Regeling vervallen per 21-06-2021

Beleidsregel wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen

Geldend van 01-01-2013 t/m 20-06-2021

Intitulé

Beleidsregel wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen

HOOFDSTUK 1 COMPENSATIEPLICHT

C001 Begrip compensatieplicht

De verordening is opgebouwd op basis van de compensatieplicht zoals benoemd in artikel 4 van de Wmo. Dit artikel geeft aan het college van burgemeester en wethouders de opdracht om aan personen met bepaalde beperkingen voorzieningen te verstrekken die deze personen in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel alsmede medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

De compensatieplicht is het belangrijkste element van het normatieve kader dat de verordening moet geven. De invulling van dit begrip geeft de grenzen aan van wat burgers kunnen claimefvn en mogen verwachten inzake ondersteuning door de gemeente. Het is onmogelijk om alle beperkingen te compenseren. Gezocht is naar een niveau van maatschappelijke participatie dat redelijkerwijs voor burgers bereikt zou moeten worden.

Uitgegaan wordt van wat een persoon zonder beperkingen kan die in vergelijkbare omstandigheden verkeert uitgaande van een maatschappelijk aanvaard voorzieningenniveau dat binnen de budgettaire kaders van de gemeente mogelijk is.

Omdat de wet geen definitie geeft van het begrip “compensatieplicht”, is er op basis van de wetgeschiedenis een concrete invulling ontwikkeld. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij begrippen die in de Wvg en AWBZ worden of zijn gebruikt, waarbij tevens is aangesloten op bestaande jurisprudentie. Hiervoor is gekozen om al bij de aanvang van de Wmo te kunnen bogen op geaccepteerde begrippen, definities en kaders. Dit vergroot de rechtszekerheid voor de burger en voorkomt overbodige administratieve belasting van de gemeente.

C002 Begrip zelfredzaamheid

De Wmo geeft geen definitie van het begrip zelfredzaamheid. In de toelichting op het amendement, dat heeft geleid tot invoering van de compensatieplicht (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65) wordt echter onder zelfredzaamheid verstaan: "het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken".

Het begrip zelfredzaamheid kan nader worden omschreven als:

Het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.

C003 Begrip maatschappelijke participatie

Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten (artikel 1 onderdeel g Wmo-verordening):

  • het voeren van een huishouden;

  • het normale gebruik van de woning;

  • het zich in en om de woning verplaatsen;

  • het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;

  • het ontmoeten van andere mensen en;

  • het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

C004 Begrip en primaat algemene voorzieningen

In de verordening is het begrip “algemene voorzieningen” opgenomen. Deze categorie voorzieningen heeft als doel om een snelle oplossing te bieden voor onder het werkingsgebied van de wet vallende problemen die beperkt in omvang en complexiteit zijn. Voor dergelijke problemen kunnen snel eenvoudige voorzieningen worden verstrekt, zonder veel administratieve rompslomp voor de burger. Voor introductie van deze categorie voorzieningen is gekozen omdat de compensatieplicht in artikel 4 Wmo zich uitdrukkelijk niet beperkt tot individuele voorzieningen. De gemeente heeft de opdracht én de mogelijkheid om naast individuele voorzieningen ter compensatie van beperkingen ook meer algemene voorzieningen te organiseren.

Als mogelijke algemene voorzieningen valt te denken aan snel beschikbare hulp bij het huishouden zoals een boodschappendienst, scootermobiel- en rolstoelpools voor mensen die niet permanent zo'n middel nodig hebben, klussendiensten voor eenvoudige aanpassingen aan de woning en vrijwilligersdiensten. De praktijk zal uitwijzen of er nog meer creatieve ideeën ontstaan voor algemene voorzieningen.

In Wijchen hebben wij op dit moment de “Rolstoel uitleen” via Vraagwijzer als enige concreet ingevulde algemene voorziening. De rolstoelen uit deze rolstoelpool worden voor incidenteel gebruik uitgeleend aan burgers van Wijchen.

Omdat wij openstaan voor nieuwe ontwikkelingen en het ons streven is om meer algemene voorzieningen te gaan organiseren hebben wij het begrip algemene voorzieningen ook voor de andere individuele voorzieningen in onze verordening opgenomen.

Bij de vraag met welke voorzieningen mensen het best gecompenseerd kunnen worden geldt als leidraad: algemeen waar het kan, individueel als het moet. Deze opzet, met het primaat voor de algemene voorzieningen, is niet alleen gekozen om het voorzieningenstelsel op den duur betaalbaar te houden, maar moet er ook voor zorgen dat de Wmo regelarm en klantvriendelijk wordt.

C006 Algemene hulp bij het huishouden

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wmo kan voor de algemene hulp bij het huishouden in aanmerking komen indien (artikel 9 lid 1 Wmo-verordening):

  • het voor deze persoon onmogelijk is om zelf een of meer huishoudelijke taken uit te voeren; en

  • de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen, aangezien deze persoon aantoonbare beperkingen heeft of problemen ondervindt bij de uitvoering van mantelzorg.

Algemene ondersteunende begeleiding

Een persoon met beperkingen op grond van een psychosociaal probleem in het herstellen of handhaven van de zelfredzaamheid en zinvolle dagbesteding bij een beperkt regelvermogen kan in aanmerking worden gebracht voor algemene ondersteunende thuisbegeleiding of gezinsbegeleiding indien (artikel 13a lid 1 Wmo-verordening):

  • psychosociale problemen het herstellen of handhaven van de zelfredzaamheid en zinvolle dagbesteding onmogelijk maken; en

  • algemene ondersteunende begeleiding dit snel en adequaat kan oplossen.

Vorm

Kenmerk van algemene voorzieningen is dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget (toelichting artikel 1 onderdeel h Wmo-verordening).

C007 Algemene woonvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor de algemene woonvoorziening in aanmerking komen indien (artikel 15 lid 1 Wmo-verordening):

  • aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken, en

  • de algemene woonvoorziening dit snel en compenserend kan oplossen.

Vorm

Kenmerk van algemene voorzieningen is dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget (toelichting artikel 1 onderdeel h Wmo-verordening).

C008 Algemene vervoersvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor

een algemene vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht indien (artikel 24 Wmo-verordening):

  • aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om gebruik te maken van het openbaar vervoer of

  • aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om het openbaar vervoer te bereiken.

Vorm

Kenmerk van algemene voorzieningen is dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget (toelichting artikel 1 onderdeel h Wmo-verordening).

C009 Algemene rolstoelvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor de algemene rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht indien (artikel 28 lid 1 Wmo-verordening):

  • aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk aken, en

  • hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Vorm

Kenmerk van algemene voorzieningen is dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget (toelichting artikel 1 onderdeel h Wmo-verordening).

Hoofdstuk 1 Recht op individuele voorzieningen

I001 Woonplaats

Er wordt geen voorziening toegekend indien de persoon met beperkingen niet woonachtig is in de gemeente Wijchen (artikel 2 lid 2 onderdeel b Wmo-verordening).

Het in de gemeente woonachtig zijn betekent dat de persoon met beperkingen in de gemeente zijn hoofdverblijf heeft. Onder hoofdverblijf wordt in dit kader ook wel verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, slaapt en eet en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten is gelegen.

De gemeente Wijchen heeft in afwijking van het bovenstaande bepaald dat een woonvoorziening getroffen kan worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf in een AWBZ-instelling heeft (zie artikel 20, lid 2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning).

Daarnaast maakt de gemeente Wijchen door het toepassen van de hardheidsclausule een uitzondering voor personen met beperkingen die in een AWBZ-instelling (in een andere gemeente) hun hoofdverblijf hebben, maar regelmatig in een bepaalde woning binnen Wijchen logeren (ouderlijk huis, woning van echtgenoot, echtgenote etc.). In dergelijke gevallen kan eenmalig een financiële tegemoetkoming op grond van de Wmo verstrekt worden in verband met aanpassingen voor het logeerbaar maken van die woning (zie bijlage 1).

I002 Individueel gericht

Een Wmo-voorziening kan alleen worden toegekend wanneer deze is bestemd voor een individuele persoon met beperkingen. Er moet een individuele toetsing van de specifieke individuele situatie van de aanvrager plaatsvinden. Als gevolg van dit uitgangspunt worden voorzieningen uitsluitend bestemd voor gemeenschappelijk gebruik in principe uitgesloten. Uiteraard kunnen personen met beperkingen wel gezamenlijk gebruik maken van een individuele voorziening (bijvoorbeeld een auto).

De compensatieplicht van de gemeente betreft dus de personen met beperkingen en niet de overige (gezonde) gezinsleden. Een uitzondering hierop is de Hulp bij het Huishouden, deze voorziening richt zich niet alleen op het individu maar zeker ook op de leefeenheid (de huisgenoten) en de mantelzorg (het ‘cliëntsysteem’).

In prestatieveld 4 van de Wmo is ook bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van de mantelzorgers en vrijwilligers. De Wmo verplicht dus ook om aan mantelzorgers compensatie te bieden als zij tijdelijk niet kunnen participeren in de samenleving.

De gemeente heeft deze taak, maar is niet verplicht om mantelzorgers en vrijwilligers een individuele voorziening aan te bieden. Hoewel het in bepaalde situaties van belang kan zijn dat mantelzorgers en vrijwilligers aanspraak kunnen maken op een individuele Wmo-voorziening wordt sinds 2007 – uit het oogpunt van beheersbaarheid en beperking van de financiële risico’s – een terughoudend beleid gevoerd. Dit houdt in alleen via algemeen ondersteuningsbeleid ondersteuning wordt geboden en de individuele Wmo-voorzieningen in principe niet worden opengesteld voor mantelzorgers en vrijwilligers.

Op basis van artikel 10 van de verordening kunnen mantelzorgers en vrijwilligers voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen. Het gaat hierbij dan expliciet om huishoudelijke hulp in het kader van de “respijtzorg”. Dus hulp aan een persoon met beperkingen ter ontlasting van de mantelzorger. Het is niet de bedoeling dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel mogelijk. Deze laatste persoon zal ook de hulp moeten aanvragen en de woonplaats van deze persoon bepaalt welke gemeente de aanvraag in behandeling gaat nemen.

De Stichting Welzijn Ouderen Wijchen schenkt samen met MEE en Vraagwijzer extra aandacht aan mantelzorgondersteuning. Zowel als het gaat om het beter indiceren als om het verruimen van het aanbod zelf. Samen met andere organisaties gaat zij een ondersteuningsaanbod ontwikkelen afgestemd op de behoefte van de mantelzorger en afhankelijk van de persoonlijke situatie.

Daarnaast geldt dat de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf moet hebben in de gemeente waar hij de voorziening aanvraagt (domiciliebeginsel), niet - behoudens een aantal uitzonderingen - in een AWBZ-instelling mag verblijven en rechtmatig in Nederland moet verblijven.

De persoon met beperkingen

Een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

Deze definitie bevat twee belangrijke elementen: ziekte of gebrek en aantoonbare beperkingen.

  • Ziekte of gebrek

  • Of er sprake is van ziekte of gebrek kan op grond van een medisch onderzoek worden vastgesteld. Verder dient in dat onderzoek aangegeven te worden of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van ziekte of gebrek. Onder het begrip ziekte wordt verstaan een procesmatig gebeuren, dat wil zeggen een zich in de tijd uitstrekkende gebeurtenis of complex van gebeurtenissen. Het begrip gebrek duidt op een statische situatie, waarbij het onaannemelijk is dat in deze situatie veranderingen zullen optreden.

  • Ouderdom is op zich niet synoniem aan ziekte of gebrek, wel kan een gebrek nauw samenhangen met het ouderdomsproces. Het gegeven dat men oud is, is op zich dus geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de Wmo. Wel kunnen gebreken die verbonden zijn aan het ouder worden, aanleiding zijn in het kader van de Wmo een voorziening te treffen.

  • Ook psychische problemen, zoals fobieën en angsten of het (tijdelijk) niet kunnen voeren van regie, en psychisch-sociale problemen kunnen aanleiding zijn voor het verstrekken van een voorziening.

  • Aantoonbare beperkingen

  • Met het begrip aantoonbare beperkingen wordt bedoeld dat er sprake moet zijn van beperkingen die objectief medisch vast te stellen zijn. Verder moeten die beperkingen het rechtstreekse gevolg zijn van een in medische kringen algemeen geaccepteerd ziektebeeld.

  • De hoogste rechtsprekende instantie - de Centrale Raad van Beroep (CRvB) - heeft in het kader van de Wvg en Wmo uitspraken over moeilijk te objectiveren ziektebeelden gedaan. Het uitgangspunt van deze uitspraken is dat als uit medisch onderzoek blijkt dat er geen aantoonbare beperkingen kunnen worden gevonden, er in beginsel geen noodzaak voor het verstrekken van een voorziening bestaat.

  • Ook bij chronische pijnklachten is het vaak moeilijk om objectief medisch een pijnoorzaak vast te stellen. In uitzonderingssituaties kan een pijnsyndroom los van objectieve neurologische afwijkingen of enig psychiatrisch ziektebeeld als een ziekte of gebrek worden aangemerkt.

  • De CRvB heeft ondermeer in haar uitspraak van 1 mei 1996 (RSV 1996/161) met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidszaak, aangegeven dat dit slechts dan aangenomen kan worden indien onafhankelijke medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde verantwoorde opvatting hebben dat ongeschiktheid tot arbeid bestaat ook al is niet steeds geheel en al duidelijk aan welke ziekte of gebrek de ongeschiktheid valt toe te schrijven. Voor zover er nog twijfel blijft bestaan bij gebreke van een objectief vastgestelde oorzaak voor de pijnklachten dienen deze niet ten nadele van de cliënt uit te vallen.

  • Van belang is dat door onafhankelijke medici is aangegeven, dat er geen enkele aanwijzing is dat psychologische factoren een rol spelen bij het ontstaan van de pijnklachten. Aanvrager dient onder behandeling te zijn (geweest) van een pijnteam. De pijnklachten zijn naar verwachting blijvend.

  • Bij een moeilijk medisch objectiveerbare aandoening (MMOA) is het belangrijk om zorgvuldig onderzoek te doen naar de medische noodzaak van de gevraagde voorziening. De te treffen voorziening dient er wel toe te leiden, dat de beperkingen op een voldoende manier worden gecompenseerd.

ICF-classificatie

De International Classification of Functioning, Disability and Health, de zogenaamde ICF-classificatie, is in de wet genoemd als een mogelijkheid om de cliëntsituatie te beschrijven. In de verordening is opgenomen dat de ICF-classificatie gebruikt moet worden bij de (indicatie)advisering.De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en in een zinvolle ordening geplaatst.

Door de indicatieadviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft.

Problemen met functies leiden tot beperkingen in activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden.

I003 Langdurig noodzakelijk

Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet eenduidig aan te geven. In de praktijk wordt meestal aangesloten bij een andere regeling die voorzieningen voor kortdurend gebruik verstrekken. Aangezien voor het lenen van een hulpmiddel voor een termijn van maximaal 6 maanden een beroep kan worden gedaan op de tijdelijke uitleen van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ, kan worden geconcludeerd dat 'langdurig' betekent: langer dan 6 maanden.

Een andere benadering gaat uit van de eventuele tijdelijkheid van een beperking. Wie na een skiongeluk tijdelijk in een rolstoel zit, kan misschien wel langer dan 6 maanden een rolstoel nodig hebben. Dat kan wellicht 8, 10 of 12 maanden zijn, maar het eind is te voorzien. Iemand die op grond van een permanente beperking aangewezen is op een rolstoel kan misschien soms - tijdelijk - zonder rolstoel, maar een eind aan het rolstoelgebruik is niet te voorzien. Het gaat er uiteindelijk om of er zicht is op herstel.

De gemeente bekijkt bij het verstrekken van rolstoelen of de verstrekking een redelijk definitief (als tegenovergesteld van tijdelijk) karakter heeft. Daardoor kan er een leemte ontstaan tussen de leenmogelijkheid van maximaal 6 maanden bij de thuiszorg en het moment dat de tijdelijke rolstoel niet meer noodzakelijk is.

Overigens is het niet zo dat terminale patiënten met een levensverwachting korter dan 6 maanden niet in aanmerking komen voor Wmo-voorzieningen. Uit jurisprudentie blijkt dat indien een persoon met beperkingen een bepaalde voorziening voor de rest van zijn leven nodig heeft (hoe kort dit leven ook nog mag duren), deze voorziening als langdurig noodzakelijk wordt aangemerkt.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

I004 goedkoopst compenserend

Bij de keuze voor een voorziening staat de 'geschiktheid' voorop. Een voorziening moet altijd adequaat (passend, toereikend) zijn. Zijn er adequate alternatieven, dan wordt de goedkoopste genomen.

Het begrip adequaat sluit aan bij de compensatieplicht van de gemeente. Zo gaat de compensatieplicht van de gemeente ten aanzien van het vervoer van de persoon met beperkingen in beginsel niet verder dan vervoer van alledag in de directe leef- en woonomgeving. Als de gemeente aan een persoon met beperkingen een vervoerskostenvergoeding verstrekt waarmee deze binnen de directe leef- en woonomgeving in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, dan is dit in beginsel een adequate oplossing. Een hogere vervoerskostenvergoeding is dan uiteraard ook adequaat, maar in het kader van de Wmo niet de goedkoopst compenserende oplossing.

Voor wat betreft de kwaliteit van woonvoorzieningen wordt uitgegaan van de normen zoals die gelden binnen de sociale woningbouw. Als de goedkoopst compenserende oplossing niet overeenstemt met de wensen van de persoon met beperkingen en de inrichting van de woning kan de mogelijkheid geboden worden om een meer met de esthetische voorkeuren van de persoon met beperkingen overeenkomende oplossing te kiezen onder de voorwaarde dat de meerkosten door de persoon met beperkingen zelf betaald worden én de alternatieve oplossing adequaat is. Ook eventuele hogere bijkomende kosten komen voor rekening van de cliënt. Met de voorkeur van een persoon met beperkingen voor een bepaalde voorziening wordt rekening gehouden mits dit past binnen de uitgangspunten ‘goedkoop en compenserend’.

Het is voor de persoon met beperkingen mogelijk om voor voorzieningen te kiezen uit meerdere aanbiedingen, mits dit niet leidt tot onevenredige problemen bij de gemeente.

Indien de cliënt een voorkeur heeft voor een duurdere voorziening dan de goedkoopste onder de adequate voorzieningen dan overlegt, als de aanvrager dat wenst, de gemeente met de aanvrager of deze de voorkeur heeft voor een financiële tegemoetkoming (persoonsgebonden budget). Ook dan wordt uitgegaan van het bedrag horende bij de goedkoopste voorziening en blijven meerkosten voor rekening van de persoon met beperkingen.

Dit principe geldt ook in andere situaties waarin de persoon met beperkingen een andere, duurdere voorziening wenst dan de goedkoopst compenserende. Hierbij valt te denken aan:

  • -

    een snellere (en duurdere) scootermobiel dan de gangbare zonder dat daarvoor een medische indicatie is; de persoon met beperkingen dient dan zelf de meerkosten van deze scootermobiel ten opzichte van de goedkoopst adequate scootermobiel te betalen;

  • -

    het niet willen verhuizen naar een geschikte aangepaste woning maar de eigen woning aanpassen; in dat geval kan de gemeente de kosten vergoeden die ze vergoed zou hebben als er wel verhuisd zou zijn;

  • -

    de aanschaf van een gesloten buitenwagen als een scootermobiel geïndiceerd is mits de aanschaf medisch verantwoord is.

I005 Algemeen gebruikelijk

Er wordt geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is (artikel 2 lid 2 onderdeel a Wmo-verordening).

Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend (artikel 1 onderdeel o Wmo-verordening).

Uit de toelichting op artikel 1 onderdeel o Wmo-verordening volgt dat voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn indien:

  • als het in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

"Voor een persoon als aanvrager" impliceert een individuele toets. Om te bepalen of een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, zal een individuele toets moeten plaats vinden. De toets kan leiden tot een uitzondering op het principe dat een voorziening algemeen gebruikelijk is. Bij deze toets kan het inkomen een rol spelen. Bijvoorbeeld als de persoon met beperkingen qua inkomen niet in staat is de voorziening te betalen. Het moet gaan om een persoon met beperkingen met een uiterst laag inkomen (minimum of net boven minimum) die bovendien aantoonbaar veel kosten heeft die direct verband houden met zijn beperking. Door die kosten ontstaat een besteedbaar inkomen onder het bijstandsniveau. Dan is er een compensatieplicht van de gemeente omdat moeilijk verwacht kan worden dat de persoon met beperkingen met zijn (uiterst) lage inkomen de noodzakelijke voorziening zelf zal aanschaffen. De Wmo is dan een voorliggende voorziening ten opzichte van de bijzondere bijstand.

Daarnaast kan een algemeen gebruikelijke voorziening worden vergoed indien een ziekte of gebrek noopt tot plotselinge onvoorzienbare vervanging van zaken, die reeds recent vervangen zijn en anders niet vervangen zouden worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het verstrekken van een eenhendelmengkraan in een situatie waarin de persoon als gevolg van een auto-ongeval plosteling met beperkingen wordt geconfronteerd die het normale gebruik van de kraan onmogelijk maken.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet precies getrokken moet worden is dus afhankelijk van twee factoren:

  • het inkomen van de aanvrager; en

  • algemeen maatschappelijke normen.

De gemeente Wijchen heeft in het Besluit bepaald dat voor personen met beperkingen met een inkomen boven 1,5 x het sociaal minimum - een auto als algemeen gebruikelijk geldt.

Meerkosten

Bij de subsidiëring van voorzieningen in het kader van de Wmo zal het overigens in het algemeen gaan om 'meerkosten'. Dit wil zeggen dat alleen de kosten die de persoon met beperkingen 'meer' heeft dan de persoon zonder beperkingen voor vergoeding in aanmerking komen. Dit speelt met name bij voorzieningen die op zich algemeen gebruikelijk zijn, maar die voor de persoon met beperkingen duurder zijn omdat het gaat om een bijzondere uitvoering. Een goed voorbeeld daarvan zijn de driewielfietsen. Een fiets is algemeen gebruikelijk en komt dus niet in aanmerking voor een verstrekking. Een driewielfiets is in feite een bijzondere uitvoering van een fiets die duurder is o.a. omdat de schaal waarop deze wordt geproduceerd aanmerkelijk kleiner is.

Bij de verstrekking van een vergoeding voor een driewielfiets, wordt dus alleen rekening gehouden met de meerkosten van de driewielfiets t.o.v. een gewone fiets.

Voor alle aanvragen geldt steeds dat deze moeten worden getoetst aan de vraag of er sprake is van meerkosten t.o.v. de kosten die een ieder heeft (algemeen gebruikelijk zijn). Vervolgens komen alleen de meerkosten voor vergoeding in aanmerking.

Zie richtlijn I022 en I037 voor het beleid over algemeen gebruikelijke woon- en vervoersvoorzieningen.

I006 Aanvraag voor verstrijken van de normale afschrijvingsduur

Geen voorziening wordt toegekend indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de Wmo-verordening, dan wel de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken (artikel 2 lid 2 onderdeel f Wmo-verordening).

Uitzondering

De voorziening kan wel worden toegekend indien de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen (artikel 2 lid 2 onderdeel f Wmo-verordening).

Aansprakelijkheid

Uit de toelichting op artikel 2 lid 2 onderdeel f Wmo-verordening blijkt dat indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan van een voorziening er onderzocht moet worden of het mogelijk is deze derde aansprakelijk te stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Verzekering

Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op de Wmo-verordening worden gedaan (toelichting artikel 2 lid 2 onderdeel f Wmo-verordening).

I007 kosten voorziening voordat besluit is genomen

Geen voorziening wordt toegekend voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij het college uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het maken van de kosten (artikel 2 lid 2 onderdeel e Wmo-verordening).

Uit de toelichting op dit artikel volgt dat door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt en voor een voldongen keuze wordt gezet. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen bijvoorbeeld omdat anders de woning aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle andere gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan bijvoorbeeld de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen.

I008 Medewerking belanghebbende of anderen

Het college weigert een voorziening indien de aanvrager, eventueel met behulp van de mensen die tot zijn leefeenheid behoren, de belemmeringen die hij ondervindt kan beperken of kan opheffen door het anders organiseren van het dagelijkse leven

Bij het bepalen van de voorzieningen wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken, de behoefte en de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit betekent dat als de aanvrager in staat is de voorziening zelf te regelen én de financiële middelen heeft deze zelf te betalen, hij niet in aanmerking komt voor verstrekking van de voorziening of het geld daarvoor op grond van de Wmo.

I009 Inkomensgrenzen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan anderhalf maal de normen zoals geregeld in paragraaf 3.2 van de WWB, komen de volgende voorzieningen niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking (artikel 25 Wmo-verordening en artikel 6.2 Wmo-besluit):

  • auto;

  • met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten.

Indien belanghebbende een inkomen heeft boven de inkomensgrens en aanspraak heeft op een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een rolstoeltaxi dan komt belanghebbende in aanmerking voor de meerkosten van een rolstoeltaxi ten opzicht van een taxi.

I010 Overige voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 3 lid 2 sub d van de Verordening bepaalt dat een voorziening geweigerd wordt voorzover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dit uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn van voldoende kwaliteit. Een voorbeeld is een garage, waarvoor een elektrische deuropener wordt aangevraagd om er gebruik van te kunnen maken. Omdat een garage niet tot het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw behoort, zal aanpassing niet verstrekt worden in het kader van de Wmo, tenzij de garage de enige plek is waar bijvoorbeeld een scootermobiel gestald kan worden.

Zo is in het Bouwbesluit ook de verplichte buitenberging/buitenruimte niet meer opgenomen. Ook hiervoor geldt dan dat het (rolstoel-)toegankelijk maken hiervan niet tot de compensatieplicht van de gemeente behoort. Alleen als dit de enige of goedkoopste oplossing is om de woning rolstoeltoegankelijk te maken bestaat er een indicatie voor de aanpassing hiervan.

Ook bij hulp bij het huishouden speelt het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw een rol.

Het is niet mogelijk om aanzienlijk meer hulp te krijgen vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont.

Bewoners van AWBZ-instellingen

Bewoners van AWBZ-instellingen (m.n. verzorgings- en verpleegtehuizen) hebben geen recht hebben op WMO-voorzieningen. De reden hiervan is dat de Wmo is bedoeld voor mensen die min of meer zelfstandig wonen of op het terrein van vervoer in ieder geval een zelfstandige vervoersbehoefte hebben.

Gelet op de laatste reden heeft de wetgever bepaalde AWBZ-instellingen, waar sprake is van min of meer zelfstandig wonen, voor wat betreft het verlenen van vervoersvoor-zieningen en rolstoelen (dus geen woningaanpassingen!) onder de Wmo gebracht.

Dat wil zeggen dat de gemeente zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan personen met beperkingen die verblijven in een instelling die op basis van artikel 16 van de AWBZ is toegelaten en voor de verlening van rolstoelen aan personen met beperkingen die verblijven in een instelling die op basis van artikel 16 van de AWBZ is toegelaten en die geen recht hebben op verstrekking van een rolstoel ingevolge de AWBZ.

Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verstrekken van vervoersvoorzieningen (vervoerskostenvergoedingen, scootermobielen, driewielfietsen, etc.) aan de bewoners van een aantal AWBZ-instellingen. In Wijchen gaat het om bewoners van de verpleeginrichting de Weegbree en de bewoners van verzorgingshuizen.

Veelal gaat het hierbij om een halve vervoerskostenvergoeding. Daar waar nodig wordt maatwerk geleverd (bijvoorbeeld als de persoon met beperkingen aantoonbaar in een sociaal isolement verkeert of dreigt te verkeren) en kan de vervoersvergoeding worden bepaald op de maximale vergoeding (100%).

Voor “de Hagert” (een AWBZ-instelling in Leur) kan het volgende onderscheid gemaakt worden:

  • -

    PG-deel bestemd voor dementerende bewoners (maximaal een halve vervoerskostenvergoeding wordt verstrekt)

  • -

    een soort woonvorm waar wonen en zorg losgekoppeld zijn voor bewoners met een verstandelijke handicap. Laatstbedoelde bewoners kunnen voor een volledige vervoerskostenvergoeding in aanmerking komen. Dit naar analogie van de woonvorm Diepvoorde.

Geen voorliggende voorziening aanwezig

Een voorziening wordt alleen verstrekt als er geen aanspraak bestaat op grond van enige andere wettelijke regeling. De volgende voorzieningen vallen daarom niet onder de Wmo:

  • Werk- en onderwijsvoorzieningen

  • Werkvoorzieningen vallen onder de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia). Deze voorzieningen maken het mensen met een beperking mogelijk een baan te hebben of een opleiding te volgen.

  • Zorgvoorzieningen

  • Zorgvoorzieningen vallen onder de AWBZ of Zorgverzekering. Ze omvatten allerlei hulpmiddelen en zorg voor zieken en personen met beperkingen. Bijvoorbeeld prothesen, elastische kousen, dieetpreparaten, loophulpen (krukken, looprekjes en rollators), communicatievoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg en ADL-assistentie. Aanvragen voor dergelijke voorzieningen moeten worden ingediend bij de zorgverzekeraar of het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

  • Inkomensondersteunende voorzieningen

  • Inkomensondersteunende voorzieningen vallen onder de WWB (Wet werk en bijstand). Als het inkomen ontoereikend is, kan voor extra kosten van voeding (dieet), verwarming, bewassing en kledingslijtage e.d. een aanvraag voor bijzondere bijstand worden ingediend bij de gemeente (bij Vraagwijzer).

I011 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van de Wmo-verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt (artikel 37 Wmo-verordening).

Uit de toelichting volgt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de Wmo-verordening en dus niet van de in de Wmo genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie, kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met de precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

I012 Hulp bij het huishouden - wat wordt hieronder verstaan

De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2 Wmo) en heeft de Wmo op basis van artikel 4 lid 1 onder a. deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over ‘een huishouden te voeren’ waaronder in de verordening zowel hulp bij het huishouden wordt verstaan als de woonvoorzieningen.

Hulp bij het huishouden is aangewezen indien de aanvrager beperkingen ondervindt in het voeren van het huishouden of van problemen bij het uitvoeren van de zorg door personen binnen het huishouden en/of door de mantelzorg.

Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of de kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Er dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in het grote deel van de gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader kan het noodzakelijk zijn medisch advies te vragen aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit.

Daarnaast kan ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaats vindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft als de hulpvrager.

De hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 3 categorieën, te weten HV 1 , HV 2 en HV 2+. Zie voor nadere criteria en uitwerking de beleidsregels.

Bij hulp bij het huishouden worden de volgende categorieën onderscheiden:

Categorie

Omschrijving

HV1

Activiteiten gericht op het schoonmaken van het huis en signalerende functie. Voor deze categorie gelden in ieder geval de volgende werkzaamheden: Poetswerk; Opruimen van kamers; Schoonmaken WC, sanitair en keuken; Stofzuigen, soppen en dweilen vloeren; Bedden opmaken, afhalen en verschonen; Incidentele schoonmaakwerkzaamheden: kasten, ramen etc; Boodschappen doen voor het dagelijks leven; Brood- en warme maaltijden bereiden; Verzorging van kleding en linnengoed: sorteren, wassen, drogen, strijken en vouwen; Beperkte verzorging van planten en huisdieren; Opruimen huishoudelijk afval.

HV2

HV1 met ondersteuning van de huishouding. Voor deze categorie gelden in ieder geval de volgende werkzaamheden: Huishoudelijke spullen in orde houden; Ondersteuning bij de opvoeding; Opvang en verzorging van de kinderen; Dagelijkse organisatie van het huishouden.

HV2+

Ondersteuning bij het organiseren van de ontregelde huishouding. Voor deze categorie gelden in ieder geval de volgende werkzaamheden: Instructiehulp, advies en voorlichting gericht op het huishouden; Eenvoudige observatie.

Richtlijn I013 Hulp bij het huishouden - wie komt wanneer in aanmerking

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wmo kan voor individuele hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht als (artikel 9 lid 2 Wmo-verordening):

  • algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing biedt of

  • algemene hulp bij het huishouden niet beschikbaar is.

Er wordt geen hulp bij het huishouden verstrekt indien tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten (artikel 10 Wmo-verordening). Zie hierover richtlijn I015.

Richtlijn I014 Hulp bij het huishouden - algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voorliggende voorzieningen zijn onder meer (Toelichting Tijdsnormering HH):

  • voor het doen van de boodschappen: (begeleide) boodschappendienst.

  • voor het bereiden van de warme maaltijd: maaltijdvoorziening van een cateringbedrijf, kant en klaar-maaltijden.

  • voor de opvang van de kinderen: kinderdagverblijf,oppas, BSO, gastouder.

  • voor de extra wasverzorging: incontinentiemateriaal (binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid, vergoedt door de Zorgverzekeraar).

Voor alle voorliggende voorzieningen geldt dat cliënt in staat moet zijn om er, ondanks zijn/haar beperkingen gebruik van te maken. In cliënt gelegen beperkingen kunnen contra-indicatie vormen voor inzet van voorliggende voorzieningen. Bovendien moeten de voorliggen de voorzieningen ook daadwerkelijk voorhanden zijn in de gemeente.

Technische hulpmiddelen

Er wordt geen hulp bij de huishouding toegekend als de problemen van de cliënt opgelost kunnen worden met (technische) hulpmiddelen. Dit betreft bijvoorbeeld (algemeen gebruikelijke) huishoudelijke apparatuur zoals een wasmachine, stofzuiger, enzovoort. Als deze apparaten een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem dan hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp bij de huishouding aangezien de zelfstandigheid van de cliënt erdoor wordt bevorderd. Zonodig kan de cliënt gewezen worden op eerstelijns ergotherapie voor het leren omgaan met hulpmiddelen en het reorganiseren van het huishouden. Gedurende de tijd dat de voorzieningen of hulpmiddelen er niet zijn (of de cliënt nog moet leren hoe hij ermee moet omgaan) kan de cliënt een indicatie krijgen voor hulp bij de huishouding.

Particuliere hulp

Particuliere hulp is geen voorliggende voorziening. Er is een indicatie voor hulp bij het huishouden als er sprake is van beperkingen in het huishouden, ongeacht of iemand al een particuliere hulp heeft. Als de cliënt niet bereid of in staat is de hulp op eigen kosten te continueren dan is er aanspraak op de voorziening hulp bij de huishouding. Als cliënt wel bereid en in staat is de hulp op eigen kosten te continueren, dan dienen de uren/werkzaamheden van de particuliere hulp in mindering te worden gebracht op het aantal uren waarop de cliënt op basis van het beperkingenbeeld recht heeft.

Richtlijn I015 Gebruikelijke zorg

De gebruikelijke zorg is geregeld in artikel 10 Wmo-verordening. Dit artikel bepaalt dat een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wmo niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Bij gebruikelijke zorg wordt ervan uitgegaan dat huisgenoten binnen een leefeenheid samen verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van huishoudelijke taken. Bij uitval van één van de leden van de leefeenheid wordt gestreefd naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. Er bestaat dan geen recht op hulp bij de huishouding.

Onder huisgenoot wordt verstaan iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont (artikel 1 onderdeel q Wmo-verordening).

Wie kan gebruikelijke zorg verrichten en wat wordt verwacht?

Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Het hebben van een (drukke) betaalde baan of het volgen van een studie of het niet gewend zijn om huishoudelijke taken te verrichten zijn geen redenen om in aanmerking te komen voor hulp bij de huishouding (zie Protocol Gebruikelijke zorg en, voor nadere uitwerking de Indicatiestelling voor hulp bij het huishouden).

Uitzondering op het begrip leefeenheid

Er is geen sprake van een leefeenheid bij personen die een kamer huren in een pand. Hierbij geldt wel dat de personen die bij elkaar in het pand wonen, geen familierelatie hebben met elkaar en er daadwerkelijk een huurovereenkomst moet bestaan. Familieleden die een zelfde pand bewonen, maar daarbinnen toch hun eigen woonruimte hebben met een eigen opgang/ingang worden evenmin als leefeenheid beschouwd. Onder woonruimte wordt verstaan, zitkamer, slaapkamer, keuken en douche/toiletruimte. Als voorbeeld kan dienen een woning waar een kind woont en in een aanbouw de ouder(s) een zelfstandige leefeenheid vormen. Deze aanbouw kan ook een eigen huisnummer hebben, maar dat hoeft niet. Feitelijke woonsituatie is van belang. Ook bewoners van gezamenlijke woonvormen (woongroepen, kloosters) vormen geen leefeenheid. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend zijn voor kloosters worden omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap. Voor particuliere huizen of een hospice, die verzorging bieden, geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg voor huishoudelijke hulp niet door betrokkene wordt betaald aan de instelling.

Uitzonderingen op gebruikelijke zorg

In sommige situaties kan hulp bij het huishouden worden toegekend, ook al zijn er volwassen huisgenoten binnen de leefeenheid aanwezig. Dit betreft de volgende situaties:

  • 1.

    De huisgenoot is langdurig van huis en de afwezigheid heeft een verplichtend karakter. Personen die vanwege hun werk meer dan minimaal 7 etmalen aaneengesloten van huis zijn, zijn niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in situaties dat sprake is van eigen keuze, zal hier geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om chauffeurs die internationale ritten maken, medewerkers in de off-shore of mariniers.

  • 2.

    De huisgenoot heeft een aantoonbare beperking als gevolg van ziekte of gebrek en is daar door niet in staat om (alle) huishoudelijke taken over te nemen. De huisgenoot is door lichamelijke, geestelijke of andere aantoonbare gebreken niet in staat om (alle) huishoudelijke taken over te nemen. Afhankelijk van de beperkingen kan de huisgenoot geen of een gedeelte van de taken overnemen. Vaak is hierbij nader medisch onderzoek noodzakelijk om de aangegeven gebreken van (één van) de huisgenoten nader te objectiveren. Hiervoor zal een CIZ-arts geraadpleegd worden/een CIZ advies worden gevraagd.

  • 3.

    De huisgenoot is niet gewend aan het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten maar kan dit wel aanleren. In situaties waarin personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben verricht en dit ook niet kunnen, kan op tijdelijke basis hulp bij de huishouding worden geboden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via advies, instructie en voorlichting aangeleerd. Belanghebbende ontvangt dan gedurende een periode van 6 tot maximaal 13 weken advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden. Als de huisgenoot dit niet meer kan aanleren, bijvoorbeeld bij ouderen op hoge leeftijd (boven de 75 jaar), kan hulp bij de huishouding worden toegekend voor uitvoering van de zwaar huishoudelijke taken.

Er is sprake van dreigende overbelasting waardoor de huisgenoot niet alle huishoudelijke taken over kan nemen. Als de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken door het verrichten van de taken die onder gebruikelijke zorg vallen dan kan eventueel hulp bij het huishouden worden toegekend. Wel zal deze (dreigende) overbelasting zoveel mogelijk medisch onderbouwd moeten worden door inschakeling van een CIZ-arts. Er hoeft geen CIZ advies gevraagd te worden als de (over)belasting het gevolg is van het bieden van mantelzorg en deze overbelasting op grond van de duur en /of intensiteit van die mantelzorg aannemelijk is. In een dergelijke situatie kan voor langer dan 3 maanden een beschikking afgegeven worden. Er is wel een verschil tussen kortdurende en langdurig. Wanneer van het een of ander gesproken kan worden is ter beoordeling aan de zorgconsulent.

Richtlijn I016 Hulp bij het huishouden - overige voorwaarden en weigeringsgronden

Specifiek voor hulp bij het huishouden gelden de volgende overige voorwaarden/weigeringsgronden:

  • Kortdurende noodzaak

  • Uitzondering op de langdurige noodzaak is de verstrekking van hulp bij het huishouden. Deze kan in sommige gevallen ook voor korte duur worden geïndiceerd (zie richtlijn I003 en toelichting op artikel 2 lid 1 onderdeel a Wmo-verordening).

  • Voorzieningenniveau

  • Er wordt geen voorziening toegekend voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw (artikel 2 lid 2 onderdeel c Wmo-verordening).

Richtlijn I017 Hulp bij het huishouden - vorm, omvang en hoogte

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Vorm

  • Omvang en hoogte

  • Thuisbegeleiding

  • Aanvangsdatum persoonsgebonden budget

  • Vaststelling persoonsgebonden budget

  • Eigen bijdrage

Vorm

Het college kan een voorziening voor hulp bij het huishouden verstrekken (artikel 8 Wmo-verordening):

  • in natura;

  • in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Omvang en hoogte

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week (artikel 11 Wmo-verordening). Bij het bepalen van de omvang wordt een standaard normering gehanteerd, waarvan echter altijd afgeweken kan worden, mits onderbouwd (Tabel tijdsnormering hulp bij het huishouden en Toelichting op normering hulp bij het huishouden, zie bijlage 3 en 4).

Hoogte

Het persoonsgebonden budget wordt berekend naar een bedrag per uur en naar het aantal uren waarin de hulp bij de huishouding in de budgetperiode benodigd is. Indien er sprake is van hulp bij de huishouding gedurende een deel van een uur, wordt het persoonsgebonden budget naar evenredigheid berekend. De volgende uurbedragen worden als persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld (artikel 4.2 Wmo-besluit):

Voor categorie HV1 een bedrag van € 14,25 per uur.

Voor categorie HV2 een bedrag van € 18,23 per uur.

Voor categorie HV2+ een bedrag van € 18,75 per uur.

Thuisbegeleiding

Vorm

Het college kan een voorziening voor thuisbegeleiding verstrekken (artikel 13 Wmo-verordening):

  • in natura;

  • in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Omvang en hoogte

De omvang van de thuisbegeleiding wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week (artikel 13b Wmo-verordening). Het persoonsgebonden budget wordt berekend naar een bedrag per uur en naar het aantal uren waarin de hulp bij de huishouding in de budgetperiode benodigd is. Indien er sprake is van hulp bij de huishouding gedurende een deel van een uur, wordt het persoonsgebonden budget naar evenredigheid berekend (artikel 4.2 lid 1 Wmo-besluit). Het uurtarief voor het PGB thuisbegeleiding bedraagt € 48,60 per uur (artikel 4.2 lid 2 Wmo-besluit).

Aanvangsdatum persoonsgebonden budget

Een PGB wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een PGB is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het PGB is aangevraagd. Het college betaalt het verleende PGB uit bij wijze van voorschot in kwartaaltermijnen (artikel 4.1 Wmo-besluit).

Vaststelling persoonsgebonden budget

Na afloop van ieder kalenderjaar wordt het persoonsgebonden budget voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld (artikel 4.3 lid 1 Wmo-besluit).

Indien de budgetperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt het persoonsgebonden budget voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin het persoonsgebonden budget afloopt en de dag waarop de budgetperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de budgetperiode (artikel 4.3 lid 2 Wmo-besluit).

Een bij het college ingediend verantwoordingsformulier over het laatste halfjaar in het kalenderjaar of in de budgetperiode, dient als aanvraag tot vaststelling van het persoonsgebonden budget (artikel 4.3 lid 3 Wmo-besluit).

Het college vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met door hem aan de budgethouder ter zake van persoonsgebonden budgetten verschuldigde bedragen (artikel 4.3 lid 4 Wmo-besluit).

Eigen bijdrage

In richtlijn I059 staat aangegeven of een eigen bijdrage verschuldigd is.

Richtlijn I018 Respijtzorg

Mantelzorgers komen in aanmerking voor respijtzorg. Het is daarbij niet de bedoeling dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen maar overname van het huishouden van degene die mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk. Er zal in eerste instantie worden onderzocht of algemeen aangeboden hulp bij het huishouden een adequate oplossing biedt (toelichting op artikel 9 lid 1 Wmo-verordening).

Richtlijn I019 loondoorbetaling

Deze richtlijn is niet ingevuld

Richtlijn I020 Hulp bij het huishouden - overzicht zorgaanbieders

Deze richtlijn is niet ingevuld.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Richtlijn I021 Woonvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking

Iemand die als gevolg van zijn of haar beperking beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woning (slapen, eten, koken, de was doen, lichaamsverzorging, toiletgebruik en veilig kunnen spelen van kinderen), kan in aanmerking komen voor een woningvoorziening. Het uitoefenen van een hobby valt niet onder de elementaire woonfuncties. De woonvoorziening heeft tot doel beperkingen, die het normale gebruik van de woning door de persoon met beperkingen in de weg staan, op te heffen of te verminderen.

Artikel 15 van de Verordening stelt dat op grond van de Wmo woonvoorzieningen worden verstrekt indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing in de woning noodzakelijk maken.

De mogelijkheid voor een woonvoorziening bestaat bij huurwoningen en koopwoningen, maar ook bij woonwagens en woonschepen op een legale stand- respectievelijk ligplaats. Voorwaarde daarbij is dat de persoon met een lichamelijke beperking er permanent woont. Bewoners van gezinsvervangende tehuizen, regionale instellingen voor beschermd wonen, tweede of vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en AWBZ-instellingen komen niet in aanmerking voor woningaanpassingen op grond van de Wmo.

Voor alle woonvoorzieningen gelden de volgende algemene beleidsregels:

  • Toestemming vóór verhuizing of start werkzaamheden:

  • Wil de persoon met beperkingen in aanmerking komen voor een financiële vergoeding dan mag pas worden verhuisd of gestart worden met de aanpassing nadat door b&w een beslissing op de aanvraag is genomen. Pas op dat moment hebben b&w alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een individuele woonvoorziening in aanmerking worden gebracht indien (artikel 15 lid 2 Wmo-verordening):

  • een algemene woonvoorziening niet aanwezig is of

  • een algemene woonvoorziening niet tot een snelle en compenserende oplossing leidt.

Richtlijn I022 Woonvoorziening - algemeen gebruikelijk

De volgende woonvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

  • (mobiele) telefoon

  • personal computer

  • wasdroger

  • keramische- of inductiekookplaat

  • meterkast met meerdere groepen

  • deugdelijke zonwering

  • centrale verwarming

  • standaarddouche

  • handgrepen (niet zijnde wand- of toiletbeugels)

  • thermostatische mengkranen

  • eenhendel mengkranen

  • douchekop met glijstang

  • verhoogde toiletpot

  • korfladen in keuken

  • airco

  • luchtbevochtiger

  • vervangen van reeds afgeschreven zaken (zie ook richtlijn I027 voor afschrijvingstermijnen).

Zie voor het begrip ''algemeen gebruikelijk" verder richtlijn I005.

Bovenstaande is in beginsel een niet limitatieve lijst.

Richtlijn I023 Woonvoorziening - overige voorwaarden en weigeringsgronden

Specifiek voor woonvoorzieningen gelden de volgende voorwaarden/weigeringsgronden:

  • Aard van de gebruikte materialen

  • Voorzieningenniveau

  • Uitgesloten woonruimten

  • Verhuizing naar inadequate woning

  • Meest geschikte woning

  • Geen problemen bij het normale gebruik van de woning

  • Niet geschikt om het gehele jaar bewoond te worden

  • Verhuizing naar AWBZ-of andere op zorg gerichte instelling

  • Hoofdverblijf

  • Algemeen gebruikelijke verhuizing

  • Gemeenschappelijke ruimten (zie richtlijn I031).

Aard van de gebruikte materialen

Er wordt geen woonvoorziening toegekend voorzover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen (artikel 21 onderdeel i Wmo-verordening).

Voorzieningenniveau

Er wordt geen woonvoorziening toegekend voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw (artikel 2 lid 2 onderdeel c Wmo-verordening).

Uitgesloten woonruimten

Een woonvoorziening wordt niet verstrekt aan de volgende woonruimten (artikel 19 Wmo-verordening):

  • hotels/pensions;

  • trekkerswoonwagens;

  • kloosters;

  • tweede woningen;

  • vakantiewoningen;

  • recreatiewoningen;

  • kamerverhuur; en

  • woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Verhuizen naar inadequate woning

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was (artikel 21 onderdeel a Wmo-verordening).

Meest geschikte woning

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college (artikel 21 onderdeel b Wmo-verordening).

Geen problemen bij het normale gebruik van de woning

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien in de verlaten woonruimte geen problemen bestonden met het normale gebruik van de woning (artikel 21 onderdeel h Wmo-verordening).

Niet geschikt om het gehele jaar bewoond te worden

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden (artikel 21 onderdeel f Wmo-verordening).

Verhuizing naar AWBZ- of andere op zorg gerichte instelling

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg (artikel 21 onderdeel g Wmo-verordening).

Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen (artikel 20 lid 1 Wmo-verordening). Hierop zijn 3 uitzonderingen:

  • Indien in een echtscheidingsprocedure co-ouderschap met 2 verschillende huisadressen is uitgesproken hebben de kinderen 2 hoofdverblijven. Beide woningen kunnen aangepast worden als niet kan worden volstaan met het bezoekbaar maken van een van de woningen en aanpassen van de andere.

  • Bezoekbaar maken van een woning voor een bewoner van een AWBZ-instelling (zie richtlijn I032).

  • Logeerbaar maken van een woning voor een bewoner van een AWBZ-instelling (zie richtlijn I032).

Algemeen gebruikelijke verhuizing

Een woonvoorziening wordt niet toegekend indien de woonvoorziening wordt aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak (artikel 21 onderdeel d Wmo-verordening).

Richtlijn I024 Woonvoorziening - welke woonvoorzieningen zijn mogelijk

Een woonvoorziening kan bestaan uit (artikel 16 Wmo-verordening):

  • een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten (zie richtlijn I026);

  • een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (zie richtlijn I027);

  • een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (zie richtlijn I028);

  • een uitraasruimte (zie richtlijn I029);

  • een woonunit (zie richtlijn I030);

  • een tegemoetkoming in verband met huurderving (zie richtlijn I033);

  • een tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting (zie richtlijn I033);

  • een tegemoetkoming voor de kosten van reparatie, keuring en onderhoud van een voorziening (zie richtlijn I033).

Richtlijn I025 Woonvoorziening - primaat van verhuizing

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een (niet)bouwkundige of (niet)woontechnische woonvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer (artikel 17 lid 2 Wmo-verordening):

  • een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten niet mogelijk is; of

  • een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten niet de goedkoopst compenserende voorziening is;

  • medische en/of sociale factoren verzetten zich tegen de verhuizing. De verhuizing leidt tot een ernstig verlies van de vertrouwde woning, woonomgeving en het sociale netwerk (mantelzorg).

  • een eventuele woonlastenstijging moet binnen de draagkracht van de persoon met beperkingen blijven.

  • niet de goedkoopst compenserende voorziening is. Hierbij wordt een grens voor woonvoorzieningen met meerkosten van € 5.672,00 ten opzichte van de kosten die verbonden zijn aan het primaat van verhuizen gesteld.

Voorbeeldberekening meerkostengrens

De huidige woning dient aangepast te worden voor €9.065,- (traplift en enkele aanpassingen in de badkamer). Verhuizen naar een aangepaste woning kost €3.165,- (€2.000,- verhuiskostenvergoeding en €1.165,- eenvoudige aanpassingen). de meerkosten van aanpassen ten opzichte van verhuizen bedragen €5.900,-. Dit bedrag ligt boven de grens van €5.672,- zodat in beginsel het primaat van verhuizen geldt.

Weigeren om te verhuizen

Als een persoon met beperkingen weigert om te verhuizen terwijl het primaat van verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is kan de vergoeding die verstrekt zou zijn op basis van het primaat van verhuizen uitbetaald worden aan de persoon met beperkingen onder de voorwaarde dat dit geld wordt aangewend voor het aanbrengen van noodzakelijke woningaanpassingen.

Richtlijn I026 Woonvoorziening - verhuizing en inrichting

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Doelgroep

  • Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

  • Vorm en hoogte

  • Procedure

  • Eigen aandeel

Doelgroep

Het college kan een voorziening voor verhuizing en (her)inrichting verstrekken aan:

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden die zijn genoemd in I023, wordt de verhuiskostenvergoeding geweigerd indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen (artikel 21 onderdeel e Wmo-verordening).

Bij toekenning van een voorziening voor verhuizing en (her)inrichting aan een persoon met beperkingen gelden de volgende criteria:

• de woning van de persoon met beperkingen kan niet worden aangepast; als de woning van een persoon met beperkingen om technische redenen niet aanpasbaar is, is dit een reden voor verhuizen;

  • de woning kan wel aangepast worden, maar het aanbieden van een aangepaste of makkelijker aanpasbare woning is de goedkoopst compenserende oplossing;

  • de persoon met beperkingen gaat niet voor het eerst zelfstandig wonen (iedereen gaat immers eens zelfstandig wonen en die kosten zijn derhalve algemeen gebruikelijk);

  • de persoon met beperkingen verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden in dezelfde of in een andere gemeente;

  • de persoon met beperkingen verhuist niet naar een AWBZ-inrichting of verzorgingstehuis;

  • de persoon met beperkingen staat ingeschreven als woningzoekende;

  • de persoon met beperkingen gaat niet verhuizen op een moment dat op basis van leeftijd, gezins- of woonsituatie, de verhuizing ook zonder beperking algemeen gebruikelijk is;

  • verhuizing mag nog niet daadwerkelijk hebben plaatsgevonden;

  • de persoon met beperkingen niet reeds tweemaal eerder een aanbod van een adequate woning heeft geweigerd;

  • de persoon met beperkingen verhuist niet naar een woonruimte waarvan het normale gebruik wordt belemmerd door diens beperkingen, met andere woorden de nieuwe woonruimte voldoet aan de in de beschikking genoemde eisen;

  • de persoon met beperkingen niet voor een andere wettelijke regeling in aanmerking komt;

  • de noodzaak tot verhuizen komt niet voort uit een verhuizing uit het verleden waarvan destijds reeds te voorzien was dat de woning binnen afzienbare tijd niet meer adequaat zou zijn;

  • de aanvrager heeft niet reeds een huurcontract of een voorlopig koopcontract getekend voorafgaand aan de datum waarop de beschikking op de aanvraag is genomen, tenzij de gemeente Wijchen hiervoor schriftelijk zijn toestemming heeft verleend.

  • Bij

    toekenning van een voorziening voor verhuizing en (her)inrichting aan een persoon die een aangepaste woning vrijmaakt gelden de volgende criteria (artikel 5 lid 4 Wmo-besluit):

  • de aangepaste woning moet vrijgemaakt zijn voor een persoon met beperkingen;

  • door het vrijkomen van de woning wordt voorkomen dat een andere woning voor een persoon met beperkingen moet worden aangepast voor meer dan € 4.538,00.

Vorm en hoogte

Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding bedraagt € 2.000,00 (artikel 5 lid 3 Wmo-besluit). Dit bedrag zal veelal in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding voor het vrijmaken van een aangepaste woning is gelijk aan de werkelijk gemaakte verhuiskosten indien door het vrijkomen van de woning wordt voorkomen dat een andere woning voor een persoon met beperkingen moet worden aangepast voor meer dan €4.538,-. Voor de inrichtingskosten wordt aangesloten bij het bedrag dat bij stadsvernieuwing wordt gehanteerd (artikel 5 lid 4 Wmo-besluit).

Procedure

Het vrijmaken van een woning kan plaatsvinden op initiatief van:

  • de gemeente: als de persoon met beperkingen niet meer woonachtig is in de aangepaste woning maar de medebewoners er nog wel wonen; dit doet de gemeente alleen als er een andere kandidaat voor de woning is. De gemeente overlegt altijd vooraf met de woningstichting als er een verzoek gedaan wordt tot ontruiming van een aangepaste woning ten behoeve van een persoon met beperkingen.

  • medebewoners: alleen dan vergoeden als er een andere kandidaat is voor de woning.

De verhuiskosten- en inrichtingskostenvergoeding is een stimuleringspremie. De Regionale Huisvestingsverordening Stadregio Arnhem Nijmegen 2007 is van toepassing. Als de nieuwe kandidaat bewoner voor de woning niet afkomstig is uit Wijchen, wordt met de gemeente waar deze kandidaat woont overleg gevoerd over de betaling van de verhuiskosten- en inrichtingskostenvergoeding aan de huidige bewoner voor het vrijmaken van de aangepaste woning. Insteek van dit overleg is dat de andere gemeente de vergoeding voor haar rekening neemt.

Eigen aandeel

Of een eigen aandeel is verschuldigd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I027 Woonvoorziening - Bouwkundige of woontechnische voorziening

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

  • Vorm en hoogte

  • Onderhoud, keuring en reparatie

  • Confectie woningaanpassingen

  • Maatwerk woningaanpassingen

  • Dure woningaanpassingen

  • Eigen bijdrage/aandeel

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Naast het primaat van verhuizen (artikel 17 lid 2 Wmo-verordening, zie richtlijn I025) geldt dat het college geen woonvoorzieningen verleent waarvan de kosten meer bedragen dan

€ 45.378,-, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Kosten boven de

€ 45.378,-- kunnen dus alleen vergoed worden met toepassing van de hardheidsclausule.

Vorm en hoogte

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan worden verstrekt (artikel 16 onderdeel b Wmo-verordening juncto artikel 14 onderdeel b,c en d Wmo-verordening):

  • in natura;

  • in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Hoogte

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte (artikel 5 lid 1 Wmo-besluit).

De volgende limitatief opgesomde kosten zijn subsidiabel bij een woningaanpassing:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en zijn alleen de materiaalkosten subsidiabel;

  • 2.

    het architectenhonorarium, indien het noodzakelijk is dat een architect voor de woning-aanpassing wordt ingeschakeld, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom (exclusief B.T.W.) met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA.;

  • 3.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 4.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 5.

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 6.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 7.

    de door burgemeester en wethouders schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 8.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 9.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 10.

    de administratie- en begeleidingskosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening, voor zover de kosten onder 1 t/m 9 meer dan € 900,- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 340,-. In geval van woningaanpassingen bij Talis wordt het bedrag verhoogd met € 36,16 voor opnamekosten.

Onderhoud, keuring en reparatie

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening in aanmerking komen indien de woonvoorziening op grond van de Wmo-verordening of de Wvg-verordening is toegekend (artikel 17 lid 6 Wmo-verordening).

Er kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden verstrekt indien:

  • het gaat om een van de volgende voorzieningen:

    • o

      stoelliften;

    • o

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • o

      woonhuisliften;

    • o

      hefplateauliften;

    • o

      balansliften;

    • o

      de (elektro-)mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • o

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

    • o

      alarmerings- en communicatieapparatuur;

    • o

      toiletten voorzien van een onderspoel en föhninrichting.

  • de voorziening is verstrekt in het kader van de Wmo, de WVG dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Personen met beperkingen (RGSHG);

  • de persoon met beperkingen bewoont de woonruimte nog steeds als hoofdverblijf.

Voor uitzonderlijk hoge reparatiekosten dient vooraf toestemming voor de reparatie gevraagd te worden aan de gemeente.

Meerkosten die het gevolg zijn van oproepingen in geval van storing buiten de normale werktijden worden alleen vergoed als aangetoond is dat de storingsmelding niet uitgesteld kon worden tot de normale werktijden; beoordeling van noodzaak meerkosten geschiedt door de consulent.

Hoogte

De werkelijk gemaakte kosten van keuring, periodiek onderhoud en reparatie van de volgende voorzieningen komen volledig in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

  • a.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • b.

    electromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

  • c.

    alarmerings- en communicatieapparatuur;

  • d.

    toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.

De werkelijk gemaakte kosten van keuring, periodiek onderhoud en reparatie van de volgende voorzieningen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming tot de in de tabellen genoemde maxima;

  • stoelliften

  • rolstoel- of sta-plateauliften

  • woonhuisliften

  • hefplateauliften

  • balansliften

Keuring van liften

Beginkeuring

Kosten ex. BTW

Frequentie periodieke keuringen

Kosten ex. BTW

Stoelliften

Ja

€300,-

1x per 4 jaar

€209,-

Rolstoel-Plateauliften

Ja

€300,-

1x per 4 jaar

€209,-

Sta-plateauliften

Ja

€300,-

1x per 4 jaar

€209,-

Woonhuisliften

n.v.t.

n.v.t.

1x per 1,5 jaar

€312,-

Hefplateauliften

n.v.t.

n.v.t.

1x per 1,5 jaar

€271,-

Balansliften

n.v.t.

n.v.t.

1x per 1,5 jaar

€145,-

Onderhoud van liften

Frequentie periodiek onderhoud

Kosten ex. BTW

Stoelliften

1x per jaar

€163,-

Rolstoel-plateauliften

1x per jaar

€163,-

Sta-plateauliften

1x per jaar

€163,-

Woonhuisliften

2x per jaar

€236,-

Hefplateauliften

2x per jaar

€163,-

balansliften

1x per jaar

€163,-

Confectie woningaanpassingen

Een confectie woningaanpassing wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. Indien de kosten meer bedragen dan € 2.269,00 dan wordt er een offerte gevraagd aan Talis. Blijven de kosten onder de € 2.269,00 dan wordt er geen offerte gevraagd en wordt uitgegaan van de kosten die Talis opgeeft.

Kranen

Kranen worden in beginsel als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een speciale kraan, zoals een hendelkraan met een verlengde hendel echter niet en dit wordt als een aanpassing aan de kraan beschouwd. De meerkosten komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Bij het aanpassen van de kraan wordt de leeftijd van de bestaande kraan in ogenschouw genomen.

De volgende afschrijvingstermijnen en percentages worden gehanteerd. Indien de kraan:

  • nieuwer is dan drie jaar: geen;

  • tussen de drie en zes jaar oud is: 20%;

  • tussen de zes en de negen jaar oud is: 40%;

  • tussen de negen en twaalf jaar oud is: 60%;

  • tussen de twaalf en vijftien jaar oud is: 80%;

  • ouder is dan vijftien jaar: 100%.

Zie voor meer informatie over algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen I022.

Maatwerk woningaanpassingen

Een maatwerk woningaanpassing wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget verstrekt.

Hoogte

De hoogte van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bedraagt 100% van de aanpassingskosten conform de door het college geaccepteerde offerte. Er wordt een eigen bijdrage/aandeel gevraagd. Zie richtlijnen I059, I060 en I061.

Twee offertes

Bij woningaanpassingen boven de € 2.269,00 wordt er standaard een offerte bij Talis opgevraagd. De huurder wordt hier schriftelijk van op de hoogte gesteld. Eigenaar-bewoners dienen minimaal twee gespecificeerde offertes te overleggen.

Keukenaanpassingen

Keukenaanpassingen moeten noodzakelijk zijn voor degene die hoofdzakelijk gebruik maakt van de keuken voor het bereiden van de maaltijd en afwassen.

Eenvoudige verrichtingen zoals koffie en thee zetten en brood klaarmaken kunnen aan een tafel worden uitgevoerd. Afhankelijk van de woningindeling en de beperkingen van de aanvrager vinden deze eenvoudige verrichtingen in de keuken of in een andere ruimte plaats.

Bij het aanpassen van de keuken wordt de leeftijd van de bestaande keuken in ogenschouw genomen. Dit houdt in dat bij een eventuele keukenaanpassing de nieuwwaarde van een standaard keuken (de 'normkeuken') als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Hierbij worden de volgende afschrijvingstermijnen en percentages gehanteerd.

Indien de keuken:

  • nieuwer is dan drie jaar: geen;

  • tussen de drie en zes jaar oud is: 20%;

  • tussen de zes en de negen jaar oud is: 40%;

  • tussen de negen en twaalf jaar oud is: 60%;

  • tussen de twaalf en vijftien jaar oud is: 80%;

  • ouder is dan vijftien jaar: 100%.

Uitgangspunt voor een standaardkeuken (de "normkeuken") zijn de eisen van de sociale woningbouw. Uitgegaan wordt van een maximumprijs voor een basiskeuken voor de sociale woningbouw ad. € 1.300,-- incl. BTW en montagekosten. Deze basiskeuken bevat geen extra ladenblok en is voorzien van een standaard RVS-aanrechtblad (afmeting tussen 1.80 mtr. en 2.30 mtr. ).

Alle overige extra's die de belanghebbende wenst en die niet noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Als de keukenaanpassing samenvalt of samen kan vallen met een renovatie of vervanging van een economisch afgeschreven keuken dan komen de kosten van de nieuwe keuken voor rekening van de woningeigenaar. Slechts de meerkosten t.o.v. de standaard keuken (kwaliteit en uitvoering niveau sociale woningbouw) worden dan vergoed. De kosten van (vervanging) van keukenapparatuur en het aanbrengen/plaatsen van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals bijvoorbeeld korfladen vallen niet onder de compensatieplicht. Indien inbouwapparatuur voor eigen rekening van de klant wordt geplaatst, zijn tevens de kosten van de aansluiting en plaatsing voor rekening van de klant.

Vergoeden van meerkosten bij woningverruiming

Bij woningverruiming kan het volgende onderscheid gemaakt worden:

  • a.

    Bestaande woning:

  • Voor woningverruiming bestaande uit een uitbreiding van een bestaande woning wordt een standaardvergoeding gehanteerd van € 475,- m³. Dit bedrag is exclusief BTW en ook exclusief nog aan te brengen specifieke voorzieningen. Afwijking van het normbedrag naar beneden of naar boven is mogelijk afhankelijk van de technische omschrijving.

  • b.

    Nieuw te bouwen woning:

  • Bij nog te bouwen woningen (nieuwbouw) wordt geen vergoeding verstrekt voor woningverruiming. Er wordt vanuit gegaan dat hiervoor geen noodzaak bestaat omdat er aanpasbaar gebouwd kan worden binnen de gewone omtrek van de woning.

Bij een nieuwbouwwoning zijn geen meerkosten bij de bouw van deze woning omdat binnen de totale oppervlakte van een nieuwbouwwoning de mogelijkheid bestaat om deze oppervlakte zodanig te benutten dat het huis geschikt is voor bewoning door de toekomstige bewoner, ook als dit een persoon met beperkingen is. Het betekent dat bij de invulling van de beschikbare aantal m2 totale vloeroppervlakte keuzes gemaakt kunnen worden waardoor de woning geschikt is voor een bepaalde persoon met beperkingen. Bijvoorbeeld een kleinere keuken of woonkamer om zo binnen de normale oppervlakte/inhoud van de woning een slaapkamer en/of badkamer op de begane grond te realiseren.

Bij het bepalen van "de gewone oppervlakte/inhoud van de woning" wordt aangesloten bij wat voor een persoon als aanvrager (d.w.z. een persoon zonder beperkingen die qua leeftijd en inkomen in een vergelijkbare situatie verkeert) een gebruikelijke inhoud van de woning is. De uitkomst kan zijn dat het referentiekader bij de beoordeling van een aanvraag de sociale woningbouw of de vrije sectorbouw is.

Bij de vrije sectorbouw geldt als uitgangspunt dat de gemiddelde oppervlakte van een vrije sector nieuwbouwwoning tegenwoordig groot genoeg is om binnen de inhoud van die woning dusdanig (aanpasbaar) te bouwen dat deze woning geschikt is voor bewoning door een persoon met beperkingen.

Niet van belang is hoe die ruimte vervolgens wordt benut, dus welke vertrekken binnen die ruimte worden gerealiseerd. Het gaat erom dat de ruimte zodanig is dat de mogelijkheid bestaat om deze in te delen op een wijze dat deze geschikt is voor het huishouden van de persoon met beperkingen.

Om geschikt te kunnen zijn voor gebruik door een persoon met beperkingen moeten bepaalde ruimten voldoen aan de minimaal noodzakelijke maten zoals vermeld in het Handboek Toegankelijkheid/Woonkeur. De meerkosten van ruimten met een grotere oppervlakte worden gelet op het uitgangspunt goedkoopst compenserend niet vergoed.

Bij nieuwbouw in de sociale woningbouw is het niet altijd mogelijk om aanpasbaar te bouwen binnen de geplande oppervlakte omdat de totale oppervlakte van een dergelijke woning daarvoor niet groot genoeg kan zijn. De beschikbare ruimte van de woning in combinatie met de minimaal noodzakelijke maten uit het Handboek Toegankelijkheid/Woonkeur bepalen of er aanleiding is om de meerkosten van een noodzakelijke woningverruiming te vergoeden.

Bij woningaanpassingen kan zich de situatie voordoen, dat hierdoor bepaalde noodzakelijke ruimten vervallen. Bijvoorbeeld de bergruimte/garage wordt verbouwd tot slaapkamer voor de persoon met beperkingen. In deze situatie zal een alternatieve bergruimte moeten worden gecreëerd en met deze kosten van een andere bergruimte en/of stallingsruimte rekening gehouden moeten worden.

Tweede toilet

In een woning wordt in beginsel maar eenmaal een aanpassing van het toiletruimte vergoed. Bij honorering van een toiletvoorziening op de bovenverdieping dient de medisch noodzaak voor deze voorziening vast te staan (bijvoorbeeld problemen met traplopen 'nachts). Staat de noodzaak vast dan is een (losse) toiletstoel veelal de meest goedkope oplossing. Een toiletstoel is geen goede voorziening als de gebruiker voor het legen van de toiletemmer aangewezen is op de hulp van de anderen dan huisgenoten.

Dure woningaanpassingen

Dure woningaanpassingen worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming.

Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn of meer bedragen dan € 45.378,-- worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Kosten boven de

€ 45.378,-- kunnen dus alleen vergoed worden met toepassing van de hardheidsclausule.

Beoordeling

Indien ingeschat wordt dat de woning, met name bij een eigen woning, aangepast moet worden, moet beoordeeld worden of er andere mogelijkheden zijn, zoals verhuizen (primaat van verhuizen opleggen) of het primaat van een losse woonunit. Daarbij is van belang dat de mogelijkheden daartoe binnen een aanvaardbare termijn aanwezig zijn. Een andere geschikte woning met eventuele minder kostbare aanpassingen moet voorhanden zijn. In ieder geval kan dan wel worden verlangd dat de eigen woning te koop wordt aangeboden en binnen de aanvaardbare termijn is verkocht.

Hoogte

De hoogte van de vergoeding bedraagt 100% van de aanpassingskosten minus de eigen bijdrage/aandeel.

Eigen bijdrage/aandeel

Of een eigen bijdrage/aandeel is verschuldigd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I028 Woonvoorziening - niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorziening

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

  • Vorm en hoogte

  • Losse woonvoorzieningen

  • ADL-hond

  • Woningsanering

  • Eigen bijdrage/aandeel

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Naast het primaat van verhuizing (artikel 17 lid 2 Wmo-verordening, zie richtlijn I025) gelden er geen specifieke voorwaarden en weigeringsgronden.

Vorm en hoogte

Een woonvoorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard kan worden verstrekt (artikel 16 onderdeel c Wmo-verordening juncto artikel 14 Wmo-verordening):

  • in natura;

  • in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte (artikel 5 lid 1 Wmo-besluit).

Losse woonvoorzieningen

Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om:

  • verrijdbare patiëntentilliften,

  • trapliften,

  • drempelhulpen (Cymeq),

  • badliften en douchehulpmiddelen (zoals badzitjes, douche/toiletstoelen, douchestretchers, bad-transferplanken etc).

Tot € 2.000,-- worden de roerende woonvoorzieningen in eigendom verstrekt, vanaf € 2.000,--- worden de roerende woonvoorzieningen in bruikleen verstrekt.

Patiëntenliften

Dit zijn hulpmiddelen voor personen die niet in staat zijn zelfstandig in en uit bed te gaan, noch zelfstandig in de rolstoel plaats te nemen en die voor de duur van een verplaatsing vanuit bed naar de rolstoel of naar de douche of het bad de totale lichaamsondersteuningskracht niet kunnen leveren. De keuze voor een bepaalde patiëntenlift is afhankelijk van een tweetal factoren:

  • de bouwkundige situatie ter plekke en de beschikbare ruimte (is er voldoende ruimte dan kan de keus vallen op een mobiele lift; als de situatie het niet toelaat kan een vaste lift verstrekt worden);

  • de noodzakelijke lichaamsondersteuning (dwz de eisen die aan de lift moeten worden gesteld uitgaande van de functiebeperkingen van belanghebbende).

Douchehulpmiddelen

Douchehulpmiddelen worden verstrekt als de cliënt niet staande kan douchen. Als het gaat om de keus tussen een (aard- en nagel-)vast douchezitje of een losse douchestoel zal beoordeeld worden welke voorziening nog voldoende compenserend is, gezien de beperking en/of de bouwkundige situatie. De goedkoopst compenserende oplossing wordt gekozen.

ADL-hond

Als door het bezit van een ADL-hond de noodzaak voor het aanbrengen van onroerende woningaanpassingen komt te vervallen worden de verzorgingskosten van deze hond tot een maximum van € 905,00 per jaar vergoed.

De vergoeding wordt alleen verstrekt aan personen met een motorische beperking die een ADL-hond toegewezen krijgen van de stichting SOHO. Deze honden helpen met de Activiteiten van het Dagelijkse Leven. Zoals het openen en sluiten van deuren, het oppakken van (gevallen) voorwerpen, het bedienen van lift- en lichtschakelaars etc. De verzorgingskosten van "signaalhonden" voor mensen met een auditieve beperking worden niet vergoed.

De vergoeding is bestemd voor alle verzorgingskosten (voeding, dierenartskosten ed.). Uitbetaling van het jaarbedrag vindt plaats aan het begin van het kalenderjaar. De cliënt dient zelf wijzigingen in de situatie door te geven. Een teveel betaald bedrag wordt teruggevorderd.

Woningsanering

Voorwaarden

In de regel kan eenmalig een vergoeding voor woningsanering worden verstrekt indien:

  • de belanghebbende bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat C.O.P.D. zou ontstaan/verergeren;

  • Er dient een duidelijke diagnose te zijn gesteld door een extern adviseur;

  • vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt:

  • als het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • als de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • bij verhuizing omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

In beginsel wordt alleen een slaapkamer gesaneerd. Op de regel dat alleen de slaapkamer wordt gesaneerd kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake is van kinderen die nog veel in de woonkamer verblijven. Dus totdat de kinderen naar school gaan (4 jaar). In deze situatie kan door toepassing van de hardheidsclausule behalve de slaapkamer ook de woonkamer worden gesaneerd. Bij het toepassen van de hardheidsclausule dient rekening te worden gehouden met het bewonersgedrag. Als daarbij blijkt dat door gezinsleden zelf geen maatregelen worden genomen - ook zonder dat deze extra kosten met zich meebrengen - om schadelijke effecten te voorkomen dan komt sanering van de woonkamer voor kinderen tot 4 jaar niet voor vergoeding in aanmerking c.q. wordt de hardheidsclausule niet toegepast. Verwacht wordt dat de aanvrager zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook wordt verwacht dat betrokkenen zelf maatregelen treffen om COPD-klachten te voorkomen.

Vorm en hoogte

Woningsanering wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget verstrekt.

Voor de hoogte van de vergoedingen wordt aangesloten bij de bedragen zoals aangegeven in de Prijzengids van het Nibud.

Afschrijvingstermijn

Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt op de volgende wijze rekening gehouden met de verlopen afschrijvingsperiode:

  • 100% als het artikel nieuwer is dan 2 jaar;

  • 75% als het artikel tussen de 2 en 4 jaar oud is;

  • 50% als het artikel tussen de 4 en 6 jaar oud is;

  • 25% als het artikel tussen de 6 en 8 jaar oud is.

  • Als het artikel 8 jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

Rolstoelvast tapijt

Ook het vervangen van gewone vloerbedekking door rolstoelvast tapijt in de woonkamer kan vergoed worden. Bij de vergoeding wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode op de wijze zoals hierboven is beschreven bij woningsanering.

Eigen bijdrage/aandeel

Of een eigen bijdrage/eigen aandeel wordt gevraagd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I029 Woonvoorziening - uitraasruimte

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

  • Vorm en hoogte

  • Eigen bijdrage/aandeel

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een uitraasruimte in aanmerking komen wanneer sprake is van een aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen (artikel 17 lid 3 Wmo-verordening). Uit de toelichting op dit artikel volgt dat het niet gaat niet om het compenseren van problemen bij het normale gebruik van de woning, maar om het tot rust komen. De uitraasruimte is dus geen zogenaamde snoezelkamer. De uitraaskamer is evenmin bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.

Ernstig ontremd betekent dat dit gedrag is te rangschikken binnen de reikwijdte voor een opname in een inrichting als bedoeld in artikel 8 AWBZ.

De uitraasruimte moet dienstig zijn aan de belangen van de persoon met de psychische beperkingen. Als de gevolgen van de gedragsproblemen anderen aangaan, bijvoorbeeld als zij bestaan uit hinder voor die anderen, wordt niet voldaan aan de criteria voor een uitraasruimte.

De grootte van een uitraasruimte is gebaseerd op de kleinste verblijfsruimte in een woning conform het Bouwbesluit: 5 vierkante meters. Indien het om een rolstoelgeschikte ruimte gaat is de benodigde ruimte 8-10 vierkante meters.

Vorm en hoogte

Een uitraasruimte kan worden verstrekt (artikel 16 onderdeel d en artikel 14 onderdelen b, c en d Wmo-verordening):

  • in natura;

  • in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte (artikel 5 lid 1 Wmo-besluit).

Eigen bijdrage/eigen aandeel

Of een eigen bijdrage/eigen aandeel wordt gevraagd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I030 Woonvoorziening - woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan (artikel 18 Wmo-verordening).

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van belanghebbende een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

Programma van eisen

Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit.

Het weghalen van de woonunit

Het is van belang in de beschikking vast te leggen dat - als de unit niet meer nodig is - dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van de losse woonunit.

Eigen bijdrage/eigen aandeel

Of een eigen bijdrage/eigen aandeel gevraagd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I031 Woonvoorziening - gemeenschappelijke ruimten

De gemeente kent de mogelijkheid dat er een financiële tegemoetkoming wordt verleend voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte. In de praktijk kan deze mogelijkheid leiden tot zeer dure voorzieningen. Dit is de reden dat een limitatieve opsomming opgenomen is in de verordening van de voorzieningen die vergoed worden op grond van de Wmo.

Woongebouwen voor personen met beperkingen en ouderen

Op basis van artikel 19 van de Verordening bestaat er een uitsluiting op het verstrekken van woonvoorzieningen voor specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Van woongebouwen die specifiek op personen met beperkingen en ouderen gericht zijn mag men, zeker voor de gemeenschappelijke ruimten, verwachten dat zij rekening houden met de specifieke kenmerken van de doelgroep waarvoor zij bestemd zijn. Dat betekent dat voorzieningen in die algemene ruimten niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking komen. Specifieke individuele voorzieningen in het eigen woongedeelte van de persoon met beperkingen kunnen wel voor vergoeding in aanmerking worden gebracht, tenzij het gaat om voorzieningen die geacht mogen worden zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw aangebracht te kunnen worden en het gaat om een gebouw dat is gerealiseerd vanaf de negentiger jaren. Vanaf die tijd is de gedachte van het aanpasbaar bouwen, evenals het seniorenlabel, gemeengoed geworden zodat vanaf die tijd bouwen dat rekening houdt met de kenmerken van ouderen of personen met beperkingen, zeker in specifiek voor deze groepen bestemde gebouwen, als normaal beschouwd mag worden.

Deze uitsluitingen zijn bedoeld om te voorkomen dat de gemeentelijke compensatieplicht ook geldt voor het toegankelijk maken van serviceflats en wooneenheden voor ouderen terwijl dit bij uitstek gebouwen zijn die uit de aard gelet op de bewoners die er gebruik van maken al toegankelijk zouden moeten zijn.

Overigens heeft de gemeente een belangrijke verantwoordelijkheid om in samenspraak met woningcorporaties en projectontwikkelaars ervoor te zorgen dat bij nieuwbouw of verbouw van woongebouwen voor personen met beperkingen en ouderen aanpasbaar wordt gebouwd en verbouwd. Het gaat met name om voorzieningen die bij de bouw zonder (noemenswaardige) meerkosten meegenomen kunnen worden, zoals bredere deuren en geen drempels. Voorzieningen die leiden tot aanzienlijke kosten en op het individu gericht zijn zullen meestal niet standaard aangebracht worden.

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan (artikel 21 onderdeel c Wmo-verordening):

  • automatische deuropeners;

  • hellingbanen;

  • extra trapleuningen;

  • het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

  • het aanbrengen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders.

Eigen aandeel

Of een eigen aandeel in rekening wordt gebracht staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I032 Woonvoorziening - bezoekbaar/logeerbaar

Hoofdregel is dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of op korte termijn zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen (zie artikel 20 lid 1 Wmo-verordening en richtlijn I023). In afwijking daarvan kan een woonvoorziening getroffen worden voor het:

  • bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling (artikel 20 lid 2 Wmo-verordening).

  • logeerbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en:

    • o

      belanghebbende verblijft in ieder geval 26 nachten per jaar op het logeeradres;

    • o

      het gaat om een ouder-kind of echtgenoot-partner relatie. Bij wijze van uitzondering kunnen ook andere relaties voor de tegemoetkoming in aanmerking komen;

    • o

      de eigenaar van de woning heeft toestemming gegeven voor het logeerbaar maken;

    • o

      er kan slechts één logeeradres worden aangepast.

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken (artikel 20 lid 5 Wmo-verordening).

De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat (artikel 20 lid 3 Wmo-verordening).

Hoogte

Voor het bezoekbaar maken van een woning wordt maximaal € 2.000,00 verstrekt (artikel 5 lid 5 Wmo-besluit).

Bij de hoogte van de vergoeding voor het logeerbaar maken wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate bouwkundige aanpassing van het logeeradres. De bijdrage bedraagt 2/3 van de kosten met een maximum van € 6.807,00 per persoon met beperkingen (zie bijlage 1).

Richtlijn I033 Woonvoorziening - overige woonvoorzieningen

De volgende overige woonvoorzieningen komen in deze richtlijn aan bod:

  • Tijdelijke huisvesting

  • Huurderving

  • Verwijderen van woonvoorzieningen

Tijdelijke huisvesting

De persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting in aanmerking komen wanneer er sprake is van tijdelijke huisvesting in verband met het aanpassen van bestaande of nog te betrekken woonruimte (artikel 17 lid 5 Wmo-verordening).

De financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verleend:

  • voor de periode dat de aan te passen woonruimte als gevolg van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de cliënt als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan;

  • voor de duur van maximaal 6 maanden;

  • in relatie tot maatwerk woningaanpassingen;

  • indien de kosten gemaakt worden voor het:

    • o

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • o

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte;

    • o

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • indien belanghebbende redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

Vorm en hoogte

Een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes maanden en bedraagt (artikel 5 lid 7 Wmo-besluit):

  • de werkelijke kosten met een maximum van € 485,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de verlaten woonruimte;

  • de werkelijke kosten met een maximum van € 245,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

Eigen aandeel

Of een eigen aandeel wordt gevraagd staat aangegeven in richtlijn I059.

Huurderving

De eigenaar van een voor meer dan € 4.538,00 aangepaste woning kan ingeval van huurbeëindiging voor een tegemoetkoming in verband met huurderving in aanmerking worden gebracht tot een maximum van 6 maanden huurinkomsten (artikel 17 lid 4 Wmo-verordening). De periode van zes maanden kan verlengd worden met één of twee maanden als vaststaat dat binnen deze termijn een persoon met beperkingen voor de woning in aanmerking komt.

Vorm en hoogte

Een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving wordt verstrekt indien een leegstaande woning is aangepast voor een bedrag van meer dan € 4.538,-. De tegemoetkoming is gemaximeerd op zes maanden op basis van de werkelijke kosten van de woonruimte (artikel 5 lid 6 Wmo-besluit).

Eigen aandeel

Of een eigen aandeel wordt gevraagd staat aangegeven in richtlijn I059.

Verwijderen van voorzieningen

Een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van voorzieningen kan worden verstrekt aan de eigenaar van een aangepaste woning die door de aangebrachte voorzieningen onverhuurbaar is geworden. Hierbij geldt als uitgangspunt dat er in beginsel geen vergoeding wordt verstrekt.

Slechts in die gevallen waarin een woning door de aangebrachte voorzieningen onverhuurbaar wordt aan mensen zonder beperking of het woongenot van de nieuwe huurder door de aanwezigheid van de woonvoorzieningen (ernstig) wordt geschaad, kan de gemeente alsnog besluiten het verwijderen van de woonvoorzieningen te vergoeden.

Er dient vooraf uitdrukkelijk toestemming gevraagd en verkregen te zijn wil er tot een vergoeding besloten worden. Hierdoor wordt het mogelijk om te beoordelen of de woning aan een andere persoon met beperkingen kan worden toegewezen.

Vorm en hoogte

De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijke kosten voor het verwijderen van de voorzieningen. En wordt op declaratiebasis verstrekt.

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage wordt gevraagd staat aangegeven in de richtlijn I059.

Richtlijn I034 Woonvoorziening - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

Deze richtlijn is niet ingevuld.

Richtlijn I035 Woonvoorziening - Anti-speculatiebeding en afschrijvingsregeling

Op grond van artikel 22 Wmo-verordening dient de eigenaar-bewoner, die krachtens de Wmo-verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in artikel 5 lid 2 Wmo-besluit vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald:

  • voor het eerste en het tweede jaar 100% van de meerwaarde,

  • voor het derde en vierde jaar 80% van de meerwaarde,

  • voor het vijfde en zesde jaar 60% van de meerwaarde,

  • voor het zevende en achtste jaar 40% van de meerwaarde en

  • voor het negende en tiende jaar 20% van de meerwaarde.

Uit de toelichting op artikel 22 Wmo-verordening blijkt dat de datum van de verkoop bepalend is, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

Richtlijn I036 Vervoersvoorziening - Wie komt wanneer in aanmerking

Mensen die voor het 'vervoer van alledag' (boodschappen, familiebezoek, kerkbezoek, etc.) als gevolg van hun beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening.

Richtlijn I037 Vervoersvoorziening - algemeen gebruikelijk

De volgende vervoersvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd:

  • automatische transmissie;

  • verwarmde spiegels

  • electrische portierruiten;

  • airco in vervoermiddel;

  • Spartamet;

  • een fiets, bromfiets, snorfiets, scooter;

  • fietskar;

  • (gewoon) fietszitje;

  • normale kinderdriewieler;

  • (gewoon) autostoeltje

  • een tandem met hulpmotor die werkt op een benzinemotor;

  • Elo-bike;

  • regenkleding

  • (verwarmde) handschoen(en), behalve in combinatie met rolstoel en scootmobiel.

Zie voor het begrip "algemeen gebruikelijk" richtlijn I005.

Het bovenstaande is een in beginsel niet limitatieve lijst.

Een aantal vervoersvoorzieningen worden algemeen gebruikelijke geacht bij een bepaald inkomen. Zie verder richtlijn I009.

Richtlijn I038 Vervoersvoorziening - Uiterst beperkte mobiliteit

Bij een zeer geringe mobiliteit zal ook voor de zeer korte afstanden steeds gebruik moeten worden gemaakt van een auto of taxi. Doet zich deze situatie zich voor en er is geen andere compenserende vervoersvoorziening beschikbaar in de vorm van b.v. een scootmobiel, handbike etc. dan behoort het tot de compensatieplicht van de gemeente om voor de meerkosten een voorziening te verstrekken.

Het bedrag in aanvulling op de vervoerskostenvergoeding in verband met zeer geringe mobiliteit is vastgesteld op € 113,00 per jaar (artikel 6.3 lid 5 Wmo-besluit).

Richtlijn I039 Vervoersvoorziening - Lokaal verplaatsen

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met verplaatsingen in de directe woon- een leefomgeving in het kader van het leven van alledag (artikel 26 lid 1 Wmo-verordening).

Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen, wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- en leefomgeving (artikel 26 lid 2 Wmo-verordening).

De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken (artikel 26 lid 3 Wmo-verordening).

Richtlijn I040 Vervoersvoorziening - Echtgenoten, kinderen en bewoners van AWBZ-instelling

Bewoners van een AWBZ-instelling

Voor personen met beperkingen die permanent in een AWBZ-instelling verblijven worden de normbedragen gehalveerd. De achterliggende gedachte is dat in dergelijke complexen vaak voorzieningen als een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Verder vervalt veelal een aantal bestemmingen in het kader van het leven van alledag omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen omdat de instellingen de maaltijden bereiden. Bedacht moet worden, dat in bepaalde individuele situaties de vervoersbehoefte toch een andere omvang heeft. De vervoersvoorziening dient daarop afgestemd te zijn. Bij tijdelijke opname vindt geen verlaging plaats. Ziekenhuisopname heeft ook geen verlaging tot gevolg. Wordt een persoon met beperkingen aan wie een vervoerskostenvergoeding is toegekend opgenomen in een AWBZ-instelling dan wordt de hoogte van de vergoeding aangepast op de eerste dag van de maand volgende op de maand van opname.

De bedragen die per jaar worden verstrekt voor het gebruik van een (eigen) auto, bruikleenauto, bestelauto of (rolstoel)taxi, worden gehalveerd voor personen die verblijven in een instelling, tenzij blijkt dat deze halvering niet met de vervoersbehoefte van de persoon in overeenstemming is (artikel 6.3 lid 2 Wmo-besluit).

Zie richtlijn I044 voor de hoogte van de bedragen.

Vervoer van kinderen

Het bedrag dat wordt verstrekt voor gebruik van auto, taxi of rolstoeltaxi bedraagt (artikel 6.3 lid 4 Wmo-besluit):

  • Bij kinderen < 4 jaar : nihil. Kunnen deze kinderen vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer mee : dan 50% normbedrag.

  • Bij kinderen > 4 jaar en < 12 jaar : helft van het bedrag

  • Bij kinderen > 12 jaar : volledig bedrag

Zie richtlijn I044 voor de hoogte van de bedragen.

Echtgenoten

Indien de vervoersbehoefte geheel samenvalt: samen 1 vergoeding.

Indien de vervoersbehoefte niet of ten dele samenvalt: maximaal 1,5 vergoeding (ieder 75% van de voor hen geldende maximale vergoeding).

Indien één van de partners een indicatie heeft voor vervoer per rolstoeltaxi wordt de vergoeding vastgesteld op 100% normbedrag rolstoeltaxi en 50% normbedrag taxi. Deze bepaling van de vervoersvoorziening voor echtparen/partners wordt niet gezien als een korting, zodat de maximering van de cumulatiebepaling niet hiervoor geldt. Er is dus naast de vastgestelde vergoeding van b.v. 75% een korting mogelijk.

Richtlijn I041 Vervoersvoorziening - welke vervoersvoorzieningen zijn mogelijk

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit (artikel 23 Wmo-verordening):

Een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

  • o

    (Aangepaste) auto (zie richtlijn I045);

  • o

    (Aangepaste) gesloten buitenwagen (zie richtlijn I047);

  • o

    Open elektrische buitenwagen (zie richtlijn I048);

  • o

    Driewielfiets (zie richtlijn I049);

  • o

    Tandem (zie richtlijn I049);

  • o

    Handbike (zie richtlijn I049).

Een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening:

  • o

    Vervoerskosten vergoeding voor gebruik auto, (rolstoel)taxi (zie richtlijn I044);

  • o

    (Aangepaste) auto (zie richtlijn I045);

  • o

    Aanpassing van de eigen auto (zie richtlijn I046);

  • o

    (Aangepaste) gesloten buitenwagen (zie richtlijn I047);

  • o

    Open elektrische buitenwagen (zie richtlijn I048);

  • o

    Driewielfiets (zie richtlijn I049);

  • o

    Tandem (zie richtlijn I049);

  • o

    Handbike (zie richtlijn I049).

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening:

  • Vervoerskosten vergoeding voor gebruik auto, (rolstoel)taxi (zie richtlijn I044);

  • Aanpassing van de eigen auto (zie richtlijn I046);

  • Driewielfiets (zie richtlijn I049);

  • Tandem (zie richtlijn I049).

Richtlijn I042 Vervoersvoorziening - Primaat collectief vervoer

Deze richtlijn is niet ingevuld.

Richtlijn I043 Beleidsregels collectief Wmo-vervoer via Stadsregiotaxi

Wettelijk kader Wmo-vervoer

In artikel 4 Wmo is de algemene verplichting opgenomen voor het college om voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die een burger ondervindt in de zelfredzaamheid op het gebied van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Mensen die voor het “vervoer van alledag” (boodschappen, familiebezoek, kerkbezoek etc.) als gevolg van hun beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening.

In de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de compensatieplicht van de gemeente op de volgende wijze begrensd:

  • -

    Met de vervoersvoorziening moet iemand in de directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten kunnen onderhouden en deel kunnen nemen aan het leven van alledag.

  • -

    Het zorgplichtgebied voor vervoersvoorzieningen gaat verder dan alleen het gebied binnen de gemeentegrenzen. Het gaat ook om sociaal vervoer binnen de regio.

  • -

    Onder regionaal vervoer wordt een afstand van 15 tot 20 kilometer vanaf het woonadres verstaan. Dat komt overeen met ongeveer vijf OV-zones.

  • -

    Wil een vervoersvoorziening of combinatie van vervoersvoorzieningen compenserend zijn dan moet met de toegekende voorziening(en) circa 1500 tot 2000 kilometer (afhankelijk van de lokale omstandigheden) per jaar gereisd kunnen worden.

Primaat bij collectief vervoer via Stadsregiotaxi

Wijchen heeft vanaf 1 januari 2013 het primaat van het collectief vervoer per Stadsregiotaxi. Dat wil zeggen dat bij vervoersproblemen de voorrang wordt gegeven aan het in aanmerking brengen van een persoon met beperkingen voor het collectieve vervoerssysteem boven het verstrekken van individuele vervoersvoorzieningen.

In geval van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen wordt allereerst gekeken of de beperkingen gecompenseerd kunnen worden met vervoer met de Stadsregiotaxi. Is dat het geval dan wordt een Wmo-vervoerspas voor de Stadsregiotaxi beschikbaar gesteld.

Het financieel alternatief dat op 1 januari 2011 is ingevoerd komt op 1 januari 2013 te vervallen.

Mensen die niet met de Stadsregiotaxi kunnen reizen of voor wie het CVV geen compenserende voorziening is, blijven in aanmerking komen voor een individuele vervoerskostenvergoeding. Zie hieronder de paragraaf Maatwerkoplossingen.

Kenmerken collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

Het collectief vervoer wordt binnen de gemeente Wijchen uitgevoerd door de Stadsregiotaxi.

De belangrijkste kenmerken van Stadsregiotaxi vervoer zijn:

  • -

    De Stadsregiotaxi is voor iedereen toegankelijk. Ook hulpmiddelen zoals een rollator, scootmobiel, looprek of rolstoel kunnen mee vervoerd worden. De Stadsregiotaxi beschikt zowel over taxi’s als over (rolstoel)bussen.

  • -

    De Stadsregiotaxi rijdt 7 dagen per week van 08.00 tot 00.00 uur. Op vrijdag- en zaterdagavond tot 02.00 uur ’s nachts.

  • -

    De Stadsregiotaxi is vervoer van deur tot deur. Bij een flat of appartement geldt de centrale toegangsdeur beneden als “deur”.

  • -

    Duur van de reis: bij reizen binnen één zone is de extra reistijd maximaal 15 minuten. Bij reizen over meer zones duurt de rit maximaal anderhalf keer de benodigde reistijd.

  • -

    Het is mogelijk om vaste ritten en ritten met aankomstgarantie te reserveren.

  • -

    Er is een gratis terugbelservice inhoudende dat ongeveer 5 minuten voordat de taxi arriveert de klant gebeld wordt zodat die zich kan voorbereiden op het vertrek.

  • -

    Wachttijd van de taxi bij de deur is maximaal 2 minuten.

  • -

    Er is een marge van 30 minuten rondom het gewenste ophaaltijdstip op het afgesproken adres. De taxi kan tussen 15 minuten vóór en 15 minuten na het gewenste ophaaltijdstip voor komen rijden.

  • -

    Klanten die niet zelfstandig kunnen reizen en geen begeleider hebben kunnen niet mee met de Stadsregiotaxi. Een begeleider die beschikt over een OV-begeleiderspas reist gratis met de Stadsregiotaxi.

Bijzondere indicaties

- Collectief vervoer per rolstoeltaxibus

Indien betrokkene een rolstoel moet meenemen die niet opvouwbaar is, dan wel gezeten in de rolstoel vervoerd moet worden, komt de rolstoeltaxibus aan de orde.

- Collectief vervoer per personenauto

Indien het vervoer per deeltaxibus om medische redenen niet mogelijk is, kan als oplossing voor vervoersproblemen gekozen worden voor vervoer per personenauto. Een indicatie voor een personenauto in plaats van een taxibus kan worden aangevraagd indien de aanvrager al is geïndiceerd voor collectief vervoer. Hier wordt terughoudend gebruik van gemaakt.

- Voorinzitgarantie

Bij vervoer met de Stadsregiotaxi bestaat de mogelijkheid van de voorinzitgarantie. Dit is de aanduiding voor de omstandigheid dat betrokkene te allen tijde voorin de taxi, dwz naast de bestuurder, kan zitten tijdens de rit. Deze voorinzitgarantie wordt gegeven als er problemen zijn met de beschikbare beenruimte achterin. De voorinzitgarantie wordt vermeld in de toekenningsbeschikking. Hier wordt zeer terughoudend gebruik van gemaakt.

Tarieven

Het Stadsregiotaxi tarief per zone bedraagt € 2,20 (2013).

Met de Stadsregiotaxi kan tegen gereduceerd tarief maximaal 5 OV-zones vanaf de woning gereisd worden. De klant betaalt het reguliere OV-tarief voor de Stadsregiotaxi. De gemeente vergoedt het verschil tussen het zonetarief en het OV-tarief rechtstreeks aan de Stadsregio.

Het OV-tarief bedraagt in 2012 € 0,55 per zone als de klant jonger is dan 65 jaar en € 0,35 per zone als de klant 65 jaar of ouder is.

De omvang van de zones waarover per jaar tegen gereduceerd tarief gereisd kan worden is niet beperkt.

Klanten voor wie het CVV geen compenserende voorziening is

Compenseert het collectief vervoer de beperkingen van een klant? Hiervoor moet de gemeente het volgende onderzoeken:

  • -

    Wat zijn de beperkingen?

  • NB: het gaat hierbij niet alleen om medische beperkingen om deel te nemen aan het CVV

  • -

    Kan de klant zelfstandig gebruik maken van de Stadsregiotaxi of met begeleiding? Is deze begeleider aanwezig?

  • -

    Wat is de (lokale) vervoersbehoefte van een belanghebbende?

  • -

    Kan met het openbaar vervoer in deze vervoersbehoefte worden voorzien?

  • -

    Kan met het collectief vervoer in deze vervoersbehoefte worden voorzien?

  • -

    Zijn er specifieke persoonskenmerken van de klant waar rekening mee gehouden moet worden?

  • -

    Heeft de aanvrager capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in (vervoers)maatregelen te voorzien.

  • -

    CVV is van deur tot deur vervoer. De chauffeur helpt bij het in- en uitstappen, bij het dragen van bagage en begeleiden tot aan de deur als dat nodig is.

  • -

    Het is geen kamer tot kamer vervoer.

  • Bij een flat of appartementcomplex is de centrale toegangsdeur beneden de ‘deur’. Kan de klant niet zelf aan de (voor)deur verschijnen, dan is CVV geen passend vervoer. Hetzelfde geldt als de klant niet zelfstandig kan reizen en ook geen begeleider heeft.

  • Is iemand zowel vóór als na de rit op een begeleider aangewezen en kan er gereisd worden met de Stadsregiotaxi, dan is CVV adequaat. In deze situatie is de klant niet in staat om zonder begeleiding te reizen. De begeleider kan op basis van een begeleiderkaart gratis meereizen.

  • Een maatwerkoplossing is aan de orde als iemand met een reële vervoersbehoefte niet zelf van de huisdeur bij de voordeur kan komen, geen begeleider heeft en na de rit op de plaats van bestemming wèl zelfstandig verder kan.

  • -

    Begeleiding:

  • De Stadsregiotaxi is een voor iedereen toegankelijk OV systeem, mits men zelfstandig of onder begeleiding kan reizen (en zelfstandig is echt van begin tot einde reis).

Zaken die bij de beoordeling extra aandacht vragen zijn:

  • -

    de gezinssituatie: Indien er sprake is van een gezinssituatie waarbij een ouder of een kind met beperkingen een indicatie heeft voor een CVV maar de rest van het gezin reist met de eigen auto. Als dit gescheiden reizen niet wenselijk is en tot grote praktische problemen leidt, kan er in deze situatie aanleiding zijn voor een maatwerkoplossing

  • Het gaat dan om:

    • a.

      echtparen of alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar of

    • b.

      een kind met beperkingen dat nog geen 12 jaar is op het moment van de aanvraag.

  • -

    beperkingen door temperatuurschommelingen

  • -

    bereikbaarheid collectief vervoer

  • -

    meenemen van kind(eren) bij verplaatsingen op (zeer) korte afstanden

  • -

    het kunnen (laten) verrichten van organisatie- en planningsactiviteiten

  • -

    bezwaren van praktische aard

  • -

    incontinentie: met goed incontinentiemateriaal blijft collectief vervoer binnen 5 zones adequaat; in uitzonderlijke situaties is mogelijk maatwerk nodig

  • -

    fobie/angsten: een officiële diagnose en een (afgerond) behandelplan zijn de onderleggers voor de maatwerkbeoordeling.

  • -

    minderjarigheid: er geldt een minimumleeftijd van 12 jaar bij zelfstandig reizen

  • -

    eerder verstrekte autoaanpassing op grond van Wmo:

  • -

    in geval van medisch noodzakelijke autoaanpassing is de klant aangewezen op vervoer met eigen auto

  • -

    in geval van autoaanpassing op grond van de uitruilregeling is individuele beoordeling nodig. Gedurende de afschrijvingstermijn van de autoaanpassing blijft een financiële vergoeding van € 405,- per jaar mogelijk (gebaseerd op 1500 km en € 0,27 per kilometer). Uitgegaan wordt van een gebruikelijke afschrijvingstermijn van 7 jaar van de autoaanpassing.

  • -

    Reis- en wachttijden binnen de in deze beleidsregels genoemde marges en de voorkeur voor een andere vervoersvoorziening (eigen auto) vormen geen contra-indicatie voor het collectief vervoer.

Medisch advies

Voor de beoordeling of er medische beperkingen aanwezig zijn die gebruik van de Stadsregiotaxi verhinderen wordt een medisch advies opgevraagd bij het CIZ.

Indien op voorhand op basis van de beschikbare gegevens in het dossier van de klant volstrekt helder is dat er geen medische beperkingen zijn voor het gebruik van de Stadsregiotaxi, wordt er ook een medisch advies opgevraagd, maar worden de kosten van het medisch advies bij de klant in rekening gebracht. Bij een positief advies van het CIZ worden de advieskosten terugbetaald aan de klant.

Maatwerkoplossingen

Als na het bovenstaande onderzoek blijkt dat het CVV de beperkingen van de klant niet compenseert dan moet een andere maatwerkoplossing gezocht worden.

Deze kan erin bestaan dat aan de klant een individuele vervoerskostenvergoeding wordt toegekend voor het gebruik van de eigen auto of een (reguliere) taxi of rolstoeltaxi. De vergoedingen hiervoor bedragen maximaal:

  • -

    € 405,- voor vervoer door derden of eigen auto: als voor deze vorm van vervoer gekozen wordt; ( gebaseerd op 1500 kilometer per jaar tegen € 0,27 per kilometer)

  • -

    € 2400,- voor vervoer per taxi (indien de klant is aangewezen op vervoer per taxi niet zijnde Stadsregiotaxi).

  • -

    € 2700,- voor vervoer per rolstoeltaxi (indien de klant is aangewezen op vervoer per rolstoeltaxi niet zijnde Stadsregiotaxi).

Deze vergoedingen worden achteraf per kwartaal verstrekt op declaratiebasis.

In geval van samenloop met een ander vervoermiddel dat door de gemeente is verstrekt vindt een korting van 40% plaats op de individuele vervoerkostenvergoeding.

In geval van verblijf in een AWBZ-instelling vindt er een korting van 50% plaats op het standaardbedrag. (De Meander en de Oogst worden niet aangemerkt als een AWBZ-instelling.)

Overgangsjaar maatwerk

Tot 1-1-2013 wordt bij een maatwerkoplossing een bedrag van € 1027,- voor vervoer door derden of eigen auto gehanteerd. De 2 klanten die het betreffen worden geïnformeerd over het nieuwe beleid en krijgen een overgangsperiode aangeboden om te wennen aan het nieuwe bedrag (in 2013 behouden zij het bedrag van € 1027,- en in 2014 wordt het € 405,- per jaar).

Uitruilregeling autoaanpassing

De invoering van het collectief vervoer in Wijchen heeft ook gevolgen voor het beleid met betrekking tot autoaanpassing. Uitruil van een vervoerskostenvergoeding tegen een autoaanpassing is niet meer aan de orde.

Alleen als er sprake is van een medische noodzaak voor een autoaanpassing, komt een dergelijke aanpassing nog voor vergoeding in aanmerking.

Richtlijn I044 Vervoersvoorziening - Vergoeding van vervoer per eigen auto, bruikleenauto of (rolstoel)taxi

Richtlijn I045 Vervoersvoorziening - Auto

Specifieke voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor een al dan niet aangepaste auto moet belanghebbende voldoen aan onderstaande criteria:

  • belanghebbende kan op grond van medische redenen geen gebruik maken van het openbaar vervoer, collectief vervoer of van een (rolstoel)taxi;

  • belanghebbende is voor 90% of meer op verplaatsingen buiten de deur aangewezen op een gesloten buitenwagen, ongeacht de afstand;

  • iedere andere vervoersvoorziening is om medische redenen niet compenserend;

  • het inkomen bedraagt minder dan de gehanteerde inkomensgrens. Zie verder richtlijn I009.

Vorm en hoogte

De al dan niet aangepaste auto wordt in bruikleen of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering (artikel 6.1 Wmo-besluit).

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage is verschuldigd staan aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I046 Vervoersvoorziening - Aanpassing van een auto

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

  • Doelgroep

  • Overige beoordelingsaspecten

  • Vorm en hoogte

  • Algemeen gebruikelijk

  • Verzekering

  • Eigen bijdrage

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor een autoaanpassing moet belanghebbende voldoen aan onderstaande criteria:

Voor deze voorziening gelden dezelfde criteria als voor de verstrekking van een bruikleenauto.

Om medische redenen moet het uitgesloten zijn dat de cliënt van het openbaar vervoer, collectief vervoer of van een (rolstoel)taxi gebruik kan maken. Een financiële tegemoetkoming komt dus alleen in beeld als iedere andere vervoersvoorziening om medische redenen niet compenserend blijkt te zijn. Medische noodzaak dient te worden vastgesteld door een onafhankelijk arts.

Naast de omstandigheid dat een persoon met beperkingen uit medisch oogpunt op het gebruik van een aangepaste auto is aangewezen kan een aanpassing aan de eigen auto voor (gedeeltelijke) vergoeding in aanmerking komen.

Het inkomen bedraagt meer dan de gehanteerde inkomensgrens (zie voor de inkomensgrens verder richtlijn I009). Echter bij een inkomen onder de gehanteerde inkomensgrens is de verstrekking van een autoaanpassing niet uitgesloten.

De vergoeding wordt in principe voor de periode van 7 jaar toegekend. De afschrijving van een auto(aanpassing) kan gesteld worden op 7 jaar. Uitzondering: hernieuwde aanvraag binnen 7 jaar als gevolg van een calamiteit, mits er geen sprake is van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid).

Criteria anders dan medische noodzaak:

  • Indicatie rolstoeltaxi: Er is een indicatie voor gebruik van een rolstoeltaxi afgegeven en men gebruikt of wil feitelijk gebruik maken van de eigen aangepaste auto. Doordat de persoon met beperkingen feitelijk gebruik maakt van een eigen auto wordt het hiervoor geldende normbedrag toegekend, terwijl er gelet op de indicatie aanspraak gemaakt zou kunnen worden op een rolstoeltaxivergoeding met een hoger normbedrag. Het verschil tussen beide normbedragen kan ingezet worden voor de financiering van de autoaanpassing. Uitgaande van een afschrijvingstermijn van 7 jaar wordt de maximale vergoeding van de autoaanpassing berekend (7 x € 801,-- is € 5.607,--).

  • Indien er sprake is van een gezinssituatie met een ouder of kind met beperkingen met een indicatie voor een (rolstoel)taxivergoeding maar de rest van het gezin is aangewezen op het openbaar vervoer of eigen auto. Dit gescheiden reizen is niet wenselijk en kan problemen geven. In deze situatie kan een autoaanpassing in de vorm van een PGB (maximaal € 5.607,--) conform bovenstaande worden toegekend. Het gaat dan om echtparen of alleenstaande ouders met kinderen tot en met een leeftijd van 15 jaar of een kind met beperking die nog geen 16 jaar is op het moment van de aanvraag.

Doelgroep

Personen met aantoonbare beperkingen van wie het verplaatsingsgedrag in belangrijke mate is verstoord. Met een aanpassing van de eigen auto als goedkoopst adequate voorziening kunnen zij de bestemmingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag weer bereiken. Deze personen hebben een inkomen dat ligt boven de 1,5 x de toepasselijke bijstandsnorm.

Overige beoordelingsaspecten

Verder houdt het college rekening met het volgende:

  • Extra verzekeringskosten als gevolg van de aanpassing worden niet vergoed maar komen voor rekening van de aanvrager;

  • Ook als er gelet op het inkomen geen aanspraak bestaat op een vervoerskostenvergoeding kan de cliënt voor autoaanpassing in aanmerking komen in de 2 genoemde situaties.

  • Het inkomen van de aanvrager dient in principe hoger te zijn dan 1,5 x de toepasselijke bijstandsnorm. Voor cliënten met een inkomen onder deze inkomensgrens is het hebben van een auto niet algemeen gebruikelijk. Een investering in de kosten van een aanpassing van die auto kan dan, qua doelmatigheid, riskant zijn. Een verstrekking van een auto-aanpassing is niet uitgesloten. Zeker in die gevallen dat de cliënt (of zijn partner) reeds in het bezit is van een auto en aantoont de auto te kunnen onderhouden.

  • Bij de vergoeding van volledige aanpassingskosten wordt in principe uitgegaan van de vaststelling van de goedkoopst adequate aanpassing op basis van 2 offertes.

  • Vergoeding van kosten voor aanpassingen is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen, in goede staat verkeert en in principe niet ouder is dan 3 jaar. Indien de aanpassingen overgezet kunnen worden van een andere auto, kan de auto ouder zijn dan 3 jaar, mits in goede staat.

  • Een speciaal gemaakt hulpmiddel om de rolstoel mee te nemen op/in de auto zoals een Wheely b.v. kan worden vergoed als alternatief voor een kofferbaklift. De Wheely wordt gemonteerd op de trekhaak van de auto.

  • Automatische transmissie, verwarmde spiegels en elektrische portierruiten zijn algemeen gebruikelijk (niet limitatief).

Vorm en hoogte

Het bedrag dat verstrekt wordt voor de aanpassing van een auto bedraagt (artikel 6.4 Wmo-besluit):

  • de noodzakelijke aanpassingskosten als de autoaanpassing uit medisch oogpunt noodzakelijk is;

  • maximaal € 5.607,00 als de autoaanpassing op basis van andere criteria zoals boven genoemd voor vergoeding in aanmerking komt.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering (artikel 6.1 Wmo-besluit). Hierbij wordt in principe uitgegaan van 2 offertes.

Algemeen gebruikelijk

Een aantal autoaanpassingen zijn algemeen gebruikelijk. Zie hiervoor richtlijn I037.

Verzekering

Extra verzekeringskosten als gevolg van de autoaanpassing worden niet vergoed. Belanghebbende dient voor de autoaanpassing een accessoiresverzekering af te sluiten.

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage wordt gevraagd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I047 Vervoersvoorziening - Gesloten buitenwagen

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Doelgroep

  • Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

  • Vorm en hoogte

  • Gebruikskosten

  • Eigen bijdrage

Doelgroep

Personen met aantoonbare beperkingen op basis van ziekte of gebrek van wie het verplaatsingsgedrag in belangrijke mate is verstoord en door wie met deze voorziening - als goedkoopst compenserende voorziening - de bestemmingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag bereikt kunnen worden.

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor een gesloten buitenwagen moet aan de volgende criteria worden voldaan:

  • om medische redenen moet het uitgesloten zijn dat belanghebbende van het openbaar vervoer, collectief vervoer of van een (rolstoel)taxi gebruik kan maken;

  • belanghebbende is voor 90% of meer op verplaatsingen buiten de deur aangewezen op een gesloten buitenwagen, ongeacht de afstand.

Een gesloten buitenwagen kan ook in plaats van een scootmobiel worden aangeschaft door het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Zie hiervoor richtlijn I048.

Vorm en hoogte

Een gesloten buitenwagen wordt in de vorm van een persoonsgebonden budget of in natura (bruikleen) verstrekt.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering (artikel 6.1 Wmo-besluit).

Gebruikskosten

Als door de gemeente een gesloten buitenwagen in bruikleen wordt verstrekt, kan er een vergoeding voor het gebruik van de gesloten buitenwagen verstrekt worden mits het inkomen lager is dan de toepasselijke bijstandsnorm. De vergoeding bedraagt maximaal € 492,- per jaar.

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage is verschuldigd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I048 Vervoersvoorziening - Scootmobiel

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

  • Overige beoordelingsaspecten

  • Vorm en hoogte

  • Scooterlessen

  • PGB-gebruik

  • Eigen bijdrage

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor een scootmobiel moet belanghebbende aan onderstaande criteria voldoen:

  • er is een medische indicatie;

  • er bestaat een frequente vervoersbehoefte (<800 meter). Het begrip "frequente vervoersbehoefte" wordt op basis van jurisprudentie en praktijk gesteld op 500 kilometer per jaar;

  • de scootermobiel dient ter voorziening in de verplaatsingsbehoefte voor het leven van alledag. De scootermobiel is uitdrukkelijk bedoeld voor het korte afstandsvervoer in de onmiddellijke woonomgeving en is niet bedoeld om mee te nemen in de auto. Bij een frequente verplaatsing over lange(re) afstand is een scootermobiel geen adequate voorziening;

  • met de scootmobiel in combinatie met het gebruik van een taxi wordt belanghebbende geacht - gezien de uitgangspunten van de Wmo en de Wmo-verordening - in voldoende mate te kunnen deelnemen aan het sociale verkeer van alledag;

  • er moet een stallingsruimte aanwezig zijn of gecreëerd kunnen worden, voorzien van een electra-aansluiting. Hiertoe kan een woonvoorziening nodig zijn. De cliënt wordt hiervoor thuis bezocht als dit nodig is voor het aanpassen of realiseren van stallingsruimte. Als stallingsruimte zijn verschillende alternatieven denkbaar te weten: aanpassen van een bestaande ruimte/schuurtje, plaatsen van een in bruikleen verstrekte scootersafe (= een tijdelijke stalling voor een scootermobiel die wordt ingenomen en hergebruikt als de scooter niet meer nodig is) of maken van een nieuwe stallingsruimte. Bij de keuzen wordt gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing. De omstandigheden van het concrete geval bepalen wat het goedkoopst is. Als kostenposten kan gedacht worden aan: het aanpassen of aanleggen van een tuinhuisje, het aanleggen van een electra-aansluiting en het aanleggen of verbreden van een tuinpad;

  • Een handbike of fiets met hulpmotor vormt geen adequate voorziening in de plaats van een scootermobiel.

Overige beoordelingsaspecten

Verder kan het college rekening houden met:

  • Als de persoon met beperkingen een afgeschreven scootermobiel in eigendom heeft kunnen de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie vergoed worden, als dit goedkoper is dan verstrekking van een nieuwe scootermobiel in bruikleen;

  • Er wordt in principe een scootmobiel met een snelheid van 8 tot 12 kilometer per uur verstrekt. Het college zal een afweging moeten maken bij de aanvraag van een snellere scootmobiel waarbij rekening wordt gehouden met de argumenten van de belanghebbende. Is de snellere scootmobiel alleen bedoeld om er samen met de partner of een ander makkelijker op uit te kunnen gaan dan is dat onvoldoende grond om een snellere scootmobiel te verstrekken.

Vorm en hoogte

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken open elektrische buitenwagen (b.v. een scootmobiel) kan bestaan uit:

  • een vervoersvoorziening in natura (bruikleen);

  • een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering (artikel 6.1 Wmo-besluit).

Onderhoud en verzekering

Het tarief voor onderhoud en reparatie bedraagt 4% van de aanschafwaarde. Voor de elektrisch aangedreven voorzieningen hanteert Welzorg een bedrag van € 83,25 per jaar (in 2010) voor de WA/Casco verzekering (PGB-beleid hulpmiddelen).

Voor de uitbetaling van onderhoud en reparatie zie richtlijn I057.

Scooterlessen

Scooterlessen door rijscholen (b.v Weeren en Wesseldijk en de Sint Maartenskliniek (SMK) worden vergoed als deze nodig zijn om de gebruiker aan een scootermobiel te laten wennen en om verantwoord (verkeersveiligheid) gebruik van de scootermobiel mogelijk te maken. In principe wordt uitgegaan van maximaal 5 lessen.

Scooterlessen door de leverancier: Bij toekenning wordt er bij de aflevering uitleg gegeven over het product. Tijdens de aflevering wordt gesignaleerd dat er problemen zijn, met bijvoorbeeld het stallen, of nemen van een opritje bij de woning. Dan wordt er nogmaals een afspraak gemaakt voor een instructie thuis. Indien er dan nog problemen blijven bestaan in de rijvaardigheid, wordt er door leverancier contact opgenomen met de casemanager en deze beoordeelt of er scooterlessen gegeven gaan worden en door wie. Er kan zich een situatie voordoen dat de scooter nog niet is afgeleverd, maar er tijdens de passing moeilijk te beoordelen is of een klant nu wel of niet verantwoord met een scooter kan rijden. Dan is het dus mogelijk om een of meerdere beoordelingslessen te laten verzorgen door de leverancier. Dit is dus vóór dat de scootermobiel überhaupt wordt toegekend. Deze lessen kosten € 76,65. De leverancier neemt dan ook de scootermobiel mee op locatie om met de klant te oefenen. Daarna wordt er een advies gegeven door de leverancier.

PGB gebruik

Belanghebbende kan kiezen voor een gehandicaptenvoertuig naar keuze indien:

  • er een indicatie is voor een scootmobiel;

  • de voorkeur van de klant uitgaat naar een ander gehandicaptenvoertuig;

  • de aanschaf vanuit medisch oogpunt en gelet op de veiligheid verantwoord is.

Vaststelling vergoeding en uitbetaling

Aan de hand van de geselecteerde voorziening wordt een offerte geleverd door de gecontracteerde leverancier van wat verstrekking in natura zou kosten voor de gemeente. Vervolgens dient belanghebbende een aankoopnota te overleggen als bewijsstuk dat het voertuig is aangeschaft.

Daarna start de betaling van het PGB die bestaat uit de aanschafwaarde van het hulpmiddel en jaarbedrag voor onderhoud en reparatie. Deze wordt uitbetaald aan belanghebbende of op uitdrukkelijk verzoek van belanghebbende aan de leverancier.

Verhuizing

Indien belanghebbende overlijdt of naar een andere gemeente verhuist dan wordt de betaling stop gezet. De restwaarde van het hulpmiddel wordt niet teruggevorderd van de erfgenamen of belanghebbende.

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage verschuldigd is staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I049 Vervoersvoorziening - overige vervoersvoorzieningen

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Driewielfiets

  • Tandem

  • Handbike

Driewielfiets

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Belanghebbende komt in aanmerking voor een driewielfiets indien:

  • hij niet in staat is, ook na intensieve oefening, van een normale fiets gebruik te maken (bijvoorbeeld: personen met een slecht evenwicht, personen met verstandelijke beperkingen of mensen met een gestoorde motoriek);

  • hij, en dat geldt ook voor kinderen, zich naar verwachting te zijner tijd zonder begeleiding in het verkeer zal kunnen begeven. Als de driewielfiets alleen bestemd zou zijn om op de stoep of in de tuin mee te rijden onder toezicht van de ouders en het is niet te verwachten dat cliënt t.z.t. zelfstandig zal kunnen deelnemen aan het verkeer dan wordt de driewielfiets niet verstrekt

  • er moet sprake zijn van behoefte aan verplaatsing;

  • deze niet louter bedoeld is voor het bereiken van recreatieve bestemmingen, voor ontspanning, recreatie en ontwikkeling;

  • een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag bereikt kunnen worden;

  • er een stallingsruimte aanwezig is of gecreëerd kan worden, daartoe kan een woonvoorziening nodig zijn. Indien een stallingsruimte niet of slechts tegen hoge kosten te realiseren is, en de beperking maakt het gebruik van een driewielfiets noodzakelijk dan kan er voor gekozen worden om de driewielfiets buiten te stallen.

Vorm en hoogte

Als de noodzaak van de verstrekking van een driewielfiets vast staat dient een keuze gemaakt te worden tussen de verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming of de verstrekking in natura (bruikleen).

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering (artikel 6.1 Wmo-besluit).

Duur

De driewielfiets kan 1 maal per 7 jaar worden verstrekt. Uitzondering hierop zijn kinderdriewielfietsen omdat vervanging eerder dan 7 jaar aan de orde kan zijn door de groei van het kind).

Wordt een driewielfiets vóór de afloop van deze termijn aangevraagd dan wordt beoordeeld of er aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. Diefstal van de fiets is in principe geen reden hiervoor, de gebruiker moet worden geadviseerd om een verzekering tegen diefstal af te sluiten.

Bij de verstrekking als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van de meerkosten t.o.v. een gewone fiets. Een gewone fiets is algemeen gebruikelijk en komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Onderhoud- en reparatiekosten

Onderhoud- en reparatiekosten worden niet vergoed voor zover deze betrekking hebben op het algemeen gebruikelijke deel van het middel. Indien deze betrekking hebben op het bijzondere aangepaste deel worden deze wel vergoed.

Verzekering

De verzekeringskosten voorzover het meerkosten zijn t.o.v. een gewone fietsverzekering komen voor vergoeding in aanmerking.

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage verschuldigd is staat aangegeven in richtlijn I059.

Tandem

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Belanghebbende komt in aanmerking voor een tandem indien:

  • hij niet in staat is, ook na intensieve oefening, van een normale fiets gebruik te maken (bijvoorbeeld: personen met een slecht evenwicht, personen met verstandelijke beperkingen of mensen met een gestoorde motoriek);

  • hij, en dat geldt ook voor kinderen, zich naar verwachting te zijner tijd zonder begeleiding in het verkeer zal kunnen begeven. Als de driewielfiets alleen bestemd zou zijn om op de stoep of in de tuin mee te rijden onder toezicht van de ouders en het is niet te verwachten dat cliënt t.z.t. zelfstandig zal kunnen deelnemen aan het verkeer dan wordt de driewielfiets niet verstrekt;

  • er moet sprake zijn van behoefte aan verplaatsing;

  • deze niet louter bedoeld is voor het bereiken van recreatieve bestemmingen, voor ontspanning, recreatie en ontwikkeling;

  • een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag bereikt kunnen worden;

  • er een stallingsruimte aanwezig is of gecreëerd kan worden, daartoe kan een woonvoorziening nodig zijn. Indien een stallingsruimte niet of slechts tegen hoge kosten te realiseren is, en de beperking maakt het gebruik van een driewielfiets noodzakelijk dan kan er voor gekozen worden om de driewielfiets buiten te stallen.

Vorm en hoogte

Als de noodzaak van de verstrekking van een tandem vast staat dient een keuze gemaakt te worden tussen de verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming of de verstrekking in natura (bruikleen). Dit kan alleen indien de tandem voor de persoon als een niet algemeen gebruikelijk middel kan worden aangemerkt.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering (artikel 6.1 Wmo-besluit).

Duur

De tandem kan 1 maal per 7 jaar worden verstrekt, tenzij er intensief gebruik van wordt gemaakt of groei van de kinderen vervanging eerder noodzakelijk maakt.

Wordt een tandem vóór de afloop van deze termijn aangevraagd dan wordt beoordeeld of er aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. Diefstal van de tandem is in principe geen reden hiervoor, de gebruiker moet worden geadviseerd om een verzekering tegen diefstal af te sluiten.

Vergoeding of PGB-hoogte

Als een tandem een niet als algemeen gebruikelijk middel is aangemerkt gaat het om de meerkosten t.o.v. een gewone fiets (zie richtlijn I005).

Onderhoud- en reparatiekosten

Onderhoud- en reparatiekosten worden niet vergoed voor zover deze betrekking hebben op het algemeen gebruikelijke deel van het middel. Indien deze betrekking hebben op het bijzondere aangepaste deel worden deze wel vergoed.

Verzekering

De verzekeringskosten voorzover het meerkosten zijn t.o.v. een gewone fietsverzekering komen voor vergoeding in aanmerking.

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage verschuldigd is staat aangegeven in richtlijn I059.

Handbike

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Belanghebbende komt in aanmerking voor een handbike indien:

  • hij niet in staat is om een afstand van 100-800 meter lopend, of met een handbewogen rolstoel te overbruggen;

  • hij, en dat geldt ook voor kinderen, zich naar verwachting te zijner tijd zonder begeleiding in het verkeer zal kunnen begeven; de handbike moet een vervoersvoorziening zijn voor personen met beperkingen met een zelfstandige frequente vervoersbehoefte (<800 meter). Het begrip frequente vervoersbehoefte is op basis van jurisprudentie gesteld op 500 kilometer per jaar;

  • er een stallingsruimte aanwezig is of gecreëerd kan worden;

  • Als de handbike niet past op de huidige rolstoel is er aanleiding om een nieuwe rolstoel te indiceren.

Vorm en hoogte

Een handbike wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering (artikel 6.1 Wmo-besluit).

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage is verschuldigd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I050 Vervoersvoorziening - medisch noodzakelijke begeleiding

Indien belanghebbende in staat is om aan de hand van begeleiding gebruik te maken van het openbaar vervoer wordt de vervoerskostenvergoeding (zie voor de hoogte richtlijn I044) als volgt afgestemd:

• begeleiding altijd aanwezig: bij wegbrengen/halen 1/3 van de vervoerskostenvergoeding;

• begeleiding niet altijd aanwezig: halve vervoerskostenvergoeding;

• geen begeleiding aanwezig: een hele vervoerskostenvergoeding.

Hoofdstuk 5 Rolstoelvoorzieningen

Richtlijn I051 Rolstoelvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een individuele rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht indien (artikel 28 lid 2 Wmo-verordening):

  • aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken; en

  • hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Bewoners van een AWBZ-instelling

Bewoners van een op grond van artikel 5 Wet toelating zorginstellingen erkende AWBZ-instelling komen uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien er geen recht is op een rolstoel op grond van de AWBZ (artikel 29 Wmo-verordening).

Richtlijn I052 Rolstoelvoorziening - handbewogen en elektrische rolstoelen

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Handbewogen rolstoelvoorziening

  • Elektrische rolstoelvoorziening

  • Vorm en hoogte

  • Aanpassingen aan rolstoel

  • Accessoires

  • Eigen bijdrage

Handbewogen rolstoelvoorziening

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor een handbewogen rolstoel moet aan onderstaande criteria worden voldaan:

  • belanghebbende is niet in staat een half uur achtereen te lopen (bijvoorbeeld om te winkelen);

  • belanghebbende beschikt over een normale hand- en armfunctie (geldt alleen voor zelfbeweger)afwegen hoe lang;

  • de voorziening zal voldoen gezien de prognose van de beperking (langer dan zes maanden);

  • afhankelijk van de intensiteit van het gebruik moet de woning meer of minder rolstoelgeschikt zijn.

Onderhoud en reparatie

Onderhouds- en reparatiekosten zijn verdisconteerd in de bruikleenvergoeding die de gemeente betaalt aan de leverancier. Vergoeding van onderhouds- en reparatiekosten is bij wijze van uitzondering mogelijk als de cliënt een (al dan niet afgeschreven) rolstoel in eigendom krijgt van de bedrijfsvereniging en het voor de gemeente goedkoper is om deze kosten te vergoeden dan een andere rolstoel in bruikleen te verstrekken).

Soorten handbewogen rolstoelen

Bij handbewogen rolstoelen kan onderscheid gemaakt worden tussen zelfbewegers en duwwandelwagens. Zelfbewegers zijn handbewogen rolstoelen die door de persoon met beperkingen zelf door middel van hoepels of soms hefbomen worden voortbewogen. Besturing van deze zelfbewegers vereist een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen. Duwwandelwagens worden voortgeduwd door een begeleider en hebben kleine wielen.

Intensiviteit van het gebruik

Het gebruik van rolstoelen/duwwandelwagens kan men onderscheiden in langdurend en kortdurend gebruik en de zgn. actief rolstoel. De uitvoering heeft consequenties voor de instelmogelijkheden en levensduur van de rolstoel. Rekening houdend met de lichamelijke toestand en het gebruiksdoel zal men de goedkoopst adequate oplossing moeten kiezen.

Een rolstoel voor kortdurend gebruik heeft een niet instelbare zithouding en is eenvoudig verkleinbaar. Deze stoel is er in een normale of lichtgewicht uitvoering. In principe wordt er een normale rolstoel verstrekt, tenzij de rolstoel vaak getild moet worden. In dat geval kan een lichtgewicht rolstoel verstrekt worden.

Een rolstoel voor langdurend gebruikheeft een instelbare zithouding en is vaak minder eenvoudig verkleinbaar b.v. door toepassing van een gepolsterde zitting en/of en gepolsterde rugleuning.

Een actief rolstoel is een volledig instelbare rolstoel bedoeld voor de actieve rolstoelgebruiker met een goede armfunktie en een goede zitbalans. De grote wielen zijn in hoogte verstelbaar en kunnen tevens naar voren of naar achteren geplaatst worden. Deze wielen kunnen ook "in camber" gezet worden. Dit beïnvloed de rechtuitstabiliteit. De rolstoel wordt meestal gemaakt van een lichtmetaallegering. Technisch biedt dit type rolstoel veel voordelen. Nadeel is de hoge prijs. Bovendien is het zitcomfort beperkt.

Elektrische rolstoelvoorziening

Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden

Om in aanmerking te komen voor een elektrische rolstoel moet belanghebbende in onderstaande criteria voldoen:

  • belanghebbende kan zich minder dan 100m verplaatsen met een handbewogen rolstoel, bijvoorbeeld vanwege energetische problemen (hart, longen e.d.) en beperkte arm- en/of handfunktie en/of zitbalans;

  • belanghebbende is niet in staat gebruik te maken van scootermobiel vanwege sterk beperkte arm/handfunktie of zitbalans;

  • de woning is rolstoelgeschikt;

  • er is een stallingsruimte aanwezig of gecreëerd kunnen worden, voorzien van 230v, daartoe kan een woonvoorziening nodig zijn.

Training

Als extra training nodig is om op een verantwoorde wijze gebruik te maken van de rolstoel dan vergoedt de gemeente de kosten hiervan. Instructie bij aflevering van de rolstoel behoort tot de verantwoordelijkheid van de leverancier.

Oplaadkosten

Oplaadkosten van accu's worden niet vergoed op grond van de Wmo.

Onderhoud en reparatie

Onderhouds- en reparatiekosten zijn verdisconteerd in het bruikleenbedrag dat de gemeente betaalt aan de leverancier van de rolstoelen. Vergoeding van onderhouds- en reparatiekosten is bij wijze van uitzondering mogelijk indien de cliënt een (al dan niet afgeschreven) rolstoel in eigendom krijgt van de bedrijfsvereniging en het voor de gemeente goedkoper is om deze kosten te vergoeden dan een andere rolstoel in bruikleen te verstrekken.

Wensen en voorkeuren

Een gewenste kleur van een rolstoel voegt niets toe aan het technisch of praktisch adequaat zijn van de rolstoel en behoort niet tot de compensatieplicht van de gemeente.

Vorm en hoogte

Een individuele rolstoelvoorziening (zowel handbewogen als elektrisch) kan worden verstrekt (artikel 27 Wmo-verordening):

  • in natura;

  • in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Zie voor de sportrolstoel richtlijn I053.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering voor vergelijkbare rolstoelen (artikel 7.1 Wmo-besluit).

Het tarief voor het onderhoud en reparatie bedraagt 6% van de aanschafwaarde van handbewogen rolstoelen en 4% van de aanschafwaarde van elektrische rolstoelen (PGB-beleid hulpmiddelen).

Aanpassing aan rolstoel

De aanpassing moet medisch noodzakelijk zijn om een rolstoel een adequate voorziening te doen zijn.

Bij aanpassingen kan een onderscheid gemaakt worden tussen:

  • aanpassingen die standaard ('vanaf fabriek') te leveren zijn en ook weer hergebruikt kunnen worden ( bijvoorbeeld een extra breed zitdeel voor dikkere mensen). Deze aanpassingen worden - indien medisch noodzakelijk - aangebracht door de leverancier. De kosten van deze aanpassingen worden verdisconteerd in het maandelijks te betalen huurbedrag.

  • individuele aanpassingen ('werkplaatsaanpassingen'). Deze aanpassingen worden op maat gemaakt in de werkplaats van de leverancier of een revalidatiecentrum door een adaptatietechnicus en zijn niet te hergebruiken. De werkelijke kosten voor deze aanpassingen worden door de leverancier apart in rekening gebracht bij de gemeente middels een éénmalige declaratie.

Daarnaast zijn er voorzieningen die in sommige situaties nodig zijn om een rolstoel een adequate (verantwoorde) voorziening te doen zijn of om de rolstoel verantwoord te kunnen gebruiken. Het gaat dan om:

  • stokhouder (als er nog een loopfunctie is)

  • zuurstoffleshouders

  • achteruitkijkspiegel

  • anti-kiepwielen (als de balans in de rolstoel kritiek is bijv. bij corpulente mensen of mensen met geamputeerde benen)

  • trapdop (steundop achterop rolstoel vergemakkelijkt het duwen over drempels en troittoirbanden)

  • hoepel-hoezen (bijv. in geval van allergie voor metaal)

  • in hoogte verstelbare duwhandvatten (als meerdere personen rolstoel duwen)

  • verlengde remhendels (in geval van beperkte kracht of ontbreken van kracht in één hand)

  • vergrendelingsset t.b.v. taxivervoer (dit zijn verticale steunpunten aan een rolstoel om deze in een taxi vast te kunnen zetten; in de taxi horen biermanklemmen te zitten waarmee een rolstoel vastgeklemd kan worden; een alternatief is spanbanden in een taxi om een rolstoel te fixeren hiervoor zijn haken en ogen nodig op een rolstoel; deze zitten niet altijd standaard op alle rolstoelen; spanbanden en biermanklemmen worden niet vergoed op grond van de WMO; deze behoren tot de verantwoordelijkheid van de vervoerder).

  • Heupgordel

  • Rolstoelhandschoenen voor het zelfgebruik van de handbewogen rolstoel

  • Spaakbeschermers voor kinderrolstoelen.

Vorm en hoogte

Een aanpassing wordt verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering voor vergelijkbare rolstoelen (artikel 7.1 Wmo-besluit).

Accessoires van rolstoelen

Accessoires zijn extra's die, in tegenstelling tot aanpassingen, niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Er is in het algemeen geen reden deze accessoires (zoals regenpakken, schootskleed, asbak, bagagetas of boodschappennet) te vergoeden.

Slechts de volgende accessoires worden vergoed:

  • been- en voetenzakken voor personen met beperkingen die als gevolg van een verminderde bloedsomloop buitenshuis voortdurend koude voeten en benen hebben;

  • één extra kussenhoes voor een anti-decubitiskussen of zitorthese zodat personen die langdurig op het gebruik van een rolstoel met anti-decubitiskussen of zitorthese zijn aangewezen de gelegenheid hebben de hoes te vervangen bij een wasbeurt.

Vorm en hoogte

Accessoires worden in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering voor vergelijkbare rolstoelen (artikel 7.1 Wmo-besluit).

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage is verschuldigd staat aangegeven in richtlijn I059.

Richtlijn I053 Rolstoelvoorziening - sportrolstoel

Voorwaarden

Een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo kan voor een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien:

  • aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken (artikel 28 lid 3 Wmo-verordening);

  • er sprake is van een aantoonbare sportbeoefening, blijkende uit bijvoorbeeld het lidmaatschap van een sportvereniging

Vorm en hoogte

Een sportrolstoel wordt alleen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (artikel 27 onderdeel d Wmo-verordening). Het bedrag dat voor een sportrolstoel wordt verstrekt bedraagt € 3.229,00. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar (artikel 7.2 Wmo-besluit).

Eigen bijdrage

Of een eigen bijdrage is verschuldigd staat aangegeven in richtlijn I059.

Hoofdstuk 6 Kindervoorzieningen

Richtlijn I054 Kindervoorzieningen

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Zitondersteuningselementen

  • Autozitjes en fietszitjes/karretjes

  • Buggy

  • Speelvoertuigen

  • Vorm en hoogte

  • Eigen bijdrage/aandeel

Zitondersteuningselementen

Voor kinderen met beperkingen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten zijn er zitondersteuningselementen. Kinderen brengen vaak een groot deel van de dag door in een dergelijke "stoel". De kuipvormige voorzieningen zijn bedoeld voor kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Ze zijn geschikt voor kinderen vanaf ongeveer 14 maanden. Vaak is dit de "eerste voorziening" voor een kind. De kuipen kunnen op een onderstel geplaatst worden (met of zonder wielen). Samen met het onderstel zijn het bijzondere kinderstoelen. Ze kunnen beschouwd worden als een soort voorloper van een rolstoel voor verplaatsing binnen, resp. als vervoermiddel voor buiten en maken onderdeel uit van de Wmo.

Uitzondering: de houten zitondersteuningselementen met een onderstel zonder wielen, wanneer zij op school worden gebruikt. Dit is een onderwijsvoorziening en valt onder de WIA.

Autozitjes en fietszitjes/karretjes

Voor kinderen met beperkingen zijn er speciale aangepaste zitjes voor in de auto of op en aan de fiets. Hoewel het geen vervoersvoorzieningen zijn vallen ze toch onder de Wmo mits vaststaat dat deze voorzieningen medisch noodzakelijk zijn om een kind met een beperking op een verantwoorde manier in de auto, met of op de fiets te vervoeren en zij niet als een algemeen gebruikelijk middel worden beschouwd.

Buggy

Kinderen met lichte beperkingen die nog niet aan een rolstoel toe zijn worden vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggies zijn breder en groter dan de buggies voor kinderen zonder beperking. Buggies bieden relatief weinig ondersteuning en zijn dan ook bedoeld voor kinderen met een redelijke spierfunctie. Buggies zijn er vanaf € 340,-- en vallen onder de Wmo.

Een buggy is een gangbare voorziening voor kinderen in de leeftijd van 8 á 9 maanden tot 3 ½ jaar. In deze leeftijdscategorie is een buggy algemeen gebruikelijk. Als een buggy na deze tijd medisch noodzakelijk is dan is de buggy niet algemeen gebruikelijk.

Slechts de volgende accessoires worden vergoed:

  • zonneschermen aan buggy's en wandelwagens; uitsluitend indien kinderen allergisch zijn voor zonnestralen en dus medisch noodzakelijk.

Speelvoertuigen

Er zijn voor jonge kinderen met beperkingen voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat om speelmobielen en 'Vliegende Hollanders'.

Speciale driewielfiets: indien geen gebruik kan worden gemaakt van een gewone fiets of drielwielfiets en er buiten behoefte is aan een snellere en wendbaardere voorziening dan een handbewogen rolstoel.

Kruipwagens en kruiphulpmiddelen (€ 340,--): Voor de ontwikkeling van kinderen met beperkingen zijn speelvoertuigen belangrijke voorzieningen waarmee ze soms langere afstanden kunnen afleggen. Deze speelvoertuigen komen op grond van de Wmo voor vergoeding in aanmerking.

Vorm en hoogte

Alle bovengenoemde voorzieningen kunnen verstrekt worden als persoonsgebonden budget of in natura (bruikleen).

Als een autozitje, een fietszitje of een buggy in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt dan worden uitsluitend de meerkosten van deze aangepaste voorziening ten opzichte van de normale voorziening vergoed. Het zijn voorzieningen die ook voor kinderen zonder beperkingen normale voorzieningen zijn zodat zij als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

Eigen bijdrage/aandeel

Of een een eigen bijdrage/aandeel is verschuldigd staat aangegeven in richtlijn I059.

Hoofdstuk 7 Verstrekkingsvorm en keuzevrijheid

Richtlijn I055 Keuzevrijheid en overwegende bezwaren

Verstrekking van natura voorzieningen of van een PGB

De wetgever heeft met de Wmo gekozen voor de brede invoering van het persoonsgebonden budget (PGB). Een aanvrager die een indicatie voor een individuele voorziening heeft gekregen moet de keuze worden geboden tussen het ontvangen van de voorziening in natura of een persoongebonden budget, waarmee hij/zij zelf een voorziening kan aanschaffen of dienstverlening kan inkopen. De keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget hoeft alleen niet geboden te worden als daartegen bezwaren van overwegende aard zijn, zoals genoemd in hoofstuk 1.7 en in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wijchen.

De procedure is dus als volgt. Bij aanvraag wordt eerst bekeken of een algemene voorziening een adequate oplossing voor de beperking kan bieden. Zo niet, dan wordt bekeken of en welke individuele voorziening nodig is. Als die individuele voorziening wordt toegekend, is het aan de aanvrager om te kiezen tussen natura-verstrekking of een PGB. De hoogte van het PGB wordt geregeld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wijchen.

Het PGB voor hulp bij het huishouden moet vergelijkbaar zijn met zorg in natura. Dat betekent dat de hoogte mede afhankelijk is van de inkoopprijs voor zorg in natura.

De PGB-houder heeft een vrije bestedingsruimte van € 250,-. Hierover hoeft hij geen verantwoording af te leggen.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden (artikel 3 Wmo-verordening).

Overwegende bezwaren

Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt indien (artikel 2.1 lid 5 Wmo-besluit):

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • b.

    er sprake is van een vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoongebonden budget in het verleden;

  • c.

    er sprake is van een belanghebbende met aanzienlijke schulden terwijl deze belanghebbende medewerking weigert bij het oplossen van deze schuldenproblematiek;

  • d.

    er sprake is van een zodanig instabiele of progressieve medische situatie dat het op voorhand duidelijk is dat een individuele voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning snel niet meer adequaat zal zijn;

  • e.

    er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

Richtlijn I056 Natura

Een voorziening in natura is een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening van toepassing zijn (artikel 1 onderdeel l Wmo-verordening).

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing (artikel 4 Wmo-verordening). Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor de verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een dergelijke overeenkomst niet nodig.

Richtlijn I057 Persoonsgebonden budget

In deze richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Voorwaarden

  • Individueel PGB-advies door Welzorg

  • Hoogte persoonsgebonden budget

  • Onderhoud en reparatie

  • Verstrekking

  • Betaling

  • Beschikking

  • Gebruiksduur

  • Verantwoording, controle en terugvordering

  • Geen gebruik meer maken/verhuizing/overlijden

Voorwaarden

Op het persoonsgebonden budget zijn de volgende voorwaarden van toepassing (artikel 6 lid 1 Wmo-verordening):

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b.

    de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

  • c.

    het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten;

  • d.

    de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd.

Individueel PGB-advies door Welzorg

Welzorg geeft een individueel PGB-advies. Dit houdt dat Welzorg een uitgebreid advies opstelt in samenspraak met de aspirant PGB-houder. Het PGB advies bevat de volgende gegevens (PGB-beleid hulpmiddelen):

  • 1.

    categorie-indeling;

  • 2.

    een lijst met specificaties waaraan het hulpmiddel dient te voldoen, inclusief eventueel benodigde aanpassingen;

  • 3.

    een bruto prijs range waarbinnen een dergelijk hulpmiddel te koop is;

  • 4.

    een aanduiding van de te verwachten technische/economische levensduur van het hulpmiddel;

  • 5.

    indien de gemeente dat wenst; een lijst van 3-5 mogelijke merken/typen die zouden voldoen aan de specificaties.

Het programma van eisen maakt deel uit van het advies. Met het advies kan vervolgens het persoonsgebonden budget vastgesteld worden.

De definitieve selectie van een hulpmiddel wordt bij de door de cliënt gekozen leverancier verricht.

Uitvoering en opstelling van de individuele PGB-adviezen zijn bij Welzorg kosteloos, ongeacht of dit leidt tot een bestelling bij Welzorg.

Als er sprake is van een passing dan wordt dit binnen 7 werkdagen uitgevoerd.

Het PGB-advies wordt gegeven binnen 12 werkdagen na opdracht.

Hoogte persoonsgebonden budget

Voor de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt onderscheid gemaakt in standaardvoorzieningen en voorzieningen op maat (PGB-beleid hulpmiddelen):

Standaardvoozieningen

Aan de hand van een programma van eisen dat is opgesteld door de zorgconsulent van Vraagwijzer, medisch adviseur en/of de passingdeskundige van de leverancier wordt de goedkoopst compenserende voorziening vastgesteld. Voor het PGB wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening de gemeente bij verstrekking in natura zou kosten. De korting die de gemeente van de leverancier ontvangt wordt niet doorberekend in het PGB.

De leverancier (Welzorg) hanteert een prijslijst van de aanschafwaarde van een voorziening. Deze prijslijst is te vinden op het klantenportaal van Welzorg of in het werkafsprakenboek.

Voorzieningen op maat

Voor voorzieningen op maat, die niet standaard door de leverancier geleverd kunnen worden, wordt het PGB-bedrag bepaald aan de hand van een door de aanvrager in te dienen offerte van de aanschafprijs, inclusief de prijs voor individuele aanpassingen, onderhoud, reparatie en verzekering.

De consulent van Vraagwijzer beoordeelt of de offerte redelijk is en vraagt eventueel een "schijnofferte" op bij Welzorg. De offerte dient gebaseerd te zijn op het programma van eisen dat door de gemeente is opgesteld.

In complexe situaties is het uitermate belangrijk dat de klant een adequate voorziening op maat kiest.

De bedragen op de prijslijst van Welzorg zijn bepalend voor de waardebepaling van standaard Wmo-voorzieningen. Het bedrag in het PGB-advies wordt gebruikt om te kunnen beoordelen of het bedrag op de offerte voor een voorziening op maat redelijk is.

Onderhoud en reparatie

Het tarief voor het onderhoud en de reparatie is een percentage van de aanschafwaarde: te weten voor handbewogen rolstoelen 6%, elektrische rolstoelen 4% en scootmobielen 4%. Voor elektrisch aangedreven voorzieningen hanteert Welzorg een bedrag van € 83,25 per jaar (in 2010) voor de WA/Casco-verzekering (PGB-beleid hulpmiddelen).

Verstrekking

Het verstrekken van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager en wordt alleen verstrekt ten behoeve van individuele voorzieningen (artikel 2.1 lid 1 Wmo-besluit en artikel 6 lid 1 onderdeel a Wmo-verordening).

Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt indien hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Zie hiervoor richtlijn I055.

Betaling

De uitbetaling van een persoonsgebonden budget vindt in beginsel in één keer plaats. Uitzondering hierop zijn (artikel 2.1 lid 4 Wmo-besluit):

  • een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden dat vooraf per kwartaal wordt uitbetaald; en

  • het persoonsgebonden budget dat betrekking heeft op onderhoud, reparatie en cascoverzekering van een vervoersvoorziening of hulpmiddel dat jaarlijks wordt uitbetaald.

Na het nemen van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan (artikel 6 lid 4 Wmo-verordening).

Uit het PGB-beleid hulpmiddelen volgt wanneer de persoonsgebonden budgetten worden uitbetaald:

Uitbetaling persoonsgebonden budget als geen verzekering hoeft te worden afgesloten:

Bij aanschaf van de voorziening vóór 1 juli het hele jaarbedrag tegelijk met betaling van het aanschafbedrag. Bij aanschaf van de voorziening na 1 juli vindt uitbetaling plaats in de maand februari van het jaar volgend op de aanschaf.

Vervolgens in de maand februari van elk volgend jaar de kosten voor onderhoud en reparatie voor het komende jaar (4% of 6% van de aanschafwaarde); dit is een ambtshalve betaling door de administratie; verantwoording over de gemaakte kosten wordt niet gevraagd.

Uitbetaling persoonsgebonden budget als er wel een casco-verzekering nodig is

Ook dan wordt het onderhoud en reparatie betaald zoals hierboven beschreven. De betaling wordt dan klaargezet in de maand februari. Feitelijke betaling vindt pas plaats als de verzekeringspolis is overlegd bij de administratie. De betaling vindt dus tegelijk plaats met de betaling van de verzekering. (NB: dit opnemen in toekenningsbeschikking)

Uitbetaling persoonsgebonden budget voor verzekeringspremies

Het persoonsgebonden budget voor de premie wordt jaarlijks uitbetaald na overlegging van het verzekeringsbewijs in de maand februari (zie hierboven). Bedrag: daadwerkelijk te betalen premie voor WA-cascoverzekering bij elektrische vervoersmiddelen.

De premie voor een diefstalverzekering wordt niet vergoed. Ook niet de meerkosten van een diefstalverzekering voor aangepaste fietsen.

Beschikking

De toekenning, de omvang en de looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget worden in de beschikking opgenomen (artikel 6 lid 2 Wmo-verordening).

Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de voorziening dient te voldoen waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt (artikel 6 lid 3 Wmo-verordening).

Gebruiksduur

De gebruiksduur van een met een persoonsgebonden budget aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt gelijk gesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de gemeentelijke leverancier van voorzieningen in natura wordt gehanteerd (artikel 2.1 lid 2 Wmo-besluit).

De gemiddelde levensduur van de hulpmiddelen, zoals (elektrische-) rolstoelen, scootmobielen, aangepaste fietsen, tilliften bedraagt 7 jaar. Bij kindervoorzieningen ligt de gemiddelde levensduur lager, namelijk op 5 jaar. De praktijk leert echter dat een voorziening gemiddeld tussen de 18 en de 24 maanden gebruikt wordt. In de meeste gevallen zal er dan nog een restwaarde resteren bij vervanging. Deze dient in aanmerking te worden genomen bij de verstrekking van een nieuw persoonsgebonden budget (PGB-beleid voor hulpmiddelen).

Indien de gebruiksduur van de voorziening waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt nog niet is verstreken kan een - aanvullend - persoonsgebonden budget worden verstrekt in de volgende situaties (artikel 2.1 lid 3 Wmo-besluit):

  • a.

    Er is sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanpassing dan wel vervanging van het hulpmiddel noodzakelijk maken;

  • b.

    Er is sprake van een calamiteit die belanghebbende niet te verwijten is (overmacht).

Verantwoording, controle en terugvordering

Een globale verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door de budgethouder aan het college vindt elk half jaar plaats (artikel 2.2 lid 1 Wmo-besluit).

Van het totale jaarbedrag voor hulp bij het huishouden van het persoonsgebonden budget is € 250,- vrij besteedbaar door de budgethouder. Dit bedrag hoeft niet verantwoord te worden (artikel 2.2 lid 2 Wmo-besluit).

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats na verkrijging van de voorziening (artikel 2.2 lid 3 Wmo-besluit).

Het college gaat na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken te verstrekken. Vervolgens wordt door het college beoordeeld of aanleiding bestaat om het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen (artikel 6 lid 5 Wmo-verordening).

Geen gebruik meer maken/verhuizing/overlijden

Als een voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt binnen de gestelde periode/gebruiksduur niet langer wordt gebruikt, dient dit direct aan de gemeente te worden gemeld en gelden de volgende regels (artikel 2.3 lid 1 Wmo-besluit):

  • Indien het persoonsgebonden budget de voorziening hulp bij het huishouden betreft dient het PGB naar rato van het niet gebruikte deel te worden terugbetaald;

  • Indien het persoonsgebonden budget een vervoersvoorziening dan wel hulpmiddel betreft dient de aangeschafte voorziening in eigendom aan de gemeente te worden overgedragen.

Verhuizing

Bij verhuizing naar een andere gemeente dient het persoonsgebonden budget voor hulp in de huishouding naar rato van het niet gebruikte deel te worden terugbetaald (artikel 2.3 lid 2 Wmo-besluit).

Overlijden

Ingeval van overlijden van de budgethouder gelden de volgende regels (artikel 2.3 lid 3 Wmo-besluit):

  • Indien het persoonsgebonden budget de voorziening hulp in de huishouding betreft dienen de erven het persoonsgebonden budget naar rato van het niet gebruikte deel terug te betalen.

  • Indien het persoonsgebonden budget een vervoersvoorziening dan wel hulpmiddel betreft dienen de erven de voorziening in eigendom aan de gemeente over te dragen.

Uit het PGB-beleid hulpmiddelen volgt dat de restwaarde van een hulpmiddel niet teruggevorderd wordt van de erfgenamen. Welzorg biedt de mogelijkheid van terugkoop.

Richtlijn I058 Financiële tegemoetkoming

Deze richtlijn is niet ingevuld.

Hoofdstuk 8 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Richtlijn I059 Wie en voor welke voorzieningen is een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd?

Een aanvrager is een eigen bijdrage veschuldigd indien hij in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening (artikel 7 lid 1 Wmo-verordening en artikel 3.1 lid 1 Wmo-besluit):

  • in natura; of

  • in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Een aanvrager die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd (artikel 7 lid 2 Wmo-verordening en artikel 3.2 lid 1 Wmo-besluit).

Geen eigen bijdrage

Voor de volgende voorzieningen wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht (artikel 3.1 lid 2 Wmo-besluit):

  • rolstoelen;

  • vervoersvergoedingen voor het gebruik van een (rolstoel)taxi,

  • vervoersvergoedingen voor het gebruik van een auto; of

  • vervoersvergoedingen voor het gebruik van vervoer door derden.

Geen eigen aandeel

Geen eigen aandeel wordt in rekening gebracht voor (artikel 3.2 lid 2 Wmo-besluit):

  • vervoersvergoedingen voor het gebruik van een (rolstoel)taxi, auto of vervoer door derden;

  • een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving;

  • een tegemoetkoming voor woningaanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die door meerdere personen gebruikt (kunnen) worden;

  • een verhuiskostenvergoeding voor het vrijmaken van een aangepaste woning.

Overgangsrecht

Voor lopende voorzieningen (anders dan hulp bij het huishouden) die zijn verstrekt op een aanvraag die is ingediend vóór 1 april 2010 wordt de eigen bijdrage of het eigen aandeel pas vanaf 1 juli 2010 in rekening gebracht (artikel 3.4 lid 1 Wmo-besluit).

Voor woonvoorzieningen die zijn verstrekt op een aanvraag die is ingediend vóór 1 april 2010 wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht (artikel 3.4 lid 2 Wmo-besluit).

Richtlijn I060 Hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

De omvang van de eigen bijdrage/aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bedraagt (artikel 3.1 lid 3 en 3.2 lid 3 Wmo-besluit) :

  • a.

    € 17,60 per vier weken voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.222,00 het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.222,00.

  • b.

    € 17,60 per vier weken voor de ongehuwde personen van 65 jaar of ouder, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.256,00 het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.256,00.

  • c.

    € 25,20 per vier weken voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.222,00 het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.222,00.

  • d.

    € 25,20 per vier weken voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.058,00 het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.058,00.

De eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening bedraagt maximaal € 50,- per periode van 4 weken (artikel 3.1 lid 4 Wmo-besluit).

Het bedrag dat in totaal aan eigen bijdrage/aandeel voor een voorziening wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten voor deze voorziening (artikel 3.1 lid 5 en artikel 3.2 lid 4 Wmo-besluit).

Bij een persoonsgebonden budget wordt de eigen bijdrage niet ingehouden op het persoonsgebonden budget. De eigen bijdrage wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd (artikel 3.1 lid 6 Wmo-besluit).

Richtlijn I061 Periode waarover eigen bijdrage/aandeel is verschuldigd

De duur van de oplegging van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is als volgt (artikel 3.3 Wmo-besluit):

  • 1.

    hulp bij het huishouden: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht;

  • 2.

    thuisbegeleiding: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht;

  • 3.

    roerende en losse woonvoorzieningen: maximaal 39 perioden van 4 weken;

  • 4.

    woningaanpassingen: maximaal 39 perioden van 4 weken;

  • 5.

    verhuiskostenvergoeding: maximaal 13 perioden van 4 weken;

  • 6.

    scootmobielen: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht;

  • 7.

    overige vervoersvoorzieningen: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht;

  • 8.

    aanpassing eigen auto: maximaal 39 perioden van 4 weken.

Richtlijnen Procedures

Hoofdstuk 1 Aanvraag

Richtlijn P101 Waar moet de aanvraag worden ingediend?

De aanvraag dient te worden ingediend bij Vraagwijzer, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend (artikel 31 Wmo-verordening).

Richtlijn P102 Hoe moet de aanvraag worden ingediend?

Een aanvraag van een voorziening kan schriftelijk of elektronisch worden ingediend. Voor de aanvraag van een voorziening stelt het college een formulier ter beschikking (artikel 30 Wmo-verordening). Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat de aanvraag in het kader van de Wmo die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, niet zonder meer buiten behandeling kan worden gelaten. De Awb bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. De aanvraag kan ook elektronisch worden ingediend.

Richtlijn P103 Bij welke instantie moet de aanvraag worden ingediend?

De aanvraag dient te worden ingediend bij Vraagwijzer, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend (artikel 31 Wmo-verordening).

Richtlijn P104 Vorm van de aanvraag

Een aanvraag van een voorziening kan schriftelijk of elektronisch worden ingediend. Voor de aanvraag van een voorziening stelt het college een formulier ter beschikking (artikel 30 Wmo-verordening). Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat de aanvraag in het kader van de Wmo die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, niet zonder meer buiten behandeling kan worden gelaten. De Awb bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. De aanvraag kan ook elektronisch worden ingediend.

Richtlijn P105 Identificatieplicht

Hoewel de identificatieplicht geldt voor iedereen in Nederland vanaf 12 jaar, blijkt dat met name veel ouderen en personen met beperkingen in de praktijk niet beschikken over een geldig ID-bewijs. Het alsnog aanvragen van een dergelijk stuk kan op praktische problemen stuiten. Bij de uitvoering van de Wmo hanteert de gemeente Wijchen daarom de lijn dat alleen in die gevallen volstaan wordt met een controle van de NAW-gegevens in de GBA. In geval van een combinatie met bijzondere bijstand of een andere gemeentelijke (minima)voorziening geldt de identificatieplicht wel onverkort.

Bijlage 1: Uitvoeringsnotitie aanpassing logeeradres personen met beperkingen

Doel van de notitie

Personen met beperkingen die permanent in een AWBZ-instelling verblijven wordt de mogelijkheid geboden om op een vast logeeradres in Wijchen redelijk te kunnen verblijven gedurende weekends en vakanties. De hardheidsclausule die de Wmo biedt geeft de ruimte om in specifieke gevallen een bijdrage te leveren in de noodzakelijke kosten van aanpassing van één woning in Wijchen om deze woning logeerbaar te maken.

Relatie met Wmo

Het betreft een ruime uitleg die is gegeven aan de hardheidsclausule van de Wmo in het kader van bezoekbaar maken van een woning.

Bij het bezoekbaar maken gaat het erom dat de persoon met beperkingen de woning, de woonkamer en één toilet kan bereiken. De regeling van het bezoekbaar maken biedt geen oplossing voor de problemen die zich voordoen als de persoon met beperkingen die in een AWBZ-instelling verblijft langer op een bepaald adres buiten de instelling wil logeren. In die gevallen is veelal een extra aanpassing van de woning noodzakelijk om te kunnen blijven slapen en zich te kunnen wassen. Door toepassing van de hardheidsclausule kan de gemeente Wijchen een bijdrage in de kosten van de deze aanpassing(en) leveren.

Doelgroep

Personen met beperkingen die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-inrichting en die in ieder geval gedurende 26 nachten per jaar op het logeeradres in de gemeente Wijchen verblijven bij een persoon waarmee een ouder-kind relatie bestaat of die de echtgenoot of de partner is van de persoon met beperkingen. Bij wijze van uitzondering kunnen ook andere relaties voor de tegemoetkoming in aanmerking komen.

De aanvraag kan worden gedaan door de persoon met beperkingen of door zijn (wettelijke) vertegenwoordiger.

Kosten die voor vergoeding in aanmerking komen

Het gaat om kosten voor het treffen van bouwkundige of woontechnische voorzieningen aan een woning die gericht zijn op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die de persoon met beperkingen ondervindt met betrekking tot slapen en lichaamsreiniging. De persoon met beperkingen zal een geschikte slaapplaats of wasgelegenheid moeten kunnen bereiken. Verder zal de persoon met beperkingen er ook gebruik van moeten kunnen maken. Welke aanpassingen noodzakelijk zijn hangt af van de individuele situatie van de persoon met beperkingen en de situatie van de woning waarvoor de aanpassing is bedoeld.

Voor het vaststellen van de medische noodzaak voor een aanpassing en de selectie van de meest adequate aanpassing wordt advies gevraagd aan onze externe adviseur.

Hoogte van de vergoeding

Bij de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate bouwkundige aanpassing van het logeeradres.

De bijdrage in de kosten van de noodzakelijke woningaanpassing bedraagt 2/3 van de kosten met een maximum van € 6.807,--per persoon met beperkingen.

Voorwaarden om voor de bijdrage in aanmerking te komen:

  • Een aanvraag voor de kosten moet worden ingediend vóórdat een begin wordt gemaakt met het aanpassen van het logeeradres.

  • Verklaring eigenaar woning

  • De persoon met beperkingen dient bij de aanvraag een verklaring van de eigenaar van de woning, die door de persoon met beperkingen wordt gebruikt als logeeradres, te overleggen waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft tegen het logeerbaar maken van de woning.

  • De persoon met beperkingen moet minimaal 26 nachten per jaar op het logeeradres verblijven.

  • Het verblijf kan bijvoorbeeld worden aangetoond door een verklaring van de AWBZ-instelling. Als logeren niet mogelijk is zolang de noodzakelijke aanpassingen niet zijn aangebracht, wordt door de consulent mede op basis van het medisch advies beoordeeld of het redelijkerwijs te verwachten is dat er na de aanpassing gedurende 26 nachten per jaar gelogeerd gaat worden.

  • De bijdrage wordt maar verleend voor één logeeradres in Wijchen.

Procedure

  • De persoon met beperkingen of een vertegenwoordiger dient een aanvraag in.

  • De aanvraag wordt geregistreerd en door een zorgconsulent in behandeling genomen.

  • De zorgconsulent maakt een afspraak voor een intakegesprek dat bij voorkeur plaatsvindt op het logeeradres.

  • Er wordt een medisch advies gevraagd om de medische noodzaak van de gevraagde aanpassing te kunnen beoordelen. In dit medisch advies wordt tevens de vraag gesteld of het medisch verantwoord is dat de persoon met beperkingen buiten de AWBZ-instelling logeert.

  • Bij een positief medisch advies wordt aan de persoon met beperkingen een offerte gevraagd waaruit de hoogte van de aanpassingskosten blijkt. Hierbij wordt voorlichting gegeven over het uitgangspunt goedkoop/adequaat.

  • De offerte wordt getoetst door een bouwkundige.

  • Na afronding van deze procedure wordt een beschikking verstuurd. Bij een toekenning wordt het bedrag vermeld en de wijze waarop het bedrag is berekend.

  • De persoon met beperkingen of zijn vertegenwoordiger stuurt na afronding van de aanpassing een gereedmeldingsformulier en de definitieve nota's van de bouwkundige aanpassing naar de gemeente.

  • De gereedmelding wordt administratief gecontroleerd en de consulent stuurt de beschikking tot toekenning van de bijdrage aan de persoon met beperkingen.

Bijlage 2: Limitatieve opsomming aanpassingen ADL-clusterwoningen

  • 1.

    De volgende aanpassingen worden in aanmerking genomen bij de subsidieverlening:

    • a.

      onderhoud, reparatie en vervanging van het alarmintercomsysteem;

    • b.

      kosten die verband houden met onderhoud, reparatie en vervanging van standaardinrichtingselementen;

    • c.

      nastelling bij oplevering van een nieuw cluster, bij toewijzing van de ADL-woning aan een nieuwe bewoner of bij verergering van de beperking van de bewoner; en

    • d.

      onderhoud, reparatie en vervanging van extra voorzieningen;

    • Voor

      de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

      • 1.

        sanitair, waaronder frontkraan en zwenkkraan in de keuken, wastafelkraan in de natte cel, douchemengkraan, flexibele slangen, stopkranen, de afvoeren tot 0 centimeter en vloer, toiletbril, BRG-toiletsteunen en verstelset voor douche en wastafel;

    • b.

      standaardinrichtingselementen in een ADL-eenheid:

      • 1.

        hoog/laag bad, waaronder hefmechanisme, thermostaten, boiler, aansluitingen, afvoeren en hydraulische badhulp;

      • 2.

        sanitair, waaronder wastafel in de natte cel en toilet, douchemengkraan, flexibele slangen, stopkranen, afvoeren, toiletsteunen en eenhendel-gootsteenmengkraan; en

      • 3.

        deuraandrijvingen;

    • c.

      nastellingen in een ADL-woning:

      • 1.

        hoger of lager monteren van het keukenblad, bovenkastjes en wastafel;

      • 2.

        het wisselen van wastafel en douche;

      • 3.

        het verplaatsen van de frontkraan;

      • 4.

        het leveren, aanbrengen en verplaatsen van een wanddouchezitje;

      • 5.

        het leveren, aanbrengen en verplaatsen van toiletsteunen;

      • 6.

        het aanbrengen van extra handvatten op deuren of van dichttrektouwtjes;

      • 7.

        het leveren en aanbrengen van diverse voorzieningen aan het alarmintercomsysteem, te weten blaas-zuigbediening of stemalarm;

      • 8.

        het vervangen, aanpassen of verwijderen van drempels;

      • 9.

        het leveren en aanbrengen van schopplaten en hoeklijnen; en

      • 10.

        het leveren en aanbrengen of vervangen van een thermostaatkraan;

    • d.

      extra voorzieningen in een ADL-woning:

      • 1.

        plafondlift;

      • 2.

        deurmotoren; en

      • 3.

        toilet met spoel/föhninstallatie.

Bijlage 3 Tabel tijdsnormering hulp bij het huishouden

Tijdsnormering.

Tijdsnormering is indicatief. Altijd individuele afweging maken. Als er reden is om af te wijken van deze normering, kan dat, mits onderbouwd, altijd (maatwerk).

Voor nieuwe aanvragen vanaf 1 januari 2012 geldt de tijdsnormering onder ‘nieuw’. Voor aanvraag die uiterlijk 31 december 2011 zijn ingediend, geldt de tijdsnormering onder ‘oud’.

HH alleenstaande (seniorenwoning/appartement)

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Licht huishoudelijk werk

45 p week

0.45

1.2

Zwaar huishoudelijk werk

90 p week

1 u30

1.3

De wasverzorging

45 p week

0.45

1.4

Broodmaaltijd bereiden

15 p dag

1 u45

1.5

Warme maaltijd bereiden *

30 p dag

3 u30

1.6

Boodschappen doen voor het dagelijks leven *

60 p week

1 u

 

*alleen in uitzonderingssituaties, als geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan of niet toereikend is (zie toelichting).

 

 

HH alleenstaande (eengezinswoning)

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Licht huishoudelijk werk

45 p week

0.45

1.2

Zwaar huishoudelijk werk

150 p week

2u30

1.3

De wasverzorging

45 p week

0.45

1.4

Broodmaaltijd bereiden

15 p dag

1u45

1.5

Warme maaltijd bereiden*

30 p dag

3u30

1.6

Boodschappen doen voor het dagelijks leven*

60 p dag

1u

 

* alleen in uitzonderingssituaties, als geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan of niet toereikend is (zie toelichting.

 

 

HH twee-/meerpersoonshuishouden (eengezinswoning)

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Licht huishoudelijk werk

60 p week

1u

1.2

Zwaar huishoudelijk werk

150 p week

2u30

1.3

De wasverzorging

60 p week

1u

1.4

Broodmaaltijd bereiden

15 p dag

1u45

1.5

Warme maaltijd bereiden*

30 p dag

3u30

1.6

Boodschappen doen voor het dagelijks leven*

60 p week

1u

 

* alleen in uitzonderingssituaties, als geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan of niet toereikend is (zie toelichting)

 

 

HH twee-/meerpersoonshuishouden (seniorenwoning/appartement

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Licht huishoudelijk werk

60 p week

1u

1.2

Zwaar huishoudelijk werk

90 p week

1u30

1.3

De wasverzorging

60 p week

1u

1.4

Broodmaatlijd bereiden

15 p dag

1.45

1.5

Warme maaltijd bereiden*

30 p dag

3u30

1.6

Boodschappen doen voor het dagelijks leven*

60 p week

1u

 

* alleen in uitzonderingssituaties, als geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan of niet toereikend is (zie toelichting).

 

 

HH overige activiteiten

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

2.1

Verzorging van kleine kinderen indien een ouder tijdelijk niet daartoe in staat is (zie ook gebruikelijke zorg)

Tot max. 2400 p week

40u

Bijlage 4: Toelichting op Protocol indicatiestelling HULP BIJ HET HUISHOUDEN.

Inleiding

Om een aantal redenen is er aanleiding om opnieuw te kijken naar de geldende Tijdnormering bij het indiceren van Hulp bij het Huishouden.

Deze tijdsnormering is gebaseerd op de in het verleden door het CIZ ontwikkelde normeringen. In 2011 heeft het CIZ (inmiddels MO-zaak) door voortschrijdend inzicht, jurisprudentie en ervaringen in de praktijk het protocol ook aangepast.

Redenen voor de herziening normering Hulp bij het huishouden:

  • -

    verschillende zorgaanbieders hebben aangegeven dat ze met de huidige normering nogal eens te ruim in het huishoudjasje zitten; medewerkers houden tijd over en moeten zoeken naar werk/ karweitjes

  • -

    in de afgelopen tien jaar is het bezit van een aantal huishoudelijke artikelen/apparaten gemeengoed geworden, zoals was- en droogmachines en vaatwassers. Vaak zijn de artikelen ook beter “toegerust” om te doen waar ze voor dienen; dit levert een tijdsbesparing op;

  • -

    tijdens huisbezoeken treffen we alleen in uitzonderlijke situaties een huis aan wat niet netjes/opgeruimd is;

  • -

    in de huidige normering wordt geen onderscheid gemaakt tussen de soort woning bij een twee-/ meerpersoons huishouden, terwijl dat ons inziens wel degelijk aan de orde is.

  • -

    In de huidige normering wordt niet expliciet benoemd welke ruimtes (althans het schoonmaken ervan) onder de compensatieplicht Wmo vallen.

Bovenstaande heeft geresulteerd in het formuleren van de volgende algemene uitgangspunten bij het aanpassen van de tijdnormering:

  • 1.

    Voor de zware taken is het soort woning relevant.

  • 2.

    Voor de lichte taken en de wasverzorging is het aantal personen dat deel uitmaakt van het huishouden relevant.

  • 3.

    Voor het normaal functioneren in de woning moeten de volgende ruimtes schoon zijn/ schoongehouden worden

    • *

      de sanitaire ruimte(s)

    • *

      de keuken

    • *

      de woonkamer

    • *

      de door de bewoner(s) gebruikte slaapkamer(s)

Onderstaand wordt toegelicht wat in beginsel de activiteiten bij de verschillende onderdelen inhouden. Aan alle activiteiten ligt een tijdsnormering en frequentie ten grondslag. Er kunnen zich situaties en factoren voordoen die leiden tot meer of minder tijdsindicatie.

  • 1.

    Licht huishoudelijk werk zoals poetswerk in huis; kamers opruimen (zie 1.1)

  • Dit bestaat uit: afwassen met de hand of bij afwasmachine gebruik in– en uitruimen. Daarnaast hand en spandiensten;opruimen;stof afnemen/ragen. De verzorging van een huisdier zit in de normering.

  • 2.

    Zwaar huishoudelijk werk; stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken (zie 1.2)

  • Dit bestaat uit stofzuigen, schoonmaken van sanitair en keuken. De bedden opmaken/verschonen en opruimen huishoudelijk afval.

  • 3

    Wasverzorging kleding/linnengoed (zie 1.3)

  • Dit bestaat uit kleding en linnengoed sorteren en deze in de wasmachine doen. De was ophangen en afhalen of in de droogmachine doen. Vouwen, strijken (alleen een beperkt aantal bovenkleding) en opbergen.

  • 4.

    Maaltijdverzorging: bereiden van de broodmaaltijd(zie 1.4)

  • Dit bestaat uit broodmaaltijd klaarzetten; tafel dekken en afruimen; koffie/thee zetten; afwassen (machine of handmatig), levensmiddelen opslaan en beheer.

  • 5.

    Het bereiden van de warme maaltijd (1.5)

  • Dit bestaat uit warme maaltijd bereiden (voorbereiden en koken) , opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad, afwassen en afruimen. In beginsel wordt deze activiteit niet geïndiceerd, omdat hiervoor gebruik kan worden gemaakt van een voorliggende voorziening, zoals een cateringbedrijf of kant en klare maaltijden uit de supermarkt (magnetrongebruik).

  • Het bereiden van een warme maaltijd kan wel structureel binnen de Wmo worden ingezet,indien de voorliggende voorziening niet tegemoet kan komen aan de eisen die aan de maaltijd kunnen worden gesteld ( bv. voorgeschreven dieet door een arts).

  • Er wordt eveneens geen voorliggende voorziening veronderstelt als er kinderen (jonger dan 12 jaar) zijn in de leefeenheid.

  • 6.

    Boodschappen doen voor het dagelijks leven (zie 1.6)

  • Dit bestaat uit een boodschappenlijst samenstellen en boodschappen inkopen en opslaan. In beginsel wordt deze activiteit niet geïndiceerd, omdat hiervoor gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening zoals een boodschappendienst via de supermarkten en/of begeleide boodschappendienst van de stichting Meer Welzijn Wijchen. Aan een boodschappendienst kunnen wel kosten zijn verbonden. Er zijn supermarkten in Wijchen die een relatief laag bedrag in rekening brengen en ook geen minimumbesteding kennen. Men kan de bestelling doen via e-mail, per telefoon of ter plekke in de supermarkt.

  • 7.

    Overige activiteiten; verzorging van kleine kinderen, als een ouder tijdelijk niet in staat is om deze activiteit voor zijn of haar rekening te nemen (zie 2.1).

  • Dit bestaat uit: wassen aankleden, helpen bij het eten en/of drinken, de maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten. Hulp die wordt geboden is aanvullend op de eigen mogelijkheden en gemaximeerd op 40 uur per week.

  • Deze activiteit wordt altijd kortdurend toegekend, om de ouder(s)/verzorger(s) de gelegenheid te geven om eigen oplossingen te vinden buiten de Wmo.

  • 8.

    Toekennen extra tijd/factoren voor meer hulp

    • Algemeen bij huishoudelijke taken:

      • PG-problematiek/communicatieproblemen ( = 30 minuten)

      • Grote leefeenheden. Hieronder wordt verstaan een leefeenheid die bestaat uit een huishouden met meer dan 3 kinderen (+ 30 minuten).

      • Leefeenheden waarvan kinderen onder de 12 jaar deel uitmaken (+30 minuten)

    • Uitgangspunt is namelijk dat kinderen onder de 12 niet geacht kunnen worden om zelf hun kamer schoon en opgeruimd te houden.

      • Allergie voor huisstofmijt, COPD in een reeds gesaneerde woning (+ 30 minuten)

      • Ernstige beperkingen in het gebruik van armen en handen (maatwerk)

      • Aanwezigheid van 3 of meer op basis van de Wmo verstrekte hulpmiddelen (maximaal 15 minuten per week, voor alle hulpmiddelen)

    • Omvang wasverzorging

    • Bij een eenpersoonshuishouden maximaal 45 minuten per week.

    • Bij een meer persoonshuishouden maximaal 60 minuten per week.

    • Specifiek bij de wasverzorging:

      • Grote leefeenheden. Hieronder wordt verstaan een leefeenheid die bestaat uit een huishouden met meer dan 3 kinderen (+ 30 minuten).

      • Leefeenheden waarvan kinderen onder de 12 jaar deel uitmaken (+30 minuten)

      • Bedlegerige patiënten: 30 minuten per week.

      • Extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, speekselverlies, veel knoeien incontinentie etc.: 30 minuten per week.