Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Wijchen

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Wijchen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen,

BESLUITEN:

Gelet op:

vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Wijchen.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Aanmelding, het gesprek en de aanvraag

Artikel 2.1 Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    • a.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 2.2 Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij Vraagwijzer door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1.

    In het gesprek wordt met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

  • 2.

    In het geval er sprake is van mantelzorg kan tevens de mantelzorger voor het gesprek worden uitgenodigd.

Artikel 2.4 Het verslag

  • 1.

    Van het gesprek wordt een verslag gemaakt.

  • 2.

    Het verslag wordt ter ondertekening voorgelegd aan belanghebbende. Opmerkingen van de belanghebbende en, indien van toepassing de mantelzorger, over dit verslag worden als bijlage aan het verslag toegevoegd.

  • 3.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende een aanvraag indienen voor een individuele voorziening. Een door de belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier worden aangemerkt voor het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 4.

    Indien belanghebbende het niet eens is met de uitkomst van het gesprek en het verslag niet voor akkoord wil tekenen, wordt de zienswijze van belanghebbende toegevoegd aan het verslag. Het aangevulde verslag kan na ondertekening voor gezien als aanvraagformulier worden aangemerkt voor het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening.

Hoofdstuk 3. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 3.1 Regels rond verstrekking.

  • 1.

    Verstrekking op aanvraag

  • Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Gebruiksduur van voorziening met PGB

  • De gebruiksduur van een met een PGB aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt gelijkgesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de gemeentelijke leverancier van voorzieningen in natura wordt gehanteerd.

  • 3.

    Tussentijdse verstrekking PGB

  • Indien de gebruiksduur van de voorziening waarvoor een PGB is verstrekt nog niet is verstreken kan een - aanvullend - PGB worden verstrekt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanpassing dan wel vervanging van het hulpmiddel noodzakelijk maken.

    • b.

      Er is sprake van een calamiteit die belanghebbende niet te verwijten is.

  • 4.

    Betaling van PGB

    • a.

      De uitbetaling van een PGB vindt in beginsel in één keer plaats.

    • b.

      Een PGB voor hulp bij het huishouden wordt vooraf per kwartaal uitbetaald.

    • c.

      Een PGB dat betrekking heeft op onderhoud, reparatie en cascoverzekering van een vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt jaarlijks uitbetaald.

  • 5.

    Overwegende bezwaren

  • Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      er sprake is van een vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoongebonden budget in het verleden;

    • c.

      er sprake is van een belanghebbende met aanzienlijke schulden terwijl deze belanghebbende medewerking weigert bij het oplossen van deze schuldenproblematiek;

    • d.

      er sprake is van een zodanig instabiele of progressieve medische situatie dat het op voorhand duidelijk is dat een individuele voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning snel niet meer adequaat zal zijn;

    • e.

      vervoer met de Stadsregiotaxi op grond van een Wmo-vervoerpas de beperkingen van een belanghebbende bij het zich lokaal verplaatsen voldoende compenseert;

    • f.

      er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

Artikel 3.2 Regels rond verantwoording

  • 1.

    Globale verantwoording bij hulp bij het huishouden

  • Een globale verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door de budgethouder aan het college vindt elk half jaar plaats.

  • 2.

    Verantwoording bij andere individuele voorzieningen

  • De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college bij andere individuele voorzieningen dan bedoeld onder 1 vindt plaats na verkrijging van de voorziening.

Artikel 3.3 Regels rond niet-gebruik

  • 1.

    Einde gebruik

  • Als een voorziening waarvoor het PGB is verstrekt binnen de gestelde periode/gebruiksduur niet langer wordt gebruikt, dient dit direct aan de gemeente te worden gemeld en:

    • a.

      dient het PGB naar rato van het niet gebruikte deel te worden terugbetaald indien het PGB de voorziening hulp bij het huishouden betreft;

    • b.

      hoeft de aangeschafte voorziening of de restwaarde daarvan niet aan de gemeente te worden overgedragen indien het PGB een vervoersvoorziening dan wel hulpmiddel betreft.

  • 2.

    Verhuizing

  • Bij verhuizing naar een andere gemeente dient het PGB voor hulp in de huishouding naar rato van het niet gebruikte deel te worden terugbetaald.

  • 3.

    Overlijden

    • a.

      Indien het PGB de voorziening hulp bij het huishouden betreft dienen de erven in geval van overlijden het PGB naar rato van het niet gebruikte deel terug te betalen;

    • b.

      Indien het PGB een vervoersvoorziening dan wel hulpmiddel betreft hoeven de erven in geval van overlijden de voorziening dan wel de restwaarde daarvan niet aan de gemeente over te dragen.

Hoofdstuk 4. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 4.1. Eigen bijdragen voor individuele voorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    De persoon met beperkingen die in aanmerking komt voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt voor rolstoelen en voor de vervoerspas voor de Stadsregiotaxi geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 3.

    De omvang van de eigen bijdrage wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

  • 4.

    De eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening bedraagt maximaal € 50,- per periode van 4 weken.

  • 5.

    Het bedrag dat in totaal aan eigen bijdrage voor een voorziening wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten voor deze voorziening.

  • 6.

    Bij een persoonsgebonden budget wordt de eigen bijdrage door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

Artikel 4.2 Eigen aandeel voor individuele voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 1.

    De persoon met beperkingen die in aanmerking komt voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt geen eigen aandeel in rekening gebracht voor:

    • a.

      een tegemoetkoming in verband met huurderving als bedoeld in artikel 27 sub d van de verordening

    • b.

      een tegemoetkoming voor woningaanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die door meerdere personen gebruikt (kunnen) worden

    • c.

      een verhuiskostenvergoeding voor het vrijmaken van een aangepaste woning als bedoeld in hoofdstuk 6 van dit besluit.

  • 3.

    De omvang van het eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

  • 4.

    Het bedrag dat in totaal aan eigen aandeel voor een voorziening wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten voor deze voorziening.

Artikel 4.3 Duur oplegging eigen bijdrage en eigen aandeel

De duur van de oplegging van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is als volgt:

  • a.

    hulp bij het huishouden: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht

  • b.

    thuisbegeleiding: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht

  • c.

    roerende en losse woonvoorzieningen: maximaal 39 perioden van 4 weken

  • d.

    woningaanpassingen: maximaal 39 perioden van 4 weken

  • e.

    verhuiskostenvergoeding: maximaal 13 perioden van 4 weken

  • f.

    scootmobielen: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht

  • g.

    overige vervoersvoorzieningen: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht aanpassing eigen auto: maximaal 39 perioden van 4 weken.

Hoofdstuk 5. Hulp bij het huishouden

Artikel 5.1 Periode en voorschot

  • 1.

    Een PGB wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een PGB is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het PGB is aangevraagd.

  • 2.

    Het college betaalt het verleende PGB uit bij wijze van voorschot in kwartaaltermijnen.

Artikel 5.2 Hoogte PGB hulp bij het huishouden en thuisbegeleiding

  • 1.

    Het PGB wordt berekend naar een bedrag per uur en naar het aantal uren waarin de hulp bij de huishouding in de budgetperiode benodigd is. Indien er sprake is van hulp bij de huishouding gedurende een deel van een uur, wordt het PGB naar evenredigheid berekend.

  • 2.

    De volgende uurbedragen worden als persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld:

    • -

      Voor categorie HV1 een bedrag van € 14,25 per uur.

    • -

      Voor categorie HV2 een bedrag van € 18,23 per uur.

    • -

      Voor categorie HV2+ een bedrag van € 18,75 per uur.

    • -

      Voor thuisbegeleiding een bedrag van € 50,55 per uur.

Artikel 5.3 Vaststelling PGB

  • 1.

    Na afloop van ieder kalenderjaar wordt het PGB voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.

  • 2.

    Indien de budgetperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van lid 1, het PGB voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar en de dag waarop de budgetperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de budgetperiode.

  • 3.

    Een bij het college ingediend verantwoordingsformulier over het laatste halfjaar van het kalenderjaar of, indien lid 2 van toepassing is, in de budgetperiode, dient als aanvraag tot vaststelling van het PGB.

  • 4.

    Het college vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met door hem aan de budgethouder ter zake van PGB’s verschuldigde bedragen.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen

Artikel 6. Financiële normen woonvoorzieningen

  • 1.

    Hoogte PGB of financiële tegemoetkoming

  • De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Afschrijvingsschema

  • Het in artikel 31 van de verordening genoemde afschrijvingsschema met een afschrijving in 10 jaar ziet er als volgt uit:

    • -

      voor het eerste en het tweede jaar 100% van de meerwaarde

    • -

      voor het derde en vierde jaar 80% van de meerwaarde

    • -

      voor het vijfde en zesde jaar 60% van de meerwaarde

    • -

      voor het zevende en achtste jaar 40% van de meerwaarde en

    • -

      voor het negende en tiende jaar 20% van de meerwaarde.

  • 3.

    Verhuiskostenvergoeding

  • Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 27 onder a van de verordening bedraagt € 2000,-.

  • 4.

    Verhuiskostenvergoeding vrijmaken aangepaste woning

  • Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 27 onder a van de verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte verhuiskosten indien door het vrijkomen van de woning wordt voorkomen dat een andere woning voor een persoon met beperkingen moet worden aangepast voor meer dan € 4538,-. Voor de inrichtingskosten wordt aangesloten bij het bedrag dat bij stadsvernieuwing wordt gehanteerd.

  • 5.

    Maximumbedrag bezoekbaar maken

  • Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 29 lid 4 van de verordening bedraagt € 2000,-.

  • 6.

    Huurderving

  • Een tegemoetkoming in verband met huurderving zoals bedoeld in artikel 27 onder d van de verordening wordt verstrekt indien een leegstaande woning is aangepast voor een bedrag van meer dan € 4.538,-. De tegemoetkoming is gemaximeerd op zes maanden op basis van de werkelijke kosten van de woonruimte.

  • 7.

    Tijdelijke huisvesting

  • Een tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting zoals bedoeld in artikel 27 onder e van de verordening wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes maanden en bedraagt:

    • -

      de werkelijke kosten met een maximum van € 485,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de verlaten woonruimte;

    • -

      de werkelijke kosten met een maximum van € 245,-per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte.

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering.

Artikel 7.2 Primaat bij het collectieve vervoer

  • 1.

    Bij het compenseren van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen ligt het primaat bij het collectieve vervoerssysteem via de Stadsregiotaxi. Na indicatie wordt een Wmo-vervoerpas voor de Stadsregiotaxi beschikbaar gesteld waarmee tegen het OV-tarief per zone vanaf ieder vertrekadres binnen Wijchen over maximaal 5 zones gereisd kan worden. De frequentie is niet gelimiteerd.

  • 2.

    Als gelet op de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de persoon met beperkingen het collectieve vervoerssysteem via de Stadsregiotaxi geen compenserende voorziening is, dan wordt gekeken naar andere vervoersmogelijkheden voor het compenseren van het mobiliteitsprobleem.

Artikel 7.3 Hoogte vervoersvergoedingen

  • 1.

    Bij een Wmo-vervoerpas voor de Stadsregiotaxi betaalt de gemeente het verschil tussen het Stadsregiotaxitarief per zone en het reguliere OV-tarief per zone aan de vervoerder. De persoon met de Wmo-vervoerspas betaalt het OV-tarief per zone aan de vervoerder.

  • 2.

    Indien de Stadsregiotaxi geen compenserende voorziening is en iemand geïndiceerd is voor ander vervoer gelden de volgende bedragen:

    • a.

      Maximaal € 405,- per jaar voor gebruik van een (eigen) auto of vervoer door derden;

    • b.

      Maximaal € 2400,- per jaar bij vervoer per taxi;

    • c.

      Maximaal € 2700,- per jaar bij vervoer per rolstoeltaxi.

  • 3.

    De in lid 2 genoemde bedragen worden gehalveerd voor personen die verblijven in een Instelling, tenzij blijkt dat deze halvering niet met de vervoersbehoefte van de persoon in overeenstemming is.

  • 4.

    Voor personen die beschikken over een ander vervoermiddel waarmee binnen Wijchen zelfstandig in de vervoersbehoefte voorzien kan worden, worden de bedragen genoemd in lid 2 met 40% verlaagd.

  • 5.

    Het bedrag dat wordt verstrekt ten behoeve van kinderen voor gebruik van auto, taxi of rolstoeltaxi bedraagt:

    • -

      Bij kinderen < 4 jaar : nihil

    • -

      Bij kinderen > 4 jaar en < 12 jaar : helft van het bedrag genoemd in lid 2

    • -

      Bij kinderen > 12 jaar : bedrag genoemd in lid 2.

  • 6.

    Indien er sprake is van een zeer geringe mobiliteit bedraagt de aanvullende financiële tegemoetkoming € 113,- per jaar.

Artikel 7.4 Autoaanpassing

Het bedrag dat verstrekt wordt voor de aanpassing van een auto bedraagt de noodzakelijke aanpassingskosten als de autoaanpassing uit medisch oogpunt noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en cascoverzekering voor vergelijkbare rolstoelen.

Artikel 8.2 Hoogte persoonsgebonden budget sportrolstoelen

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 35 onder d van de verordening bedraagt € 3229,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 9. Doorberekening kosten medisch advies

Artikel 9.1 Doorberekening van kosten medisch advies (no-show-tarief)

  • 1.

    De kosten (no-show-tarief) die door de adviesinstantie bij de gemeente in rekening worden gebracht, voor het zonder bericht wegblijven van een cliënt op een afspraak, worden in rekening gebracht bij de desbetreffende cliënt.

  • 2.

    Indien de cliënt een geldige reden heeft voor het wegblijven op een afspraak wordt alsnog besloten het “no-show-tarief” niet rekening te brengen bij de cliënt.

Artikel 9.2 Doorberekening medisch advies na indicatie gebruik collectief vervoer

  • 1.

    Indien op voorhand duidelijk is dat er geen medische beperkingen zijn voor het gebruik van het collectief vervoer en er wordt een medisch advies bij het CIZ gevraagd dan worden de kosten daarvan doorberekend aan de cliënt.

  • 2.

    Indien het medisch advies van het CIZ positief is worden de advieskosten terugbetaald aan cliënt.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit wordt aangehaald als “Besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Wijchen” en treedt op 1 januari 2013 in werking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 11 december 2012.
drs. J.W.M. van der Knaap J.TH.C.M. Verheijen
secretaris burgemeester

Toelichting

Inleiding

Naast een Verordening maatschappelijke ondersteuning is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd, en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het gesprek dat in het kader van de Kanteling wordt gevoerd.

Het tweede onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget.

Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is, wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. In dit besluit wordt voorgesteld om geen afwijkende bedragen te hanteren.

Per hoofdstuk worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de verordening.

Hoofdstuk 2. Aanmelding, het gesprek en de aanvraag

In verband met de Kanteling is er een scheiding aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, wordt een aanvraag voorafgegaan door het gesprek.

Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag voor een individuele voorziening pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Het gesprek wordt aangevraagd middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoort te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan.

Als een aanmelding is gedaan wordt er een afspraak voor het gesprek gemaakt.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

  • -

    De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

  • -

    De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

  • -

    De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

  • -

    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

  • -

    Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

  • -

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, het eigen sociale netwerk, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

  • -

    De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Bij het gesprek kan de partner van belanghebbende, een mantelzorger of familielid of een andere vertegenwoordiger aanwezig zijn.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, eerste lid, onder g, sub 6, van de Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo.

Momenteel wordt het gesprek gevoerd door zorgconsulenten van Vraagwijzer.

Van het gesprek wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt niet ter plekke gemaakt. Het verslag wordt aan de belanghebbende voorgelegd ter ondertekening. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Een door de belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier worden aangemerkt voor het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening.

Indien belanghebbende het niet eens is met de uitkomst van het gesprek en het verslag niet voor akkoord wil tekenen, wordt de zienswijze van belanghebbende toegevoegd aan het verslag. Het aangevulde verslag kan na ondertekening als aanvraagformulier worden aangemerkt voor het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening.

Hoofdstuk 3. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 3.1 Regels rond verstrekking

1. Verstrekking op aanvraag

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

2. Afschrijvingstermijn van voorzieningen met PGB

Bij de vaststelling van de hoogte van het PGB wordt de gebruiksduur van een met een PGB aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel gelijkgesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de leverancier van de gemeente wordt gehanteerd.

De afschrijvingstermijn van hulpmiddelen, zoals (elektrische-) rolstoelen, scootmobielen, aangepaste fietsen en tilliften bedraagt 7 jaar. Voor elektrische rolstoelen en verblijfsrolstoelen voor dagelijks gebruik wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar. Bij kindervoorzieningen wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar.

5. Overwegende bezwaren

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen.

Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.

Als tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget zal dit als contra-indicatie opgevat worden. Tenzij er anderen (bij voorkeur wettelijke vertegenwoordigers) in de omgeving van de aanvrager zijn, die deze taak kunnen overnemen.

Ook als er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoongebonden budget in het (AWBZ) verleden of in de gevallen dat een belanghebbende aanzienlijke schulden heeft en weigert mee te werken aan het vinden van een oplossing hiervoor is het PGB niet de aangewezen vorm om de voorziening te verstrekken.

Bij de verstrekking van hulpmiddelen kan de instabiele medische situatie of de progressie van een ziekte een reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Deze uitsluitinggrond dient altijd medisch onderbouwd te zijn (eventueel via een medisch advies).

Uiteraard blijft de verstrekking van voorzieningen in natura wel mogelijk. De bruikleenconstructie via onze leverancier maakt het mogelijk om in die situaties makkelijker de niet meer adequate voorziening in te ruilen voor een wèl compenserende voorziening.

Artikel 3.1 lid 5 sub e overwegende bezwaren tegen PGB bij mogelijkheid collectief vervoer

Artikel 6 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) legt het college de verplichting op om personen die aanspraak maken op een individuele voorziening daarbij de mogelijkheid te geven om te kiezen tussen het ontvangen van de voorziening in natura of een daarmee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb bestaat uit een geldbedrag waarmee belanghebbende in staat is om zelf de voorziening aan te schaffen die nodig is voor de compensatie van de beperking(en).

Uit jurisprudentie blijkt dat het college bevoegd is om deze keuzevrijheid in te perken. Dit mag echter alleen wanneer sprake is van overwegende bezwaren. Deze bezwaren kunnen divers van aard zijn. Het college dient te onderbouwen op welke grond het de keuzevrijheid inperkt en wat de overwegende bezwaren zijn die tot deze beslissing leiden.

De overwegende bezwaren tegen het aanbieden van een pgb als alternatief voor het collectief vervoer zijn gebaseerd zijn op financiële redenen en / of doelmatigheidsoverwegingen.

Concreet gaat het om de volgende bezwaren:

  • 1.

    Het aanbieden van een pgb leidt voor het college tot een grote stijging van de kosten;

  • 2.

    Door het aanbieden van een pgb wordt de kwaliteit van de dienstverlening van de Stadsregiotaxi in gevaar gebracht;

  • 3.

    Door het aanbieden van een pgb loopt de gemeente Wijchen het risico de regionale, collectieve verantwoordelijkheid voor de Stadsregiotaxi niet te kunnen dragen.

Door de nadere onderbouwing voor de inperking van de keuzevrijheid hoeft het college geen pgb aan te bieden wanneer een Wmo-vervoerpas voor het collectief vervoer compenserend is. Het college hoeft ook niet in iedere individuele situatie te onderbouwen wat de overwegende bezwaren zijn. Een verwijzing naar het Besluit en de toelichting volstaat dan, mits per individuele aanvraag wordt aangegeven dat er geen redenen kenbaar zijn geworden om af te wijken van het beleid.

Artikel 3.2. Verantwoording van het persoonsgebonden budget

1. Globale verantwoording bij hulp bij het huishouden

Bij de verstrekking van voorzieningen in de vorm van een PGB, zijn de burgers zelf verantwoordelijk voor de inkoop van kwalitatief goede hulp, hulpmiddelen en voorzieningen.

Burgers wordt daarbij bewust de ruimte geboden om zelf die kwaliteit in te vullen, naar hun eigen opvattingen en normen over kwaliteit. In verband met de doelmatige besteding van gemeenschapsgeld wil de gemeente wel controle uitoefenen op de bestedingen door budgethouders vanuit hun PGB.

Elk half jaar dienen alle budgethouders voor hulp bij het huishouden bij de gemeente een schriftelijke globale verantwoording af te leggen van de besteding van het ontvangen PGB. De verantwoording dient te gebeuren via een vooraf verstrekt standaardformulier. Deze verantwoording wordt door de administratie verwerkt. Opvallende zaken worden tussentijds door de administratie gemeld bij de zorgconsulent van Vraagwijzer (bijvoorbeeld niet verantwoorden, of fors minder verantwoorden dan geïndiceerde aantal uren). De zorgconsulent stelt een onderzoek in naar de signalen. In voorkomende gevallen kan ook een meer intensieve controle plaatsvinden op basis van signalen.

2. Verantwoording bij andere individuele voorzieningen

Bij eenmalige verstrekkingen (bijvoorbeeld van rolstoelen, scootmobielen of hulpmiddelen en aanpassingen in en om de woning) vindt de verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college plaats na verkrijging van de voorziening. Dus nadat het hulpmiddel is aangeschaft of de woonvoorziening is aangebracht. Dit geldt voor alle eenmalige verstrekkingen. Alle verantwoordingen worden gecontroleerd.

Artikel 3.3 Regels rond niet gebruik

In geval van overlijden en verhuizing wordt de restwaarde van een hulpmiddel niet teruggevorderd van de erfgenamen of de klant.

Hoofdstuk 4. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Voor welke voorzieningen?

Voor de volgende voorzieningen (in natura, persoonsgebonden budget of financiële vergoeding) wordt een eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht:

  • a.

    hulp bij het huishouden

  • b.

    thuisbegeleiding

  • c.

    roerende en losse woonvoorzieningen

  • d.

    woningaanpassingen

  • e.

    verhuiskostenvergoeding

  • f.

    scootmobielen

  • g.

    andere vervoermiddelen

  • h.

    aanpassing eigen auto

Voor de volgende voorziening wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht:

  • a.

    een tegemoetkoming in verband met huurderving te betalen aan de eigenaar van een voor meer dan € 4538,- aangepaste woning

  • b.

    een tegemoetkoming voor woningaanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die door meerdere personen gebruikt (kunnen) worden

  • c.

    een verhuiskostenvergoeding voor het vrijmaken van een aangepaste woning

  • d.

    rolstoelen (dit is wettelijk uitgesloten)

  • e

    sportrolstoelen

  • f.

    de vervoerspas van de Stadregiotaxi

Hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel

De hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

Bij een inkomen onder of gelijk aan het voor de doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum wordt alleen het standaardmaximum in rekening gebracht. Is het inkomen hoger dan wordt dit standaardmaximum verhoogd met 15% van het meerinkomen. Dit tot het maximum van de kostprijs van een voorziening.

Hoofdstuk 5. Hulp bij het huishouden

Artikel 5.2 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Het aantal geïndiceerde zorguren wordt vermenigvuldigd met onderstaand uurtarief om het bedrag van het persoonsgebonden budget vast te stellen.

De gemeente onderscheidt bij hulp bij het huishouden 3 categorieën. Per categorie wordt het volgende uurtarief voor het persoonsgebonden budget gehanteerd:

-HV1 : € 14,25

-HV2 : € 18,23

-HV2+: € 18,75

Het uurtarief voor het persoonsgebonden budget thuisbegeleiding bedraagt € 50,55. Thuisbegeleiding is zowel mogelijk in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze laatste vorm zal niet snel voorkomen omdat de ontregelde situatie en het gebrek aan zelfredzaamheid overwegende bezwaren opleveren voor deze vorm van verstrekking.

Artikel 5.3 Vaststelling PGB

Na afloop van het kalenderjaar vindt een definitieve vaststelling van het PGB plaats. Besteding van het ontvangen PGB dient verantwoord te zijn. Niet bestede gelden worden teruggevorderd. PGB van het ene jaar kan niet overgeheveld worden naar het andere jaar.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen

Artikel 6.1 Financiële normen woonvoorzieningen

In artikel 6, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het gaat is uitgewerkt in de beleidsregels Wmo.

Artikel 6, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Artikel 6, lid 3 tot en met lid 7 leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, bij het bezoekbaar maken, bij huurderving of bij tijdelijke huisvesting.

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening.

Het PGB bestaat uit:

- Aanschafwaarde van het hulpmiddel. De bedragen op de prijslijst van de hulpmiddelenleverancier zijn bepalend voor de waardebepaling van standaard- Wmo-voorzieningen; het bedrag op de (schijn)offerte wordt gebruikt om te kunnen beoordelen of het bedrag op de offerte voor een voorziening op maat redelijk is.

- een jaarbedrag voor onderhoud en reparatie van een voorziening; Het tarief voor het onderhoud en de reparatie is een percentage van de aanschafwaarde: te weten voor handbewogen rolstoelen 6%, elektrische rolstoelen 4% en scootmobielen 4%. Bij aanschaf van een 2e hands hulpmiddel wordt het jaarbedrag gebaseerd op de oorspronkelijke aanschafwaarde van het hulpmiddel en niet van het aankoopbedrag. Uitbetaling van onderhoud en reparatie: - als er voor het hulpmiddel geen verzekering hoeft te worden afgesloten: bij aanschaf van de voorziening vóór 1 juli het hele jaarbedrag tegelijk met betaling van het aanschafbedrag; bij aanschaf van de voorziening na 1 juli vindt uitbetaling plaats in de maand februari van het jaar volgend op de aanschaf. Vervolgens in de maand februari van elk volgend jaar de kosten voor onderhoud en reparatie voor het komende jaar (4 of 6 % van de aanschafwaarde); dit is een ambtshalve betaling door de administratie; verantwoording over de gemaakte kosten wordt niet gevraagd. - als er wel een cascoverzekering nodig is: ook dan wordt het onderhoud en reparatie betaald zoals hierboven beschreven; de betaling wordt dan klaargezet in de maand februari. Feitelijke betaling vindt pas plaats als de verzekeringspolis is overlegd bij de administratie. De betaling vindt dus tegelijk plaats met de betaling van de verzekering. Verzekering wordt jaarlijks uitbetaald na overlegging van het verzekeringsbewijs in de maand februari (zie hierboven).

- Bedrag: daadwerkelijk te betalen premie voor WA-cascoverzekering bij elektrische vervoersmiddelen. De premie voor een diefstalverzekering wordt niet vergoed. Ook niet de meerkosten van een diefstalverzekering voor aangepaste fietsen.

- Kosten noodzakelijke aanpassingen

Artikel 7.2 Collectief vervoerssysteem

Dit artikel legt vast dat het primaat ligt bij het collectief vervoerssysteem via de Stadregiotaxi.

Als het gelet op de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoefte het collectieve systeem geen compenserende voorziening is voor de betreffende persoon dan wordt gekeken of er andere vervoersmogelijkheden zijn om in het vervoer te voorzien. Dat kan bijvoorbeeld door een tegemoetkoming in de kosten van een (rolstoel)taxi of de gebruikskosten van een eigen auto of vervoer door derden.

Artikel 7.3 Hoogte vervoersvergoedingen

Artikel 7.3 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, de vergoeding van de rolstoeltaxi

Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening en wordt in de beleidsregels verder uitgewerkt.

Artikel 7.4 Autoaanpassing

Dit artikel geeft aan welk bedrag verstrekt wordt voor een medisch noodzakelijke autoaanpassing.

Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Er wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van vergelijkbare rolstoelen.

Er wordt een onderscheid gemaakt worden tussen hulpmiddelen die standaard door verschillende leveranciers worden aangeboden en hulpmiddelen die op maat gemaakt en aangepast moeten worden.

Standaardvoorzieningen: Aan de hand van een programma van eisen dat is opgesteld door de zorgconsulent van Vraagwijzer, medisch adviseur en/of de passingdeskundige van de leverancier wordt de goedkoopst compenserende voorziening vastgesteld.

Voor het PGB wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening de gemeente bij verstrekking in natura zou kosten. De korting die de gemeente van de leverancier ontvangt wordt niet doorberekend in het PGB.

De hulpmiddelenleverancier levert een prijslijst van de aanschafwaarde van een voorziening. Deze prijslijst wordt jaarlijks aangepast/geïndexeerd voor alle voorzieningen uit het kernassortiment.

Voor voorzieningen op maat, die niet standaard door de leverancier geleverd kunnen worden, wordt het PGB-bedrag bepaald aan de hand van een door de aanvrager in te dienen offerte van de aanschafprijs, inclusief de prijs voor individuele aanpassingen, onderhoud, reparatie en verzekering. De zorgconsulent van Vraagwijzer beoordeelt of de offerte redelijk is en vraagt eventueel een “schijnofferte” op bij een leverancier. De offerte dient gebaseerd te zijn op het programma van eisen dat door de gemeente is opgesteld.

In complexe situaties is het uitermate belangrijk dat de klant een adequate voorziening op maat kiest.

Artikel 8.2 Hoogte persoonsgebonden budget sportrolstoelen

De sportrolstoel is een voorziening die niet genoemd wordt in de Wmo. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening en oorspronkelijk opgenomen in de Wvg op verzoek van de Tweede Kamer.

Daarom wordt de wijze van verstrekking, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is in het algemeen niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.