Regeling vervallen per 08-06-2015

Algemene Plaatselijke Verordening 2011 versie 2

Geldend van 09-06-2011 t/m 07-06-2015

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening 2011 versie 2

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 10

Artikel 1.2 Beslissingstermijn 11

Artikel 1.3 Indiening aanvraag 11

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen 11

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 11

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 11

Artikel 1.7 Termijnen 12

Artikel 1.8 Weigeringsgronden 12

Artikel 1.9 Lex silencio positivo wel van toepassing 12

Artikel 1.10 Lex silencio positivo niet van toepassing 12

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden 13

Artikel 2.2 Verblijfsontzeggingsgebied 13

Artikel 2.3 Overlast op schoolpleinen 13

Artikel 2.4 Overlast op kades 14

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2.5 Optochten 14

Artikel 2.6 Kennisgeving betoging op openbare plaatsen 14

Artikel 2.7 Afwijking termijn 14

Artikel 2.8 Te verstrekken gegevens 14

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.9 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of

afbeeldingen 14

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.10 Feest, muziek en wedstrijd e.d. 15

Artikel 2.11 Dienstverlening 15

Artikel 2.12 Straatartiest 15

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.13 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met

de publieke functie ervan 15

Artikel 2.14 Het plaatsen van tijdelijke aankondigingsborden 16

Artikel 2.15 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 16

Artikel 2.16 Maken, veranderen van een uitweg 16

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.17 Veroorzaken van gladheid (gereserveerd) 17

Artikel 2.18 Winkelwagentjes. 17

Artikel 2.19 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 17

Artikel 2.20 Schrikdraad 17

Artikel 2.21 Openen straatkolken ed. 17

Artikel 2.22 Kelderingangen e.d. 17

Artikel 2.23 Rookverbod in bossen en natuurterreinen 18

Artikel 2.24 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (gereserveerd) 18

Artikel 2.25 Vallende voorwerpen (gereserveerd) 18

Artikel 2.26 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 18

Artikel 2.27 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen) 18

Artikel 2.28 Verwijdering e.d. van voorzieningen voor verkeer en verlichting 18

Artikel 2.29 Verbod om de weg te gebruiken als slaapplaats 18

Artikel 2.30 Veiligheid op het ijs 19

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2.31 Begripsbepaling 19

Artikel 2.32 Evenement 20

Artikel 2.33 Ordeverstoring 21

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.34 Begripsomschrijvingen 21

Artikel 2.35 Exploitatievergunning horecabedrijf 21

Artikel 2.36 Overdraagbaarheid exploitatievergunning 22

Artikel 2.37 Sluitingstijd 22

Artikel 2.38 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting 23

Artikel 2.39 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 23

Artikel 2.40 Handel in horecabedrijven 23

Artikel 2.41 Ordeverstoring 23

Artikel 2.42 Het college als bevoegd bestuursorgaan 23

Artikel 2.43 Toegang ambtenaren van politie 23

Artikel 2.44 Zwarte lijst 23

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.45 Begripsbepaling 24

Artikel 2.46 Kennisgeving exploitatie 24

Artikel 2.47 Nachtregister 24

Artikel 2.48 Verschaffing gegevens nachtregister 24

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.49 Speelgelegenheden 24

Artikel 2.50 Speelautomaten 25

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.51 Betreden gesloten woning of lokaal 25

Artikel 2.52 Plakken en kladden 26

Artikel 2.53 Vervoer plakgereedschap e.d. 26

Artikel 2.54 Vervoer inbrekerswerktuigen 26

Artikel 2.55 Betreden van plantsoenen e.d. 26

Artikel 2.56 Rijden over bermen e.d. 27

Artikel 2.57 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 27

Artikel 2.58 Verboden drankgebruik of softdrugs 27

Artikel 2.59 Verboden gedrag bij of in gebouwen 27

Artikel 2.60 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 28

Artikel 2.61 Neerzetten van fietsen e.d. 28

Artikel 2.62 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d. 28

Artikel 2.63 Bespieden van personen 28

Artikel 2.64 Bewakingsapparatuur (gereserveerd) 28

Artikel 2.65 Nodeloos alarmeren (gereserveerd) 29

Artikel 2.66 Alarminstallaties (gereserveerd) 29

Artikel 2.67 Loslopende honden 29

Artikel 2.68 Verontreiniging door honden 29

Artikel 2.68a Verontreiniging door paarden 30

Artikel 2.69 Gevaarlijke honden 30

Artikel 2.70 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 30

Artikel 2.71 Wilde dieren (gereserveerd) 31

Artikel 2.72 Loslopend vee 31

Artikel 2.73 Duiven 31

Artikel 2.74 Bijen 31

Artikel 2.75 Bedelarij 31

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.76 Begripsbepaling 32

Artikel 2.77 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 32

Artikel 2.78 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter van het

Wetboek van Strafrecht 32

Artikel 2.79 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(gereserveerd) 32

Artikel 2.80 Handel in horecabedrijven 32

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2.81 Begripsbepalingen 32

Artikel 2.82 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens

de verkoopdagen 33

Artikel 2.83 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 33

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2.84 Drugshandel op straat 33

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en

cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.85 Bestuurlijke ophouding 33

Artikel 2.86 Veiligheidsrisicogebieden 33

Artikel 2.87 Cameratoezicht op openbare plaatsen 34

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen 35

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan 35

Artikel 3.3 Nadere regels 36

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.4 Seksinrichtingen 36

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder 36

Artikel 3.6 Sluitingstijden 37

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting 37

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 38

Artikel 3.9 Straatprostitutie 38

Artikel 3.10 Sekswinkels 38

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotischpornografische

goederen, afbeeldingen e.d. 38

Afdeling 3 Beslissingstermijn, weigeringsronden

Artikel 3.12 Beslissingstermijn 39

Artikel 3.13 Weigeringsgronden 39

Afdeling 4 Beëindigen exploitatie, wijziging beheer

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie 40

Artikel 3.15 Wijziging beheer 40

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.16 Overgangsbepaling 40

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET

NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK

AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1 Begripsbepalingen 41

Artikel 4.2 Horeca-, sport- en recreatie-inrichting 41

Artikel 4.3 Collectieve festiviteiten 41

Artikel 4.4 Vergunningen bijzondere activiteiten 42

Artikel 4.5 Verboden bijzondere activiteiten 42

Artikel 4.6 Overige geluidhinder 43

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 4.7 Begripsbepalingen 43

Paragraaf 2 Inzameling van afvalstoffen

Artikel 4.8 Aanwijzing inzamelende instanties 44

Artikel 4.9 Afzonderlijke inzameling 44

Artikel 4.10 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden 44

Artikel 4.11 Frequentie van inzamelen bij elk perceel 45

Artikel 4.12 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning 45

Paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.13 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke

afvalstoffen aan anderen 45

Artikel 4.14 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke

afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen 45

Artikel 4.15 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden 45

Artikel 4.16 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via

een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel 46

Artikel 4.17 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via

een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen 46

Artikel 4.18 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via

een brengdepot op lokaal of regionaal niveau 47

Artikel 4.19 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder

inzamelmiddel 47

Artikel 4.20 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden 47

Artikel 4.21 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van

huishoudelijke afvalstoffen 48

Paragraaf 4 Inzameling van andere categorieën afvalstoffen

Artikel 4.22 Inzamelverbod andere categorieën afvalstoffen behoudens

Vergunning 48

Artikel 4.23 Inzameling andere categorieën afvalstoffen door de

inzameldienst 48

Artikel 4.24 Ter inzameling aanbieden van andere categorieën afvalstoffen

aan de inzameldienst 48

Artikel 4.25 Verontreiniging van de weg en van terreinen 48

Artikel 4.26 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg 49

Artikel 4.27 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en

drinkwaren 50

Artikel 4.28 Werwerpen van reclame- of strooibiljeten 50

Artikel 4.29 Straatvegen 50

Artikel 4.30 Natuurlijke behoefte doen 50

Artikel 4.31 Verbod op het doorzoeken van ter inzameling gereedstaande

afvalstoffen 50

Artikel 4.32 Toestand van sloten en andere wateren en niet- openbare riolen en

putten buiten gebouwen 50

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.33 Begripsbepalingen 51

Artikel 4.34 Kapvergunning 51

Artikel 4.35 Vergunning van rechtswege 51

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.36 Opslag van voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 51

Artikel 4.37 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (gereserveerd) 51

Artikel 4.38 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame 51

Artikel 4.39 Vergunningsplicht lichtreclame 52

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.40 Begripsbepaling 52

Artikel 4.41 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 52

Artikel 4.42 Aanwijzing kampeerplaatsen 52

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE

HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen 53

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 53

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen 53

Artikel 5.4 Defecte voertuigen 53

Artikel 5.5 Voertuigwrakken 53

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a. 54

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen 54

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen 54

Artikel 5.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen 54

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(gereserveerd) 54

Artikel 5.11 Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen 55

Artikel 5.12 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 55

Artikel 5.13 Overlast van fiets of bromfiets 55

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5.14 Inzameling van geld of goed 55

Afdeling 3 Venten

Artikel 5.15 Begripsbepalingen 57

Artikel 5.16 Ventverbod 57

Artikel 5.17 Vrijheid van meningsuiting 58

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5.18 Begripsbepaling 58

Artikel 5.19 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden 58

Artikel 5.20 Toestemming rechthebbende 58

Artikel 5.21 Afbakeningsbepalingen 59

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5.22 Begripsbepaling 59

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt 59

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 59

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 60

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats 60

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats 60

Artikel 5.28 Beschadiging van waterstaatswerken 60

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen 60

Artikel 5.30 Veiligheid op het water 60

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen 61

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in

natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen 61

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden 61

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of

anderszins vuur te stoken 62

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Begripsbepaling 63

Artikel 5.36 Verboden plaatsen 63

Artikel 5.37 Hinder of overlast 63

Afdeling 10 Varen op de afgesneden Rijnarm

Artikel 5.38 Begripsbepalingen 63

Artikel 5.39 Vrijheid van het verkeer te water 63

Artikel 5.40 Maximumsnelheid snelle boot, motorisch apparaat 63

Artikel 5.41 Geluidhinder 64

Artikel 5.42 Houden van een wedstrijd of demonstratie 64

Artikel 5.43 Opvolgen bevelen, aanwijzingen 64

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling 65

Artikel 6.2 Toezichthouders 65

Artikel 6.3 Binnentreden woningen 65

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 65

Artikel 6.5 Overgangsbepaling 65

Artikel 6.6 Citeertitel 65

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

A openbare plaats:

een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

B weg:

weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 ;

1.de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open

plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen,

ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

2.de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en

galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven

en niet afsluitbaar zijn;

3.andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen,

portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij

niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn

afgesloten.

C openbaar water:

wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

D bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld

overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

E rechthebbende:

degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

F bouwwerk:

bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening.

G gebouw:

gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

H handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een

commercieel belang te dienen.

I kade:

de los- en laadplaatsen en opslagterreinen langs de havens en aanlegplaatsen

J woonschepen:

11

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

K bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht

Artikel 1:2 Beslistermijn

1.Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of

ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een

vergunning als bedoeld in artikel 2:13, vierde lid, artikel 2:15 en 2:16.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan

drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig

heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2.Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen

kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1.Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden

verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van

het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2.Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan

verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening

anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden

na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk

is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of

ontheffing is vereist;

c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen

niet zijn of worden nagekomen;

d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin

gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een

redelijke termijn;

e.indien de houder dit verzoekt.

12

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing

anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan

worden geweigerd in het belang van::

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Lex silencio positivo wel van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet

tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

· Artikel 2:12: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;

· Artikel 5:23: Vergunning organisatie snuffelmarkt:

Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet

tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

· Artikel: 2:32 Vergunning evenementen;

· Artikel 2:35 Exploitatievergunning horeca;

· Artikel 2:49: Exploitatievergunning speelgelegenheid;

· Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting;

· Artikel 4:12 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen

· Artikel 4:41: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten

kampeerterreinen.

13

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:l Samenscholing en ongeregeldheden

1.Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig

op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2.Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden

ontstaan of dreigen te ontstaan, of hij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende

gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich

bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een

ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen

richting te verwijderen.

3.Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of

vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter

voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en

godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare

manifestaties.

Artikel 2:2 Verblijfsontzeggingsgebied

1.De burgemeester kan degene van wie mag worden aangenomen dat hij hetzij alleen,

hetzij in groepsverband; de openbare orde verstoort dan wel dreigt te verstoren;door

het plegen van strafbare feiten, door baldadig of hinderlijk gedrag of anderszins

personen lastig valt of schade toebrengt, uit het oogpunt van het handhaven van de

openbare orde het bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden van of

uit een door de burgemeester bij bevel gegeven plaats of gebied, gedurende de tijd, bij

het bevel genoemd.

2.Het is verboden zich op een plaats of in een gebied te bevinden in strijd met een

krachtens het eerste lid gegeven bevel;

3.Het in het eerste lid bedoelde bevel geldt niet voor zover de persoon tot wie het bevel

is gericht:

a.op de plaats of in het gebied blijkens opgave in het persoonsregister van de

gemeente woonachtig is;

  • b.

    aannemelijk maakt dat hij op de plaats of in het gebied werkzaam is;

  • c.

    zich in een middel van openbaar vervoer bevindt of

  • d.

    anderszins aannemelijk maakt dat hij een zwaarwegend belang heeft zich op die

plaats of in het gebied op te houden.

Artikel 2:3 Overlast op schoolpleinen

Het is verboden zich op schoolpleinen te bevinden tussen 21.00 uur en 07.00 uur, op 31

december, 1 januari en 30 april, indien daarvan onnodige hinder of overlast voor personen dan

wel beschadigingen van goederen is te duchten.

14

Artikel 2:4 Overlast op kades

Het is verboden zich op kades te bevinden indien daarvan onnodige hinder of overlast voor

personen dan wel beschadigingen van goederen is te duchten.

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:5 Optochten

(gereserveerd)

Artikel 2:6 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1.Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft

daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging

wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van

beëindiging;

  • d.

    de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e.

    voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

  • f.

    maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig

verloop te bevorderen.

3.Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de

kennisgeving is vermeld.

4.Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur,

een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving

gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5.De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde

termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:7 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:6)

Artikel 2:8 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:6)

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:9 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of

afbeeldingen

15

1.Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek

te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen

openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van

gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:10 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:11 Dienstverlening

(gereserveerd)

Artikel 2:12 Straatartiest

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester ten behoeve van publiek als

straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan de

weg door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid,

de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:13 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke

functie ervan

1.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig

de publieke functie daarvan, als:

a.het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de

bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan

wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de

weg;

b.het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet

voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2.Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en

leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

3.Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde

verbod.

16

4.Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid

bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste

lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:31;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de

Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:14 Het plaatsen van (tijdelijke) reclame-, aankondigingsborden en/of

spandoeken.

1.Het is verboden zonder, of in afwijking van een vergunning van het college (tijdelijke)

reclame-, aankondigingsborden en/of spandoeken te plaatsen.

2.Het college kan (beleids)regels opstellen met betrekking tot het aantal, de omvang, de

tijdsduur en de lokaties van tijdelijke reclame-, aankondigingsborden en/of

spandoeken.

Artikel 2:15 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen

van een weg

1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de

verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte

van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze

van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn

verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of

voorbereidingsbesluit;

  • b.

    door het college in de overige gevallen.

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun

publieke taak.

4.Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het

Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de

daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:16 Maken, veranderen van een uitweg

1.Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken of een

verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2.Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een tijdelijke uitweg te

maken of tijdelijk een verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

3.Voor de toepassing van het eerste lid en tweede lid wordt onder weg verstaan hetgeen

artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

17

  • b.

    het veilig gebruik van de weg;

  • c.

    de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • d.

    de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

    • 5.

      Een vergunning als bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd in het belang van

het bepaalde in het vierde lid onder b en d.

  • 6.

    Het bevoegd gezag stelt voorschriften aan de gewenste uitweg.

  • 7.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer

Rijkswaterstaatwerken, de provinciale Wegenverordening of de Waterschapskeur van

toepassing is.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:17 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Winkelwagentjes

1.De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten

behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van

de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat

bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes

terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:19 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze

dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder

of gevaar oplevert.

Artikel 2:20 Schrikdraad

1.Het is verboden binnen een afstand van 1.00m uit de uiterste rand van de weg

schrikdraad te plaatsen of te hebben.

2.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de

Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2:21 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of

een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te

maken of af te dekken.

Artikel 2:22 Kelderingangen e.d.

1.Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen

van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers

opleveren.

18

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van

Strafrecht.

Artikel 2:23 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1.Het is verboden te roken in bossen, of binnen een afstand van dertig meter daarvan

gedurende een door het college aangewezen periode.

2.Het is verboden in bossen, of binnen een afstand van honderd meter daarvan,

voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten

vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3.Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin

geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het

Wetboek van Strafrecht.

4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt

in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:24 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:25 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:26 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat

bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de

openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2.Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet

Privaatrecht.

Artikel 2:27 Objecten onder hoogspanningslijn

(vervallen)

Artikel 2:28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere

voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te

verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te

belemmeren.

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van

toepassing is.

Artikel: 2:29 Verbod om weg te gebruiken als slaapplaats

1.Het is verboden om de weg als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan de weg

een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen, tent,

19

aanhangwagen of auto als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel

gelegenheid daartoe te bieden.

2.Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid genoemde verbod

ontheffing verlenen en daarin in het belang van de openbare orde, veiligheid en

zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en

beperking van hinder en overlast, het ten aanzien van de woon- en werkomgeving,

verontreiniging, voorkoming van besmettelijke ziekten en brandgevaar.

3.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet op de Openluchtrecreatie

van toepassing is noch op de door burgemeester en wethouders speciaal daartoe

aangewezen plaatsen.

Artikel 2:30 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te

versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar

te brengen;

b.bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder

a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige

andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:31 Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke

verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a.activiteiten die binnen de reguliere bestemming vallen met betrekking tot

sportaccomodaties, verenigingsgebouwen, dorpshuizen, onderwijsinstellingen, het

gemeentehuis en de gemeentewerf,

  • b.

    bioscoopvoorstellingen;

  • c.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en

artikel 5:22 van deze verordening;

  • d.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen ;

  • e.

    het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot

dansen;

f.betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare

manifestaties;

  • g.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2:12 en 2:49 van deze verordening.

    • 2.

      Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie;

  • c.

    een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:6 van deze

verordening, op de weg;

20

  • b.

    een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • c.

    een klein evenement.

    • 3.

      Onder een klein evenment wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbeque op een dag.

Artikel 2:32 Evenement

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te

organiseren.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      in het belang van de zedelijkheid of gezondheid of milieu;

    • e.

      indien niet wordt voldaan aan de in de nota evenementenbeleid Wijk bij Duurstede

2008 - zoals vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders d.d. 29

januari 2008 - geformuleerde toetsingscriteria voor evenementen.

3.Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg,

voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van

de Wegenverkeerswet 1994 .

4.Geen vergunning is vereist voor een straatfeest of barbecue, hiertoe is een melding

voldoende, indien:

  • a.

    het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 50 personen;

  • b.

    het evenement tussen 09.00 en 24.00 uur plaats vindt;

  • c.

    geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24.00 uur;

  • d.

    het evenement geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

  • e.

    slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan

10 m2 per object;

  • f.

    er een organisator is;

  • g.

    de organisator binnen10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan

melding heeft gedaan aan de burgemeester.

h.De aanvrager informeert de omwonenden schriftelijk één week van te voren

over het straatfeest of buurtbarbeque.

i.De aanvrager zorgt ervoor dat brandkranen- en putten vrij van obstakels zijn,

zodat deze doorlopend bereikbaar blijven.

j.Het drinken van zwak-alcoholische dranken tijdens het straatfeest mag, maar

overmatig alcohol gebruik wordt niet getolereerd. Worden er zwakalcoholische

dranken versterkt tegen betaling, dan heeft de aanvrager een

ontheffing nodig van de burgemeester op grond van artikel 35 van de Dranken

Horecawet.

k.Na afloop van het straatfeest ruimt de aanvrager alles direct op en zorgt ervoor

dat de straat en de omgeving schoon geveegd zijn. Zwerfvuil mag na afloop

niet aanwezig zijn. Bij nalatigheid hierin zal de gemeente dit op de kosten van

de aanvrager (laten) doen.

  • l.

    Alleen open tenten van een deugdelijke constructie zijn toegestaan.

  • m.

    Elektriciteitskabels moet veilig (afplakken/afdekken) worden aangelegd.

21

n.Wordt er een straatbarbecue gehouden, dan voldoet de aanvrager aan het

volgende:

a.Bij het gebruik van een gasbarbecue mag de oranje slang niet ouder

zijn dan twee jaar en het drukventiel niet ouder dan vijf jaar.

b.De aanvrager zorgt voor een goedgekeurde brandblusser, type ABC

met een minimale inhoud van 6kg op een duidelijke zichtbare plaats.

c.De aanvrager zorgt voor twee emmers koud water in de buurt van de

barbecue(s).

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:34 Begripsomschrijvingen

1.Onder openbare inrichting wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek

toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij

bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren

of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een

horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café,

cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

2.Onder openbare inrichting als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit

bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

3.Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de

inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden

en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor

directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

4.Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting

exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:46

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en

aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

b.de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het

Wetboek van Strafrecht;

c.de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen

noodzakelijk is;

d.Een nachtvergunning is een vergunning, waarbij aan de houder van een

horecabedrijf wordt toegestaan om op zaterdagen, zondagen en collectieve dagen

tussen 01.30 en 04.00 uur in een horecabedrijf publiek te laten verblijven.

Artikel 2:35 Exploitatie openbare inrichting

1.Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de

burgemeester.

22

2.De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de

openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

3.In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of

gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de

woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op

ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

4.Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de

burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het

horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de

spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te

staan door de exploitatie.

5.Het eerste lid geldt niet voor een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in

artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de

winkelactiviteit en voldoet aan de voorschriften van het rechtsgeldende

bestemmingsplan. Voor zowel de winkel als de openbare inrichting gelden de

sluitingstijden uit de Winkeltijdenwet.

6.De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor

hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig

andere wijze overdraagt.

  • 7.

    Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.

      een horecabedrijf in musea.

  • 8.

    De burgemeester kan nadere regels opstellen waarin categorieën van horeca bedrijven

worden genoemd en het aantal te verlenen vergunningen per catergorie worden

vastgesteld.

Artikel 2:36 Overdraagbaarheid exploitatievergunning

  • 1.

    Een exploitatie vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2.

    Wanneer een horecabedrijf wordt beindigd of wanneer overdracht van het

horecabedrijf plaatsvindt aan een rechtsopvolger, dan is de (vergunning)houder

verplicht hiervan direct schriftelijk melding te doen aan de burgemeester.

3.De rechtsopvolger moet direct een nieuwe exploitatievergunning aanvragen.

Artikel 2:37 Sluitingstijd

1.Het is de exploitant verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te

hebben, of bezoekers in de openabare inrichting te laten verblijven: op maandag tot en

met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 01.30 uur

en 05.00 uur.

2.De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere

sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe

behorend terras.

3.Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

4.De burgemeester kan de exploitant van een openbare inrichting die in het bezit is van

een drank- en horecavergunning als bedoeld in artikel 3 van de drank en Horecawet,

23

voor zaterdagen, zondagen en collectieve dagen een nachtvergunning verlenen, dat

aan de houder van de openbare inrichting toestaat om in zijn openbare inrichting

publiek te laten verblijven tussen 01.30 uur en 04.00 uur met dien verstande dat

bezoekers die voor 01.30 aanwezig zijn aldaar tot 04.00 uur mogen verblijven.

Artikel 2:38 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of

gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer

horecabedrijven tijdelijk andere geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting

bevelen.

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:39 Aanwezigheid in een gesloten openbare inrichting

Het is bezoekers verboden zich in een openbare inrichting te bevinden gedurende de tijd dat

het bedrijf krachtens artikel 2:37 of ingevolge een op grond van artikel 2:35 genomen besluit

gesloten dient te zijn.

Artikel 2:40 Handel binnen openbare inrichtingen

1.In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van

de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het

Wetboek van Strafrecht.

2.De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor

hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig

andere wijze overdraagt.

Artikel 2:41 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:42 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijhorend erf is

in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd

bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:35 tot en met 2:38.

Artikel 2:43 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een openbare inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van de

politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf;

  • a.

    gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren

van de politie hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig

zijn.

Artikel 2:44 Zwarte lijst

1.Het is de houder van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:34 verboden in

dat openbare inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende

24

personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende

drank plegen te maken en van wie de namen als zodanig door de burgemeester

schriftelijk aan de houder zijn opgegeven.

2.De houder van een openbare inrichting is verplicht, indien een persoon als bedoeld in

het eerste lid die zich in zijn openbare inrichting bevindt, in gebreke blijft deze te

verlaten, hiervan terstond kennis te geven aan de politie.

3.Het is verboden inzage te verlenen in de opgave, bedoeld in het eerste lid of

daaromtrent mededelingen te doen aan anderen dan ambtenaren van de politie.

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN

NACHTVERBLIJF

Artikel 2:45 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de

uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of

gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:46 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding

van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te

geven aan de burgemeester.

Artikel 2:47 Nachtregister

1.De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een

register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is

ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

2.De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in

het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen

ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2:48 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of

feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats,

geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te

verstrekken.

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:49 Speelgelegenheden

1.Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke

gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de

mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld

inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

25

2.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te

exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a.speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van

de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

b.speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel

bevoegd is vergunning te verlenen;

c.speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel

als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op

speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen , of de

handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te

verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in

de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze

nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

b.indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend

bestemmingsplan.

Artikel 2:50 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de

Wet;

e.laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de

Wet.

2.In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal

twee kansspelautomaten.

3.In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande

dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:51 Betreden gesloten woning of lokaal

1.Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van

de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij

die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2.Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van

de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij

die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij

dat lokaal behorend erf te betreden.

3.Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het

lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

26

4.De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod

ontheffing te verlenen.

Artikel 2:52 Plakken en kladden

1.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf

die plaats zichtbaar is te bekrassen, te beplakken of te bekladden.

2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een

openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar

is:

a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te

doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b.met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken

aan te brengen of te doen aanbrengen.

3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt

krachtens wettelijk voorschrift.

4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen

en bekendmakingen.

5.Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het

aanbrengen van handelsreclame.

6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de

meningsuitingen en bekendmakingen.

7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die

aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

8.Het is verboden om glasbakken, kledingboxen en papiercontainers te bekrassen en of

te bekladden.

Artikel 2:53 Vervoer plakgereedschap e.d.

1.Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig

aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

2.Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen

niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:52.

Artikel 2:54 Vervoer inbrekerswerktuigen

1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te

hebben.

2.Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of

middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde

handelingen.

Artikel 2:55 Betreden van plantsoenen e.d.

1.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het

college zich te bevinden in of op bij, en/of het in gebruik nemen van (de in) de

gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of

grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

27

2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:56 Rijden over bermen e.d.

1.Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over

de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden

redelijkerwijs wordt vereist.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:57 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument,

overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of

andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b.zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of

bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt

veroorzaakt;

c.voor onbevoegden zich tussen 23.00 uur en 7.00 uur te bevinden op de speel- en

sportvoorziening langs de Karolingersweg nabij winkelcentrum De Heul en op het

Stijgbeugelterrein tussen de Hordenweg en de Overloop, dit in het kader van

overlastbestrijding.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de

Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:58 Verboden drankgebruik of softdrugs

1.Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college

aangewezen gebied, drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke

met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de

Drank- en Horecawet;

b.de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een

ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

3.Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een

voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in lijst II, onderdeel b,

behorende bij de Opiumwet, te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen

daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen

voorhanden te hebben.

Artikel 2:59 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een

gebouw te zitten of te liggen.

28

2.Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,

appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor

publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor

gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:60 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

1.Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van

Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk

gebouw en/of ruimte, zoals een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel,

wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een

andere soortgelijke, op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich zonder redelijk doel

op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden, op enigerlei wijze de orde te

verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te

nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag

aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2.Het is verboden om in het geval van wanordelijkheden of indien er ernstig gevaar voor

het ontstaan daarvan dreigt, op de in het eerste lid genoemde plaatsen een voorwerp of

stof, kennelijk meegebracht om die orde te verstoren, bij zich te hebben.

3.Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten,

wanneer deze door of vanwege de Politie of de Gemeente in het belang van de

openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4.Het is verboden een voorwerp dat ter afzetting of afsluiting van een gedeelte van de

weg of vanwege het bevoegde gezag is aangebracht, te verplaatsen, te verwijderen of

omver te halen.

Artikel 2:61 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan

tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van

een portiek indien:

a.dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat

gebouw of dat portiek;

b.daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:62 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich

met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen

terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die

publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:63 Bespieden van personen

1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw,

woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan

wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te

bespieden.

29

2.Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een

zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:64 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:65 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:66 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:67 Loslopende honden

1.Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden die hond te laten

verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte

kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een ander door het college

aangewezen plaats;

c.op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk

dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod genoemd in het eerste lid geldt niet voor de volgende gebieden:

    • a.

      Dorestadplantsoen

    • b.

      De wandelstrook langs de Geerweg

    • c.

      De buitenrand van De Horden langs de Romeinenbaan

    • d.

      De rand van het Manifestatieterrein

    • e.

      Het Kromme Rijn Park bij de Noorderwaard

    • f.

      De wandelstrook langs de dijk bij het Kasteelbos

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid gelden niet voorzover de eigenaar, houder of

verzorger van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat

begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar

gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:68 Verontreiniging door honden

1.De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht om de uitwerpselen van de

hond in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom op te ruimen en deze te

deponeren in daartoe bestemde afvalbakken.

2.Het is verboden om zich binnen de bebouwde kom van de gemeente met een hond te

begeven zonder dat men aantoonbaar de beschikking heeft over adequaat materiaal om

hondenpoep op te ruimen; onder adequaat materiaal wordt verstaan dat minimaal

sprake is van een opruimzakje of schepje.

3.De eigenaar, houder of verzorger van een hond die zich met de hond op of aan de weg

bevindt, is verplicht de schep, het zakje of een ander doeltreffend hulpmiddel op

verzoek te laten zien aan de toezichthoudend ambtenaar.

30

4.De opruimplicht zoals bedoeld in lid 1, 2, en 3 van dit artikel is niet van toepassing

ingeval sprake is van personen die aantoonbaar een fysieke beperking hebbben, zoals

blinden en slechtzienden, rolstoelgebruikers en personen die zich moeten

voortbewegen met een rollator.

5.De opruimplicht zoals bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel is onverkort van toepassing

op de plaatsen die door het college zijn aangewezen zoals bedoeld in art. 2:67 lid 2.

Artikel 2:68a Verontreiniging door paarden

1.De eigenaar, houder of verzorger van een paard is verplicht om de uitwerpselen van

het paard in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom op te ruimen.

2.Het is verboden om zich binnen de bebouwde kom van de gemeente met een paard te

begeven zonder dat men aantoonbaar de beschikking heeft over adequaat materiaal om

paardenpoep op te ruimen; onder adequaat materiaal wordt verstaan dat minimaal

sprake is van een opruimzak(je) of schep(je).

3.De eigenaar, houder of verzorger van een paard die zich met een paard op of aan de

weg bevindt, is verplicht de schep, het zakje of een ander doeltreffend hulpmiddel op

verzoek te laten zien aan de toezichthoudend ambtenaar.

Artikel 2:69 Gevaarlijke honden

1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te

laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

a.anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft

bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in

verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

b.anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de

eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk

acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond

noodzakelijk vindt.

2.In afwijking van artikel 2:67, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste

lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, nietverwijderbaar

identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van

beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is

aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die

zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten

ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe

delen binnen de korf aanwezig zijn;

b.kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van

hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:70 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1.Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen

aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de

openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

31

  • a.

    aanwezig te hebben, of

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels,

of

  • c.

    aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

    • 2.

      Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide

dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming

van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter

aantal dan door het college is aangegeven.

3.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een

krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van

het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:71 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:72 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat

niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen

dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:73 Duiven

1.De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen

uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat

ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

Artikel 2:74 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar

overdag mensen verblijven;

  • b.

    binnen een afstand van dertig meter van de weg.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste

zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter

hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te

voorkomen.

3.Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de

bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4.Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het

daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

5.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:75 Bedelarij

32

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het

publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN

GOEDEREN

Artikel 2:76 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de

algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van

Strafrecht.

Artikel 2:77 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde

goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een

door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij

onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is -

soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    • 2.

      De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:78 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn

woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

  • 3.

    als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig

is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de

aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d.een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te

houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:79 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:80 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:40).

33

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:81 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop

het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en

professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:82 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de

verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter

beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder

een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:83 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1.Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het

belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2.Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat

gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3.De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin

geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het

Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:84 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten

of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te

bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als

bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen

betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te

bemiddelen.

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN

EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:85 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het

tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem

aangewezen plaats indien deze personen het samenscholingsverbod, evenementen, verboden

drankgebruik en hinderlijk gedrag op openbare plaatsen van de huidige Algemene Plaatselijke

Verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:86 Veiligheidsrisicogebieden

34

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de

openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan

daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande

gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:87 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1.De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot

plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op

een openbare plaats.

2.De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten

aanzien van andere openbare plaatsen (door de gemeenteraad aan te wijzen).

35

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE

E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen

met een ander tegen vergoeding;

c.seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig

of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of

vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting

worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een

parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotischemassagesalon,

al dan niet in combinatie met elkaar;

d.escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die

bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een

andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e.sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk

goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of

verhuurd;

f.exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die

een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot

vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke

persoon of personen;

g.beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding

uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze

verordening;

6.andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende

redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het

betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in

artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

36

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van

de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN

DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

1.Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder

vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een

psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het

Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b.binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke

vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de

Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een

misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis

ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c.binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk

veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een

andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van

Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

-bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet , de Opiumwet , de

Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

-de artikelen 137c tot en met 137g , 140 , 240b , 242 tot en met 249 , 252 , 250a

(oud), 273a , 300 tot en met 303 , 416 , 417 , 417bis , 426 , 429quater en 453 van

het Wetboek van Strafrecht;

-de artikelen 8 en 162, derde lid , alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto

artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    de artikelen 1, onder a, b en d , 13 , 14 , 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • -

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • -

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • 3.

      Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

37

a.vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a

van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene

wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

    • 4.

      De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.

    bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing

op de aanvraag van de vergunning;

b.bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de

intrekking van deze vergunning.

5.De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of

beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een

maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning

bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake

geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin

bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a.

    op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 05.00 uur;

  • b.

    op zaterdag en zondag tussen 02.30 uur en 05.00 uur.

    • 2.

      Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel

1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3.Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende

de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens

artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4.Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin

geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde

voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1.Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van

strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a.tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende

sluitingsuren vaststellen;

b.van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of

algehele sluiting bevelen.

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt

het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend

overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

38

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de

ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de

seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in

de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke

vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede

Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en

munitie; en

b.geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens

de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

1.Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze,

passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a.

    op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

  • b.

    gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

    • 2.

      Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door

politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde

richting te verwijderen.

3.Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door

politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden

bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde

richting te verwijderen.

4.De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde

belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het

derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een

openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld

in het eerste lid.

5.De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband

met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

6.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd

verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te

exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en

leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

goederen, afbeeldingen en dergelijke

1.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,

opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen

39

van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te

brengen:

a.indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat

de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of

de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b.anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van

de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen,

aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of

geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten

en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3. BESLISSINGSTERMIJN, WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

1.Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld

in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag

ontvangen is.

2.Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is

met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of

leefmilieuverordening;

c.er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen

werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van

Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de

Vreemdelingenwet bepaalde.

2.In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan

wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd

in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • d.

    de veiligheid van personen of goederen;

  • e.

    de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • f.

    de gezondheid of zedelijkheid;

  • g.

    de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

40

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

1.De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde

exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft

beëindigd.

2.Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant

daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1.Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting

of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een

week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd

bestuursorgaan.

2.Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd

bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning

overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13,

eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3.In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden

uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld

in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

1.Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in

artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 6 weken na het in werking treden daarvan;

  • b.

    na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn

een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend,

totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

2.Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met

het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant

aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

41

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON

EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a.het Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Stb 2007,

415)

  • b.

    inrichting: een inrichting type A of type B zoals bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of

anderszins een inrichting drijft;

d.collectieve festiviteit: door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen

activiteit.

e.bijzondere activiteit: specifiek aan één inrichting gebonden activiteit met een

incidenteel karakter, die plaats vindt binnen de inrichting.

Artikel 4:2 Horeca-, sport en recreatie-inrichting

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘Horeca-, sport en recreatie-inrichting’: een inrichting

type A of type B zoals bedoeld in het Besluit waarbij:

1.uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van:

a een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis,

clubhuis of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt

verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden

bereid of verstrekt, of

  • b.

    een gelegenheid tot zwemmen of baden;

    • 2.

      uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een of meer voorzieningen of installaties

voor:

a het in een besloten ruimte dansen of geven van dansonderricht;

b het in een besloten ruimte onderrichten van muziek of toneel, of oefenen of

houden van muziek-, toneel- of daarmee verwante uitvoeringen;

c het in een besloten ruimte vertonen van films, houden van presentaties,

vergaderingen of congressen, of tentoonstellen van gebruiksvoorwerpen of

voortbrengsels van kunst, cultuur of wetenschap;

d het in de open lucht of in een besloten ruimte beoefenen van sport in

wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve

doeleinden, of

e het in de open lucht vertonen van films, houden van muziek-, toneel- of daarmee

verwante uitvoeringen, of houden van tentoonstellen van gebruiksvoorwerpen of

voortbrengsels van kunst, cultuur of wetenschap;

Artikel 4:3 Collectieve festiviteiten

1.De waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor

op ten hoogste zes door de burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen

42

collectieve festiviteiten in de daarbij aangewezen gebieden gedurende de aangewezen

dagen of dagdelen.

2.Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing ten minste vier weken voor het

begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

3.Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in bijzondere omstandigheden een activiteit

buiten de in het eerste lid bedoelde aanwijzing om aan te wijzen als collectieve

festiviteit.

4.Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen voor het maximale

geluidsniveau als gevolg van de inrichting en voor maatregelen om het geluidsniveau

te beperken tijdens een collectieve festiviteit.

5.Bij de aanwijzing van collectieve festiviteiten kunnen burgemeester en wethouders

bepalen dat collectieve festiviteiten slechts gelden voor horeca-, sport- en recreatieinrichtingen.

Artikel 4:4 Vergunning bijzondere activiteiten

1.Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een inrichting vergunning

verlenen voor maximaal vier bijzondere activiteiten per kalenderjaar waarbij de

waarden die zijn genoemd in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet

gelden.

2.De houder van de inrichting dient ten minste acht weken voor de aanvang van de

activiteit een schriftelijke aanvraag voor een vergunning in bij burgemeester en

wethouders.

3.Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen voor de volgende

onderwerpen:

a het aantal bijzondere activiteiten waarvoor vergunning kan worden verleend. In

deze nadere regels mag het in het eerste lid genoemde aantal niet wordt

overschreden.

b de dagen waarop en tijden waarbinnen een vergunning voor een bijzondere

activiteit kan worden verleend;

c de maximale tijdsduur waarvoor een vergunning voor een bijzondere activiteit kan

worden verleend;

d voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor een bijzondere activiteit.

Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op het maximale geluidsniveau als

gevolg van de inrichting en maatregelen om het geluidsniveau te beperken;

4.In de in het vorige lid bedoelde nadere regels kan onderscheid gemaakt worden tussen:

a verschillende gebiedsdelen en locaties in de gemeente;

b activiteiten die plaatsvinden binnen een gesloten gebouw met gesloten ramen en

deuren en activiteiten die niet plaatsvinden binnen een gesloten gebouw met

gesloten ramen en deuren.

c activiteiten met en zonder levende muziek;

d horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen en overige inrichtingen.

Artikel 4:5 Verboden bijzondere activiteiten

Het is verboden een bijzondere activiteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of

daaraan deel te nemen, indien de burgemeester het organiseren van een bijzondere activiteit

43

verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de

inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit

toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op

een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving

geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door artikel 2.4.16, de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit of de

Provinciale milieuverordening.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 4:7 Begripsbepalingen
  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      'Wet': Wet milieubeheer;

    • b.

      'straatafval': huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht,

zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde klein chemisch

afval (kca), ontstaan buiten een perceel;

c.'inzamelen': de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen

die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden;

d.'ter inzameling aanbieden': de wijzen van overdragen van afvalstoffen aan een

inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in

daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste

inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe ter beschikking gestelde

plaats.

e.'inzamelmiddel': een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp-en/of

bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kcabox;

f.'inzamelvoorziening': een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e)

bewaarmiddel of -plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer,

brengdepot;

g.'gebruiker van een perceel': degene die in de gemeente feitelijk gebruikmaakt

van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet

milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke

afvalstoffen geldt;

h.'wegen': alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met

inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen

behorende paden en bermen of zijkanten;

44

i.'motorrijtuigen': alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te

worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of

aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met

stroomtoevoer van elders.

2.Burgemeester en wethouders kunnen een omschrijving vaststellen van de categorieën

huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 4:9

Paragraaf 2 Inzameling van afvalstoffen

Artikel 4:8 Aanwijzing inzamelende instanties

1.Als inzameldienst belast met het ter uitvoering van de wet, de provinciale

milieuverordening en deze afdeling inzamelen van afvalstoffen wordt aangewezen:

  • -

    een door burgemeester en wethouders te contracteren bedrijf.

    • 2.

      Naast de in het eerste lid genoemde inzameldienst kunnen burgemeester en

wethouders personen of instanties aanwijzen die zijn belast met het ter uitvoering van

de wet, de provinciale milieuverordening en deze afdeling afzonderlijk inzamelen van

categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4:9 Afzonderlijke inzameling

Door de inzameldienst of de krachtens artikel 4:8, tweede lid aangewezen personen of

instanties worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk

ingezameld:

  • a.

    huishoudelijk restafval;

  • b.

    grof huishoudelijk restafval.

  • c.

    groente- , fruit- en tuinafval;

  • d.

    oud papier en karton;

  • e.

    kunststof verpakkingen;

  • f.

    vlakglas en verpakkingsglas;

  • g.

    klein gevaarlijk afval;

  • h.

    wit- en bruingoed;

  • i.

    oud ijzer;

  • j.

    schoeisel, kleding en textiel;

  • k.

    asbest;

  • l.

    grof tuinafval.

Artikel 4:10 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden

1.Het is verboden om de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders dan

afzonderlijk ter inzameling aan te bieden:

  • a.

    oud papier en karton;

  • b.

    kunststof verpakkingen;

  • c.

    vlakglas en verpakkingsglas;

  • d.

    klein gevaarlijk afval;

  • e.

    wit- en bruingoed;

  • f.

    schoeisel, kleding en textiel;

  • g.

    asbest.

45

2.Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzen aan welke personen of instanties de in

het eerste lid aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen moeten worden

aangeboden.

3.Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden

aan anderen dan de krachtens het tweede lid aangewezen personen of instanties.

Artikel 4:11 Frequentie van inzamelen bij elk perceel

1.Huishoudelijk restafval wordt ten minste eenmaal per 2 weken bij elk perceel

ingezameld.

2.Groente-, fruit- en tuinafval wordt ten minste eenmaal per 2 weken afzonderlijk bij elk

perceel ingezameld.

3.Burgemeester en wethouders kunnen de frequentie van inzameling vaststellen van de

overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen

van de gemeente bij elk perceel worden ingezameld.

Artikel 4:12 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning

1.Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders huishoudelijke

afvalstoffen in te zamelen.

2.De vergunning kan worden geweigerd in het belang van een doelmatige verwijdering

van huishoudelijke afvalstoffen.

3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de inzameldienst of de krachtens

artikel 4:8 tweede lid aangewezen personen of instanties.

Paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4:13 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

aan anderen

1.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander

dan de inzameldienst, de krachtens artikel 4:8 tweede lid aangewezen personen of

instanties en degenen aan wie krachtens artikel 4:12 een vergunning is verleend.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien huishoudelijke afvalstoffen ter

inzameling worden aangeboden aan personen of instanties die bij of krachtens de wet

een inzamelplicht hebben gekregen.

Artikel 4:14Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

door anderen dan de gebruikers van percelen

1.Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen

ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of de krachtens artikel 4:8 tweede

lid aangewezen personen of instanties.

2.Burgemeester en wethouders kunnen besluiten dat het aan anderen dan gebruikers van

percelen verboden is om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan

de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 4:12

Artikel 4:15 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden

46

1.Het is verboden om de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders dan

afzonderlijk ter inzameling aan te bieden:

a klein chemisch afval;

b glas;

c oud papier en karton;

d textiel;

e wit- en bruingoed.

2.Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzen aan welke personen of instanties de in

het eerste lid aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen moeten worden

aangeboden.

3.Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden

aan anderen dan de krachtens het tweede lid aangewezen personen of instanties.

Artikel 4:16 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een

inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel

1.Indien voor de gebruiker van een perceel voor een bepaalde categorie huishoudelijke

afvalstoffen krachtens artikel 4:10 tweede lid, een inzamelmiddel is aangewezen, is

het voor die gebruiker verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan

via het daartoe aangewezen inzamelmiddel.

2.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel

voor de gebruiker van een perceel aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit

inzamelmiddel krachtens artikel 4:10, tweede lid, is bestemd.

3.Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de plaatsen en wijzen

waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel ter inzameling moeten

worden aangeboden.

4.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere plaatsen en wijzen ter

inzameling aan te bieden dan volgens dit artikel is bepaald.

5.Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen met betrekking tot het maximale

gewicht van de afvalstoffen per inzamelmiddel en het maximale aantal

inzamelmiddelen dat per keer kan worden aangeboden.

6.Indien van gemeentewege een inzamelmiddel aan de gebruiker van een perceel is

verstrekt, kunnen burgemeester en wethouders regels stellen omtrent het gebruik en

het reinigen daarvan.

7.Indien het inzamelmiddel niet van gemeentewege is verstrekt, kunnen burgemeester en

wethouders eisen stellen aan het te gebruiken inzamelmiddel.

8.Het is aan anderen dan de gebruiker van een perceel aan wie krachtens artikel 4:10,

tweede lid, een inzamelmiddel is toegewezen, verboden hun afvalstoffen ter

inzameling aan te bieden via dit inzamelmiddel.

Artikel 4:17 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een

inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen

1.Indien voor de gebruiker van een perceel voor een bepaalde categorie huishoudelijke

afvalstoffen krachtens artikel 4:10, tweede lid, mede ten behoeve van zijn perceel een

inzamelvoorziening is aangewezen, is het voor de gebruiker verboden de betreffende

afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.

47

2.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een

inzamelvoorziening voor een aantal percelen aan te bieden, dan de categorie waarvoor

deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4:10, tweede lid, is bestemd.

3.Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen ten aanzien van de wijzen waarop

huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep

percelen moet worden aangeboden.

4.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen aan te bieden via een

inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is

bepaald.

5.Het is voor anderen dan de gebruikers van percelen voor wie krachtens artikel 4:10,

tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden huishoudelijke

afvalstoffen aan te bieden via deze inzamelvoorziening.

Artikel 4:18 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een

brengdepot op lokaal of regionaal niveau

1.Het verbod in artikel 4:16, vierde lid en artikel 4:17, vierde lid, geldt niet voor het

aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal

niveau conform krachtens dit artikel is bepaald.

2.Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op

lokaal of regionaal niveau aan te bieden dan de categorie(ën) waarvoor het brengdepot

krachtens artikel 4:10 is bestemd.

3.Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de wijzen waarop

huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden bij het

brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

4.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen via een brengdepot op

lokaal of regionaal niveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het derde lid is

bepaald.

5.Burgemeester en wethouders kunnen een door de aanbieder van huishoudelijke

afvalstoffen te betalen vergoeding vaststellen bij het door hem aanbieden van

huishoudelijke afvalstoffen bij het brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

6.Burgemeester en wethouders kunnen vaststellen op welke categorieën van

huishoudelijke afvalstoffen de in lid 5 genoemde vergoeding van toepassing is.

Artikel 4:19 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder

inzamelmiddel

1.Burgemeester en wethouders kunnen categorieën huishoudelijke afvalstoffen

aanwijzen die zonder inzamelmiddel als bedoeld in artikel 4:10 van deze verordening

ter inzameling moeten worden aangeboden.

2.Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de wijzen waarop de

krachtens het eerste lid aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter

inzameling moeten worden aangeboden.

3.Het is verboden de in het eerste lid bedoelde huishoudelijke afvalstoffen op andere

wijzen ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.

Artikel 4:20 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden

48

1.Burgemeester en wethouders stellen de dagen en tijden vast waarop huishoudelijke

afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

2.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling

aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

Artikel 4:21 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke

afvalstoffen

In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kunnen burgemeester en wethouders

regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke

afvalstoffen aan de inzameldienst of krachtens artikel 4:8, tweede lid aangewezen personen

of instanties.

Paragraaf 4 Inzameling van andere categorieën van afvalstoffen

Artikel 4:22 Inzamelverbod andere categorieën afvalstoffen behoudens vergunning

1.Burgemeester en wethouders kunnen andere categorieën van afvalstoffen dan

huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen waarvoor geldt dat het verboden is ze in te

zamelen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.

2.Burgemeester en wethouders kunnen aan de in het eerste lid bedoelde vergunning

voorschriften verbinden met het oog op de doelmatige verwijdering van afvalstoffen.

3.De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de doelmatige verwijdering

van afvalstoffen.

Artikel 4:23 Inzameling andere categorieën afvalstoffen door de inzameldienst

Burgemeester en wethouders kunnen andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke

afvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.

Artikel 4:24 Ter inzameling aanbieden van andere categorieën afvalstoffen aan de

inzameldienst

1.Het is verboden andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen

aan te bieden aan de inzameldienst.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor die categorieën afvalstoffen die

zijn aangewezen krachtens artikel 4:23, voorzover degene die gebruikmaakt van de

inzameling door de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht op

grond van de gemeentelijke belastingverordening).

3.Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en

plaatsen waarop de in artikel 4:23 bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst ter

inzameling kunnen worden aangeboden.

4.Het is verboden afvalstoffen die zijn aangewezen krachtens artikel 4:23 ter inzameling

aan te bieden in strijd met hetgeen krachtens dit artikel is bepaald.

5.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, de Destructiewet

of de provinciale milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4:25 Verontreiniging van de weg en van terreinen

1.Het is verboden:

49

a.straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de

van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of

soortgelijke voorwerpen.

b. om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege

of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke

voorwerpen.

  • 2.

    Het is verboden:

    • a.

      afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan

geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg,

dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu,

op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te

storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

b.andere afvalstoffen dan straatafval, als bedoeld in artikel 4:7, eerste lid onder b,

achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

3.Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het

ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, de

krachtens artikel 4:8, tweede lid aangewezen personen of instanties of houders van een

vergunning als bedoeld in artikel 4;12.

4.Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod

ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter

bescherming van het milieu.

5.Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het

thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval.

6.Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de

stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als

onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen

dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

7.Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

a de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de

Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, of de Wet bodembescherming

voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

b de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken;

c het provinciaal wegenregelement of de provinciale

bodembeschermingsverordening of de provinciale milieuverordening van

toepassing is.

Artikel 4:26 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

1.Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij

andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde

werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever

verplicht:

a.indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor

beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de

verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

b.indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor

beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de

50

werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na

beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

2.Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover de Wet beheer

Rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 4:27 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

1.De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen

waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden

genuttigd, is verplicht:

a.een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk

zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten,

verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

b.zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een

zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die

mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

2.De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te

zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval

terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de

naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg

achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting

afkomstig, worden verwijderd.

3.De in het eerste en het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voor zover de op de

Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 4:28 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

1.Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het

publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van

uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het

publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

2.Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van

reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig.

Artikel 4:29 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de

werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een

voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide

tijdsperiode.

Artikel 4:30 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen

buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:31 Verbod op het doorzoeken van ter inzameling gereedstaande afvalstoffen

Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

Artikel 4:32 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten

buiten gebouwen

51

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet

bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of

hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:33 Begripsbepalingen

Vervallen (opgenomen in bomenverordening)

Artikel 4:34 Kapvergunning

Vervallen (opgenomen in bomenverordening)

Artikel 4:35 Vergunning van rechtswege

Vervallen (opgenomen in bomenverordening)

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:36 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de

zin van de Wet milieubeheer , in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang

van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast

dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende

voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a.onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of

vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:40 of onderdelen daarvan, indien het

plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of

anderszins voor een commercieel doel;

d.mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling

ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen

en oude metalen.

2.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of

bepaalde stof:op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3.Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels

stellen.

4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:37 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:38 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

52

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door

middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt

gebracht en/of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:39 Vergunningsplicht lichtreclame

1 Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende

zaak verlichte handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is.

2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste

lid worden geweigerd:

a indien de handelsreclame, op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet

aan de redelijke eisen van welstand;

b in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van

een inde de nabijheid gelegen onroerende zaak.

3 a De weigeringsgrond van het tweede lid onder a geldt niet voor bouwwerken;

b De weigeringsgrond van het tweede lid onder b geldt niet voor zover in het daarin

geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:40 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor

geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of

opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:41 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen

of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het

bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door

de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het

belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:42 Aanwijzing kampeerplaatsen

1.Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:41, eerste lid niet

geldt.

2.Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in

artikel 4:18, vierde lid.

53

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING

DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement

verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens

zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b.parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement

verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt

voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a.drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te

parkeren binnen een cirkel met een straal van 10 meter met als middelpunt een van

deze voertuigen;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

    • 2.

      Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

    • 3.

      Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in

totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en

gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

    • 4.

      Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1.Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met

het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2.Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen

gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de

weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

1.Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en

tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door de Wet milieubeheer.

54

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen,

aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel

anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

a langer dan op 3 achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op dezelfde

plaats, of met een verandering van plaats binnen 100 meter van die plaats op de

openbare weg;

b langer dan 3 achtereenvolgende dagen op een vanaf de openbare weg zichtbare

plaats op eigen terrein te plaatsen of te hebben.

2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en

tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale

landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame,

op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van

meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren binnen de

bebouwde kom van respectievelijk Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede, met

uitzondering van bedrijfsterrein Broekweg en Langshaven.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met

vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

3.Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde

verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer

dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor

bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor

het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt

belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2.Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het

uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse

noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(gereserveerd)

55

Artikel 5:11 Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen

1.Het is verboden om een voertuig dat wordt gebezigd voor het vervoer van meer dan 10

kilogram gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van de Wet vervoer gevaarlijke

stoffen te parkeren indien zich binnen een straal van 250 meter gebouwen bevinden

waarbinnen zich personen plegen op te houden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde vervod geldt niet voorzover de Wet vervoer gevaarlijke

stoffen of het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

Artikel 5:12 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1.Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een

park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de

overheid;

c.op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor

dit doel zijn bestemd.

3.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:13 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk

aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van

schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de

daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:14 Inzameling van geld of goederen

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld

of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het

aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte

stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen,

indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst

geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3.Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 5:14a Collecten van landelijke organisaties conform het collecterooster van het

CBF

Landelijke instellingen die voorkomen op het collecterooster dat jaarlijks door het Centraal

Bureau fondsenwerving (CBF) wordt vastgesteld zijn vrijgesteld van het verbod zoals bedoeld

in artikel 5.2.1. lid 1 APV, indien voldaan wordt aan de voorschriften neergelegd in artikel 6

en 7 van het CBF keur.

56

Artikel 3 Collecten van landelijke organisaties die niet opgenomen zijn in het

collecterooster van het CBF

Aan landelijke organisaties, die niet voorkomen op het rooster wordt vergunning verleend

mits de organisatie positief is beoordeeld door het CBF, door middel van een CBF-keur of een

verklaring van geen bezwaar. Zo’n vergunning wordt alleen verleend in de vrijgestelde

perioden van het collecterooster.

Artikel 5:14b Collecten plaatselijke organisaties

Een plaatselijke organisatie kan in aanmerking komen voor een collectevergunning indien:

a.De organisatie in de gemeente Wijk bij Duurstede is gevestigd of de organisatie buiten

de gemeente Wijk bij Duurstede is gevestigd maar een relatie bestaat tussen het

bestedingsdoel en de gemeente Wijk bij Duurstede;

  • b.

    De organisatie fondsen werft voor een charitatief (liefdadigheid) doel;

  • c.

    Een vergunning wordt alleen verleend in de vrijgestelde perioden van het

collecterooster.

Artikel 5:14c Termijn geldigheid vergunning

Een collectevergunning wordt maximaal voor één week verleend.

Artikel 5:14d Maximum aantal vergunningen

Per week wordt maximaal één vergunning verleend voor het houden van een collecte of een

huis-aan-huis fondsenwervingsactie.

Artikel 4:14e Wijze van collecteren

Het collecteren dient op de volgende wijze te geschieden:

  • a.

    De bussen dienen verzegeld of op andere deugdelijke wijze te zijn afgesloten;

  • b.

    Binnen een maand na de collecte dient de organisatie een verklaring in te leveren bij

de gemeente Wijk bij Duurstede, ondertekend door twee daartoe door het bestuur van

de organisatie aangewezen personen, waarin staat dat de inhoud is geteld en dat

daaruit een bruto- en netto-opbrengst is verkregen tot het in de verklaring genoemde

bedrag.

c.De gemeente neemt de resultaten van de collecten over op het jaaroverzicht van het

CBF. Het ingevulde jaaroverzicht wordt voor 1 maart van het daarop volgende jaar

toegezonden aan het CBF, welke zijn bevindingen publiceert

Artikel 5:14f Overige voorschriften

  • a.

    De collectanten dienen tenminste zestien jaar of ouder te zijn;

  • b.

    Het is niet toegestaan de collectanten van vergoedingen uit de opbrengst van de

collecte(n) te voorzien.

Artikel 5:14g Initiatief van particulieren in geval van een ramp.

In geval van een ramp kan een extra collectevergunning worden verleend. Ten aanzien van

deze specifieke collecten gelden naast de voorschriften genoemd in artikel 4,6 en 7 de

volgende criteria:

a.Bij de aanvraag moet worden aangegeven wat het doel van de actie is;

57

b.Indien er sprake is van een gezamenlijke hulpactie, dan dient de opbrengst van de collecte

gestort te worden op het nationale gironummer.

  • c.

    Er kan uitsluitend gecollecteerd worden met goedgekeurde collectebussen.

  • d.

    Na afloop van de actie dienen de collectebussen te worden geleegd onder

toezicht/verantwoordelijkheid van een gemeenteambtenaar c.q. politiefunctionaris.

e.De opbrengst dient op een collectestaat te worden verantwoord en binnen één maand na

de collecte bij de gemeente Wijk bij Duurstede te worden ingediend.

f.Indien er geen gezamenlijke hulpactie is dient het geld overgemaakt te worden naar de

vooraf bepaalde bestemming.

Artikel 5:14h Vergunning wervingsactie

Vergunning wordt alleen verleend aan bedrijven die donateurs/leden werven voor organisaties

die positief zijn beoordeeld door het CBF door middel van een CBF-keur of een verklaring

van geen bezwaar. Zo’n vergunning wordt alleen verleend in de vrijgestelde perioden van het

collecterooster.

Artikel 5:14i Voorschriften fondsenwerving

  • a.

    De medewerker moet minimaal 16 jaar of ouder zijn;

  • b.

    De medewerker moet in het bezit zijn van een legitimatiekaart van de organisatie

waarvoor hij/zij donateurs werft;

c.Er mogen ter plaatse geen geldtransacties plaatsvinden.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:15 Begripsbepalingen

1.In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante

handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te

bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter

exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden

van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder

h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

c.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden

van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:18.

Artikel 5:16 Ventverbod

1.Het is verboden te venten indien er overlast wordt veroorzaakt of door het venten de

openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar

komt.

2.Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 18.00 en 09.00

uur.

3.Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

58

Artikel 5:17 Vrijheid van meningsuiting

1.Het verbod als bedoeld in artikel 5:16, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte

of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als

bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

2.Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken

door een verbod in te stellen:

  • a.

    op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

  • b.

    voor bepaalde dagen en uren.

    • 3.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:18 Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een

openbare en in de openlucht gelegen plaats in de publieke ruimte te koop aanbieden,

verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend

van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid,

aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

b.een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:31.

Artikel 5:19 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te

hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5:18 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien er sprake is van ernstige verstoring van de ruimtelijke kwaliteit;

    • b.

      indien er sprake is van verstoring van het micro-economische klimaat;

    • c.

      vanwege nadelige effecten op de verkeersveiligheid en/of de verkeersafwikkeling;

    • d.

      vanwege het niet voldoen aan de fysieke en/of tijdsgebonden voorwaarden.

Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning

van het college standplaats wordt of is ingenomen.

59

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

1.Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het

Provinciaal wegenreglement.

2.De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek

toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden

verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van

de Gemeentewet;

b.een evenement als bedoeld in artikel 2:31.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te

organiseren.

2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en

voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3.De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend

bestemmingsplan.

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1.Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp,

niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of

te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van

bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het

doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het

doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

2.Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een

permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk

twee weken tevoren een aan het college.

3.De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en

een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen

wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het

Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale

vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde

Telecommunicatieverordening.

60

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

1.Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een

ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen

gedeelten van openbaar water.

2.Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met

dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van

openbaar water:

a.nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid,

veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b.

    beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet

beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de

Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

1.Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college

aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het

innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde,

volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

2.De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college

gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een

ligplaats op te volgen.

3.Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde

onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer

rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale

landschapsverordening.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het

krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de

toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken,

wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers,

pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer

rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water

aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik

ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

61

1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt,

verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of

gevaar kan ondervinden.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de

Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

1.Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar

water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

2.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan

een openbaar water, los te maken.

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER

IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32 Crossterreinen

1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld

in artikel 1, onderdeel z , en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter

voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen

houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets

met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2.Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het

kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter

bescherming van andere milieuwaarden;

c.in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde

wedstrijden en ritten of van het publiek.

3.Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van

de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden.

1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken,

plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te

bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement

verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i,

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2.Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet

van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze

terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van het publiek.

62

3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en

bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a.ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere

krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

b.die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de

terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c.die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift

moeten worden uitgevoerd;

d.van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn

binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e.voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d

bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet

1994;

b.binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen

stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening

zijn aangewezen als 'toestel'.

5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te

stoken

1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de

zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden

verbrand;

c.vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder

voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter

bescherming van de flora en fauna.

5.Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door

artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale

milieuverordening.

63

AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als

bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste

plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden

dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3.Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond

van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid,

behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt

voor derden.

AFDELING 10 VAREN OP DE AFGESNEDEN RIJNARM

Artikel 5:38 Begripsbepalingen

1.Snelle boot: een mechanisch voortbewogen vaartuig dat met een maximum snelheid

van meer dan 9 km per uur kan varen.

2.Motorisch apparaat: elk mechanisch aangedreven apparaat dat een hogere snelheid kan

bereiken dan 9 km per uur.

3.Boot: een vaartuig dat minder dan 9 km per uur kan varen.

Artikel 5:39 Vrijheid van het verkeer te water

Het is verboden om met een boot, snelle boot of motorisch apparaat zich zodanig voort te

bewegen dat de vrijheid van het verkeer te water zonder noodzaak wordt belemmerd of de

veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of redelijkerwijs is aan te nemen dat de

veiligheid te water in gevaar kan worden gebracht of een andere vorm van recreatie op, of

aan het water zonder noodzaak wordt gehinderd.

Artikel 5:40 Maximumsnelheid snelle boot, motorisch apparaat

1.Het is verboden om met een snelle boot of motorisch apparaat met een grotere

snelheid dan 9 km per uur zich voort te bewegen of te varen.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet tussen zonsopgang en zonsondergang

voor het tracé met een lengte van 0,5 km dat met borden is aangegeven.

3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor patrouillevaartuigen van de politie

te water, rijkswaterstaat of brandweer.

64

4.Voor zover ingevolge een wettelijk voorschrift een maximum snelheid geldt lager dan

aangegeven in lid 1, blijft dit voorschrift voor het zich voortbewegen met een boot of

motorisch apparaat van kracht.

Artikel 5:41 Geluidhinder

Het is verboden met de motor van een boot, snelle boot of ander motorisch apparaat onnodig

geluidhinder te veroorzaken of de motor van een stilliggende boot, snelle boot of motorisch

apparaat onnodig lang of zonder redelijk doel in werking te hebben.

Artikel 5:42 Houden van een wedstrijd of demonstratie

1.Het is verboden om een snelheidswedstrijd of een demonstratie met snelle boten of

motorische apparaten te houden of daaraan deel te nemen.

2.Van het in het eerste lid gestelde verbod kan door burgemeester en wethouders onder

nader te stellen voorschriften en beperkingen ontheffing worden verleend.

Artikel 5:43 Opvolgen bevelen, aanwijzingen

De bestuurder van een boot, snelle boot of motorisch apparaat is verplicht om onverwijld alle

bevelen en aanwijzingen op te volgen, welke door hem door een bevoegd

opsporingsambtenaar worden gegeven.

65

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

1.Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van

artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis

van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast

de bij besluit van de burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de

bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van

de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen,

zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

1.De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Wijk bij Duurstede 2011 wordt

ingetrokken.

2.Deze verordening treedt in werking op 9 juni 2011.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op

het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening

overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Wijk bij

Duurstede 2011 versie 2.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 31 mei 2011.
de raad voornoemd,
de griffier de burgemeester