Regeling vervallen per 01-01-2013

Besluit voorziening maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Wijchen

Geldend van 01-05-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Besluit voorziening maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Wijchen

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Wijchen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen,

BESLUITEN:

Gelet op:

vast te stellen het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Wijchen.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 2.1 Regels rond verstrekking

  • 1.

    Verstrekking op aanvraag

  • Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Gebruiksduur van voorziening met PGB

  • De gebruiksduur van een met een PGB aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt gelijk gesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de gemeentelijke leverancier van voorzieningen in natura wordt gehanteerd.

  • 3.

    Tussentijdse verstrekking PGB

  • Indien de gebruiksduur van de voorziening waarvoor een PGB is verstrekt nog niet is verstreken kan een - aanvullend - PGB worden verstrekt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanpassing dan wel vervanging van het hulpmiddel noodzakelijk maken.

    • b.

      Er is sprake van een calamiteit die belanghebbende niet te verwijten is.

  • 4.

    Betaling van PGB

  • De uitbetaling van een PGB vindt in beginsel in één keer plaats.

  • Uitzonderingen hierop zijn:

    • a.

      een PGB voor hulp bij het huishouden dat vooraf per kwartaal wordt uitbetaald

    • b.

      een PGB dat betrekking heeft op onderhoud, reparatie en casco-verzekering van een vervoersvoorziening of hulpmiddel dat jaarlijks wordt uitbetaald.

  • 5.

    Overwegende bezwaren (als bedoeld in artikel 3 verordening)

  • Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      er sprake is van een vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoongebonden budget in het verleden;

    • c.

      er sprake is van een belanghebbende met aanzienlijke schulden terwijl deze belanghebbende medewerking weigert bij het oplossen van deze schuldenproblematiek;

    • d.

      er sprake is van een zodanig instabiele of progressieve medische situatie dat het op voorhand duidelijk is dat een individuele voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning snel niet meer adequaat zal zijn;

    • e.

      er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

Artikel 2.2 Regels rond verantwoording

  • 1.

    Globale verantwoording bij hulp bij het huishouden

  • Een globale verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door de budgethouder aan het college vindt elk half jaar plaats.

  • 2.

    Verantwoording bij andere individuele voorzieningen

  • De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college bij andere individuele voorzieningen dan bedoeld onder 1 vindt plaats na verkrijging van de voorziening.

Artikel 2.3 Regels rond niet-gebruik

  • 1.

    Einde gebruik

  • Als

    een voorziening waarvoor het PGB is verstrekt binnen de gestelde periode/gebruiksduur niet langer wordt gebruikt, dient dit direct aan de gemeente te worden gemeld en gelden de volgende regels:

    • a.

      Indien het PGB de voorziening hulp bij het huishouden betreft dient het PGB naar rato van het niet gebruikte deel te worden terugbetaald;

    • b.

      Indien het PGB een vervoersvoorziening dan wel hulpmiddel betreft hoeft de aangeschafte voorziening of de restwaarde daarvan niet aan de gemeente te worden overgedragen.

  • 2.

    Verhuizing

  • Bij verhuizing naar een andere gemeente dient het PGB voor hulp in de huishouding naar rato van het niet gebruikte deel te worden terugbetaald.

  • 3.

    Overlijden

  • Ingeval

    van overlijden van de budgethouder gelden de volgende regels:

    • a.

      Indien het PGB de voorziening hulp in de huishouding betreft dienen de erven het PGB naar rato van het niet gebruikte deel terug te betalen.

    • b.

      Indien het PGB een vervoersvoorziening dan wel hulpmiddel betreft hoeven de erven de voorziening dan wel de restwaarde daarvan niet aan de gemeente over te dragen.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 3.1. Eigen bijdragen voor individuele voorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    De persoon met beperkingen die in aanmerking komt voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt voor rolstoelen en de vervoerspas voor de Stadsregiotaxi geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 3.

    De omvang van de eigen bijdrage wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

  • 4.

    De eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening bedraagt maximaal € 50,- per periode van 4 weken.

  • 5.

    Het bedrag dat in totaal aan eigen bijdrage voor een voorziening wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten voor deze voorziening.

  • 6.

    Bij een persoonsgebonden budget wordt de eigen bijdrage niet ingehouden op het persoonsgebonden budget. De eigen bijdrage wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

Artikel 3.2 Eigen aandeel voor individuele voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De persoon met beperkingen die in aanmerking komt voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt geen eigen aandeel in rekening gebracht voor:

    • -

      een tegemoetkoming in verband met huurderving als bedoeld in artikel 16 sub e van de verordening

    • -

      een tegemoetkoming voor woningaanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die door meerdere personen gebruikt (kunnen) worden

    • -

      een verhuiskostenvergoeding voor het vrijmaken van een aangepaste woning als bedoeld in hoofdstuk 5 van dit besluit.

  • 3.

    De omvang van het eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

  • 4.

    Het bedrag dat in totaal aan eigen aandeel voor een voorziening wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten voor deze voorziening.

Artikel 3.3 Duur oplegging eigen bijdrage en eigen aandeel

De duur van de oplegging van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is als volgt:

  • 1.

    hulp bij het huishouden: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht.

  • 2.

    thuisbegeleiding: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht.

  • 3.

    roerende en losse woonvoorzieningen: maximaal 39 perioden van 4 weken

  • 4.

    woningaanpassingen: maximaal 39 perioden van 4 weken

  • 5.

    verhuiskostenvergoeding: maximaal 13 perioden van 4 weken

  • 6.

    scootmobielen: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht

  • 7.

    overige vervoersvoorzieningen: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht

  • 8.

    aanpassing eigen auto: maximaal 39 perioden van 4 weken

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Periode en voorschot

Een PGB wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een PGB is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het PGB is aangevraagd.

Het college betaalt het verleende PGB uit bij wijze van voorschot in kwartaaltermijnen.

Artikel 4.2 Hoogte PGB hulp bij het huishouden en thuisbegeleiding

  • 1.

    Het PGB wordt berekend naar een bedrag per uur en naar het aantal uren waarin de hulp bij de huishouding in de budgetperiode benodigd is. Indien er sprake is van hulp bij de huishouding gedurende een deel van een uur, wordt het PGB naar evenredigheid berekend.

  • 2.

    De volgende uurbedragen worden als persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld:

  • Voor categorie HV1 een bedrag van € 14,25 per uur.

  • Voor categorie HV2 een bedrag van € 18,23 per uur.

  • Voor categorie HV2+ een bedrag van € 18,75 per uur.

  • Voor thuisbegeleiding een bedrag van € 48,60 per uur.

Artikel 4.3 Vaststelling PGB

  • 1.

    Na afloop van ieder kalenderjaar wordt het PGB voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.

  • 2.

    Indien de budgetperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van lid 1, het PGB voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin het PGB afloopt en de dag waarop de budgetperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de budgetperiode.

  • 3.

    Een bij het college ingediend verantwoordingsformulier over het laatste halfjaar in het kalenderjaar of, indien lid 2 van toepassing is, in de budgetperiode, dient als aanvraag tot vaststelling van het PGB.

  • 4.

    Het college vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met door hem aan de budgethouder ter zake van PGB’s verschuldigde bedragen.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 5. Financiële normen woonvoorzieningen

  • 1.

    Hoogte PGB of financiële tegemoetkoming

  • De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Afschrijvingsschema

  • Het in artikel 22 van de verordening genoemde afschrijvingsschema met een afschrijving in 10 jaar ziet er als volgt uit:

    • voor het eerste en het tweede jaar 100% van de meerwaarde

    • voor het derde en vierde jaar 80% van de meerwaarde

    • voor het vijfde en zesde jaar 60% van de meerwaarde

    • voor het zevende en achtste jaar 40% van de meerwaarde en

    • voor het negende en tiende jaar 20% van de meerwaarde.

  • 3.

    Verhuiskostenvergoeding

  • Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 16 onder a van de verordening bedraagt € 2000,-.

  • 4.

    Verhuiskostenvergoeding vrijmaken aangepaste woning

  • Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 16 onder a van de verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte verhuiskosten indien door het vrijkomen van de woning wordt voorkomen dat een andere woning voor een persoon met beperkingen moet worden aangepast voor meer dan € 4538,-. Voor de inrichtingskosten wordt aangesloten bij het bedrag dat bij stadsvernieuwing wordt gehanteerd.

  • 5.

    Maximumbedrag bezoekbaar maken

  • Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 20 lid 4 van de verordening bedraagt € 2000,-.

  • 6.

    Huurderving

  • Een tegemoetkoming in verband met huurderving zoals bedoeld in artikel 16 onder e van de verordening wordt verstrekt indien een leegstaande woning is aangepast voor een bedrag van meer dan € 4.538,-. De tegemoetkoming is gemaximeerd op zes maanden op basis van de werkelijke kosten van de woonruimte.

  • 7.

    Tijdelijke huisvesting

  • Een tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting zoals bedoeld in artikel 16 onder f van de verordening wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes maanden en bedraagt:

    • de werkelijke kosten met een maximum van € 485,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de verlaten woonruimte;

    • de werkelijke kosten met een maximum van € 245,-per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering.

Artikel 6.2 Inkomensgrens vervoersvoorzieningen

Vervallen.

Artikel 6.2 a

  • 1.

    Bij het compenseren van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen ligt het primaat bij het collectieve vervoerssysteem via de Stadsregiotaxi. Na indicatie wordt een Wmo- vervoerpas voor de Stadsregiotaxi beschikbaar gesteld waarmee tegen het OV-tarief per zone vanaf ieder vertrekadres binnen Wijchen over maximaal 5 zones gereisd kan worden. De frequentie is niet gelimiteerd.

  • 2.

    Voor personen die geïndiceerd zijn voor een Wmo-vervoerspas voor de Stadsregiotaxi, bestaat de mogelijkheid om deze pas in te ruilen voor een geldbedrag van € 400,- per jaar. Het recht op de vervoerspas vervalt hiermee. Het financiële alternatief voor de Stadsregiotaxi hoeft niet compenserend te zijn.

  • 3.

    Als gelet op de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de persoon met beperkingen het collectieve vervoerssysteem via de Stadsregiotaxi geen compenserende voorziening is, dan wordt gekeken naar andere vervoersmogelijkheden voor het compenseren van het mobiliteitsprobleem.

Artikel 6.3 Hoogte vervoersvergoedingen

  • 1.

    Bij een keuze voor een Wmo-vervoerpas voor de Stadsregiotaxi betaalt de gemeente het verschil tussen het Stadsregiotaxitarief per zone en het reguliere OV-tarief per zone aan de vervoerder. De persoon met de Wmo-vervoerspas betaalt het OV-tarief per zone aan de vervoerder.

    • 2.

      a. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 1.027,- (indien de Stadsregiotaxi geen compenserende voorziening is en iemand geïndiceerd is voor gebruik van eigen auto of vervoer door derden).

    • b.

      Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 2400,- (indien de Stadsregiotaxi geen compenserende voorziening is en iemand is geïndiceerd voor vervoer door derden, en is aangewezen op vervoer per taxi).

    • c.

      Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 2700,- (indien de Stadsregiotaxi geen compenserende voorziening is en iemand is geïndiceerd voor vervoer door derden, en is aangewezen op vervoer per rolstoeltaxi).

  • 3.

    De in lid 2 genoemde bedragen worden gehalveerd voor personen die verblijven in een Instelling, tenzij blijkt dat deze halvering niet met de vervoersbehoefte van de persoon in overeenstemming is.

  • 4.

    Voor personen die beschikken over een ander vervoermiddel waarmee binnen Wijchen zelfstandig in de vervoersbehoefte voorzien kan worden, wordt het bedrag genoemd in lid 2 met 40% verlaagd.

  • 5.

    Het bedrag dat wordt verstrekt voor gebruik van auto, taxi of rolstoeltaxi bedraagt:

  • Bij kinderen < 4 jaar : nihil

  • Bij kinderen > 4 jaar en < 12 jaar : helft van het bedrag genoemd in lid 2

  • Bij kinderen > 12 jaar : bedrag genoemd in lid 2

  • 6.

    Indien er sprake is van een zeer geringe mobiliteit bedraagt de aanvullende financiële tegemoetkoming € 113,- per jaar.

Artikel 6.4 Autoaanpassing

  • 1.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor de aanpassing van een auto bedraagt de noodzakelijke aanpassingskosten als de autoaanpassing uit medisch oogpunt noodzakelijk is.

  • 2.

    Indien het collectieve vervoerssysteem voorliggend is, doch de autoaanpassing om andere redenen voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 2.800,--.

  • 3.

    Indien er geen gebruik gemaakt kan worden van het collectieve vervoerssysteem, maar wel van een reguliere rolstoeltaxi bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 5.600,--.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de

goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering voor vergelijkbare rolstoelen.

Artikel 7.2 Hoogte persoonsgebonden budget sportrolstoelen

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 onder d van de verordening bedraagt € 3229,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 7a. Doorberekening kosten medisch advies

Artikel 7a.1 Doorberekening van kosten medisch advies (no-show-tarief)

  • 1.

    De kosten (no-show-tarief) die door de adviesinstantie in rekening wordt gebracht, voor het zonder bericht wegblijven van een cliënt op een afspraak, worden in rekening gebracht bij de desbetreffende cliënt.

  • 2.

    Indien de cliënt een geldige reden heeft voor het wegblijven op een afspraak wordt alsnog besloten het “no-show-tarief” niet rekening te brengen bij cliënt.

Artikel 7a.2 Doorberekening medisch advies na indicatie gebruik collectief vervoer

  • 1.

    Indien op voorhand duidelijk is dat er geen medische beperkingen zijn voor het gebruik van het collectief vervoer en wordt een medisch advies bij het CIZ gevraagd dan worden de kosten daarvan doorberekend aan de cliënt.

  • 2.

    Indien het medisch advies van het CIZ positief is worden de advieskosten terugbetaald aan cliënt.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit wordt aangehaald als “Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Wijchen” en treedt op 1 januari 2011 in werking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 14 december 2010.
Hoogachtend,
burgemeester en wethouders
drs. J.W.M. van der Knaap G.H.W. Noordewier
secretaris burgemeester

Toelichting

Inleiding

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle

bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit

ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen

plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk

sneller plaatsvinden.

Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget.

Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is, wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de

mogelijkheden die de AMvB biedt. In dit besluit wordt voorgesteld om geen afwijkende bedragen te hanteren.

Per hoofdstuk worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de verordening.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Regels rond verstrekking

1. Verstrekking op aanvraag

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

2. Afschrijvingstermijn van voorzieningen met PGB

Bij de vaststelling van de hoogte van het PGB wordt de gebruiksduur van een met een PGB aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel gelijkgesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de leverancier van de gemeente wordt gehanteerd.

De afschrijvingstermijn van hulpmiddelen, zoals (elektrische-) rolstoelen, scootmobielen, aangepaste fietsen en tilliften bedraagt 7 jaar.

Voor elektrische rolstoelen en verblijfsrolstoelen voor dagelijks gebruik wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar.

Bij kindervoorzieningen wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar.

5. Overwegende bezwaren

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen.

Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.

In situaties dat tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget zal dit als contra-indicatie opgevat worden. Tenzij er anderen (bij voorkeur wettelijke vertegenwoordigers) in de omgeving van de aanvrager zijn, die deze taak kunnen overnemen.

Ook als er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoongebonden budget in het (AWBZ) verleden of in de gevallen dat een belanghebbende aanzienlijke schulden heeft en weigert mee te werken aan het vinden van een oplossing hiervoor is het PGB niet de aangewezen vorm om de voorziening te verstrekken.

Bij de verstrekking van hulpmiddelen kan de instabiele medische situatie of de progressie van een ziekte een reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Deze uitsluitinggrond dient altijd medisch onderbouwd te zijn (eventueel via een medisch advies).

Uiteraard blijft de verstrekking van voorzieningen in natura wel mogelijk. De bruikleenconstructie via onze leverancier maakt het mogelijk om in die situaties makkelijker de niet voldoende compenserend geworden voorziening in te ruilen voor een wèl compenserende voorziening.

Artikel 2.2. Verantwoording van het persoonsgebonden budget

1. Bij de verstrekking van voorzieningen in de vorm van een PGB, zijn de burgers zelf verantwoordelijk voor de inkoop van kwalitatief goede hulp, hulpmiddelen en voorzieningen.

Burgers wordt daarbij bewust de ruimte geboden om zelf die kwaliteit in te vullen, naar hun eigen opvattingen en normen over kwaliteit. In verband met de doelmatige besteding van gemeenschapsgeld wil de gemeente wel controle uitoefenen op de bestedingen door budgethouders vanuit hun PGB.

Elk half jaar dienen alle budgethouders voor hulp bij het huishouden bij de gemeente een schriftelijke globale verantwoording af te leggen van de besteding van het ontvangen PGB. De verantwoording dient te gebeuren via een vooraf verstrekt standaardformulier.

Deze verantwoording wordt door de administratie verwerkt. Opvallende zaken worden tussentijds door de administratie gemeld bij de zorgconsulent van Vraagwijzer (bijvoorbeeld niet verantwoorden, of fors minder verantwoorden dan geïndiceerde aantal uren). De zorgconsulent stelt een onderzoek in naar de signalen. In voorkomende gevallen kan ook een meer intensieve controle plaatsvinden op basis van signalen.

Het totale jaarbedrag van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden dient volledig aangewend te worden voor de inkoop van hulp bij het huishouden. Dit jaarbedrag dient volledig verantwoord te worden.

Artikel 2.3 Regels rond niet gebruik

In geval van overlijden en verhuizing wordt de restwaarde van een hulpmiddel niet teruggevorderd van de erfgenamen of de klant.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Voor welke voorzieningen?

Voor de volgende voorzieningen (in natura, persoonsgebonden budget of financiële vergoeding) wordt wel een eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht:

  • a.

    hulp bij het huishouden

  • b.

    thuisbegeleiding

  • c.

    roerende en losse woonvoorzieningen

  • d.

    woningaanpassingen

  • e.

    verhuiskostenvergoeding

  • f.

    vervoerskostenvergoeding voor gebruik van (rolstoel)taxi, eigen auto en vervoer door derden

  • g.

    financieel alternatief voor vervoerspas Stadsregiotaxi

  • h.

    scootmobielen

  • i.

    andere vervoermiddelen

  • j.

    aanpassing eigen auto

Voor de volgende voorziening wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht:

  • a.

    een tegemoetkoming in verband met huurderving te betalen aan de eigenaar van een voor meer dan € 4538,- aangepaste woning

  • b.

    een tegemoetkoming voor woningaanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die door meerdere personen gebruikt (kunnen) worden c. een verhuiskostenvergoeding voor het vrijmaken van een aangepaste woning

  • d.

    rolstoelen (dit is wettelijk uitgesloten)

  • e.

    sportrolstoelen

  • f.

    de vervoerspas van de Stadsregiotaxi

Hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel

De hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

Standaardmaximum per vier weken

Bedrag vanaf 1 januari 2012

- de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar - de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder

€ 18,00

- de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar - de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn

€ 25,80

Geldende verzamelinkomens:

  • 22.905 voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar;

  • € 16.007 voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder;

  • € 28.306 voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar;

  • € 22.319 voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn.

Bij een inkomen onder of gelijk aan het voor de doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum wordt alleen het standaardmaximum in rekening gebracht. Is het inkomen hoger dan wordt dit standaardmaximum verhoogd met 15% van het meerinkomen. Dit tot het maximum van de kostprijs van een voorziening.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 4.2 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het

huishouden wordt vastgesteld. Het aantal geïndiceerde zorguren wordt vermenigvuldigd

met onderstaand uurtarief om het bedrag van het persoonsgebonden budget vast te stellen.

De gemeente onderscheidt bij hulp bij het huishouden 3 categorieën. Per categorie wordt het

volgende uurtarief voor het persoonsgebonden budget gehanteerd:

-HV1 : € 14,25

-HV2 : € 18,23

-HV2+: € 18,75

Het uurtarief voor het persoonsgebonden budget thuisbegeleiding bedraagt € 48,60. Thuisbegeleiding is zowel mogelijk in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze laatste vorm zal niet snel voorkomen omdat de ontregelde situatie en het gebrek aan zelfredzaamheid overwegende bezwaren opleveren voor deze vorm van verstrekking.

Artikel 4.3 Vaststelling PGB

Na afloop van het kalenderjaar vindt een definitieve vaststelling van het PGB plaats. Besteding van het ontvangen PGB dient verantwoord te zijn.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 5. Financiële normen woonvoorzieningen

In artikel 5, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het gaat is uitgewerkt in de beleidsregels Wmo.

WMO.

Artikel 5, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Artikel 5, lid 3 tot en met lid 7 leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, bij het bezoekbaar maken, bij huurderving of bij tijdelijke huisvesting.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Artikel 6.1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening.

Het PGB bestaat uit:

- Aanschafwaarde van het hulpmiddel

De bedragen op de prijslijst van de hulpmiddelenleverancier zijn bepalend voor de waardebepaling van standaard- Wmo-voorzieningen; het bedrag op de (schijn)offerte wordt gebruikt om te kunnen beoordelen of het bedrag op de offerte voor een voorziening op maat redelijk is.

- een jaarbedrag voor onderhoud en reparatie van een voorziening;

Het tarief voor het onderhoud en de reparatie is een percentage van de aanschafwaarde: te weten voor handbewogen rolstoelen 6%, elektrische rolstoelen 4% en scootmobielen 4%.

Bij aanschaf van een 2e hands hulpmiddel wordt het jaarbedrag gebaseerd op de oorspronkelijke aanschafwaarde van het hulpmiddel en niet van het aankoopbedrag.

Uitbetaling van onderhoud en reparatie:

- als er voor het hulpmiddel geen verzekering hoeft te worden afgesloten:

bij aanschaf van de voorziening vóór 1 juli het hele jaarbedrag tegelijk met betaling van het aanschafbedrag;

bij aanschaf van de voorziening na 1 juli vindt uitbetaling plaats in de maand februari van het jaar volgend op de aanschaf.

Vervolgens in de maand februari van elk volgend jaar de kosten voor onderhoud en reparatie voor het komende jaar (4 of 6 % van de aanschafwaarde); dit is een ambtshalve betaling door de administratie; verantwoording over de gemaakte kosten wordt niet gevraagd.

- als er wel een casco-verzekering nodig is: ook dan wordt het onderhoud en reparatie betaald zoals hierboven beschreven; de betaling wordt dan klaargezet in de maand februari. Feitelijke betaling vindt pas plaats als de verzekeringspolis is overlegd bij de administratie. De betaling vindt dus tegelijk plaats met de betaling van de verzekering.

Verzekering wordt jaarlijks uitbetaald na overlegging van het verzekeringsbewijs in de maand februari (zie hierboven). Bedrag: daadwerkelijk te betalen premie voor WA-cascoverzekering bij elektrische vervoersmiddelen.

De premie voor een diefstalverzekering wordt niet vergoed. Ook niet de meerkosten van een diefstalverzekering voor aangepaste fietsen.

- Kosten noodzakelijke aanpassingen

Artikel 6.2. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen

Vervallen.

Artikel 6.2a Collectief vervoerssysteem

Artikel 6.2a legt vast dat het primaat ligt bij het collectief vervoerssysteem via de Stadregiotaxi. Indien men ervoor kiest om geen gebruik te maken van het collectieve systeem terwijl wel een indicatie daarvoor is gegeven dan kan men de vervoerspas inruilen voor een geldbedrag van € 400,-- per jaar, waarmee men naar eigen believen in het vervoer kan voorzien.

Als het gelet op de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoefte het collectieve systeem geen compenserende voorziening is voor de betreffende persoon dan wordt gekeken of er andere vervoersmogelijkheden zijn om in het vervoer te voorzien. Dat kan bijvoorbeeld door een tegemoetkoming in de kosten van een (rolstoel)taxi of aanpassingskosten van een eigen auto.

Artikel 6.3 Hoogte vervoersvergoedingen

Artikel 6.3 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, de vergoeding van de rolstoeltaxi, de vergoeding van de bruikleenauto en de bestelbus. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening en wordt in de beleidsregels verder uitgewerkt.

Artikel 6.4 Autoaanpassing

Het eerste lid van dit artikel geeft aan welk bedrag verstrekt wordt voor een medisch noodzakelijke autoaanpassing.

Lid 2 geeft aan wat het bedrag is van de autoaanpassing indien er wel een indicatie voor het collectief systeem is afgegeven, doch men er voor kiest om gebruik te maken van een eigen aangepaste auto.

Als een persoon geen gebruik kan maken van het collectieve vervoerssysteem dan kunnen de meerkosten t.o.v. de reguliere taxi (auto)kosten worden ingezet voor een autoaanpassing. De meerkosten bedragen € 800,-- per jaar en gerelateerd aan de afschrijvingstermijn van 7 jaar bedraagt de financiële tegemoetkoming dan maximaal € 5.600,--.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Er wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de kosten van onderhoud, reparatie en

verzekering van vergelijkbare rolstoelen.

Er wordt een onderscheid gemaakt worden tussen hulpmiddelen die standaard door verschillende leveranciers worden aangeboden en hulpmiddelen die op maat gemaakt en aangepast moeten worden.

Standaardvoorzieningen:

Aan de hand van een programma van eisen dat is opgesteld door de zorgconsulent van Vraagwijzer, medisch adviseur en/of de passingdeskundige van de leverancier wordt de goedkoopst compenserende voorziening vastgesteld.

Voor het PGB wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening de gemeente bij verstrekking in natura zou kosten. De korting die de gemeente van de leverancier ontvangt wordt niet doorberekend in het PGB.

De hulpmiddelenleverancier levert een prijslijst van de aanschafwaarde van een voorziening. Deze prijslijst wordt jaarlijks aangepast/geïndexeerd voor alle voorzieningen uit het kernassortiment.

Voor voorzieningen op maat, die niet standaard door de leverancier geleverd kunnen worden, wordt het PGB-bedrag bepaald aan de hand van een door de aanvrager in te dienen offerte van de aanschafprijs, inclusief de prijs voor individuele aanpassingen, onderhoud, reparatie en verzekering.

De zorgconsulent van Vraagwijzer beoordeelt of de offerte redelijk is en vraagt eventueel een “schijnofferte” op bij een leverancier. De offerte dient gebaseerd te zijn op het programma van eisen dat door de gemeente is opgesteld.

In complexe situaties is het uitermate belangrijk dat de klant een adequate voorziening op maat kiest.

Artikel 7.2 Hoogte persoonsgebonden budget sportrolstoelen

De sportrolstoel is een voorziening die niet genoemd wordt in de Wmo. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening en oorspronkelijk opgenomen in de Wvg op verzoek van de Tweede Kamer.

Daarom wordt de wijze van verstrekking, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is in het algemeen niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.