 Monitoring en verantwoording

17.1 De woonruimteverdeling vormt onderwerp van een systeem van monitoring en verantwoording.

De informatie wordt geleverd door de organisatie die belast is met de uitvoering van de regionale woonruimteverdeling dan wel op basis van de jaarverslagen van de woningcorporaties die niet deelnemen aan deze uitvoering.

17.2 De uitkomsten van de monitoring en verantwoording worden één maal per jaar voorgelegd aan de Stadsregioraad, burgemeester en wethouders en de corporaties.

17.3 De uitkomsten van de monitoring en verantwoording kunnen aanleiding zijn voor bijstelling van het beleid.

17.4 Voor zover bij overeenkomst maatwerk wordt toegepast, wordt over de toepassing en uitkomsten hiervan door de gemeenten jaarlijks verslag gedaan.

17.5 De werking van de verordening zal 3 jaar na inwerkingtreding integraal worden geëvalueerd en kan leiden tot een herziening van de huisvestingsverordening.

Artikel 18 Handhaving

18.1 Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van deze Verordening.

18.2 Handhaving vindt plaats op de volgende wijzen:

  • a.

    het nemen van organisatorische maatregelen die de naleving van de Verordening bevorderen;

  • b.

    het nemen van politieke maatregelen die de naleving van de Verordening bevorderen;

  • c.

    juridische maatregelen.

18.3 Het College van Bestuur rapporteert jaarlijks aan de Stadsregioraad over het handhavingsbeleid en over de in het kader daarvan uitgevoerde activiteiten.

Artikel 19 Onvoorziene gevallen

19.1 Wanneer zich een situatie voordoet waarin de Verordening niet voorziet, neemt het College van Bestuur de beslissing die het beste aansluit bij de geest van de Verordening.

Artikel 20 Inwerkingtreding verordening

20.1 De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en loopt tot en met uiterlijk 31 december 2016.

20.2 Bij het inwerking treden van deze verordening vervalt de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2007.

Artikel 21 Verordening en citeertitel

21.1 Deze Verordening bestaat uit de verordening, één appendix en drie bijlagen. De Verordening kan worden aangehaald als `Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013`.

De Verordening heeft de volgende bijlagen:

  • a.

    Uitvoeringsdocument Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013;

  • b.

    Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013;

  • c.

    Reglement beroepsprocedure woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Stadsregioraad van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, gehouden op 28 juni 2012.

De secretaris, De voorzitter,

Roel Wever, Jaap Modder

APPENDIX

Onttrekking, samenvoeging en omzetting in de gemeenten Arnhem en Nijmegen

Artikel 1 Vergunningsvereiste

1.1 Het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel is van toepassing op alle woonruimten in de gemeente Nijmegen en op alle woonruimten in het gebied Binnenstad en Singels van de gemeente Arnhem, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart. Het vierde lid van dit artikel is van toepassing op alle woonruimten in de volgende gebieden van de gemeente Arnhem: de wijken Centrum, St. Marten/Sonsbeek-Zuid en Spijkerkwartier, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kaarten. De kaarten zijn terug te vinden op de website van de stadsregio.

1.2 Het is verboden zonder onttrekkingsvergunning een woonruimte:

  • a.

    geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;

  • b.

    met andere woonruimte samen te voegen;

  • c.

    van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

1.3 Een onttrekkingsvergunning is niet vereist bij onttrekking van woonruimte ten behoeve van kantoor- of praktijkruimte of uitoefening van een vrij beroep, indien de te onttrekken woonruimte niet groter is dan één derde deel van de gebruiksoppervlakte van de woonruimte met een maximum van 45 m2 en degene die deze ruimte gebruikt zelf als hoofdbewoner in de woonruimte woont.

1.4 Het is verboden zonder splitsingsvergunning een woonruimte:

  • a.

    bouwkundig en functioneel te splitsen in twee of meer zelfstandige woonruimten;

  • b.

    om te vormen en binnen een aaneengesloten hoofdbebouwing een of meerdere woningen te realiseren.

Artikel 2 Vergunningverlening

2.1 Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad groter is dan het met het onttrekken gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften kan worden gediend.

2.2 Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking indien de aanvrager aantoont dat een situatie bestaat die een tijdelijke woonruimteonttrekking rechtvaardigt en waarbij vaststaat dat die onttrekking niet langer dan vijf jaar zal duren.

2. 3 Burgemeester en wethouders kunnen voor het onttrekken, samenvoegen en omzetten als voorwaarde bij de vergunningverlening reële of financiële compensatie opleggen.

2.4 Burgemeester en wethouders van Arnhem kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

  • a.

    de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en

  • b.

    de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is dat die gebreken zullen worden opgeheven.

2.5 De beslissing op de aanvraag om een splitsingsvergunning wordt aangehouden, indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aanvrager van de vergunning de gebreken, als bedoeld in lid 4, met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen binnen een daarvoor redelijke termijn. De vergunning wordt verleend, indien de in het besluit tot aanhouding aangegeven gebreken zijn opgeheven binnen de daartoe in dat besluit aangegeven termijn.

2.6 De aanvraag voor een vergunning wordt ingediend bij Burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de woonruimte is gelegen door indiening van een daartoe door Burgemeester en wethouders opgesteld formulier. Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag en kunnen hun besluit eenmaal voor ten hoogste 13 weken verdagen. Nadere eisen voor de vergunningverlening, aan de wijze van vergunningverlening, voor de wijze van compensatie, alsmede de klachtenprocedure zijn door Burgemeester en wethouders nader uitgewerkt.

2.7 Ten aanzien van lid 2.6 geldt dat artikel 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing is.

Artikel 3 Handhaving

3.1 Met het toezicht op de handhaving van het bij of krachtens dit artikel bepaalde zijn belast de daartoe door Burgemeester en wethouders op grond van artikel 75, eerste lid van de Huisvestingswet aangewezen ambtenaren die de bevoegdheid hebben als genoemd in de artikelen 76, 77 en 78 van de Huisvestingswet.

REGLEMENT URGENTIEAANVRAGEN WOONRUIMTEVERDELING STADSREGIO ARNHEM NIJMEGEN 2013

Vastgesteld in de Stadsregioraad van 28 juni 2012

Artikel 1 De commissie

1.1 Vestigingsplaats

De commissie is gevestigd op het kantoor van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

1.2 Samenstelling

De commissie bestaat uit twee tot vier voorzitters en maximaal twintig leden. Afhankelijk van structurele wijzigingen in de omvang van de werkzaamheden van de commissie kan het College van Bestuur besluiten meer of minder leden te benoemen. Eén of meer leden van de commissie kunnen worden benoemd als plaatsvervangend voorzitter.

1.3 Taak en verantwoordelijkheid

De commissie heeft tot taak het beoordelen van en beslissen op aanvragen van woningzoekenden tot het verkrijgen van een urgentieverklaring binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De commissie draagt verantwoordelijkheid voor het gehele proces van urgentieaanvragen en is bevoegd overige deelnemers in dat proces op hun verantwoordelijkheden aan te spreken.

1.4 Voorwaarden voor benoeming

Het College van Bestuur stelt een geschiktheidprofiel vast voor de functies van voorzitter en lid van de commissie. Voor benoeming gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    De voorzitters en leden worden benoemd op basis van hun professionele en maatschappelijke kennis en ervaring; Daarbij geldt dat de voorzitters en leden een bijzondere kennis en ervaring hebben op ten minste één van de volgende terreinen: medisch/gezondheidszorg, sociaal-maatschappelijke dienstverlening, juridische zaken, financiële zaken, volkshuisvesting;

  • -

    Voorzitters en leden zijn niet werkzaam voor of onder verantwoordelijkheid van één van de deelnemende corporaties;

  • -

    Voorzitters en leden vervullen geen andere hoofd- of nevenfuncties welke strijdig kunnen zijn met het naar behoren uitoefenen van het lidmaatschap van de commissie.

Het College van Bestuur kan gemotiveerd afwijken van deze bepalingen.

1.5 Benoeming en herbenoeming

Voorzitters en leden worden benoemd door het College van Bestuur. Alvorens tot benoeming over te gaan, wint het College van Bestuur – zo mogelijk – het advies in van een benoemingscommissie waarin ten minste één voorzitter van de commissie en één medewerker van het secretariaat zitting hebben.

Benoeming vindt plaats voor een periode van drie jaar. Op hun verzoek kunnen voorzitters en leden - na een positief advies van de benoemingscommissie - éénmaal herbenoemd worden voor een periode van drie jaar. De benoemingscommissie neemt een verzoek tot verlenging in behandeling en neemt daartoe een beslissing die bij afwijzing gemotiveerd wordt medegedeeld aan het lid.

1.6 Beëindiging van benoeming

Beëindiging van de benoeming vindt plaats:

  • -

    Na het verstrijken van de benoemingsperiode, tenzij er sprake is van herbenoeming zoals bedoeld in artikel 1.5.

  • -

    Tussentijds op eigen verzoek, waarbij in overleg met het College van Bestuur een redelijke termijn wordt gehanteerd.

  • -

    Tussentijds bij besluit van het College van Bestuur. Dit besluit wordt schriftelijk meegedeeld. Daarbij geeft het College van Bestuur aan wat de reden van het besluit is en per welke datum de beëindiging van de benoeming ingaat.

Wanneer de reden van tussentijdse beëindiging van de benoeming gelegen is in disfunctioneren van betrokkene, dan kan het College van Bestuur tevens die besluiten nemen welke zij noodzakelijk acht in het belang van een goede voortgang van de werkzaamheden van de commissie.

Door de commissie wordt een rooster van aftreden opgesteld en bijgehouden. Het rooster wordt zodanig opgesteld dat de continuïteit in de werkzaamheden van de commissie gewaarborgd is.

1.7 Taken en verantwoordelijkheden van voorzitters en leden

De voorzitters en leden stellen zich beschikbaar voor gemiddeld één tot twee zittingen van de commissie per maand.

Voorzitters en leden maken collegiaal deel uit van de commissie.

Voorzitters en leden zijn verantwoordelijk voor een goede voorbereiding van de zittingen.

Zij vervullen hun taak objectief en zonder vooringenomenheid.

De voorzitters zijn verantwoordelijk voor:

het goed functioneren van de commissie;

een optimale participatie van de leden van de commissie;

de algehele kwaliteit van de werkzaamheden van de commissie;

externe vertegenwoordiging van de commissie, onder andere tijdens de zittingen van de beroepscommissie;

de samenstelling van het jaarverslag van de commissie.

1.8 Vergoeding

De voorzitters en leden ontvangen een vergoeding voor het voorbereiden en bijwonen van de zittingen van de commissie en een redelijke vergoeding voor gemaakte reis- en eventuele overige kosten. De hoogte van deze vergoeding wordt, in overleg met de corporaties, vastgesteld door het College van Bestuur en jaarlijks geïndexeerd met het CBS prijsindexcijfer. Daarnaast ontvangen de voorzitters een vergoeding voor de extra werkzaamheden welke zij in het kader van het voorzitterschap verrichten.

Artikel 2 Het secretariaat van de commissie

2.1 Het secretariaat

De commissie wordt in haar werkzaamheden ondersteund door het secretariaat. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de levering van de ondersteuning. Voor het verzorgen van de ondersteuning kan het College van Bestuur derde partijen inschakelen, welke op grond van overeenkomst de ondersteuning leveren.

2.2 Taken en bevoegdheden van de secretaris

Ter ondersteuning van de commissie worden één of meer personen als secretaris aangewezen.

De secretaris van de commissie is verantwoordelijk voor het verzamelen van de aanvragen, het opstellen van de agenda van de zittingen, de verslaglegging, de bekendmaking en archivering van de aanvragen en de besluiten. De secretaris is aanwezig tijdens de zittingen en tijdens overige overlegvormen van de commissie.

Voor zover de werkzaamheden van de secretaris betrekking hebben op een bepaalde zitting, werkt de secretaris onder verantwoordelijkheid van de betreffende voorzitter. De secretaris volgt de redelijke aanwijzingen van de voorzitter op.

Het secretariaat ondersteunt de voorzitters bij hun algemene werkzaamheden, waaronder de samenstelling van het jaarverslag.

Artikel 3 De werkwijze van de commissie

3.1 Overleg ter zitting

De commissie heeft overleg ter zitting zo vaak als nodig is om binnen de gestelde termijn tot besluitvorming te komen over de aan de commissie voorgelegde aanvragen.

De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

Het overleg wordt geleid door de voorzitter. Ter zitting zijn de voorzitter en maximaal vier leden van de commissie aanwezig.

3.2 Plenair overleg

Ten minste één maal per jaar voert de commissie een plenair overleg. Dit overleg wordt bijgewoond door het secretariaat van de commissie. Tijdens dit overleg komen aan de orde:

  • -

    de algehele gang van zaken binnen de commissie;

  • -

    de gang van zaken tijdens de zittingen van de commissie;

  • -

    de kwaliteit van de werkzaamheden;

  • -

    de samenwerking tussen commissie en secretariaat;

  • -

    de samenwerking met eventuele andere betrokken partijen;

  • -

    eventueel geconstateerde knelpunten in procedure en beleid;

  • -

    overige van belang zijnde onderwerpen.

Van het overleg wordt een verslag gemaakt dat ter kennis wordt gebracht van het College van Bestuur.

3.3 Toetsingskader

De commissie hanteert in al haar werkzaamheden het regionale toetsingskader, dat bestaat uit de Verordening, het Uitvoeringsdocument en de Reglementen.

Artikel 4 Toepassing Algemene wet bestuursrecht

4.1 Analoge toepassing

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden naar analogie toegepast op de werkzaamheden van de commissie, tenzij in Verordening of Reglement hier expliciet van afgeweken wordt.

Meer bepaald gaat het om de bepalingen uit de volgende onderdelen van de Awb:

Afdeling 2.1 algemene bepalingen m.b.t. verkeer tussen burgers en overheid

Afdeling 3.2 zorgvuldigheid en belangenafweging

Afdeling 3.6 bekendmaking en mededeling

Afdeling 3.7 motivering

Afdeling 4.1.1 de aanvraag

4.2 Overige toepassing

Overige bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht kunnen toepassing krijgen indien en voor zover dit in het belang is van een goede en verantwoorde behandeling van urgentieaanvragen, dit ter beoordeling van de commissie.

Artikel 5 De urgentieaanvraag

5.1 Indienen aanvraag

Iedere woningzoekende kan een aanvraag indienen bij één van de corporaties of bij een door de corporaties aan te wijzen derde. De aanvraag wordt ingediend door middel van een voorgeschreven en door de corporatie te verstrekken aanvraagformulier. Als datum van aanvraag geldt de eerste werkdag waarop:

het volledig ingevulde en ondertekende formulier is ingediend bij de corporatie;

de benodigde bewijsstukken zijn overhandigd bij de corporatie;

de bijdrage zoals bedoeld in artikel 5.2 door de aanvrager is voldaan.

Op de aanvraag wordt de aanvraagdatum aangetekend. De ontvangst en de datum van aanvraag worden schriftelijk bevestigd aan belanghebbende.

5.2 Bijdrage

Voor het in behandeling nemen van de aanvraag is aanvrager op grond van de Verordening een bijdrage verschuldigd, welke hij moet voldoen aan de betreffende corporatie.

De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld door het College van Bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen en jaarlijks aangepast op basis van de CBS prijsindex en naar boven afgerond op hele euro’s.

5.3 Vooronderzoek

De rapporteur verricht vooronderzoek met betrekking tot de aanvraag. In het kader van het vooronderzoek voert de rapporteur een gesprek met de aanvrager. Tijdens dit gesprek wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag toe te lichten.

5.4 Externe rapportage

Wanneer de aanvraag hiertoe aanleiding geeft, kan de rapporteur een externe rapportage laten verrichten. Een externe rapportage wordt in ieder geval gevraagd wanneer de urgentieaanvraag in hoofdzaak gegrond is op de medische of psychosociale problematiek van de aanvrager en een beoordeling van deze aspecten noodzakelijk is om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. De externe rapportage maakt onderdeel uit van het rapport en is te beschouwen als een advies van een deskundige aan de commissie.

5.5 Urgentierapport

Op basis van het aanvraagformulier, het vooronderzoek en de eventuele externe rapportage, stelt de rapporteur een urgentierapport op ten behoeve van behandeling van de aanvraag door de commissie.

Het rapport bevat in ieder geval:

  • -

    de persoonsgegevens van de aanvrager en van de andere personen die deel uitmaken van zijn of haar huishouden;

  • -

    het woonverleden van de aanvrager, waaronder gegevens m.b.t. inschrijf- of woonduur;

  • -

    de omschrijving van het woonprobleem c.q. de reden voor de aanvraag;

  • -

    het huidig belastbaar inkomen;

  • -

    de huidige woonsituatie;

  • -

    een omschrijving van wat aanvrager heeft gedaan om de huidige situatie te voorkomen en op te lossen;

  • -

    een verhuurdersverklaring, voor zover van toepassing.

De aanvrager ontvangt een afschrift van het urgentierapport. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om zijn eigen visie op het rapport hiervan onderdeel te laten uitmaken. Wanneer een externe rapportage is uitgebracht, zoals bedoeld in artikel 5.4, dan maakt deze onderdeel uit van het rapport.

5.6 Termijn

Het rapport wordt uiterlijk drie weken na de aanvraagdatum doorgezonden aan het secretariaat. Deze termijn kan met ten hoogste twee weken verlengd worden wanneer:

  • -

    een externe rapportage gevraagd wordt;

  • -

    extern aanvullende informatie opgevraagd moet worden.

Over een verlenging van de termijn wordt aanvrager schriftelijk geïnformeerd.

Artikel 6 Behandeling van de aanvraag in de commissie

6.1 Samenstelling van de commissie tijdens behandeling

Bij de behandeling van de aanvraag in de commissie zijn de voorzitter en maximaal vier van de leden van de commissie aanwezig. De samenstelling van de commissie is zodanig dat de verschillende disciplines zo optimaal mogelijk vertegenwoordigd zijn.

6.2 Behandeling aanvraag

De commissie behandelt de aanvraag op basis van het rapport zoals dat door de rapporteur is aangeleverd bij de commissie. De commissie vergewist zich van de volledigheid van de aanvraag.

6.3 Nadere rapportage

Wanneer de aanvraag niet volledig is, dan houdt de commissie de behandeling aan voor nadere rapportage. De commissie stelt in dat geval een nadere termijn. De aanvrager wordt hierover schriftelijk geïnformeerd door het secretariaat.

6.4 Beraadslaging en besluitvorming

Om tot een besluit te komen is vereist dat de voorzitter en ten minste twee leden aan de beraadslaging hebben deelgenomen. De commissie betrekt in haar beoordeling van de aanvraag alle in het rapport aangeleverde relevante informatie. De voorzitter bevordert het bereiken van een unaniem standpunt dan wel optimale consensus. Ter bevordering van de eenheid van besluitvorming brengt de secretaris op verzoek of uit eigen beweging tijdens de beraadslaging en besluitvorming relevante informatie in over de besluitvorming in vergelijkbare gevallen. Tevens brengt de secretaris de reactie in van de aanvrager op het dossier. Zo nodig wordt beslist bij meerderheid van stemmen. Wanneer de stemmen staken, dan beslist de stem van de voorzitter. Van een minderheidsstandpunt wordt geen melding gemaakt in het besluit.

6.5 Termijn

De commissie neemt een besluit binnen vier weken nadat het rapport door het secretariaat van de commissie is ontvangen. Bij toepassing van art. 6.3 kan verlenging plaatsvinden met de nader gestelde termijn.

6.6 Besluitenregister

Van hetgeen tijdens de zitting besproken is, wordt geen verslag gemaakt. Van de besluiten die de commissie neemt, wordt door het secretariaat aantekening gemaakt in een besluitenregister.

6.7 Vertrouwelijkheid

De voorzitter en de leden gaan vertrouwelijk om met de urgentierapporten en met alle andere verkregen informatie. Voorzitter en leden van de commissie en de secretaris zijn tot geheimhouding verplicht over hetgeen in de zittingen van de commissie is besproken.

Artikel 7 Gevolgen van de besluitvorming

7.1 Bekendmaking van het besluit

Het besluit van de commissie wordt binnen twee weken na de zitting schriftelijk bekend gemaakt aan de aanvrager.

Het besluit bevat in ieder geval:

de datum waarop het besluit genomen is en de datum van verzending;

een omschrijving van de reden van aanvraag;

het besluit van de commissie en de motivering;

vermelding van de beroepsmogelijkheid zoals bedoeld in artikel 7.2.

Wanneer de aanvraag wordt toegekend, dan worden op het besluit de ingangsdatum van de urgentieverklaring en de periode van geldigheid van de urgentieverklaring aangegeven.

Daarbij wordt ook melding gemaakt van de bepalingen die verbonden zijn aan gebruikmaking van de urgentieverklaring, zoals omschreven in artikel 7.4-7.7. Het besluit wordt ondertekend door of namens de voorzitter en door de secretaris.

Een afschrift van het besluit wordt verzonden aan de corporatie waar de urgentieaanvraag is ingediend.

7.2 Beroep

Tegen het besluit van de urgentiecommissie staat beroep open bij de beroepscommissie.

De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken. De termijn begint op de dag na die waarop het besluit bekend is gemaakt.

7.3 Administratieve verwerking van het besluit

De corporatie waar de aanvraag is ingediend ontvangt een afschrift van het besluit.

Van een positief besluit wordt door de secretaris gelijktijdig met bekendmaking aan de aanvrager melding gedaan aan het bedrijf of de instelling dat in opdracht van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, de gemeenten en/of de corporaties de administratie en registratie van het woonruimteverdeelsysteem uitvoert.

Wanneer aan verlening van urgentie voorwaarden zijn verbonden, dan ontvangen eventueel betrokken derde partijen ook een afschrift van het besluit.

7.4 Urgentieverklaring

Een urgentieverklaring is vier maanden geldig. De verklaring is geldig voor het totale regionale woningaanbod waarop de Verordening van toepassing is, behalve voor woningen die op grond van de Verordening zijn uitgezonderd voor urgent woningzoekenden.

Een woningzoekende die in het bezit is van een urgentieverklaring heeft bij toewijzing voorrang op andere woningzoekenden, met uitzondering van herstructureringskandidaten.

Een woningzoekende die in het bezit is van een urgentieverklaring reageert zelf op aangeboden woningen, tenzij bij de urgentieverlening anders is bepaald.

Wanneer twee woningzoekenden met een urgentieverklaring reageren op dezelfde woning, dan gaat de houder van de urgentieverklaring met de oudste ingangsdatum voor.

Wanneer twee woningzoekenden met een urgentieverklaring die op dezelfde datum is toegekend reageren op dezelfde woning, dan heeft degene met de langste meettijd voorrang.

7.5 Verlenging geldigheidsduur urgentieverklaring

De woningzoekende met urgentie kan een verzoek indienen de urgentieperiode te verlengen met een termijn van maximaal drie maanden. Dit verzoek moet worden ingediend gedurende de laatste maand waarin de urgentieverklaring geldig is. Het verzoek wordt ingediend bij de corporatie waar ook de urgentieaanvraag is ingediend.

De corporatie stuurt het verzoek door aan het secretariaat van de commissie. De commissie neemt binnen twee weken na ontvangst een besluit. De al verleende urgentieverklaring behoudt zijn geldigheid van vier maanden, ook wanneer er aan het einde van die periode nog geen besluit over verlenging is genomen.

De commissie betrekt in haar beoordeling van het verzoek om verlenging het zoekgedrag van de woningzoekende na de datum van het besluit tot verlening van de urgentieverklaring.

Wanneer aan de woningzoekende al een passend aanbod is gedaan door de corporatie of wanneer de woningzoekende het woonprobleem op een andere manier had kunnen oplossen, dan wordt het verzoek tot verlenging afgewezen.

7.6 Intrekking urgentieverklaring

De commissie kan besluiten tot intrekking van de urgentieverklaring wanneer blijkt dat deze op grond van onjuiste of onvolledige informatie is toegekend. Dit besluit wordt schriftelijk meegedeeld aan de woningzoekende en in afschrift aan de betrokken corporatie.

7.7 Vervallen urgentieverklaring

Een urgentieverklaring vervalt:

door het accepteren van aangeboden woonruimte of door het anderszins vervallen van de noodzaak voor het verlenen van de urgentieverklaring;

door het overlijden van de houder van de urgentieverklaring.

7.8 Gevolgen weigering aangeboden woning

Wanneer de woningzoekende een door de corporatie aangeboden passende woning niet accepteert, dan maakt de corporatie hiervan binnen twee werkdagen melding bij het secretariaat van de commissie. In afwachting van een besluit van de commissie wordt de urgentieverklaring voorlopig ingetrokken. Binnen twee weken na ontvangst van deze melding, neemt de commissie een besluit over definitieve intrekking van de urgentieverklaring.

Dit besluit wordt schriftelijk meegedeeld aan de woningzoekende en in afschrift aan de betrokken corporatie.

Artikel 8 Verantwoording

8.1 Overleg met College van Bestuur

Minimaal eenmaal per jaar vindt er overleg plaats tussen een vertegenwoordiging van de commissie en een vertegenwoordiging van het College van Bestuur. Tijdens dit overleg is in ieder geval één van de voorzitters van de commissie aanwezig.

8.2 Jaarverslag

Jaarlijks stelt de commissie een verslag op van haar werkzaamheden.

Het jaarverslag bevat in ieder geval:

een globale verantwoording van de samenstelling en werkwijze van de commissie over het afgelopen jaar;

een overzicht van de behandelde urgentieaanvragen over het afgelopen jaar en de wijze van afhandeling daarvan;

een overzicht van de in het afgelopen jaar geconstateerde knelpunten in beleid en procedures;

een verantwoording van de gevallen waarin urgentie is verleend onder voorwaarden;

de wijze waarop verleende urgenties verzilverd worden.

Het jaarverslag wordt uiterlijk 1 mei van het jaar volgend op het verslagjaar afgerond.

Het jaarverslag wordt in ieder geval aangeboden aan de Stadsregioraad, het College van Bestuur, de gemeenten, de corporaties en de beroepscommissie.

Artikel 9 Slotbepalingen

9.1 Onvoorziene gevallen

Wanneer zich een situatie voordoet waarin dit reglement niet voorziet, dan neemt de commissie c.q. de voorzitter die beslissing welke het meest redelijk voorkomt en welke het beste aansluit bij de Verordening, het Uitvoeringsdocument en dit Reglement.

Over structurele gebreken of tekortkomingen in het reglement, die een regelmatige toepassing van dit artikellid tot gevolg hebben, wordt melding gemaakt in het jaarverslag van de commissie, dan wel tussentijds aan het College van Bestuur.

9.2 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking gelijktijdig met de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013.

9.3 Overgangsbepalingen

Dit reglement is van toepassing op de werkzaamheden van de commissie die plaatsvinden vanaf de datum van inwerkingtreding, ook wanneer het aanvragen om urgentie betreft die voor deze datum zijn ingediend. Wanneer toepassing van dit artikellid zou leiden tot een onevenredige benadeling van een aanvrager die nog voor de datum van inwerkingtreding zijn aanvraag heeft ingediend, dan is de commissie c.q. de voorzitter van de commissie bevoegd om het reglement dat tot de datum van invoering werking had, toe te passen.

9.4 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als “Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen”.

Verklarende woordenlijst

In dit reglement wordt verstaan onder:

Aanvraag Het verzoek tot verkrijging van een urgentieverklaring

Aanvrager De indiener van een verzoek tot verkrijging van een Urgentieverklaring

Beraadslaging Gedeelte van de zitting waarin de commissie tot besluitvorming komt

Beroepscommissie De Beroepscommissie woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (BCW)

Besluit Het op een aanvraag door de commissie genomen besluit

College van Bestuur Het dagelijks bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen

Commissie De Urgentiecommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (UCW)

Corporatie Iedere toegelaten instelling in de zin van artikel 70 van de Woningwet, welke werkzaam is binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen

Stadsregioraad Het algemeen bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen

Rapporteur De medewerker van de corporatie die belast is met het innemen van de aanvraag en met het vooronderzoek

Secretaris De secretaris van de commissie

Uitvoeringsdocument Uitvoeringsdocument woonruimteverdeling, een door het College van Bestuur vastgesteld document met betrekking tot het beleid inzake woonruimteverdeling en urgentieverlening

Urgentieverklaring Toekenning bij besluit van de status van urgent woningzoekende door de commissie dan wel door de beroepscommissie

Verordening De Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2012

Zitting Vergadering van de commissie tijdens welke urgentieverzoeken behandeld worden

Voorts zijn de begripsbepalingen van toepassing die gebruikt worden in de Verordening.

Algemene toelichting

1. Inleiding

Het Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (hierna te noemen “het reglement”) maakt – samen met het Reglement beroepsprocedure woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen – onderdeel uit van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen, die op 1 januari 2013 in werking treedt. Het reglement kan gezien worden als het “huishoudelijk reglement” van de urgentiecommissie. De commissie ontleent haar bestaan rechtstreeks aan de Huisvestingsverordening (“de Verordening”). De werkwijze van de commissie wordt samen met een aantal andere onderwerpen vastgelegd in de reglementen.

2. Plaats van de reglementen ten opzichte van verordening, uitvoeringsdocument en overeenkomsten

Dit reglement vormt samen met het Reglement beroepsprocedure bijlagen 1 en 2 bij de Verordening. Het urgentiebeleid is vastgelegd in het Uitvoeringsdocument. Het is niet wenselijk om het urgentiebeleid te incorporeren in de reglementen van de commissies. Daarmee wordt benadrukt dat beide commissies het beleid niet formuleren, maar dat zij het toepassen c.q. eraan toetsen. Ook voor de woningzoekenden is het belangrijk om dit onderscheid te kunnen maken. Dit verhoogt de legitimiteit en benadrukt de objectiviteit van het werk van de commissies.

Eén van de belangrijkste doelen van de totstandbrenging van de Regionale Huisvestingsverordening 2007 en nieuwe reglementen, was het creëren van een regime waarin de woningzoekende de beslissing op zijn urgentieverzoek in één instantie kan laten toetsen, namelijk door de beroepscommissie. In het regime daarvoor was dat ook de doelstelling.

Bij totstandkoming van de Huisvestingsverordening 2002 is getracht een enkelvoudige rechtsbescherming te bewerkstelligen door de regelingen voor urgentieverlening en rechtsbescherming onderdeel te laten zijn van de tussen gemeenten en corporaties af te sluiten overeenkomsten. De praktijk heeft uitgewezen dat dit werkt, maar slechts voor zover de overeenkomsten ook daadwerkelijk gesloten zijn. Het niet-gedwongen karakter van de overeenkomsten vormt de zwakke schakel in deze constructie. Op het moment dat de overeenkomsten er niet meer zijn, vloeit het hele systeem rechtstreeks uit de Verordening voort en is daarmee publiekrechtelijk van karakter. Daarmee staat – zo blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State – de publiekrechtelijke rechtsbescherming in twee instanties open. Het wordt niet nodig gevonden een rechtsbescherming in meer instanties in het leven te roepen. Tevens is het niet wenselijk dat de rechtsbescherming gedurende de looptijd van de Verordening kan wijzigen, afhankelijk van het al dan niet sluiten van huisvestingsovereenkomsten. Daarom is gezocht naar een stabieler systeem.

De basis hiervoor is gelegd in de Verordening 2007 en wordt met de Verordening 2013 gecontinueerd. Deze bevat belangrijke stimulerende voorwaarden om tot het sluiten van overeenkomsten over te gaan. Tevens is bepaald dat overeenkomsten die gesloten worden minimaal de regeling van urgentieverlening en de bijbehorende rechtsbescherming omvatten en dat alles wat in de Verordening is geregeld over deze onderwerpen tevens deel uitmaakt van de overeenkomsten.

Dit reglement maakt dus zowel deel uit van de Verordening, als van de huisvestingsovereenkomsten tussen gemeenten en corporaties.

3. Doel en doelgroepen van de reglementen

Het reglement heeft de volgende drie doelen:

Constitueren: duidelijkheid geven over alle relevante aspecten van de urgentiecommissie zelf, waaronder instelling, samenstelling, (her)benoeming, beëindiging van benoeming.

Regels geven met betrekking tot de behandeling van urgentieaanvragen

Regelen van verantwoording en verslaglegging: de urgentiecommissie is onafhankelijk en werkt zeer zelfstandig. De publieke verantwoordelijkheid van de Stadsregioraad en het College van Bestuur van de Stadsregio op het terrein van volkshuisvesting en woonruimteverdeling in de KAN-regio brengt met zich mee dat de commissie regelmatig in algemene termen en op hoofdlijnen verantwoording aflegt over haar werkzaamheden.

Het reglement heeft verschillende doelgroepen:

Belanghebbende burgers en hun vertegenwoordigers, in het bijzonder zij die een urgentieaanvraag willen indienen. Voor deze groepen bevat het reglement houvast m.b.t. de stappen die gezet moeten worden om een urgentieaanvraag in te dienen.

De commissie zelf (voorzitters, leden en secretariaat): zij ontlenen aan de reglementen duidelijkheid over hun taak en bevoegdheden en over de bij hun werkzaamheden te volgen werkwijzen en procedures. Tot deze doelgroep kunnen ook gerekend worden de rapporteurs van de corporaties, die verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van het rapport dat de basis vormt voor het besluit van de commissie.

Bestuurders van gemeenten en Stadsregio: doordat in het jaarverslag van de commissie verslag wordt gedaan over een aantal cruciale onderwerpen uit de reglementen, kunnen zij zich een beeld vormen van de werkzaamheden van de commissie en of die aan de gestelde doelen en eisen voldoen.

De betrokken corporaties.

4. Uitgangspunten en kwaliteitseisen

Voor het reglement gelden de volgende uitgangspunten en kwaliteitseisen.

  • 1.

    de procedures zijn niet-publiekrechtelijk;

  • 2.

    de uitgangspunten en regels van de Algemene wet bestuursrecht worden – waar nuttig en zinvol – analoog toegepast;

  • 3.

    de reglementen zijn in overeenstemming met de Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen en met de geformuleerde uitgangspunten voor het urgentiebeleid;

  • 4.

    de reglementen zijn juridische juist en houdbaar, consistent en zijn afgestemd op overige van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

  • 5.

    de reglementen zijn overzichtelijk en gebruiksvriendelijk;

  • 6.

    het taalgebruik is helder en eenduidig.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1

Als statutaire vestigingsplaats wordt gekozen het kantoor van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, aangezien de commissie door het College van Bestuur benoemd wordt. In de praktijk zal de commissie kantoor houden daar waar het secretariaat gevestigd is.

Artikel 1.2

Gezien de omvang van de werkzaamheden bestaat de commissie uit meer voorzitters en leden dan voor de behandeling van een urgentieaanvraag nodig zijn. Er wordt niet gewerkt met “kamers” met een vaste samenstelling. Dit betekent dat de commissie in een wisselende samenstelling van voorzitters en leden zitting houdt. De grootte van de totale commissie kan door het College van Bestuur aangepast worden aan de omvang van de werkzaamheden.

Artikel 1.3

De taakomschrijving is volledigheidshalve opgenomen. Het is een herhaling van wat ook al in de Verordening staat.

Artikel 1.4

De voorwaarden voor benoeming zijn opgenomen om een professionele en objectieve beoordeling van urgentieaanvragen te bevorderen.

Artikel 1.5

Dit artikellid regelt de benoemingsprocedure. Hiervoor wordt slechts een summiere regeling getroffen. Behalve in de situatie van benoeming van een geheel nieuwe commissie, wordt een vertegenwoordiging uit de commissie om advies gevraagd over de te benoemen kandidaten. Benoeming vindt plaats voor een periode van drie jaar met mogelijkheid om éénmaal te herbenoemen. Om de nodige wisseling in de samenstelling van de commissie te bevorderen wordt het niet wenselijk gevonden dat de zittingstijd voor voorzitters en leden langer dan zes jaar duurt.

Artikel 1.6

De benoeming kan op verschillende manieren eindigen. Voor het geval de benoeming wordt beëindigd wegens disfunctioneren, is tevens geregeld dat het College van Bestuur andere noodzakelijke maatregelen kan treffen.

Artikel 1.7

Het is wenselijk dat voorzitters en leden hun taak met enige regelmaat vervullen. Daarom wordt een beschikbaarheid verlangd van één tot twee maal per maand. Zowel voorzitters als leden hebben een inhoudelijke verantwoordelijkheid m.b.t. de te behandelen aanvragen.

Daarnaast hebben de voorzitters een aantal toegevoegde verantwoordelijkheden, waaronder vertegenwoordiging van de urgentiecommissie tijdens de zittingen van de beroepscommissie. De commissie treedt collegiaal – dat wil zeggen als één geheel – op, ook naar buiten toe. Ook bij een vertegenwoordiging van verschillende expertises, dienen zij eenzelfde belang.

Artikel 1.8

Voor de reguliere werkzaamheden ontvangen voorzitters en leden een vergoeding per bijgewoonde zitting. De hoogte van deze vergoeding wordt, in overleg met de corporaties, door het College van Bestuur vastgesteld en jaarlijks geïndexeerd met het CBS prijsindexcijfer. Voor zover het voorzitterschap met zich meebrengt dat buiten de zittingen om extra werkzaamheden verricht worden, staat daar een redelijke vergoeding tegenover. Ook deze vergoeding wordt door het College van Bestuur vastgesteld.

Artikel 2

Terminologisch wordt onderscheid gemaakt tussen “het secretariaat” (het geheel van de ten behoeve van de commissie geboden ondersteuning) en “de secretaris”, i.e. de persoon die een bepaalde zitting voorbereidt, daarbij aanwezig is en het “nawerk” verricht. Het secretariaat ondersteunt zowel de zittingen als de algemene werkzaamheden van de commissie, waaronder het samenstellen van het jaarverslag. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de commissie. Zij kan hiervoor derden inhuren.

Artikel 3

De commissie is gericht op bespreking van urgentieaanvragen en het nemen van besluiten op die aanvragen. Dit is de kerntaak van de commissie. Besluitvorming komt tot stand in overleg ter zitting. Daarnaast voert de commissie plenair overleg ter bevordering van de kwaliteit van de werkzaamheden.

Artikel 4.1

De keuze voor een privaatrechtelijk regime is slechts ingegeven teneinde onnodige procedures in verband met urgentieaanvragen te voorkomen. Het bestuursrechtelijke regime heeft ook veel voordelen, die vooral tot uiting komen in de toepasbaarheid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze wet biedt immers een helder procedureel kader voor de werkzaamheden van de commissie. Dit artikel is opgenomen om te bevorderen dat de voordelen van toepasbaarheid van de Awb optimaal zijn. Niet de hele Awb is van toepassing. Daarom moet gewerkt worden met een systeem van verwijzing. Om te voorkomen dat bij eventuele wijzigingen van de Awb ook deze reglementen aanpassing behoeven, is niet alleen verwezen naar de betreffende afdelingen, maar ook naar de daarin geregelde onderwerpen. Door het opnemen van dit artikellid heeft toepassing van de Awb een min of meer dwingend karakter gekregen. Belanghebbenden kunnen op grond van dit artikel en de verwijzing naar de specifieke bepalingen uit de Awb bij hun eventuele beroep als grond aanvoeren dat er strijd is opgetreden met dit artikellid wanneer er niet conform de betreffende bepalingen uit de Awb is gehandeld. Overigens zal voor de meeste bepalingen gelden dat – mocht er strijd zijn opgetreden (bijvoorbeeld doordat de motivering onvoldoende is) – dit in beroep niet automatisch leidt tot een toekenning van urgentie, maar dat het “gebrek” in de beroepsprocedure hersteld kan worden.

Artikel 4.2

Het aantal rechtstreeks van toepassing verklaarde artikelen is beperkt gehouden. In sommige gevallen kunnen ook andere onderdelen van de Awb van belang zijn. Het is aan de commissie om te beoordelen of andere onderdelen van de Awb toegepast kunnen worden. Maatstaf daarbij is dat toepassing van bepaalde artikelen moet bijdragen aan een goede en verantwoorde behandeling van aanvragen. Het gaat daarbij dan niet alleen om het belang van de aanvrager, maar ook om het algemene belang van een goed werkend systeem van urgentieverlening.

Artikel 5.1

Met het indienen van een aanvraag bij de corporatie begint het proces dat moet leiden tot een besluit door de commissie. In beginsel ligt de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van informatie en eventuele bewijsstukken bij aanvrager. De termijn voor afhandeling van de aanvraag gaat daarom pas lopen wanneer de aanvrager aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Vanwege het belang dat de aanvrager bij zijn of haar aanvraag heeft, is de hele procedure omgeven met de nodige waarborgen, die een zorgvuldige afhandeling moeten garanderen.

Artikel 5.2

De bijdrage dient als (gedeeltelijke) vergoeding in de kosten die aan behandeling van de aanvraag verbonden zijn en werpt tevens een zekere drempel op.

Artikel 5.3

Wanneer het tot een aanvraag komt, dan verricht de rapporteur het noodzakelijke vooronderzoek. Het is van belang dat de aanvrager op goede manier in de gelegenheid wordt gesteld zijn aanvraag toe te lichten. De aanvrager weet niet altijd welke gegevens en omstandigheden relevant zijn voor de commissie. De rapporteur kan de aanvrager waar nodig daarbij ondersteunen. Ook is niet iedere aanvrager in staat om zijn verhaal schriftelijk goed te verwoorden. Omdat de commissie de aanvrager zelf niet spreekt of hoort, fungeert de rapporteur als “oren en ogen” van de commissie. De rapporteur zal de mondelinge toelichting door de aanvrager op correcte wijze schriftelijk moeten weergeven.

Vanzelfsprekend kan de aanvrager zelf ook een schriftelijke toelichting geven.

Artikel 5.4

Wanneer een urgentieaanvraag berust op psychosociale dan wel (para)medische problematiek, dan is een uitgebreidere rapportage dan door de rapporteur geleverd kan worden noodzakelijk om tot een juiste beoordeling van de aanvraag te komen. Deze rapportages worden verzorgd door externen met specifieke deskundigheid zoals artsen en psychologen.

De rapportage mondt uit in bevindingen t.a.v. de door aanvrager naar voren gebrachte problematiek, maar niet in een advies over toekenning van urgentie. Een externe rapportage is niet vereist bij iedere geconstateerde psychische of (para)medische problematiek, maar wel wanneer de aanvraag in hoofdzaak op deze problematiek gegrond is.

Op genoemde terreinen zal de aanvrager vaak zelf (kopieën van) verklaringen of rapportages van behandelaars bijvoegen. De commissie zal deze documenten vaak niet zien als voldoende objectief om er conclusies aan te verbinden. Indien deze verklaringen deel uitmaken van het rapport dan neemt de Commissie er kennis van.

Artikel 5.5

Het urgentierapport is het belangrijkste document voor de commissie om tot een goed oordeel te komen. Dit artikellid bevat de minimumvereisten waaraan het rapport moet voldoen.

Artikel 5.6

Het artikellid geeft de gestelde termijn voor doorzending van de rapportage aan het secretariaat van de commissie. Hiermee is het aandeel van de corporatie in de aanvraagprocedure afgerond.

Artikel 6.1

Om een inhoudelijk optimale behandeling van de aanvraag te garanderen, is de commissie tijdens de zitting zo breed mogelijk samengesteld.

Artikel 6.2 en 6.3

Het aangeleverde rapport vormt de basis voor behandeling in de commissie. Omdat niet volledige aanvragen niet behandeld kunnen worden, moet de commissie zich een beeld vormen van de volledigheid van de rapportage. In de praktijk zal dit vaak door de secretaris worden gedaan voordat de aanvraag op de agenda wordt geplaatst. Wanneer bepaalde informatie ontbreekt, dan wordt de rapporteur om aanvulling gevraagd.

Artikel 6.4

Dit artikellid geeft een aantal aanwijzingen voor de besluitvorming door de commissie.

Artikel 6.5

Dit is een termijn van orde, maar geen fatale termijn. Overschrijding van de termijn heeft geen gevolgen voor de inhoud van het besluit.

Artikel 6.6

Er vindt geen verslaglegging van de zitting plaats. Het besluit dat aan aanvrager wordt gezonden, vormt voldoende weerslag van dat wat besproken is tijdens de behandeling.

Unaniem en niet-unaniem genomen besluiten worden op gelijke wijze bekendgemaakt aan de aanvrager. Van een minderheidsstandpunt wordt geen melding gemaakt in het besluit.

Artikel 6.7

Dit artikel geeft aan dat de inhoud van de urgentierapporten vertrouwelijk wordt behandeld.

Artikel 7.1

Het reglement sluit aan bij de bestuursrechtelijke regel dat een besluit pas werking kan krijgen nadat het op de juiste wijze bekend is gemaakt. Om die reden bevat dit artikellid een bepaling over de termijn van bekendmaking. Daarnaast worden minimumeisen gesteld aan de inhoud van het besluit. Het besluit kan zowel een toekenning van urgentie als een afwijzing van de aanvraag inhouden. Bij een toekenning van urgentie moet het besluit tevens aangeven de begin- en einddatum van de geldigheid van de periode gedurende welke de urgentie geldig is en overige voorwaarden die verbonden zijn aan gebruikmaking van de urgentie. De verordening geeft de mogelijkheid om een geclausuleerde urgentie toe te kennen. De clausulering bestaat dan bijvoorbeeld uit het toegewezen krijgen van een bepaald woningtype of de verplichting tot bepaalde begeleiding. Hier kunnen ook derde partijen bij betrokken zijn. Het is van belang dat degene aan wie urgentie wordt toegekend en eventuele betrokken derde partijen duidelijk op de hoogte zijn van de voorwaarden die aan die toekenning verbonden zijn.

Artikel 7.2

Tegen het besluit van de commissie staat beroep open bij de beroepscommissie. Het beroep moet gezien worden als “verlengde besluitvorming” en kan om die reden vergeleken worden met de bezwarenprocedure zoals de Awb die ook kent. De beroepscommissie doet een integrale heroverweging van het besluit van de urgentiecommissie. Daarbij staat niet voorop de vraag of de urgentiecommissie haar werk goed heeft gedaan, maar de vraag of bij heroverweging van alle bekende en eventuele nieuwe feiten en omstandigheden het besluit gehandhaafd blijft. De procedure bij de beroepscommissie wordt verder toegelicht in het Reglement beroepsprocedure woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Artikel 7.3

Wanneer het besluit leidt tot toekenning van een urgentieverklaring, dan dient dit ook administratief verwerkt te worden in het woonruimtezoek- en verdeelsysteem. De secretaris meldt het besluit bij de betreffende instelling en daar wordt gezorgd voor een tijdige verwerking, zodat de urgent woningzoekende ook zo snel mogelijk met de juiste status kan reageren op het woningaanbod.

Artikel 7.4

Dit artikellid bevat de gevolgen die aan verlening van een urgentieverklaring zijn verbonden.

Het woonruimteverdeelsysteem in de KAN-regio gaat er vanuit dat woningzoekenden zelf reageren op het woningaanbod. Als hoofdregel geldt dit ook voor urgent woningzoekenden.

Bij het verlenen van een geclausuleerde urgentie kan een bemiddelingsmethode gehanteerd worden. Het artikellid bevat verder enkele “voorrangsregels”.

Artikel 7.5

De urgent woningzoekende die na drie maanden nog geen woning heeft gevonden kan verzoeken om een verlenging van de urgentieperiode voor een termijn van drie maanden.

Dit verzoek wordt beoordeeld door de urgentiecommissie. De beoordeling van het verzoek zal zich voornamelijk richten op het zoekgedrag vanaf het moment van urgentieverlening.

Artikel 7.6 en 7.7

In een aantal gevallen is er aanleiding om een eerder verstrekte urgentieverklaring te herzien. De urgentieverklaring kan worden ingetrokken wanneer blijkt dat deze op grond van onjuiste of onvolledige informatie is toegekend. Hiervoor is een expliciet besluit van de commissie vereist op basis van een inhoudelijke beoordeling. Het zal dan moeten gaan om informatie die – indien deze bij toekenning van de urgentieverklaring bekend was geweest – met zich mee zou hebben gebracht dat de urgentieverklaring niet toegekend zou zijn. Daarnaast kan de urgentieverklaring vervallen in een aantal situaties waarin geen expliciet besluit vereist is. Het vervallen gebeurt min of meer “van rechtswege” indien de betreffende situatie zich voordoet.

Artikel 7.8

In aanvulling op de vorige artikelleden wordt hier een bijzondere situatie omschreven die kan leiden tot intrekking van de urgentieverklaring. Op de urgent woningzoekende rust de verplichting om een passende woning waar hij of zij op gereageerd heeft ook te accepteren. Doet hij of zij dit niet, dan wordt dit door de corporatie gemeld bij het secretariaat.

De urgentieverklaring wordt met onmiddellijke ingang voorlopig ingetrokken.

Binnen twee weken na deze melding zal de commissie een besluit nemen naar aanleiding van deze melding. Dit besluit kan inhouden dat de urgentieverklaring definitief wordt ingetrokken.

Artikel 8.1

In de algemene toelichting werd al verwezen naar het min of meer publieke karakter van de werkzaamheden van de commissie en op de positie ten opzichte van het College van Bestuur en de Stadsregioraad. Hierbij past dat (een vertegenwoordiging van) de commissie minimaal eenmaal per jaar overleg voert met een vertegenwoordiging van het College van Bestuur.

Artikel 8.2

De commissie voert het beleid met betrekking tot urgentieverlening uit zoals dat in de Stadsregio Arnhem Nijmegen is vastgelegd. Het jaarverslag van de commissie biedt de mogelijkheid om hiervan verslag te doen en geeft daarmee inzicht in de vraag hoe het urgentiebeleid in de praktijk uitpakt. Daartoe is het niet alleen nodig om inzicht te geven in de aantallen urgentieaanvragen en de manier waarop deze afgehandeld zijn, maar ook van geconstateerde knelpunten in beleid en in procedures. Daarbij wordt speciale aandacht gegeven aan de urgenties die onder voorwaarde verleend zijn.

Artikel 9

Dit artikel bevat een aantal slotbepalingen.

Verklarende woordenlijst.

Geeft een definitie van een aantal niet-algemene begrippen die in het reglement gebruikt worden. Omdat de reglementen als bijlage onderdeel uitmaken van de Verordening, zijn de begripsbepalingen uit dat document ook van toepassing.

REGLEMENT BEROEPSPROCEDURE WOONRUIMTEVERDELING

Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013

Vastgesteld in de Stadsregioraad van 28 juni 2012

Artikel 1 De commissie

1.1 Vestigingsplaats

De commissie is gevestigd op het kantoor van de Stadsregio Arnhem Nijmegen

1.2 Samenstelling

De commissie bestaat uit twee tot vier voorzitters en maximaal twaalf leden. Afhankelijk van structurele wijzigingen in de omvang van de werkzaamheden van de commissie kan het College van Bestuur besluiten meer of minder leden te benoemen. Eén of meer leden van de commissie kunnen worden benoemd als plaatsvervangend voorzitter.

1.3 Taak en verantwoordelijkheid

De commissie heeft tot taak het beoordelen van en beslissen op beroepschriften welke ingediend zijn tegen besluiten van de urgentiecommissie alsmede het beoordelen van en beslissen op beroepschriften welke ingediend zijn tegen WRV-besluiten van corporaties.

De commissie draagt verantwoordelijkheid voor de gehele beroepsprocedure en is bevoegd overige participanten in dat proces op hun verantwoordelijkheden aan te spreken.

1.4 Voorwaarden voor benoeming

Het College van Bestuur stelt een geschiktheidsprofiel vast voor de functies van voorzitter en lid van de commissie.

Voor benoeming gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    De voorzitters en leden worden benoemd op basis van hun professionele en maatschappelijke kennis en ervaring;

  • -

    Daarbij geldt dat de voorzitters en leden een bijzondere kennis en ervaring hebben op ten minste één van de volgende terreinen: medisch/gezondheidszorg, sociaal-maatschappelijke dienstverlening, juridische zaken, volkshuisvesting;

  • -

    Voorzitters en leden zijn niet werkzaam voor of onder verantwoordelijkheid van één van de deelnemende corporaties;

  • -

    Voorzitters en leden vervullen geen andere hoofd- of nevenfuncties welke strijdig kunnen zijn met het naar behoren uitoefenen van het lidmaatschap van de commissie.

Het College van Bestuur kan gemotiveerd afwijken van deze bepalingen.

1.5 Benoeming en herbenoeming

Voorzitters en leden worden benoemd door het College van Bestuur. Alvorens tot benoeming over te gaan, wint het College van Bestuur – zo mogelijk – het advies in van een benoemingscommissie waarin ten minste één voorzitter van de commissie en één medewerker van het secretariaat zitting hebben.

Benoeming vindt plaats voor een periode van drie jaar.

Op hun verzoek kunnen voorzitters en leden - na een positief advies van de benoemingscommissie - éénmaal herbenoemd worden voor een periode van drie jaar.

1.6 Beëindiging van benoeming

Beëindiging van benoeming vindt plaats:

Na het verstrijken van de benoemingsperiode, tenzij er sprake is van herbenoeming zoals bedoeld in artikel 1.5.

Tussentijds op eigen verzoek, waarbij in overleg met het College van Bestuur een redelijke termijn wordt gehanteerd.

Tussentijds bij besluit van het College van Bestuur. Dit besluit wordt schriftelijk meegedeeld.

Daarbij geeft het College van Bestuur aan wat de reden van het besluit is en per welke datum de beëindiging van de benoeming ingaat.

Wanneer de reden van tussentijdse beëindiging van de benoeming gelegen is in disfunctioneren van betrokkene, dan kan het College van Bestuur tevens die besluiten nemen welke zij noodzakelijk acht in het belang van een goede voortgang van de werkzaamheden van de commissie.

Door de commissie wordt een rooster van aftreden opgesteld en bijgehouden. Het rooster wordt zodanig opgesteld dat de continuïteit in de werkzaamheden van de commissie gewaarborgd is.

1.7 Taken en verantwoordelijkheden van voorzitters en leden

De voorzitters en leden stellen zich beschikbaar voor gemiddeld één tot twee zittingen van de commissie per maand. Voorzitters en leden maken collegiaal deel uit van de commissie. Voorzitters en leden zijn verantwoordelijk voor een goede voorbereiding van de zittingen. Zij vervullen hun taak objectief en zonder vooringenomenheid.

De voorzitters zijn verantwoordelijk voor:

  • -

    het goed functioneren van de commissie;

  • -

    een optimale participatie van de leden van de commissie;

  • -

    de algehele kwaliteit van de werkzaamheden van de commissie;

  • -

    externe vertegenwoordiging van de commissie;

  • -

    de samenstelling van het jaarverslag van de commissie.

1.8 Vergoeding

De voorzitters en leden ontvangen een vergoeding voor het voorbereiden en bijwonen van de zittingen van de commissie en een redelijke vergoeding voor gemaakte reis- en eventuele overige kosten. De hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het College van Bestuur en jaarlijks geïndexeerd met het CBS prijsindexcijfer. Daarnaast ontvangen de voorzitters een vergoeding voor de extra werkzaamheden welke zij in het kader van het voorzitterschap verrichten.

Artikel 2 Het secretariaat van de commissie

2.1 Het secretariaat

De commissie wordt in haar werkzaamheden ondersteund door het secretariaat. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de levering van de ondersteuning. Voor het verzorgen van de ondersteuning kan het College van Bestuur derde partijen inschakelen, welke op grond van overeenkomst de ondersteuning leveren.

2.2 Taken en bevoegdheden van de secretaris

Ter ondersteuning van de commissie worden één of meer personen als secretaris aangewezen.

De secretaris van de commissie is verantwoordelijk voor het verzamelen van de beroepschriften, het opstellen van de agenda van de zittingen, het uitnodigen van belanghebbenden en derden, de verslaglegging, het opstellen, de bekendmaking en archivering van de beroepschriften en besluiten. De secretaris is aanwezig tijdens de zittingen en tijdens overige overlegvormen van de commissie.

Voor zover de werkzaamheden van de secretaris betrekking hebben op een bepaalde zitting, werkt de secretaris onder verantwoordelijkheid van de betreffende voorzitter. De secretaris volgt de redelijke aanwijzingen van de voorzitter op.

Het secretariaat ondersteunt de voorzitters bij hun algemene werkzaamheden, waaronder de samenstelling van het jaarverslag.

Artikel 3 De werkwijze van de commissie

3.1 Overleg ter zitting

De commissie heeft overleg ter zitting zo vaak als nodig is om binnen de gestelde termijn tot besluitvorming te komen over de aan de commissie voorgelegde beroepschriften.

Het overleg wordt geleid door de voorzitter. Ter zitting zijn de voorzitter en twee leden van de commissie aanwezig.

3.2 Plenair overleg

Ten minste één maal per jaar voert de commissie een plenair overleg. Dit overleg wordt voorgezeten door één van de voorzitters en bijgewoond door het secretariaat van de commissie. Tijdens dit overleg komen aan de orde:

  • -

    de algehele gang van zaken binnen de commissie;

  • -

    de gang van zaken tijdens de zittingen van de commissie;

  • -

    de kwaliteit van de werkzaamheden;

  • -

    de samenwerking tussen commissie en secretariaat;

  • -

    de samenwerking met eventuele andere betrokken partijen;

  • -

    eventueel geconstateerde knelpunten in procedure en beleid;

  • -

    overige van belang zijnde onderwerpen.

Van het overleg wordt een verslag gemaakt dat ter kennis wordt gebracht van het College van Bestuur.

3.3 Toetsingskader

De commissie hanteert in al haar werkzaamheden het regionale toetsingskader, dat bestaat uit de Verordening, het Uitvoeringsdocument en de Reglementen.

Artikel 4 Toepassing Algemene wet bestuursrecht

4.1 Analoge toepassing

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden naar analogie toegepast op de werkzaamheden van de commissie, tenzij in Verordening of Reglement hier expliciet van afgeweken wordt. Meer bepaald gaat het om de bepalingen uit de volgende onderdelen van de Awb:

Afdeling 2.1 Algemene bepalingen m.b.t. verkeer tussen burgers en overheid

Afdeling 3.2 Zorgvuldigheid en belangenafweging

Afdeling 3.6 Bekendmaking en mededeling

Afdeling 3.7 Motivering

Afdeling 6.2 Overige algemene bepalingen over bezwaar en beroep (m.u.v. art. 6:4)

Afdeling 7.2 Bijzondere bepalingen over bezwaar (m.u.v. art. 7:13 en 7:15)

4.2 Overige toepassing

Overige bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht kunnen toepassing krijgen indien en voor zover dit in het belang is van een goede en verantwoorde behandeling van beroepschriften, dit ter beoordeling van de commissie.

Artikel 5 Het beroepschrift

5.1 Indiening van een beroepschrift

Belanghebbenden kunnen een beroepschrift indienen tegen:

  • -

    een besluit op een aanvraag om urgentie, of enig ander besluit van de urgentiecommissie;

  • -

    een WRV-besluit.

Een beroepschrift kan worden ingediend door een gemachtigde. Van een gemachtigde kan een schriftelijke machtiging verlangd worden.

Het beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat de belanghebbende kennis heeft kunnen nemen van het besluit waartegen hij beroep wil instellen.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

  • a.

    de naam en het adres van de indiener;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht;

  • d.

    de gronden van het beroep.

5.2 Bijdrage

Voor het in behandeling nemen van de aanvraag is aanvrager op grond van de Verordening een bijdrage verschuldigd, welke hij moet voldoen aan de betreffende corporatie.

De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld door de Stadsregioraad en jaarlijks aangepast op basis van de CBS prijsindex en naar boven afgerond op hele euro’s.

5.3 Plaatsing op de agenda van de zitting

De commissie stelt de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord over het beroepschrift. Hiertoe wordt het beroepschrift op de agenda van de zitting geplaatst. Belanghebbende en zijn gemachtigde worden uiterlijk drie weken na ontvangst van het beroepschrift uitgenodigd. De hoorzitting vindt uiterlijk vijf weken na ontvangst van het beroepschrift plaats.

Voor de hoorzitting wordt tevens uitgenodigd een vertegenwoordiger van:

  • -

    de urgentiecommissie, wanneer het een urgentiebesluit betreft;

  • -

    de betreffende corporatie, wanneer het een WRV-besluit betreft.

De vertegenwoordiger treedt als verweerder op tijdens de hoorzitting.

Samen met de uitnodiging wordt aan belanghebbende een afschrift van de op zijn zaak betrekking hebbende stukken verzonden, voor zover de redelijke belangen van derden daardoor niet geschaad worden.

Reglement Beroepsprocedure Woonruimteverdeling 51

Artikel 6 Behandeling van het beroepschrift door de commissie

6.1 Samenstelling van de commissie tijdens de zitting

Tijdens de zitting bestaat de commissie uit een voorzitter en twee leden.

Tijdens de hoorzitting dient de commissie te bestaan uit één voorzitter en ten minste één lid.

6.2 Openbaarheid, toelating tot de hoorzitting en vertrouwelijkheid

De zittingen van de commissie, waaronder de hoorzitting en de beraadslagingen, zijn niet openbaar.

Tot de hoorzitting worden in ieder geval toegelaten:

  • -

    belanghebbende;

  • -

    de gemachtigde;

  • -

    verweerder zoals bedoeld in artikel 5 lid 3.

Wanneer de gemachtigde geen advocaat is en zonder belanghebbende verschijnt, dient deze een door belanghebbende ondertekende schriftelijke volmacht te overleggen. De voorzitter kan – op verzoek van belanghebbende – ook andere personen tot de hoorzitting toelaten. Toelating tot de hoorzitting kan geweigerd worden indien redelijkerwijs verwacht wordt dat dit de gang van zaken tijdens de hoorzitting kan verstoren.

De voorzitter en leden van de commissie, de secretaris en verweerder gaan vertrouwelijk om met de informatie uit het dossier en met hetgeen tijdens de zitting aan de orde komt.

6.3 Werkwijze van de commissie tijdens de hoorzitting

De hoorzitting heeft tot doel:

  • -

    belanghebbende de gelegenheid te geven een toelichting te geven op het beroepschrift;

  • -

    verweerder de gelegenheid te geven een toelichting te geven op het bestreden besluit;

  • -

    de commissie de gelegenheid te geven zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen van het aan haar voorgelegde beroepschrift en de daaraan ten grondslag liggende situatie.

De voorzitter leidt de hoorzitting. Hij ziet erop toe dat belanghebbende en verweerder hun standpunt naar voren kunnen brengen en dat de commissie in staat is de noodzakelijke informatie te vergaren. Tevens ziet hij er op toe dat de voor de hoorzitting uitgetrokken tijd in beginsel niet overschreden wordt.

6.4 Beraadslaging en besluitvorming

Na afloop van de hoorzitting beraadslaagt en beslist de commissie over het ingediende beroep. De beraadslaging vindt plaats op basis van alle beschikbare informatie en hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht.

De voorzitter bevordert het bereiken van een unaniem standpunt dan wel optimale consensus.

Zo nodig wordt beslist bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, dan beslist de stem van de voorzitter. Van een minderheidsstandpunt wordt geen melding gemaakt in het besluit.

6.5 Rol en taak secretaris

De secretaris maakt het verslag van de hoorzitting.

Ter bevordering van de eenheid van besluitvorming brengt de secretaris op verzoek of uit eigen beweging tijdens de beraadslaging en besluitvorming relevante informatie over de besluitvorming in vergelijkbare gevallen in.

Van hetgeen tijdens de zitting besloten is, wordt een besluitenregister aangehouden.

Artikel 7 Gevolgen van de besluitvorming

7.1 Beslistermijn en bekendmaking van het besluit

De commissie neemt binnen zeven weken na ontvangst van het beroepschrift een besluit. Deze termijn kan worden opgeschort met een door de commissie te bepalen termijn indien nader onderzoek moet worden gedaan. De termijn van opschorting kan maximaal drie weken bedragen.

Een week na het nemen van het besluit ontvangt belanghebbende een eerste bericht over het genomen besluit. Het gemotiveerde besluit van de commissie wordt binnen drie weken na besluitvorming schriftelijk bekend gemaakt aan belanghebbende en aan verweerder.

Het verslag van de hoorzitting wordt samen met het besluit bekendgemaakt.

De verweerder ontvangt een afschrift van het besluit en van het verslag van de hoorzitting.

7.2 Het besluit

Het besluit kan luiden:

  • -

    onbevoegdheid van de commissie

  • -

    niet-ontvankelijkheid van het beroep

  • -

    (gedeeltelijke) gegrondheid dan wel ongegrondheid van het beroep

Indien het beroep ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Nieuwe feiten en omstandigheden worden in de besluitvorming betrokken.

Bij een gegrondverklaring van een beroep tegen een urgentiebesluit, herroept de commissie het bestreden besluit en neemt het in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Artikel 7 van het Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen is in dat geval van toepassing.

Bij een gegrondverklaring van een beroep tegen een WRV-besluit, wordt de zaak terugverwezen naar de corporatie teneinde – met inachtneming van het besluit van de commissie – een nieuw besluit te nemen. Het besluit van de commissie geldt daarbij dan als een bindend advies.

Het besluit bevat in ieder geval:

  • -

    de datum waarop het besluit genomen is, alsmede de datum van verzending;

  • -

    een korte omschrijving van het beroep en de gronden;

  • -

    het besluit van de commissie alsmede de motivering.

Wanneer het besluit op beroep over een urgentieaanvraag leidt tot het toekennen van een urgentie, dan wordt op het besluit aangegeven de ingangsdatum van de geldigheid van de urgentieverklaring alsmede de periode van geldigheid van de urgentieverklaring.

Tevens wordt daarbij melding gemaakt van de bepalingen die zijn verbonden aan gebruikmaking van de urgentieverklaring, zoals omschreven in artikel 7.4-7.7 van het Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Het besluit wordt ondertekend door of namens de voorzitter en door de secretaris.

7.3 Geen rechtsmiddel tegen het besluit

Tegen het besluit van de beroepscommissie staat geen rechtsmiddel open.

7.4 Administratieve verwerking van het besluit

De corporatie waar de aanvraag om urgentie is ingediend ontvangt een afschrift van het besluit.

Van een positief besluit wordt door de secretaris gelijktijdig met bekendmaking aan de aanvrager melding gedaan aan het bedrijf of de instelling dat in opdracht van de stadsregio, de gemeenten en/of de corporaties de administratie en registratie van het woonruimteverdeelsysteem uitvoert.

Artikel 8 Verantwoording

8.1 Overleg met College van Bestuur

Minimaal eenmaal per jaar vindt er overleg plaats tussen een vertegenwoordiging van de commissie en een vertegenwoordiging van het College van Bestuur. Tijdens dit overleg is in ieder geval één van de voorzitters van de commissie aanwezig.

8.2 Jaarverslag van werkzaamheden van de commissie

Jaarlijks stelt de commissie een verslag op van haar werkzaamheden.

Het jaarverslag bevat in ieder geval:

- een globale verantwoording van de samenstelling en werkwijze van de commissie over het afgelopen jaar;

- een overzicht van de behandelde beroepschriften over het afgelopen jaar en de wijze van afhandeling daarvan;

- een overzicht van de in het afgelopen jaar geconstateerde knelpunten in beleid en procedures;

- een verantwoording van de gevallen waarin urgentie is verleend onder voorwaarden.

Het jaarverslag wordt uiterlijk 1 mei van het jaar volgend op het verslagjaar afgerond.

Het jaarverslag wordt in ieder geval aangeboden aan de Stadsregioraad, het College van Bestuur, de gemeenten, de corporaties en de urgentiecommissie.

Artikel 9 Slotbepalingen

9.1 Onvoorziene gevallen

Wanneer zich een situatie voordoet waarin dit reglement niet voorziet, dan neemt de commissie c.q. de voorzitter die beslissing welke het meest redelijk voorkomt en welke het beste aansluit bij de Verordening, het Uitvoeringsdocument en dit Reglement.

Over structurele gebreken of tekortkomingen in het reglement die een regelmatige toepassing van dit artikellid tot gevolg hebben, wordt melding gemaakt in het jaarverslag van de commissie, dan wel tussentijds aan het College van Bestuur.

9.2 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking gelijktijdig met de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2012.

9.3 Overgangsbepalingen

Dit reglement is van toepassing op de werkzaamheden van de commissie die plaatsvinden vanaf de datum van inwerkingtreding, ook wanneer het beroepschriften betreft die voor deze datum zijn ingediend. Wanneer toepassing van dit artikellid zou leiden tot een onevenredige benadeling van een belanghebbende die nog voor de datum van inwerkingtreding zijn beroepschrift heeft ingediend, dan is de commissie c.q. de voorzitter van de commissie bevoegd om het reglement dat tot de datum van invoering werking had, toe te passen.

9.4 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als “Reglement beroepsprocedure woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen”.

Verklarende woordenlijst

In dit reglement wordt verstaan onder:

Belanghebbende(n) De natuurlijke persoon of personen wier belang rechtstreeks betrokken is bij een besluit van de urgentiecommissie of van een corporatie in het kader van het woonruimteverdeelsysteem

Beraadslaging Gedeelte van de zitting waarin de commissie tot besluitvorming komt

Beroepschrift Het door een woningzoekende ingediende beroep tegen een beslissing van de urgentiecommissie dan wel tegen een beslissing van een corporatie in het kader van de woonruimteverdelingssystematiek

College van Bestuur Het dagelijks bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen

Commissie De Beroepscommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (BCW)

Corporatie Iedere toegelaten instelling in de zin van artikel 70 van de Woningwet, welke werkzaam is binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen

Gemachtigde Degene die namens de belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend dan wel die namens belanghebbende op de hoorzitting verschijnt

Hoorzitting Gedeelte van de zitting waarin belanghebbende en verweerder gehoord worden over het bestreden besluit

Stadsregioraad Het algemeen bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen

Secretaris De secretaris van de beroepscommissie

Uitvoeringsdocument Uitvoeringsdocument woonruimteverdeling, een door het College van Bestuur vastgesteld document met betrekking tot het beleid inzake woonruimteverdeling en urgentieverlening

Urgentiebesluit Het op verzoek tot verkrijging van een urgentieverklaring door de urgentiecommissie genomen besluit

Urgentiecommissie De Urgentiecommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (UCW)

Urgentieverklaring Toekenning bij besluit van de status van urgent woningzoekende door de commissie dan wel door de urgentiecommissie.

Verordening De regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2012

WRV-besluit Het door de corporatie genomen besluit met betrekking tot uitvoering van het woonruimteverdeelsysteem

Zitting Vergadering van de commissie tijdens welke beroepschriften behandeld worden

Voorts zijn de begripsbepalingen van toepassing die gebruikt worden in de Verordening.

Algemene toelichting

1. Inleiding

Het Reglement beroepsprocedure woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (hierna te noemen “het reglement”) maakt – samen met het Reglement urgentieaanvragen woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen – onderdeel uit van Woonruimteverordening voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen, welke op 1 januari 2013 in werking treedt. Het reglement kan gezien worden als het “huishoudelijk reglement “van de Beroepscommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen. De commissie ontleent haar bestaan rechtstreeks aan de Huisvestingsverordening (“de Verordening”).

De werkwijze van de commissie en een aantal andere onderwerpen wordt geregeld in de reglementen, die als bijlage onderdeel uitmaken van de Verordening.

2. Plaats van de reglementen ten opzichte van verordening en overeenkomsten

Dit reglement vormt samen met het Reglement urgentieaanvragen bijlagen 1 en 2 bij de Verordening. Het urgentiebeleid is vastgelegd in het Uitvoeringsdocument. Het is niet wenselijk om het urgentiebeleid te incorporeren in de reglementen van de commissies. Daarmee wordt benadrukt dat de beide commissies het beleid niet formuleren, maar dat zij het toepassen c.q. eraan toetsen. Ook voor de woningzoekenden is het belangrijk om dit onderscheid duidelijk te kunnen maken. Dit verhoogt de legitimiteit en benadrukt de objectiviteit van het werk van de commissies.

Eén van de belangrijkste doelen van de totstandbrenging van de Regionale Huisvestingsverordening 2007 en nieuwe reglementen, was het creëren van een regime waarin de woningzoekende de beslissing op zijn urgentieverzoek in één instantie kan laten toetsen, namelijk door de beroepscommissie. In het regime daarvoor was dat ook de doelstelling.

Bij totstandkoming van de Huisvestingsverordening 2002 is getracht een enkelvoudige rechtsbescherming te bewerkstelligen door de regelingen voor urgentieverlening en rechtsbescherming onderdeel te laten zijn van de tussen gemeenten en corporaties af te sluiten overeenkomsten. De praktijk heeft uitgewezen dat dit werkt, maar slechts voor zover de overeenkomsten ook daadwerkelijk gesloten zijn. Het niet-gedwongen karakter van de overeenkomsten vormt de zwakke schakel in deze constructie. Op het moment dat de overeenkomsten er niet meer zijn, vloeit het hele systeem rechtstreeks uit de Verordening voort en is daarmee publiekrechtelijk van karakter. Daarmee staat – zo blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State – de publiekrechtelijke rechtsbescherming in twee instanties open.

Het wordt niet nodig gevonden een rechtsbescherming in meer instanties in het leven te roepen. Tevens is het niet wenselijk dat de rechtsbescherming gedurende de looptijd van de Verordening kan wijzigen, afhankelijk van het al dan niet sluiten van huisvestingsovereenkomsten.

Daarom is gezocht naar een stabieler systeem. De basis hiervoor is gelegd in de Verordening. Deze bevat belangrijke stimulerende voorwaarden om tot het sluiten van overeenkomsten over te gaan. Tevens is bepaald dat overeenkomsten die gesloten worden minimaal de regeling van urgentieverlening en de bijbehorende rechtsbescherming omvatten en dat alles wat in de Verordening is geregeld over deze onderwerpen tevens deel uitmaakt van de overeenkomsten.

Dit reglement maakt dus zowel deel uit van de Verordening, als van de huisvestingsovereenkomsten tussen gemeenten en corporaties.

3. Doel en doelgroepen van de reglementen

Het reglement heeft de volgende drie doelen:

  • -

    Constitueren: duidelijkheid geven over alle relevante aspecten van de beroepscommissie zelf, waaronder instelling, samenstelling, (her)benoeming, beëindiging van benoeming.

  • -

    Procesregels geven met betrekking tot de behandeling van beroepschriften.

  • -

    Regelen van verantwoording en verslaglegging: de beroepscommissie is onafhankelijk en werkt zeer zelfstandig. De publieke verantwoordelijkheid van de Stadsregioraad en het College van Bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen op het terrein van volkshuisvesting en woonruimteverdeling in de Stadsregio brengt met zich mee dat de commissie regelmatig in algemene termen en op hoofdlijnen verantwoording aflegt over haar werkzaamheden.

Het reglement heeft verschillende doelgroepen:

  • -

    Belanghebbende burgers en hun vertegenwoordigers: zij die een beroepschrift willen indienen m.b.t. een besluit over woonruimteverdeling. Voor deze groepen bevat het reglement houvast m.b.t. de stappen die gezet kunnen worden om een beroepschrift in te dienen.

  • -

    De commissie zelf (voorzitters, leden en secretariaat): zij ontlenen aan de reglementen duidelijkheid over hun taak en bevoegdheden en over de bij hun werkzaamheden te volgen werkwijzen en procedures.

  • -

    Bestuurders (van gemeenten en de Stadsregio): doordat in het jaarverslag van de commissie verslag wordt gedaan over een aantal cruciale onderwerpen uit de reglementen, kunnen zij zich een beeld vormen van de werkzaamheden van de commissie en of die aan de gestelde doelen en eisen voldoen.

4. Uitgangspunten en kwaliteitseisen

Voor het reglement gelden de volgende uitgangspunten en kwaliteitseisen.

  • 1.

    de procedures zijn niet-publiekrechtelijk;

  • 2.

    de uitgangspunten en regels van de Algemene wet bestuursrecht worden – waar nuttig en zinvol – analoog toegepast;

  • 3.

    de reglementen zijn in overeenstemming met de Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen en met de geformuleerde uitgangspunten voor het urgentiebeleid;

  • 4.

    de reglementen zijn juridische juist en houdbaar en zijn afgestemd op overige van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

  • 5.

    de reglementen zijn overzichtelijk en gebruiksvriendelijk;

  • 6.

    het taalgebruik is helder en eenduidig.

  • 5.

    Terminologie: naam van commissie en reglement

De Beroepscommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (afgekort BCW) neemt de plaats in van de “Regionale Klachtencommissie”. De nieuwe naam kent zowel een correcte inhoudelijke component onder toevoeging van een relevante geografische aanduiding.

De naam van het reglement is zodanig gekozen, dat deze in de kern weergeeft waar het om gaat. Daarbij wordt de nadruk gelegd op het proces van de werkzaamheden van de commissie en niet op de commissie zelf.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1.1

Als statutaire vestigingsplaats wordt gekozen het kantoor van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, aangezien de commissie door het College van Bestuur benoemd wordt. In de praktijk zal de commissie kantoor houden daar waar het secretariaat gevestigd is.

Artikel 1.2

Gezien de omvang van de werkzaamheden bestaat de commissie uit meer voorzitters en leden dan voor de behandeling van beroepschriften nodig zijn. Er wordt niet gewerkt met `kamers` met een vaste samenstelling. Dit betekent dat de commissie in een wisselende samenstelling van voorzitters en leden zitting houdt. De grootte van de totale commissie kan door het College van Bestuur aangepast worden aan de omvang van de werkzaamheden.

Artikel 1.3

De taakomschrijving is volledigheidshalve opgenomen. Het is een herhaling van wat ook al in de Verordening staat.

Artikel 1.4

De voorwaarden voor benoeming zijn opgenomen om een objectieve beoordeling van beroepschriften te bevorderen.

Artikel 1.5

Dit artikellid regelt de benoemingsprocedure. Hiervoor wordt slechts een summiere regeling getroffen. Behalve in de situatie van benoeming van een geheel nieuwe commissie, wordt een vertegenwoordiging uit de commissie om advies gevraagd over de te benoemen kandidaten. Benoeming vindt plaats voor een periode van drie jaar met mogelijkheid om éénmaal te herbenoemen. Om enige wisseling in de samenstelling van de commissie te bevorderen wordt het niet wenselijk gevonden dat de zittingstijd voor voorzitters en leden langer dan zes jaar duurt.

Artikel 1.6

De benoeming kan op verschillende wijze eindigen. Voor het geval de benoeming wordt beëindigd wegens disfunctioneren, is tevens geregeld dat het College van Bestuur andere noodzakelijke maatregelen kan treffen.

Artikel 1.7

Het is wenselijk dat voorzitters en leden hun taak met enige regelmaat vervullen. Daarom wordt een beschikbaarheid verlangd van een tot twee maal per maand. Zowel voorzitters als leden hebben een inhoudelijke verantwoordelijkheid m.b.t. de te behandelen beroepschriften.

Daarnaast hebben de voorzitters een aantal toegevoegde verantwoordelijkheden.

De commissie treedt collegiaal – dat wil zeggen als één geheel – op, ook naar buiten toe. Ook bij een vertegenwoordiging van verschillende expertises, dienen zij eenzelfde belang.

Artikel 1.8

Voor hun reguliere werkzaamheden ontvangen voorzitters en leden een vergoeding per bijgewoonde zitting. De hoogte van deze vergoeding wordt, in overleg met de corporaties, door het College van Bestuur vastgesteld en jaarlijks geïndexeerd met het CBS prijsindexcijfer. Voor zover het voorzitterschap met zich meebrengt dat buiten de zittingen om extra werkzaamheden verricht worden, staat daar een redelijke vergoeding tegenover. Ook deze vergoeding wordt door het College van Bestuur vastgesteld.

Artikel 2

Terminologisch wordt onderscheid gemaakt tussen “het secretariaat” (het geheel van de ten behoeve van de commissie geboden ondersteuning) en “de secretaris”, i.e. de persoon die een bepaalde zitting voorbereidt, daarbij aanwezig is en het “nawerk” verricht. Het secretariaat ondersteunt zowel de zittingen als de algemene werkzaamheden van de commissie, waaronder het samenstellen van het jaarverslag. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de commissie. Zij kan hiervoor derden inhuren.

Artikel 3

De commissie is gericht op behandeling van beroepschriften en het nemen van besluiten op die beroepschriften. Dit is de kerntaak van de commissie. Besluitvorming komt tot stand in overleg ter zitting. Daarnaast voert de commissie plenair overleg ter bevordering van de kwaliteit van de werkzaamheden.

Artikel 4.1

De keuze voor een privaatrechtelijk regime is slechts ingegeven teneinde onnodige procedures in verband met urgentieaanvragen te voorkomen. Het bestuursrechtelijke regime heeft ook vele voordelen, die vooral tot uiting komen in de toepasbaarheid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze wet biedt immers een helder procedureel kader voor de werkzaamheden van de commissie. Dit artikel is opgenomen om te bevorderen dat de voordelen van toepasbaarheid van de Awb optimaal in stand blijven. Niet de hele Awb is van toepassing. Daarom moet gewerkt worden met een systeem van verwijzing. Om te voorkomen dat bij eventuele wijzigingen van de Awb ook deze reglementen aanpassing behoeven, is niet alleen verwezen naar de betreffende afdelingen, maar ook naar de daarin geregelde onderwerpen. Door het opnemen van dit artikellid heeft toepassing van de Awb een min of meer dwingend karakter gekregen. Belanghebbenden kunnen op grond van dit artikel en de verwijzing naar de specifieke bepalingen uit de Awb bij hun eventuele beroep als grond aanvoeren dat er strijd is opgetreden met dit artikellid indien er niet conform de betreffende bepalingen uit de Awb is gehandeld.

Overigens zal voor de meeste bepalingen gelden dat – mocht er strijd zijn opgetreden (bijvoorbeeld doordat de motivering onvoldoende is) – dit in beroep niet automatisch leidt tot een toekenning van urgentie, maar dat het “gebrek” in de beroepsprocedure hersteld kan worden.

Artikel 4.2

Het aantal rechtstreeks van toepassing verklaarde artikelen is beperkt gehouden. In voorkomende gevallen kunnen ook andere onderdelen van de Awb van belang zijn. Het is aan de commissie om te beoordelen of andere onderdelen van de Awb toegepast kunnen worden. Maatstaf daarbij is dat toepassing van bepaalde artikelen moet bijdragen aan een goede en verantwoorde behandeling van beroepschriften. Het gaat daarbij dan niet alleen om het belang van de indiener van het beroepschrift, maar ook om het meer algemene belang van een goed werkend systeem van rechtsbescherming en een goed systeem van woonruimteverdeling en urgentieverlening.

Artikel 5.1

Beroepschriften kunnen worden ingediend tegen besluiten van de urgentiecommissie, maar ook tegen WRV-besluiten. WRV-besluiten kunnen in sommige gevallen ook (uitvoerings)handelingen van de uitvoerder van het woonruimteverdeelsysteem betreffen.

Omdat deze handelingen verricht worden in opdracht van de betreffende corporatie, worden deze handelingen geacht verricht te zijn door de corporatie. Hiermee wordt voorkomen dat medewerkers van de serviceverlenende instelling als verweerder moeten optreden bij de commissie. De bepalingen met betrekking tot het beroepschrift zijn grotendeels ontleend aan de Awb.

Artikel 5.2

De bijdrage dient als (gedeeltelijke) vergoeding in de kosten die aan behandeling van het beroepschrift verbonden zijn en werpt tevens een zekere drempel op.

Artikel 5.3

Beroepschriften met betrekking tot urgenties worden meestal behandeld tijdens een zitting. Een zitting bestaat uit twee delen: de eigenlijke hoorzitting – waarbij belanghebbende en een verweerder zijn uitgenodigd – en de beraadslaging en besluitvorming na afloop van de hoorzitting. Over beroepschriften met betrekking tot WRV-klachten wordt ook wel bemiddeld tussen corporatie en indiener van het beroepschrift door tussenkomst van het secretariaat. In de gevallen waarin bemiddeling tot een bevredigend resultaat leidt, wordt het beroep niet meer behandeld tijdens de zitting.

Artikel 6.1

In de terminologie wordt onderscheid gemaakt tussen de zitting (i.e. behandeling door de commissie) en de hoorzitting (het horen van belanghebbende en verweerder). Om te voorkomen dat een hoorzitting niet door kan gaan bij onverwachte afmelding van een lid – hetgeen doorgaans tot vertraging leidt en niet in het belang van belanghebbende is – is bepaald dat één voorzitter en één lid samen kunnen horen.

Artikel 6.2

De zittingen zijn niet openbaar. De besproken materie kent doorgaans een grote mate van privacygevoeligheid. In de afweging van de privacygevoeligheid van de materie en het publieke belang van een goed werkend woonruimteverdeelsysteem, dient het eerste aspect de voorrang te krijgen. Dit artikellid biedt voldoende mogelijkheden om – met instandhouding van het niet-openbare karakter – de belangen van degene die het beroepschrift heeft ingediend zo goed mogelijk te laten behartigen.

Artikel 6.3

De hoorzitting dient twee doelen. Enerzijds geeft het de commissie de mogelijkheid om aanvullende informatie te vergaren om tot een goed besluit te komen. Anderzijds biedt het belanghebbende de mogelijkheid om zijn beroepschrift mondeling toe te lichten. Dit is een belangrijke aanvulling op de mogelijkheden die in het kader van de totstandkoming van het primaire besluit geboden kunnen worden. De aanwezigheid van verweerder dient vooral om de noodzakelijke toelichting te verkrijgen op het primaire besluit.

Artikel 6.4

Dit artikellid geeft een aantal aanwijzingen voor de besluitvorming door de commissie.

Artikel 6.5

Dit artikellid geeft een aantal aanwijzingen voor de rol van de secretaris tijdens de zitting.

Omdat de secretarissen toegang hebben tot alle door commissie genomen besluiten, spelen zij een belangrijke rol bij het bevorderen van de eenheid in besluitvorming.

Artikel 7.1

Met de gekozen termijnen wordt een midden gezocht tussen wat – in het belang van de indiener van het beroep – wenselijk is en wat praktisch bezien haalbaar is. Dit is een termijn van orde, maar geen fatale termijn. Overschrijding van de termijn heeft geen gevolgen voor de inhoud van het besluit. Om de belanghebbende zo snel mogelijk zekerheid te geven over de uitkomst van het beroep, ontvangt hij een week na besluitvorming (in de praktijk dus een week na de zitting, tenzij er aangehouden wordt voor nader onderzoek) een eerste bericht. Voor bekendmaking van het gemotiveerde besluit wordt de formele termijn aangehouden.

Artikel 7.2

Het besluit van de beroepscommissie vormt een integrale heroverweging van het besluit waar het beroep zich tegen richt. Deze integrale heroverweging brengt met zich mee dat een door de commissie genomen besluit in de plaats kan treden van het eerder genomen besluit. Hierbij wordt echter een onderscheid gemaakt tussen beroepschriften inzake WRV-besluiten en urgentiebesluiten. Bij WRV-besluiten is het niet wenselijk dat de commissie een nieuw besluit neemt in plaats van de corporatie aangezien deze besluiten vaak dicht tegen uitvoeringshandelingen aanliggen. Bij een gegrondverklaring van een beroep tegen een WRV-besluit vindt daarom terugverwijzing naar de corporatie plaats.

Inhoudelijk is de corporatie daarbij wel gebonden aan de beslissing van de commissie. Bij beroepen tegen urgentiebesluiten ligt dit anders. Hier kan het besluit van de commissie wel in de plaats treden van het eerder genomen besluit. Dit betekent dat bij een gegrondverklaring van een beroep tegen een urgentiebesluit de commissie ook een urgentie toekent en de eventuele voorwaarden bepaalt.

Artikel 7.3

Gezien het privaatrechtelijke karakter van de beroepsprocedure, staat tegen besluiten van de commissie geen rechtsmiddel open.

Artikel 8.1

In de algemene toelichting werd al verwezen naar het min of meer publieke karakter van de werkzaamheden van de commissie en op de positie ten opzichte van het College van Bestuur en de Stadsregioraad. Hierbij past dat (een vertegenwoordiging van) de commissie minimaal eenmaal per jaar overleg voert met een vertegenwoordiging van het College van Bestuur.

Artikel 8.2

De commissie voert het beleid met betrekking tot urgentieverlening uit zoals dat in de Stadsregio Arnhem Nijmegen is vastgelegd. Het jaarverslag van de commissie biedt de mogelijkheid om hiervan verslag te doen en geeft daarmee inzicht in de vraag hoe de rechtsbescherming in de praktijk uitpakt. Daartoe is het niet alleen nodig om inzicht te geven in de aantallen beroepschriften en de manier waarop deze afgehandeld zijn, maar ook van geconstateerde knelpunten in beleid en in procedures.

Artikel 9

Dit artikel bevat een aantal slotbepalingen.

Verklarende woordenlijst

Geeft een definitie van een aantal niet-algemene begrippen die in het reglement gebruikt worden. Omdat de reglementen als bijlage onderdeel uitmaken van de Verordening, zijn de begripsbepalingen uit dat document ook van toepassing.

UITVOERINGSDOCUMENT WOONRUIMTEVERDELING

Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013

Vastgesteld in de Stadsregioraad van 28 juni 2012

Inleiding

Dit uitvoeringsdocument is een uitwerking van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013. Dit document is bepalend voor de uitvoering van de woonruimteverdeling in de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Het uitvoeringsdocument is vastgesteld door de Stadsregioraad van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Het College van Bestuur kan tussentijds – de gemeenten die deelnemen aan de Regionale Huisvestingsverordening gehoord hebbende en na instemming van de deelnemende woningcorporaties – het uitvoeringsdocument wijzigen. Het College van Bestuur informeert de Stadsregioraad over deze wijzigingen en maakt deze bekend via de verschillende media.

1. Registratie ( art. 4)

Vanaf 1 januari 2013 is voor iedere ingeschreven woningzoekende de registratiedatum de basis voor de meettijd. Bij de eerste inschrijving wordt bepaald of een woningzoekende starter, doorstromer of herstarter is. Voor een starter wordt de registratiedatum gevormd door het moment dat deze zich inschrijft als woningzoekende. Voor een doorstromer of herstarter wordt de registratiedatum bepaald door de datum waarop de woningzoekende woont in de huidige woning volgens de gegevens van het GBA van de betreffende gemeente. Wanneer sprake is van twee herstarters uit eenzelfde huishouden (bijvoorbeeld echtscheiding waarbij beide ex partners een koopwoning achterlaten en willen verhuizen naar een sociale huurwoning) krijgen zij beide de woonduurdatum die op hen van toepassing zijn.

Bij de woningzoekenden die al voor 1 januari 2013 staan ingeschreven als starter, wordt de huidige inschrijfdatum omgezet in een registratiedatum. Bij doorstromers en herstarters wordt de huidige woonduurdatum als registratiedatum genomen.

In de nieuwe Regionale Huisvestingsverordening behouden woningzoekenden na verhuizing hun registratiedatum. Woningzoekenden die kort voor de ingangsdatum van de nieuwe huisvestingsverordening zijn verhuisd verliezen hun opgebouwde meettijd. Als zij zich opnieuw als woningzoekenden inschrijven, zijn in het nadeel ten opzichte van woningzoekenden die zich na 1 januari 2013 inschrijven en daarmee wel hun meettijd behouden. Daarom geldt een overgangsregeling voor de woningzoekenden die in de periode van 1 april 2007 (de ingangsdatum van de voorgaande regionale Huisvestingsverordening) t/m 31 december 2012 zijn verhuisd of verhuizen: zij behouden de meettijd die ze hadden opgebouwd op het moment dat zij de betreffende woning hebben toegewezen gekregen en mogen deze optellen bij de meettijd (woonduur) die ze vanaf dat moment weer opbouwen.

2. Controle van gegevens ( art. 4)

De gegevens waarmee een woningzoekende geregistreerd staat worden door de betreffende corporatie gecontroleerd op het moment van toewijzing van een woning. De woningzoekende is verantwoordelijk voor het actueel houden van zijn inschrijfgegevens.

In het geval van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding moet deze aangetoond worden door middel van:

  • -

    de huwelijksakte

  • -

    of het samenlevingscontract

  • -

    of akte van partnerregistratie

  • -

    of een uittreksel van het GBA waarin aangetoond wordt dat men minimaal de voorgaande twee jaar met maximaal 2 meerderjarigen heeft samengewoond.

Het verbreken van de duurzaam gemeenschappelijke huishouding moet aangetoond worden door middel van:

  • -

    een schriftelijke verklaring, ondertekend door beide partijen, waaruit blijkt dat de duurzaam gemeenschappelijke huishouding verbroken is

  • -

    of een echtscheidingsconvenant

  • -

    of een akte van ontbinding geregistreerd partnerschap

  • -

    of een officieel document van ontbinding van het samenlevingscontract.

3. Verantwoording ( art. 5)

Elke woonruimte die verhuurd wordt, zal door de corporatie verantwoord worden via voor het publiek toegankelijk media. Dit gebeurt binnen twee weken na het tekenen van - het huurcontract. Er wordt minimaal verantwoord:

  • -

    het adres;

  • -

    het aantal reacties;

  • -

    de meettijd c.q. code voor wijze van rangordebepaling c.q. manier van toewijzing.

4. Onderscheid tussen aanbodmodel en lotingmodel ( art. 6)

In samenspraak met de woningcorporaties en de gemeenten bepaalt de Stadsregio de verhouding tussen het woningaanbod volgens het aanbodmodel en volgens het lotingmodel.

De corporatie kan binnen deze verdeling zelf kiezen welke woningen volgens aanbodmodel worden aangeboden en welke volgens het lotingmodel. In de laatste categorie zal het met name gaan om woningen voor woningzoekenden die snel een woning nodig hebben en niet in aanmerking komen voor een urgentie. Het gaat in het lotingmodel dus niet om het aanbieden van de minst courante woningen, maar om woningen die de beste match hebben met de beoogde categorie woningzoekenden.

Uiteraard kunnen de woningcorporaties via monitoring het aanbod via het lotingmodel optimaliseren.

Vooralsnog streeft de stadsregio er naar dat 15% van het totale woningaanbod via loting wordt aangeboden. Omdat de situatie van zowel vraag als aanbod per gemeente en woningcorporatie kan verschillen hanteert de stadsregio een bandbreedte van minimaal 13% en maximaal 17%. Dit percentage geldt per gemeente, per woningcorporatie.

Jaarlijks wordt per gemeente en per woningcorporatie gemonitord hoeveel woningen via het lotingmodel worden aangeboden, wat voor woningen het zijn en aan welke doelgroepen ze worden verhuurd.

Mocht verhuring binnen het gekozen systeem niet tot verhuur leiden, dan is de corporatie vrij in het kiezen van de methode om tot verhuring van de woning te komen.

5. Woningtoewijzing ( art. 7)

De woning wordt aangeboden op volgorde van de kandidatenlijst, zoals die ontstaat na toepassing van de gekozen rangordebepaler (aanbodmodel, lotingmodel dan wel maatwerk).

Binnen het aanbodmodel wordt zowel voor starters als doorstromers en herstarters de meettijd bepaald door de registratiedatum. Op dit begrip is al onder 1. ingegaan.

Als het gaat om de meettijd van starters, kan de registratiedatum nauwkeurig worden bepaald (niet alleen door de dag, maar ook door het tijdstip). In het geval van doorstromers is het denkbaar dat twee kandidaten voor dezelfde woning een gelijke registratiedatum hebben. In dat geval wordt de rangorde bepaald door de leeftijd, oud voor jong.

Als een woningzoekende in aanmerking komt voor meer dan één woning, start in principe voor alle betreffende woonruimten een aanbiedingsproces. Dit is ongeacht het model dat gekozen is.

Voorwaarde voor toewijzing is een positieve verhuurdersverklaring en een inkomensverklaring zoals een IB 60 (voor zover van toepassing) en correcte inschrijfgegevens.

6. Afwijzing ( art. 7)

De woningcorporatie kan om moverende redenen de kandidaat bij de toewijzing afwijzen.

Redenen zijn onder andere huurschuld bij de huidige of vorige verhuurder of het veroorzaken van ernstige overlast. Tevens zal de aanbieding ingetrokken worden indien blijkt dat de relevante gegevens van de woningzoekende in het woningzoekendenregister niet juist zijn of als de woningzoekende weigert medewerking te verlenen aan het controleren van die gegevens. De afwijzing gebeurt schriftelijk aan de betreffende kandidaat met opgaaf van reden(en) en met verwijzing naar de beroepsmogelijkheid.

7. Indicatie voor levensloopgeschikte en rolstoelwoningen ( art. 8)

De Wmo-indicatie voor een levensloopgeschikte woning (categorie 1 en 2) of een rolstoelwoning vindt op lokaal niveau plaats en wordt stadsregionaal geaccepteerd. Het maakt daarbij niet uit of de indicatie binnen of buiten de Stadsregio Arnhem Nijmegen is afgegeven. Voor de eisen waaraan de betreffende woningen moeten voldoen, wordt verwezen naar de bijlage Levensloopgeschikte woningen zijn zowel bedoeld voor senioren als anderen met een (lichte) fysieke beperking. Bij de gemeentelijke indicatiestelling wordt gekeken naar de aard en ernst van de beperking. De stadsregio stelt hiervoor een handreiking op. De corporaties zijn niet verplicht levensloopgeschikte woningen te labelen, waardoor ook andere woningzoekenden in aanmerking kunnen komen voor de (niet gelabelde) woningen.

Rolstoelwoningen die via het aanbodmodel worden geadverteerd, worden in eerste instantie uitsluitend aangeboden aan woningzoekenden met een indicatie voor een rolstoelwoning. Indien deze woningen twee keer vruchteloos worden aangeboden, wordt de derde keer bij voorrang geadverteerd voor woningzoekenden met de betreffende indicatiestelling. Indien er dan weer geen kandidaten zijn voor deze woning, wordt hij bij de derde keer adverteren op basis van de normale volgordebepaling aan een andere woningzoekende toegewezen. Ook voor deze indicatiestelling stelt de stadsregio een handreiking op.

8. Maatwerk ( art. 9)

Per corporatie mag maximaal 20% van het vrijkomende aanbod onder de liberalisatiegrens aangewend worden voor maatwerk. De 20% is berekend over het totaal aantal voor verhuur beschikbare woningen. Voor landelijk werkzame corporaties geldt deze in relatie tot het totaal aantal mutaties dat zij binnen de Stadsregio hebben. Voor corporaties met minder dan 20 mutaties per jaar kan met de stadsregio een afwijkend, hoger percentage Maatwerk worden afgesproken.

Het maatwerk heeft in de eerste plaats betrekking op het via bemiddeling huisvesten van specifieke doelgroepen, zoals:

  • -

    De huisvesting van woningzoekenden met een indicatie voor een levensloopgeschikte en rolstoelgeschikte woning. (WMO indicatie). Een woningzoekende met een dergelijke WMO-indicatie maakt de keus tussen zelfstandig op zoek gaan naar een aangepaste woning of gebruik maken van bemiddeling. De WMO-indicatie vindt op lokaal niveau plaats en wordt stadsregionaal geaccepteerd. Het maakt daarbij niet uit of de indicatie binnen of buiten de Stadsregio Arnhem Nijmegen is afgegeven.

  • -

    De huisvesting van cliënten via of op voordracht van maatschappelijke instellingen of bij uitstroom van cliënten uit instellingen.

  • -

    ‘Tweede kans’ huisvesting na huisuitzetting.

  • -

    De huisvesting van overige bijzondere doelgroepen (NB: statushouders en woningzoekenden voor zorgwoningen vallen hier niet onder, omdat zij op basis van art. 6 buiten de regels om van de Regionale Huisvestingsverordening worden gehuisvest).

Deze woningzoekenden hoeven geen urgentie aan te vragen.

De eventuele bemiddeling bij de herhuisvesting van herstructureringskandidaten valt buiten het Maatwerk.

Daarnaast kan het gaan om beleids- en toewijzingsexperimenten, die per definitie tijdelijk van aard zijn. Deze worden in samenspraak tussen de gemeenten en corporaties vorm gegeven en vastgelegd in een lokale prestatieovereenkomst. Daarbij wordt op basis van een analyse van de lokale problematiek met betrekking tot de woonruimteverdeling aangegeven welke doelstellingen voor het lokale maatwerk gelden en welke resultaten worden verwacht. De experimenten mogen in principe niet in strijd zijn met de vigerende Huisvestingswet. Mocht dit toch het geval zijn dan is tevens schriftelijke toestemming van de provincie Gelderland (voor Mook en Middelaar de provincie Limburg) vereist.

Het maatwerk kan op twee manieren plaatsvinden: door actieve woningbemiddeling en door de woningen binnen het aanbod- of lotingmodel aan te bieden maar bij de toewijzing (gemotiveerd) af te wijken van de reguliere rangordebepaler. In dat laatste geval tellen alleen de woningen die afwijkend worden toegewezen als maatwerk. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk in bepaalde complexen of straten een woning te weigeren aan woningzoekenden met bepaalde sociale kenmerken op basis van leefbaarheidscriteria.

De corporatie(s) verantwoorden achteraf de verhuringen die onder meer zijn gedaan in het kader van bemiddeling via voor het publiek toegankelijke media (bijv. verantwoordingstabel) en in hun jaarlijkse verslaglegging.

9. Huisvestingsovereenkomst ( art. 10)

In de Regionale Huisvestingsverordening is vastgelegd dat gemeenten een huisvestingsovereenkomst afsluiten met de in hun gemeente werkzame corporaties. In de verordening is geregeld dat als een overeenkomst afgesloten wordt, belangrijke onderdelen van de Huisvestingsverordening daarin opgenomen zijn. Hetzelfde is geformuleerd voor de af te sluiten prestatieovereenkomsten. Als in een gemeente geen huisvestingsovereenkomst wordt afgesloten, is de regionale Huisvestingsverordening integraal en rechtstreeks van toepassing.

In de huisvestingsovereenkomsten regelen de partijen de onderlinge verhoudingen en spreken zij af zich te houden aan de regels van de verordening. In de huisvestingsovereenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld:

  • -

    dat gemeente en corporatie(s) zich houden aan de regionale huisvestingsverordening;

  • -

    dat de uitvoering van de urgentie- en beroepsregeling plaats vindt conform het bepaalde in de reglementen van de urgentieaanvragen en beroepsprocedure en dat wat uitgewerkt is in dit uitvoeringsdocument;

  • -

    dat urgentieaanvragen en beroep worden afgehandeld door de daarvoor in het leven geroepen urgentie- en beroepscommissie;

  • -

    dat de kosten van beiden commissies en de secretariaten betaald worden door de corporaties in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De betaling c.q. verrekening van deze kosten zal separaat van dit uitvoeringsdocument worden geregeld.

De Stadsregio biedt ondersteuning aan gemeenten en corporaties bij het opstellen van de huisvestingsovereenkomsten.

Lokale huisvestingsovereenkomsten die (op onderdelen) in strijd zijn met de regionale huisvestingverordening zijn (op onderdelen) nietig. Het is de taak van het bestuur van de Stadsregio bij de rechter de nietigheid van dergelijke overeenkomsten in te roepen. Dit instrument komt pas in beeld als bestuurlijke druk niet tot resultaat heeft geleid. Daarnaast heeft de Inspectie van VROM een toezichthoudende taak op de woningcorporaties.

10. Urgentie ( art. 11 en 12; Reglement urgentieaanvragen)

Algemeen

De Stadsregio Arnhem Nijmegen kent een eenduidig urgentiebeleid. Er wordt overal met dezelfde urgentiecriteria gewerkt.

Er is in de Stadsregio Arnhem Nijmegen één regionale urgentiecommissie werkzaam. De benoeming van de leden van deze commissie valt onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De commissie verantwoordt haar activiteiten op hoofdlijnen aan het bestuur van de Stadsregio. De bezoldiging van de leden van de commissie verloopt via het Secretariaat van de commissie. De kosten hiervan zullen door de Stadsregio worden verhaald op de corporaties in de Stadsregio. De kosten worden verdeeld op basis van evenredigheid van de grootte van het woningbezit in de Stadsregio. De werkzaamheden van de commissie zijn vastgelegd in het Reglement Urgentieaanvragen.

Rangordebepaling

Een urgent woningzoekende gaat voor een regulier woningzoekende, tenzij voor de betreffende woning de voorrang voor urgenten is uitgesloten. Dit laatste is in de presentatie van de woning (bijvoorbeeld in de advertentie) duidelijk kenbaar gemaakt. Als er twee of meer urgent woningzoekenden reageren op dezelfde woning, wordt de rangorde van de urgenten onderling bepaald door de datum van urgentieverlening. Bij gelijke datum urgentieverlening wordt de rangorde bepaald door de meettijd. Een herstructureringskandidaat gaat voor een urgent woningzoekende.

Uitwerking definitie ‘Urgentie’

Woonnoodsituatie

  • -

    Er is sprake van een woonnoodsituatie.

  • -

    Het probleem moet een directe relatie hebben met de woning of de woonomgeving. Een (andere) woning in de Stadsregio moet een oplossing zijn voor de huidige woonnoodsituatie.

  • -

    De huidige woning is niet geschikt (te maken) om het probleem, waarin het huishouden verkeert, te verhelpen.

  • -

    De woonnoodsituatie moet zodanig ernstig zijn dat het onverantwoord is deze langer dan vier maanden te laten voortbestaan, geteld vanaf het moment van behandeling van de aanvraag door de urgentiecommissie.

Eigen verantwoordelijkheid

  • -

    De woonnoodsituatie moet buiten de schuld (of nalatigheid) van betrokkene zijn ontstaan.

  • Betrokkene is niet verwijtbaar verantwoordelijk te stellen voor het ontstaan of voortbestaan van de problemen. Voor zover er sprake is van verwijtbare verantwoordelijkheid voor ontstaan of voort bestaan van het probleem geldt dit tot een maximum van 3 jaar na het ontstaan van de woonnoodsituatie.

  • -

    De woonnoodsituatie was voor betrokkene niet te voorzien, ofwel betrokkene was niet in staat tijdig maatregelen te nemen om de (huidige of aanstaande) woonnoodsituatie te voorkomen. Verder was betrokkene niet in staat daarop te anticiperen door middel van tijdig reageren c.q. inschrijven als woningzoekende in de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

  • -

    Van betrokkene wordt verwacht eerst zelf aantoonbaar naar een oplossing van het probleem gezocht te hebben, voordat een urgentie wordt aangevraagd.

Zelfredzaamheid

  • -

    Zelfredzaamheid kent drie vormen: financiële zelfredzaamheid, zelfredzaamheid op grond van meettijd en zelfredzaamheid door het bewonen van onzelfstandige woonruimte.

  • -

    Het belastbaar jaarinkomen en het vermogen van de aanvrager is onvoldoende om zelf een huur- of koopwoning te betrekken op de particuliere markt. De hoogte van het inkomen, het vermogen en andere factoren die jaarlijks geactualiseerd moeten worden, worden jaarlijks vastgesteld door het College van de Stadsregio. De berekening van de financiële zelfredzaamheid is uitgewerkt in de bijlage.

  • -

    De positie op de woningmarkt (meettijd van de aanvrager) is zodanig, dat de aanvrager niet zelf binnen een redelijke termijn een woning binnen de Stadsregio kan vinden. De Stadsregio stelt jaarlijks vast welke grenzen gehanteerd worden om deze zelfredzaamheid te bepalen en baseert zich hierbij op ervaringsgegevens uit de woningtoewijzing van het afgelopen jaar.

  • -

    De mogelijkheid om het woonprobleem op te lossen door (tijdelijke) bewoning van onzelfstandige woonruimte. Een inschatting van deze vorm van zelfredzaamheid hangt af van de individuele omstandigheden van de aanvrager. Aan dit criterium wordt voldaan indien is vastgesteld dat er geen contra-indicatie is voor kamerbewoning. Het toenemen van leeftijd kan een contra-indicatie zijn.

Urgentie bij relatieverbreking

Bij een urgentieverzoek in het kader relatieverbreking dient bij voorkeur een echtscheidingsconvenant te worden overgelegd plus één of meer van de andere hierna genoemde documenten.

Bij het beëindigen van een huwelijk

  • -

    een gezamenlijk echtscheidingsverzoek;

  • -

    dan wel een eenzijdig echtscheidingsverzoek;

  • -

    een beschikking van de rechtbank, waarmee het huwelijk definitief ontbonden is;

  • -

    inschrijving van beëindiging bij de burgerlijke stand.

Bij het beëindigen van een geregistreerd partnerschap

  • -

    een formele overeenkomst tot beëindiging van het partnerschap;

  • -

    dan wel een eenzijdig verzoek aan de rechter tot ontbinding van het partnerschap;

  • -

    een beschikking van de rechtbank, waarmee het partnerschap definitief ontbonden is

  • -

    inschrijving van beëindiging bij de burgerlijke stand.

Bij het beëindigen van een relatie op basis van een samenlevingsovereenkomst

  • -

    een formele overeenkomst tot beëindiging van de samenlevingsovereenkomst;

  • -

    dan wel een formele eenzijdige opzegging van de samenlevingsovereenkomst.

Bij het beëindigen van een samenwoonrelatie waarbij niets formeel geregeld is

Waar niets formeel verbonden is valt er ook weinig te ontbinden. Bij het aanvragen van een urgentieverklaring zal informatie verschaft moeten worden over de manier waarop de relatie was vormgegeven, hoe de relatie ontbonden wordt en hoe de gevolgen daarvan geregeld worden. Dit kan plaats vinden door overlegging van een geformaliseerd document, waarin het volgende is vastgelegd:

  • -

    de aanvangsdatum van het samenwonen, blijkend uit een GBA-uittreksel;

  • -

    de regeling omtrent hoofdverblijfplaats en zorgverdeling van kinderen, uitgedrukt in exacte tijden;

  • -

    een regeling omtrent verdeling van gezamenlijk onroerend goed en eventueel ander gezamenlijk vermogen;

  • -

    bij bewoning van een huurwoning informatie over de positie van de beide partners in de huurovereenkomst, om te kunnen vaststellen of eventueel het huurrecht geclaimd zou kunnen worden;

  • -

    de ontbinding van de relatie.

  • -

    Onder “geformaliseerd document” wordt verstaan: een notariële akte dan wel een vaststellingsovereenkomst, opgemaakt ten overstaan van een notaris of advocaat, ondertekend door beide partners en meeondertekend door de notaris c.q. advocaat.

Slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan volstaan worden met een eenzijdige ondertekening.

De reden hiervoor moet aan de hand van geobjectiveerde informatie aangeleverd worden, b.v. voormalige partner verblijft in het buitenland of een contact met de voormalige partner levert ernstig gevaar op voor de aanvrager of voormalige partner is met onbekende bestemming vertrokken.

Voor personen komend uit een onzelfstandige woonsituatie (thuissituatie of kamerbewoning) zal de eis gesteld worden dat het samenwonen tenminste twee jaar moet hebben geduurd om erkend te kunnen worden als een samenwoning die eventueel recht geeft op urgentie bij het beëindigen van die samenwoning.

Relatieverbreking in het geval van thuiswonende kinderen In het geval van thuiswonende kinderen is het relevant waar de kinderen hun hoofdverblijf

zullen hebben na de echtscheiding en hoe de ouderlijke zorg geregeld is.

Hoofdverblijf

Wanneer een aanvrager claimt dat één of meer kinderen het hoofdverblijf bij hem zal/ zullen hebben en dit gegeven medebepalend is voor het eventueel toekennen van een urgentie, dan zal dit altijd uit een formeel document moeten blijken (b.v. convenant, overeenkomst beëindiging geregistreerd partnerschap, overeenkomst beëindiging samenlevingsovereenkomst, verklaring beëindiging samenwoning).

Ouderlijke zorg voor minstens 50%

Wanneer de aanvrager claimt dat hij voor één of meer kinderen de ouderlijke zorg heeft voor minstens 50% en dit gegeven medebepalend is voor het eventueel toekennen van een urgentie, dan zal dit altijd uit een officieel document moeten blijken (zie hierboven).

Eigen verklaringen hierover zijn niet toereikend.

Verkoop onroerend goed en waarde ervan

Om inzicht te krijgen in de financiële (on-)redzaamheid van de aanvrager in het geval van verbreking van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding zal informatie moeten worden aangeleverd over de vermogensituatie na de echtscheiding c.q. beëindiging van het geregistreerd partnerschap c.q. beëindiging van de samenlevingsovereenkomst c.q. samenwoonrelatie. De eerder genoemde documenten zullen daarom altijd een bepaling moeten bevatten over de manier waarop het gemeenschappelijk eigendom wordt verdeeld.

Dat geldt met name wanneer het over onroerend goed gaat. Er zal betrouwbare informatie moeten worden overgelegd om te kunnen bepalen of er zoveel vermogen aanwezig is dat op grond daarvan een gevraagde urgentie zou moeten worden geweigerd. Een eigen waardetoekenning door de partners zelf is in dat verband onvoldoende. Een eventuele WOZ-beschikking geeft een indicatie voor de reële marktwaarde van het betreffende onroerend goed.

Meer betrouwbare informatie is te vinden in:

  • -

    een recent taxatierapport (niet ouder zijn dan één jaar);

  • -

    een verkoopopdracht aan makelaar. In deze opdracht staat de vraagprijs waarvoor de makelaar het betreffende onroerend goed zal proberen te verkopen. Wellicht zal de vraagprijs iets boven de verwachte opbrengst liggen;

  • -

    een verkoopovereenkomst. In deze overeenkomst wordt de gerealiseerde opbrengst vermeld. Dit kan een z.g. voorlopige koopovereenkomst zijn ofwel een notariële transportakte;

  • -

    een hypotheekakte en saldo-informatie. Saldo-informatie is in ieder geval te vinden in de laatste jaaropgave die de hypotheeknemer jaarlijks verstrekt t.b.v. de belastingaangifte.

Uit vergelijking tussen de waarde en de resterende hypothecaire belasting resulteert een eventuele overwaarde.

Reactie aanvrager op urgentierapport

De aanvrager van de urgentie krijgt de gelegenheid te reageren op het urgentierapport en daarmee de mogelijkheid een eigen beschrijving van zijn situatie aan het dossier toe te voegen. Het rapport wordt door het secretariaat aan de aanvrager gezonden en deze heeft de gelegenheid om zijn reactie binnen een week retour te zenden.

Begeleiding en bemiddeling

Aan het verstrekken van een urgentieverklaring kan de urgentiecommissie voorwaarden stellen (artikel 11 verordening). De voorwaarden die opgelegd kunnen worden, zijn:

  • -

    acceptatie van begeleiding

  • -

    toewijzing van een specifiek geschikte woning;

  • -

    toekenning van uitsluitend een lokale urgentie en niet een regionale.

Aan woningzoekenden waarbij begeleiding als voorwaarde is gesteld, kan de woningcorporatie bij woningtoewijzing de eis stellen dat zij deze begeleiding daadwerkelijk accepteren. Weigering van begeleiding kan er toe leiden dat de woningzoekende niet in aanmerking komt voor de woning.

Bij de toewijzing van een specifiek geschikte woning wordt de urgente bemiddeld en gaat dus niet zelf op zoek naar een woning.

Inperking urgentieregeling

De beslissing of iemand wel of niet urgent is, wordt gemaakt op basis van het hiervoor beschreven beleid. Elke situatie kent unieke aspecten en zal dus beoordeeld moeten worden. Er worden geen generieke urgenties verleend aan specifieke doelgroepen. De urgentieregeling is niet van toepassing voor de huisvesting van bijzondere doelgroepen, procedures voor indicatiestelling (voor o.a. rolstoelgeschikte woningen, aanleunwoningen, woonzorgvoorzieningen en dergelijke), herstructureringsindicaties.

Een corporatie mag per jaar maximaal 30% van het vrijkomend aanbod onder de liberalisatiegrens uitsluiten voor urgent woningzoekenden en herstructureringskandidaten.

11. Kosten urgentieregeling en beroep ( art. 11)

Voor de woningzoekende bedragen de kosten voor het aanvragen van een urgentie € 55,00 (peildatum 2013). Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de ‘CBS Consumentenprijsindex (prijsindex 2006=100’). De kosten moeten voldaan zijn alvorens de aanvraag in behandeling wordt genomen. In tegenstelling tot de kosten voor beroep is er geen restitutie mogelijk.

In het geval van het indienen van een beroep bedragen de kosten voor de woningzoekende € 55,00. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de ‘CBS Consumentenprijsindex (prijsindex 2006=100’). De kosten moeten voldaan zijn alvorens het beroep in behandeling wordt genomen. Bij gegrond verklaring van het beroep worden de kosten gerestitueerd.

12. Herstructureringsindicatie ( art. 11)

Een corporatie kan bij sloop of ingrijpende renovatie van een woning of complex van woningen besluiten om de zittende huurders c.q. zittende eigenaren van zelfstandige woningen een herstructureringsindicatie toe te kennen. Dit kan vanaf het moment van sloopbesluit. Dit geldt voor sloop- of renovatiepanden in het bezit van de corporatie en ook voor woningen in het bezit van de gemeente voor zover er een samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen corporatie en gemeente. De betreffende corporatie besluit of iemand voor een herstructureringsindicatie in aanmerking komt. De betreffende corporatie draagt zorg voor registratie van de betreffende woningzoekende als herstructureringskandidaat.

De herstructureringskandidaat krijgt voorrang bij de toewijzing van een woning, mits de woning niet is uitgesloten voor urgenten. Als de woning is uitgesloten voor urgenten kan de herstructureringskandidaat wel reageren, maar doet in de rangordebepaling mee als zijnde een gewone woningzoekende.

De rangorde van herstructureringskandidaten onderling wordt bepaald door de datum

van afgifte van de herstructureringsindicatie (oudste datum gaat voor). Bij gelijke datum toekenning indicatie zal de volgorde respectievelijk bepaald worden door meettijd, doorstromers voor starters, leeftijd (oud voor jong). Herstructureringskandidaten gaan voor woningzoekenden met een urgentie, die toegewezen is door de urgentiecommissie of beroepscommissie.

De herstructureringsindicatie vervalt bij definitieve huisvesting van de betreffende herstructureringskandidaat. Dit geldt dus niet voor het huisvesten in een wisselwoning.

13. Handhaving ( art. 18)

In art. 18 van de Verordening is aangegeven dat het College van Bestuur verantwoordelijk is voor de handhaving van de Verordening. De handhavingstaak ligt bij het dagelijks bestuur van de Stadsregio. Ambtenaren van de Stadsregio krijgen voor de uitvoering en toezicht op deze taak mandaat van het bestuur. Dit wordt in een besluit vastgelegd. In de verordening is opgenomen dat jaarlijks aan de Stadsregioraad wordt gerapporteerd over de handhaving.

14. Overige zaken

Calamiteitenruimte

Corporaties hebben de mogelijkheid om in woonnoodsituaties, zoals brand en bij levensbedreigende situaties, huurwoningen direct toe te wijzen.

Woningruil

Woningruil valt buiten de regels van de Regionale Huisvestingsverordening en telt dan ook niet mee als vrijkomend huuraanbod. Het betreft wel een mutatie en moet daarom meegenomen worden in de verantwoording.

Woonwagen en/of -standplaatsen

Woonwagen en/of -standplaatsen worden bij voorkeur via het aanbodmodel verdeeld.

In enkele gemeenten in deze regio worden deze standplaatsen via bemiddeling verdeeld.

Indien dit het geval is telt dit mee als maatwerk.

15. Wijziging Reglement Uitvoeringsdocument Woonruimteverdeling

Het college van de Stadsregio legt de wijzigingsvoorstellen schriftelijk voor aan de corporaties.

De corporaties hebben een maand de tijd om te reageren op de voorstellen. Het college belegt vervolgens een vergadering voor alle in de Stadsregio werkzame corporaties, waar de voorstellen ter instemming worden voorgelegd. Er is sprake van instemming van de corporaties als de meerderheid (de helft plus 1) van het aantal gewogen stemmen van de ter vergadering aanwezigen corporaties instemmen met het voorstel. Corporaties kunnen elkaar machtigen om tijdens de vergadering hun stem uit te brengen.

Iedere bestuurder van de corporaties werkzaam in de Stadsregio heeft zoveel stemrecht als hem toekomt overeenkomstig de hieronder beschreven klassenindeling:

Klasse 1: tot 1.500 woningen: één stem

Klasse 2: 1.500 tot 4.000 woningen: twee stemmen;

Klasse 3: 4.000 tot 10.000 woningen: drie stemmen;

Klasse 4: 10.000 tot 15.000 woningen: vier stemmen;

Klasse 5: meer dan 15.000 woningen: vijf stemmen

Het aantal stemmen voor een heel kalenderjaar wordt per 1 januari van ieder jaar vastgesteld overeenkomstig het aantal woningen van de betreffende bestuurder in het werkgebied (de stadsregio).

16. Werkingsduur

Dit uitvoeringsdocument woonruimteverdeling treedt in werking op 1 januari 2013 en eindigt uiterlijk op 31 december 2016. Dit document is in ieder geval niet langer van kracht dan de Huisvestingsverordening 2013 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

17. Citeerartikel

Dit document kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsdocument woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen 2013’.

Bijlage Criteria voor levensloopgeschikte woningen en rolstoelwoningen

Levensloopgeschikte woningen, categorie 1

De criteria zijn gebaseerd op een aantal eisen van het WoonKeur Bestaande Woningen, certificaat A (rollatorgeschikt).

  • 1.

    Een goede bereikbaarheid van de woningen: toegang tot grondgebonden woningen hebben een hoogteverschil van maximaal 25 cm, dat wordt overbrugd door een helling;

  • bij appartementen de aanwezigheid van een lift voor woningen die niet op de begane grond liggen.

  • 2.

    De woonkamer, keuken en het toilet liggen op dezelfde bouwlaag. Ook de slaapkamers en badkamer liggen op dezelfde bouwlaag.

  • 3.

    Als er verblijfsruimten op meer dan één bouwlaag liggen zijn ze onderling verbonden door een veilige trap. Als de primaire ruimten (woonkamer, keuken, toilet, hoofdslaapkamer en badkamer) op meer dan één bouwlaag liggen, moet tevens de mogelijkheid aanwezig zijn om een traplift aan te brengen.

  • 4.

    Er is sprake van lage of geen drempels binnen de woning (max. 2 cm). Dat geldt ook voor de toegangsdeuren tot de woning of het woongebouw (in het geval van appartementen e.d.). Als dat laatste niet mogelijk is, dienen hogere drempels door een hellingbaan te worden overbrugd.

  • 5.

    Voor de vertrekken gelden de volgende eisen:

    • -

      Een woonruimte van minimaal 19m2 en een breedte van minimaal 3.30m, ruimte voor zitten en eten, voldoende vrij uitzocht.

    • -

      Een privé buitenruimte (balkon, terras) van minimaal 2.00 x 1.20m.

    • -

      Een open of gesloten keuken met een aanrechtlengte van bij voorkeur 2.40m en een vrije ruimte achter het aanrecht van minimaal 1.20m diep.

    • -

      Een hoofdslaapruimte van minimaal 10m2, een breedte van minimaal 2.70m, een vrije bewegingsruimte aan minimaal één lange zijde van een tweepersoonsbed en naar een garderobe kast van minimaal 0.80m.

    • -

      Een badruimte met een (bij voorkeur drempelloze) douche, wastafel en toilet.

    • -

      Wanneer sprake is van drie of meer slaapkamers een apart tweede toilet van minimaal 1.10m x 0.85cm.

  • 6.

    In het geval van een woongebouw (zoals bij appartementen) gelden nog de volgende eisen:

    • -

      De aanwezigheid van een intercom/videofoon.

    • -

      Een goede verlichting in de hal, trappenhuizen, bergingen, enz.

  • 7.

    Voldoende comfort (binnenklimaat) in de woning en het eventuele woongebouw, voldoende veiligheid (sociale veiligheid, valveiligheid) binnen en buiten de woning.

  • Uiteraard kunnen corporaties van hogere eisen uitgaan, zie hiervoor het betreffende certificaat.

Levensloopgeschikte woningen, categorie 2 (rollatorgeschikt)

Boven de voor categorie 1 gestelde eisen, worden de volgende eisen gesteld:

Ad eis 1

-

De bezoekbaarheid van de woning dient goed te zijn, dat wil zeggen dat een bewoner/ bezoeker die gebruik maakt van loophulpmiddelen de woning goed moet kunnen gebruiken.

 

-

Aan de buitenzijde van de voordeur dient een vrije ruimte van minimaal 1.20 x 1.20m te zijn, aan de binnenzijde minimaal 1.20m breed en 1.50m diep met ruimte voor een garderobe.

Ad eis 3

-

Alle primaire ruimten (woonkamer, keuken, toilet, hoofdslaapkamer en badkamer) dienen op één bouwlaag te liggen.

Ad eis 4

-

De afmetingen van de keuken, hoofdslaapkamer en badkamer dienen zodanig te zijn dat een draaicirkel van 1.20m mogelijk is.

 

-

In het geval van een afzonderlijk toilet dient de toegangsdeur bij voorkeur haaks op de lengterichting van de toiletpot te staan.

Ad eis 5

-

Voor alle vertrekken geldt dat alle deurposten minimaal 0,75m breed zijn

Ad eis 6

-

Een goed voor rollatorgebruikers bereikbare entree.

 

-

Een goed voor rolstoelgebruikers bereikbare berging.

 

-

Bij de entree van het woongebouw een vrije ruimte aan de buitenzijde van minimaal 1.50 x 1.50m.

 

-

Ruimte voor zitgelegenheid voor twee personen.

 

-

Een lift met een binnenbreedte van minimaal 0.90 breed en 1.30m diep.

 

-

Een vrije ruimte voor de lift van minimaal 1.50 x 1.50m.

 

-

Verkeersruimten (gangen, galerijen e.d.) van minimaal 1.20m breed.

 

-

Licht of elektrisch bedienbare deuren van minimaal 0.80m breed en drempelloos dan wel met een lage drempel.

 

-

Een stalling en oplaadpunt voor een scootmobiel.

Rolstoelwoningen

Boven de voor levensloopgeschikte woningen categorie 2 gestelde eisen, worden de volgende eisen gesteld:

Ad

eis

1

-

De bezoekbaarheid van de woning dient goed te zijn, dat wil zeggen dat een bewoner/bezoeker die gebruik maakt van een rolstoel de woning goed moet kunnen gebruiken.

 

 

 

-

Aan de buitenzijde van de voordeur dient een vrije ruimte van minimaal 1.50 x 1.50m te zijn, aan de binnenzijde eveneens minimaal 1.x50 x 1.50m diep met ruimte voor een garderobe.

Ad

eis

4

-

Een privé buitenruimte (balkon, terras) van minimaal 2.00 x 1.50m.

 

 

 

-

Een hoofdslaapruimte van minimaal 12m2, een breedte van minimaal 3.00m, een vrije bewegingsruimte aan minimaal één lange zijde van een tweepersoonsbed en naar een garderobe kast van minimaal 0.90m;

 

 

 

-

De afmetingen van de keuken, hoofdslaapkamer en badkamer dienen zodanig te zijn dat een draaicirkel van 1.50m mogelijk is.

 

 

 

-

Het aanrecht dient voor iemand in een rolstoel goed bruikbaar te zijn (hoog-laag aanrecht).

 

 

 

-

Een badruimte met een aangepaste, drempelloze douche (handgrepen/beugels, antigripvloer), wastafel en aangepast toilet (idem).

Ad

eis

5

-

Voor alle vertrekken geldt dat alle deurposten minimaal 0,85m breed zijn en drempelloos (tenzij het niet anders kan: dan een lage drempel van max. 2cm hoog).

Ad

eis

6

-

Een goed voor rolstoelgebruikers bereikbare entree.

 

 

 

-

Een goed voor rolstoelgebruikers bereikbare berging met een bergingsgang van minimaal 1.10m breed.

 

 

 

-

Verkeersruimten (gangen, galerijen e.d.) van minimaal 1.50m breed.

 

 

 

-

Bij voorkeur elektrisch bedienbare deuren van minimaal 0.85m breed en drempelloos.

Bezoekadres Stationsplein 26 6512 AB Nijmegen

Postadres Postbus 6578 6503 GB Nijmegen T (024) 329 79 79 f (024) 329 79 70 www.destadsregio.nl